direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Kortsluiting
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0053.BPWI2018INBR1-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De verkeersstromen in de gemeente Winsum concentreren zich op de provinciale wegen N361, N363 en N996 (Onderdendamsterweg). Op en rond deze wegen zijn en worden diverse maatregelen genomen om de doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid te verbeteren. Deze maatregelen zijn opgenomen in de bestuursovereenkomst tussen de provincie Groningen en gemeente Winsum die op 11 november 2016 is getekend.

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een van deze maatregelen. Dit betreft de kortsluiting tussen de N361 en de N996 (Onderdendamsterweg). Doel van deze maatregel is het weren van het doorgaande verkeer van de Onderdendamsterweg en daarmee het verbeteren van de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van het aanliggende kernwinkel- en woongebied. De kortsluiting is tevens als opgave benoemd in de structuurvisie van de gemeente Winsum (november 2013).

Het planvoornemen is om een weg tussen de N361 en de N996 te realiseren. Dit is echter in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan dit initiatief is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Juridische status van het plangebied

Onderstaand is het plangebied aangegeven, zoals dat nu in de bestemmingsplannen Winsum Dorp (vastgesteld op 28 september 2010) en Buitengebied Winsum (vastgesteld op 17 september 2014) is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPWI2018INBR1-OW01_0001.jpg"

Afbeelding 1. Uitsnede bestemmingsplannen (bron:ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 25-4-2018)

Het plangebied heeft in de vigerende bestemmingsplannen de enkelbestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarische - Cultuurgrond', 'Natuur', 'Water', 'Verkeer', 'Verkeer - Wegverkeer' en 'Verkeer - Railverkeer'. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'.

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de planbeschrijving. Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuaspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving opgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de noordelijke rand van het dorp Winsum en loop in het verlengde van de N996 (Onderdendamsterweg) richting de N361. In het plangebied is geen bebouwing aanwezig (zie afbeelding 2). Het plangebied bestaat voor het grootste gedeelte uit agrarische grond. Ten zuiden van het plangebied zijn een woonwijk en het Terra PrO Winsum gelegen. Ten noorden van het plangebied zijn de gronden in gebruik als grasland.

De ligging van het perceel ten opzichte van de omgeving is op onderstaande luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPWI2018INBR1-OW01_0002.jpg"

Afbeelding 2. Luchtfoto plangebied (bron:ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 25-04-2018)

2.2 Toekomstige situatie

De gemeente Winsum heeft het voornemen om een nieuwe tweestrooks weg tussen de N361 en de N996 te realiseren. De N996 zal worden doorgetrokken naar de N361 (zie onderstaande afbeelding). Om niet gebruik te maken van een spoorovergang wordt een tunnelbak gerealiseerd. Deze tunnelbak wordt circa 7,5 meter breed en 95 meter lang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPWI2018INBR1-OW01_0003.jpg"

Afbeelding 3. Tracétekening de Kortsluiting (bron: Royal Haskoning DHV)

Zoals in de inleiding staat vermeld, is de huidige bestemming niet conform het toekomstige gebruik van het perceel. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de wijziging naar de bestemmingen 'Verkeer - Railverkeer' en 'Verkeer - Wegverkeer' om het voornemen mogelijk te maken.

In het traject om tot het planvoornemen te komen is uitgebreid overleg gevoerd met verschillende partijen om tot een goed plan te komen. In dit kader is ook overleg gevoerd met een stedenbouwkundige van de provincie over de inpassing van de weg in de directe en wijdere omgeving. De ligging van de weg op een zo klein mogelijk afstand van de bebouwing zorgt ervoor dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het landschap. Daarnaast zal er ten tijde van het verdere proces en ten tijde van de aanleg van de weg zorg worden gedragen voor de inpassing van de nieuwe aansluiting in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met deze rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse gebieden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig of wenselijk zijn.

Het rijksbeleid heeft geen directe doorwerking op de plannen voor het betreffende plangebied en de omliggende gronden.

De ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat infrastructurele projecten niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd. Derhalve is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op het onderhavig bestemmingsplan

3.2 Provinciaal beleid

Het ruimtelijk beleid is door de Provincie Groningen vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016-2020. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld.

