direct naar inhoud van Regels
Plan: Assen Noord 2014
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.02BHV20121000J-C001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

De beheersverordening Assen Noord 2014 met identificatienummer NL.IMRO.0106.02BHV20121000J-C001 van de gemeente Assen;

1.2 beheersverordening

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding

de kaart die deel uitmaakt van de beheersverordening Assen Noord 2014 en als zodanig is gewaarmerkt (identificatie nummer NL.IMRO.0106.02BHV20121000J-C001);

1.4 aan huis gebonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk - niet zijnde een aan huis gebonden beroep - waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin blijft behouden;

1.5 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden*;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft*;

1.8 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;

1.10 bebouwingsgrens:

grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bebouwingspercentage:

een op de planverbeelding of in de planregels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen het bouwvlak, dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen;

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 begane grond:

een bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld ligt;

1.15 Begeleidingscommissie Binnenstad Assen:

de door burgemeester en wethouders in te stellen commissie, die tot taak heeft het adviseren van burgemeester en wethouders met betrekking tot het verlenen van bouwvergunningen, meldingen bouwvoornemen, vrijstellingen, wijzigingsplannen, bebouwingsvoorschriften, aanlegvergunningen en het stellen van nadere eisen, voor zover gelegen binnen