De provinciale belangen uit de visie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden gehouden. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.

Toetsing

Buitengebied:

Het plangebied is gelegen in het door de provincie aangewezen buitengebied. Op basis hiervan dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt hoe met de aspecten stilte en duisternis rekening is gehouden. Dit aspect wordt in hoofdstuk 4 nader uitgewerkt.

Veiligheid en milieu:

Gedeeltes van het plangebied zijn gelegen binnen veiligheidszone 2 en 3 van de provinciale omgevingsverordening. Echter, omdat de ruimtelijke ontwikkeling geen betrekking heeft op het verhogen van het groepsrisico en er geen verblijfplaatsen voor minder zelfredzame personen mogelijk worden gemaakt, hebben de veiligheidszones geen invloed op het onderhavig bestemmingsplan.

Natuur:

Een klein gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het in de verordening aangewezen leefgebied voor weidevogels, zoals aangewezen in de omgevingsverordening. Hiervoor geldt volgens de omgevingsverordening dat een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht moet bieden in maatregelen om mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied te voorkomen en eventuele compensatie.

Naar aanleiding van het bovenstaande is een inventarisatie uitgevoerd in het deel van het plangebied wat is aangewezen als weidevogelleefgebied. Hieruit komt naar voren dat binnen dit deel geen weidevogels aanwezig zijn. Derhalve geeft de provincie aan dat de verstoring op weidevogels verwaarloosbaar is en er geen compensatie hoeft plaats te vinden.

Conclusie

Voorliggend plan sluit aan bij het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Winsum

De gemeente Winsum heeft haar ambities vastgelegd in de Structuurvisie Winsum van november 2013. In de visie worden drie kernopgaven genoemd:

  • goede bereikbaarheid;
  • sterke kernen met een eigen karakter;
  • vitaal en waardevol buitengebied.

Onder de eerste kernopgave, 'goede bereikbaarheid', stelt de gemeente in te willen zetten op een integraal en duurzaam vervoerssysteem met betere auto- en fietsbereikbaarheid. Hiernaast wordt ten opzichte van de infrastructuur het voornemen van De kortsluiting genoemd als belangrijk punt om de leefbaarheid van het centrum van Winsum te vergroten.

Voorliggend plan sluit hierdoor aan bij de structuurvisie Winsum.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De watertoets is online uitgevoerd en ingediend op 11 juni 2018 bij het Waterschap Noorderzijlvest. Het daaruit voortvloeiende 'watertoetsdocument' geeft aan dat het waterschap belangen heeft in deze situatie en dat er een korte procedure gevolgd zal worden. Het watertoetsdocument is als bijlage 1 opgenomen. Op basis van onder andere de watertoets heeft het waterschap Noorderzijlvest een aantal aandachtspunten meegegeven. Deze aandachtspunten zijn onderstaand beschreven.

Peilgrenzen:

Het tracé valt nagenoeg samen met de grens van de twee peilgebieden 2e Schil Electraboezem (GPGKGM155) en Pop (GPGKST0320). Dit vraagt aandacht in de detailuitwerking wat betreft watergangen en kunstwerken. Voor het ontwerp van de weg zijn de streefpeilen van beiden gebieden van belang. Deze zijn:

  • -1.07 m NAP voor peilgebied 2e schil van de Electraboezem (zuidzijde van de weg);
  • -1.05 m NAP (zomerpeil) en -1.24 m NAP (winterpeil) voor peilgebied Pop (noordzijde van de weg).

Afstroom hemelwater:

Door de aanleg van de weg neemt het verhard oppervlak met ongeveer 4.900 m2 toe. Compensatie voor versnelde afvoer van het hemelwater als gevolg van deze verharding is alleen noodzakelijk wanneer het afstromende regenwater wordt opgevangen en daarna afgevoerd. Het advies van het Waterschap Noorderzijlvest is conform de Beleidsnotitie Water en Ruimte het afstromende regenwater direct af te laten voeren via de bermen. Dit heeft twee voordelen:

  • op deze manier vindt er geen versnelde afvoer plaats en hoeft niet te worden gecompenseerd;
  • de berm functioneert als bodempassage voor mogelijk licht verontreinigd afstromend hemelwater.

Tunnel:

Het Waterschap Noorderzijlvest vraagt aandacht voor de afvoer van het hemelwater uit de tunnelbak. Indien het hemelwater niet als 'schoon' kan worden aangemerkt dient het te worden afgevoerd naar de riolering. Als het hemelwater schoon is dient het te worden geloosd op het oppervlaktewater dat onderdeel uitmaakt van de 2e Schil Electraboezem. Dit is aan de zuidzijde van de beoogde rondweg.

Conclusie

Indien rekening wordt gehouden met de bovenstaande aandachtspunten levert het aspect water geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan. Wel is er voor het realiseren van het planvoornemen een watervergunning (op grond van de Keur van Noorderzijlvest) vereist. Deze watervergunning dient voor de aanvang van de werkzaamheden te zijn aangevraagd en verleend.

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Het voornemen voorziet in het realiseren van een tweestrooksweg buiten de bebouwde kom. Dit betekent dat de weg een zone van 250 meter kent. Binnen deze zone bevinden zich woningen (geluidgevoelige bebouwing). Dit houdt in dat akoestisch onderzoek noodzakelijk is.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat alle woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft wegverkeerslawaai. De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van deze weg. Het akoestisch onderzoek is als bijlage 2 opgenomen.

Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.2.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.

Binnen het plangebied is op basis van het bodemloket geen vervuiling bekend. Tevens wordt met het planvoornemen geen verblijfsruimte waar personen een structureel deel van de dag kunnen verblijven mogelijk gemaakt. Naar aanleiding van het bovenstaande is nader onderzoek naar bodemverontreiniging niet noodzakelijk.

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.2.3 Externe veiligheid

Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gelden richtlijnafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Doel van het Bevi is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Hoe dichter bij de bron, hoe groter het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met de 10-6 risicocontour. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat, in het geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen, in één keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt. Hoe meer mensen nabij de bron, hoe groter het groepsrisico. Voor het groepsrisico wordt doorgaans de 10-5 risicocontour aangegeven.

Ten behoeve van het planvoornemen heeft de Omgevingsdienst Groningen een advies externe veiligheid opgesteld. In het navolgende zullen de uitkomsten van dit rapport worden beschreven. Het advies externe veiligheid is als bijlage 3 opgenomen.

Risico's vanwege inrichtingen

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig die in het kader van het veiligheidsaspect nader onderzoek vergen.

Risico's vanwege transport

De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De risicoplafonds die hieruit voortvloeien moeten in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes.

Nabij of in het plangebied zijn de spoorlijn Sauwerd - Roodeschool, de Provinciale weg N361 en de Provinciale weg N996 gelegen. De spoorlijn Sauwerd - Roodeschool kent ter hoogte van het plangebied geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. Derhalve is dit aspect niet relevant. Tevens kent de spoorlijn een plasbrandaandachtsgebied die tot in het plangebied reikt. Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van (beperkt) kwetsbare objecten of objecten voor verminderd zelfredzame personen. Derhalve vormt het plasbrandaadachtsgebied geen belemmering voor het planvoornemen.

Voor de twee provinciale wegen gelden geen plaatsgebonden risicocontouren. Wel liggen er basis van de provinciale weg N361 veiligheidszones over het plangebied. Echter, aangezien er geen (beperkt) kwetsbare objecten of objecten voor verminderd zelfredzame personen mogelijk worden gemaakt binnen het onderhavig bestemmingsplan, hoeft er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen aandacht aan deze weg te worden besteed.

Risico's vanwege buisleidingen

Voor het transport van aardgas geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (2014). Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen buisleidingen aanwezig die in het kader van het veiligheidsaspect nader onderzoek vergen.

Conclusie

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de aspecten inrichtingen, buisleidingen, transport en groepsrisico niet leiden tot onaanvaardbare veiligheidsproblemen voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 worden de (nauwkeurigheids-) eisen ten aanzien van metingen van de luchtverontreinigende stoffen nader uitgewerkt. Onder andere is in deze regeling de hoeveelheid fijn stof van natuurlijke oorsprong opgenomen welke mag worden afgetrokken van de gemeten of berekende fijn stofconcentraties in de lucht. Dit wordt in de praktijk ook wel de 'zeezout-aftrek' genoemd. Voor de gemeente Winsum betekent dit dat de jaargemiddelde concentratie van PM10 mag worden verminderd met 3 µg/m3. Het aantal overschrijdingsdagen mag worden verminderd met twee.

Naar aanleiding van het planvoornemen is onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd (BügelHajema, d.d. 12 april 2018). Uit het onderzoek blijkt dat voor de stikstofdioxide in 2030 de grenswaarden of plan- en alarmdrempels voor de jaargemiddelde concentratie en de uurgemiddelde concentratie niet worden overschreden. Voor fijn stof blijkt dat in 2015 en 2030 de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie en de 24 uursgemiddelde concentratie niet worden overschreden. De normen zoals die in de Wet milieubeheer zijn weergegeven, worden niet overschreden. Het onderzoek luchtkwaliteit is als bijlage 4 opgenomen.

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.2.5 Milieuzonering

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.

Het planvoornemen voorziet niet in het realiseren van een milieugevoelige functie of milieuhinderlijke inrichting. Derhalve levert het aspect milieuzonering geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 21 maart 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Het plangebied betreft een strook van circa 800 meter agrarisch grasland met sloten direct ten noorden van het dorp Winsum. De plannen bestaan uit de aanleg van een nieuwe weg die de Onderdendamsterweg in het oosten verbindt met de provinciale weg N361 in het westen.

Ten behoeve van de aanleg van deze weg wordt grond vergraven en worden watergangen aangepast. De plannen zijn ten tijde van dit schrijven nog niet definitief. Mogelijk wordt enig opgaand groen ter hoogte van de Onderdendamsterweg gekapt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPWI2018INBR1-OW01_0004.jpg"

Afbeelding 4. Geplande locatie aansluiting op de Onderdendamsterweg, zicht richting het oosten

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPWI2018INBR1-OW01_0005.jpg"

Afbeelding 5. Bosje langs de Onderdendamsterweg, zicht richting het westen

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPWI2018INBR1-OW01_0006.jpg"

Afbeelding 6. Populieren iets ten noorden van het tracé, ter hoogte van de Onderdendamsterweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPWI2018INBR1-OW01_0007.jpg"

Afbeelding 7. Zicht richting het westen ter hoogte van de spoorlijn

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPWI2018INBR1-OW01_0008.jpg"

Afbeelding 8. Zicht richting het oosten, locatie aansluiting op de N361

4.3.1 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna2 (NDFF) via Quickscanhulp.nl3 (© NDFF - quickscanhulp.nl 22-03-2018 11:49:35) blijkt dat in de omgeving van het plangebied (0-1 kilometer) de laatste vijf jaar meerdere beschermde soorten zijn waargenomen. Het gaat vooral om zoogdieren en vogels.

In de omgeving van het plangebied zijn geen waarnemingen van beschermde plantensoorten bekend. Deze zijn gezien de terreinomstandigheden (agrarisch grasland) ook niet in het plangebied te verwachten. In de aangrenzende bosjes zijn boomsoorten als es, iep, populier en beuk aanwezig, in de ondergroei staat hulst, braamstruweel, hazelaar, klimop, fluitekruid, nagelkruid en bolgewassen als sneeuwklokje en narcis.

In de populieren in het oostelijke deel van het plangebied zijn spechtengaten aanwezig. Mogelijk betreffen dit holtes die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Vleermuizen zullen rond de opgaande beplanting en boven watergangen in het plangebied foerageren. Te verwachten soorten zijn onder andere gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis waarvan waarnemingen uit de omgeving van het plangebied bekend zijn (Quickscanhulp.nl). In het plangebied is geen sprake van een doorlopende lijnvormige landschapsstructuur die deel uit kan maken van een essentiële vliegroute van vleermuizen.

In het bosje grenzend aan de bebouwing ven Winsum, even ten westen van het spoor, zijn enkele nesten van ekster aangetroffen. Hierin kunnen mogelijk ook vogels met een jaarrond beschermde nestplaats broeden zoals ransuil. Tijdens het veldbezoek zijn een tien- tot twintigtal exemplaren roek waargenomen in het bosje langs de Onderdendamsterweg. Nesten van roek zijn niet waargenomen. Ook in het ‘Roekenbeheerplan 2018’ van de gemeente Winsum komen binnen het plangebied geen bekende kolonieplaatsen van roek naar voren. Het plangebied vormt naar verwachting een klein deel van het foerageergebied van vogels met en jaarrond beschermde nestplaats zoals buizerd, kerkuil, roek en ransuil. In de omgeving is voor deze soorten in ruime mate geschikt foerageergebied aanwezig. In de opgaande beplanting kunnen algemene vogels van tuin en park tot broeden komen zoals winterkoning, vink en houtduif.

Uit de directe omgeving is de soort waterspitsmuis bekend (Quickscanhulp.nl). De Waterspitsmuis leeft in watergangen met een rijke onderwatervegetatie en een ruige oeverbegroeiing. Langs de sloten in het plangebied is matig geschikt biotoop voor waterspitsmuis aanwezig. Het is niet uit te sluiten dat waterspitsmuis er voorkomt. Voor waterspitsmuis is langs de watergang ten zuiden van de Onderdendamsterweg hoogwaardiger foerageergebied aanwezig.

In het plangebied en de directe omgeving zijn verder enkele beschermde amfibieën en zoogdiersoorten, zoals gewone pad, egel, huisspitsmuis en bosmuis te verwachten. Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Groningen een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.

Geschikt leefgebied voor overige beschermde niet-vrijgestelde soorten uit de soortgroepen grondgebonden zoogdieren, amfibieën, vissen, reptielen en ongewervelden is niet aanwezig in het plangebied.

Toetsing

Indien de populieren met spechtengaten gekapt worden, is nader onderzoek naar geschiktheid van achterliggende holtes als verblijfplaats voor vleermuizen nodig. Geschikte holtes dienen vervolgens te worden onderzocht op aanwezigheid van vleermuizen.

Met de werkzaamheden aan watergangen gaat mogelijk leefgebied van waterspitsmuis verloren en worden exemplaren gedood. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of waterspitsmuis in het plangebied verblijft en of een ontheffing van de Wnb nodig is.

Ten aanzien van roek wordt geadviseerd het bosje langs de Onderdendamsterweg te behouden. Dit betreft een locatie die potentie biedt als broedplaats voor roek. Gezien de problematiek met roek in bebouwde kom van de gemeente Winsum, wordt geadviseerd waar mogelijk voor roek geschikte bosjes intact te laten.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels in het plangebied worden verstoord of vernietigd; ook dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet natuurbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Groningen uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016. Van belang is dat de provincie geen externe werking kent voor het NNN.

Natuur buiten het NNN

Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en weidevogel – en akkervogelleefgebieden.

Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb betreft het Natura 2000-gebied Waddenzee, dat is gelegen op een afstand van ruim 9 km ten noorden van het plangebied. Het meest nabijgelegen onderdeel van het NNN ligt op ruim 3 km ten zuiden en zuidoosten van het plangebied. Op een afstand van ruim 1 km ten westen van het plangebied ligt aangewezen bos- en natuurgebied buiten het NNN. De graslanden direct ten noorden van de Onderdendamsterweg en ten oosten van de spoorlijn zijn aangewezen als weidevogelleefgebied (zie afbeelding 9). Het plangebied ligt derhalve deels in aangewezen weidevogelleefgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPWI2018INBR1-OW01_0009.jpg"

Afbeelding 9. Ligging weidevogelgebied (donkergroen) en natuur buiten het NNN (helder groen)

Toetsing

Ten aanzien van de ligging in aangewezen weidevogelleefgebied is nader overleg met de provincie Groningen nodig. De ontwikkelingen hebben geen negatief effect op overige in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde gebieden.

Gezien de aard van de ontwikkelingen, de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied, worden met betrekking tot de voorgenomen plannen geen negatieve effecten op in het kader van de Wet natuurbescherming en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde gebieden verwacht.

4.3.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van waterspitsmuis in de watergangen in het plangebied is nodig. Dit onderzoek zal zo spoedig mogelijk worden uitgevoerd.

Indien de populieren in het oosten van het plangebied gekapt worden, is tevens onderzoek nodig naar geschiktheid van de holtes en mogelijk ook naar de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen. Na een boominspectie is gebleken dat een aantal holtes geschikt zijn voor vleermuizen. Derhalve vindt er een vleermuisonderzoek plaats.

Mogelijk is voor waterspitsmuis en vleermuizen een ontheffing van de Wnb nodig.

Een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten.

Het plan is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening ten aanzien van de ligging in weidevogelleefgebied. Uit overleg met de provincie Groningen is gebleken dat de verstoring op weidevogels verwaarloosbaar is en er geen maatregelen ten aanzien van weidevogels in acht hoeven te worden genomen.

Ten aanzien van roek wordt geadviseerd het tracé van de weg zodanig aan te leggen dat het bosje langs de Onderdendamsterweg gespaard blijft. In het nieuwste ontwerp is dit het geval.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

De gemeente Winsum heeft op 26 april 2016 de erfgoednota met bijbehorende erfgoedkaart vastgesteld. Aangaande het aspect van cultuurhistorie wordt opgemerkt dat het plangebied is gelegen binnen het Oude Wierdenlandschap in de centrale kwelderwal. De centrale kwelderwal vormt een belangrijke ontginningsas in het wierdengebied van de gemeente Winsum. De noord-zuid lopende kwelderwal zelf is een belangwekkend aardkundig element en vormt de belangrijkste vestigingsplaats in het gebied. Binnen het plangebied zijn ook een aantal karakteristieke waterlopen en een oude weg aanwezig.

Het plangebied is niet gelegen binnen een wierde of karakteristiek pand. Wel zijn binnen het plangebied enkele karakteristieke waterlopen en een oude weg aanwezig. In de verdere uitwerking van het ontwerp zal hier rekening mee worden gehouden. Ter plaatse van de oude weg zal in het kader van het hierna beschreven archeologische onderzoek een proefsleuven onderzoek worden uitgevoerd voor aanvang van de civiel technische werkzaamheden.

Bij de verdere uitwerking en uitvoering van het plan zal er wat betreft de karakteristieke waterlopen betreft voor worden gezorgd dat deze geen onevenredige schade oplopen door de aanleg van de weg.

Archeologie

Zoals beschreven in paragraaf 1.2 is op het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Dit betekent dat de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het behoud van archeologische waarden. Hierbij geldt een onderzoeksverplichting naar de archeologische waarden bij ingrepen groter dan 200 m2.

Voor het plan is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd door MUG. Het rapport van dit onderzoek (rapportnummer: 93135718, d.d. 21 maart 2018) is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting. Hieronder is de conclusie van dit onderzoek weergegeven.

In het westelijke deel van het onderzoeksgebied konden resten uit de steentijd worden verwacht. Deze zijn echter niet aangetroffen. Daarom moet deze verwachting worden bijgesteld naar een lage verwachting. De aanwezigheid van een geul en oeverwal wordt door het booronderzoek bevestigd. Er geldt een hoge verwachting voor resten vanaf de ijzertijd, voor het gebied met oeverwal afzettingen (rond boring 9 en 10) en voor resten uit de late ijzertijd of vroeg Romeinse tijd voor de boringen met humeuze kleilaag in het gebied rond boring 5 t/m 7. Ook bevestigt het booronderzoek de aanwezigheid van resten van de oude Onderdendamsterweg, op basis van een puinpakket in boring 17 en mogelijk ook in boring 15 of 16. Of er resten van het vermoedelijke galgenveld aanwezig zijn is door het booronderzoek niet aan te tonen.

Op basis van het onderzoek adviseert MUG Ingenieursbureau vervolgonderzoek aan voor meerdere delen van het onderzoeksgebied. Voor het deel van het onderzoeksgebied rond boringen 5 en 7 adviseert MUG Ingenieursbureau aanvullend karterend booronderzoek uit te voeren om vast te stellen of en waar er zich binnen de contouren van het plangebied een overslibde nederzetting uit de ijzer- en of Romeinse tijd bevindt en voor de zone rond boring 9 en 10, wegens de kans op het aantreffen van resten vanaf de ijzertijd op de hier aanwezige oeverwal. Voor het deel van het onderzoeksgebied waar mogelijk een galgenveld gelegen heeft (bij boring 11 t/m 13) is de aanbeveling een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Verder is het advies om bij bodemingrepen ter hoogte van de voormalige Onderdendamsterweg een proefsleuvenonderzoek uit te voeren (bij de boringen 15 t/m 17), met als doel de ouderdom van de weg vast te stellen en aan de weg gerelateerd vondstmateriaal te verzamelen en ook om de aard van de sporen in boring 15 en 16 vast te stellen.

Op verzoek van de gemeente Winsum heeft Libau het onderzoek van MUG beoordeeld. Deze beoordeling is als bijlage 6 opgenomen. Naast het feit dat het booronderzoek en de rapportage goed en zorgvuldig zijn opgesteld heeft Libau een drietal aanbevelingen die door de gemeente zijn overgenomen. Deze aanbevelingen zijn:

  • het uitvoeren van archeologisch vervolgonderzoek in de zone met de boringen 15 t/m 17 is noodzakelijk, dit onderzoek zal voor aanvang van de civiel technische werkzaamheden worden uitgevoerd;
  • het uitvoeren van karterend booronderzoek in de zone van boring 11 t/m 13 kan komen te vervallen;
  • het uitvoeren van karterend booronderzoek in de zones van boring 5 t/m 7, boring 9 en boring 10 wordt afhankelijk gesteld van de uitvoering.

Op basis van het bovenstaande dient nader onderzoek uit te wijzen of het aspect archeologie belemmeringen oplevert voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Stilte en duisternis

Op basis van de provinciale verordening 2016 van de provincie Groningen dient een bestemmingsplan inzicht te bieden hoe met duisternis en stilte rekening wordt gehouden. Binnen het planvoornemen zal extra geluid worden gecreëerd door de voertuigen die over de te realiseren weg zullen gaan rijden. De duisternis zal niet noemenswaardig worden aangetast aangezien er geen verlichten bij de weg wordt gerealiseerd.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend.

5.2 Bestemmingsregels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Het bestemmingsplan bevat de bestemmingen Verkeer - Railverkeer en de bestemming Verkeer - Wegverkeer.

VERKEER - RAILVERKEER

Een deel van het plangebied is bestemd als Verkeer - Railverkeer'. Deze gronden zijn bestemd voor railverkeer met inbegrip van kruisingen met wegverkeer en water. Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen, zijn toegestaan mits niet hoger dan 12 meter.

VERKEER - WEGVERKEER

Het grootse gedeelte van het plangebied is bestemd als Verkeer - Wegverkeer. Hier mogen onder andere wegen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Ook op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen, zijn toegestaan mits niet hoger dan 12 meter.

Hoofdstuk 3 Algemene regels 

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

ANTI-DUBBELTELREGEL

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan zijn meerdere verboden opgenomen. Onder andere het verbod voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting en het verbod voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatie;

ALGEMENE AANDUIDINGSREGELS

In het plangebied is er een zone van 30 m waarbinnen de oprichting van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen niet is toegestaan. Voor deze zone is een specifieke regeling opgenomen, te weten ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’. De aanvullende bouwregels die vaak bij deze bestemming worden opgenomen zijn hier achterwege gelaten omdat de enkelbestemmingen het bouwen van gebouwen niet mogelijk maakt.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

In de algemene afwijkingsregels is een aantal regels opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Zo regelen de algemene afwijkingsregels bijvoorbeeld dat men met ten hoogste 10% van de in dit bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages mag afwijken, tenzij het gaat om reclamemasten.

OVERIGE REGELS

De Overige regels voorzien in een aantal regels die altijd gelden, ongeacht de situatie; Zoals het uitvoeren van een Natuur- en Watertoets.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten van het plan komen ten laste van de gemeente Winsum. Derhalve is een exploitatieplan niet vereist.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Wettelijk vooroverleg

In het kader van het wettelijke vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan naar de veiligheidsregio, de provincie Groningen en het waterschap Noorderzijlvest verzonden.

Van de provincie en het waterschap is een reactie ontvangen. Deze worden hieronder samengevat en van een reactie voorzien. De overlegreacties zijn als bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen.

Provincie

Op grond van artikel 2.8 van de verordening dient de toelichting op het bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, afhankelijk van en evenredig naar de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van een ruimtelijke ontwikkeling inzicht te bieden in onder meer de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in de directe en in de wijdere omgeving. In de plantoelichting wordt daar niet op ingegaan. De provincie verzoekt in de plantoelichting dit punt aan te vullen.

De aardkundige waarde van de kwelderwal die in het plangebied voorkomt wordt in de plantoelichting benoemd. De oudste bewoning van Winsum is op deze kwelderwal ontstaan. Om die reden bevinden zich in het plangebied karakteristieke waterlopen en een oude weg. In de plantoelichting staat dat met deze elementen bij de verdere planuitwerking rekening wordt gehouden. Onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. De provincie verzoekt de plantoelichting op dit punt te verduidelijken.

In paragraaf 4.2.3 van de plantoelichting wordt opgemerkt dat onderhavig bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbare objecten en objecten voor verminderd zelfredzame personen mogelijk maakt. In artikel 7.1.1, onder b, van de planregels zijn wel bouwregels opgenomen voor de bouw van beperkt kwetsbare objecten. Het is mij niet duidelijk wat daaronder wordt verstaan. Ik verzoek u hierover duidelijkheid te geven.

Reactie

Naar aanleiding van de overlegreactie van de provincie is paragraaf 2.2 aangevuld op het punt van inpassing in de omgeving.

In paragraaf 4.4 is verder verduidelijkt hoe met de karakteristieke waterlopen en oude weg rekening wordt gehouden.

De regeling in lid 7.1.1 die de bouw van kwetsbare objecten mogelijk maakte is uit de regels gehaald.

Waterschap Noorderzijlvest

Peilgrenzen:

Het tracé valt nagenoeg samen met de grens van de twee peilgebieden 2e Schil Electraboezem (GPGKGM155) en Pop (GPGKST0320). Dit vraagt aandacht in de detailuitwerking wat betreft watergangen en kunstwerken. Voor het ontwerp van de weg zijn de streefpeilen van beiden gebieden van belang. Deze zijn:

  • -1.07 m NAP voor peilgebied 2e schil van de Electraboezem (zuidzijde van de weg);
  • -1.05 m NAP (zomerpeil) en -1.24 m NAP (winterpeil) voor peilgebied Pop (noordzijde van de weg).

Afstroom hemelwater:

Door de aanleg van de weg neemt het verhard oppervlak met ongeveer 4.900 m2 toe. Compensatie voor versnelde afvoer van het hemelwater als gevolg van deze verharding is alleen noodzakelijk wanneer het afstromende regenwater wordt opgevangen en daarna afgevoerd. Het advies van het Waterschap Noorderzijlvest is conform de Beleidsnotitie Water en Ruimte het afstromende regenwater direct af te laten voeren via de bermen. Dit heeft twee voordelen:

  • op deze manier vindt er geen versnelde afvoer plaats en hoeft niet te worden gecompenseerd;
  • de berm functioneert als bodempassage voor mogelijk licht verontreinigd afstromend hemelwater.

Tunnel:

Het Waterschap Noorderzijlvest vraagt aandacht voor de afvoer van het hemelwater uit de tunnelbak. Indien het hemelwater niet als 'schoon' kan worden aangemerkt dient het te worden afgevoerd naar de riolering. Als het hemelwater schoon is dient het te worden geloosd op het oppervlaktewater dat onderdeel uitmaakt van de 2e Schil Electraboezem. Dit is aan de zuidzijde van de beoogde rondweg.

In de bestemmingsomschrijving van artikel 4 'Verkeer - Wegverkeer' onbreken water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Reactie

De aandachtspunten van het waterschap zijn opgenomen in paragraaf 4.1 van de toelichting. Bij de uitvoering van de plannen zullen deze punten meegenomen worden.

De bestemmingsomschrijving van artikel 4 is aangepast.

6.2.2 Zienswijzen

De resultaten van de zienswijzen worden te zijner tijd ingevoegd.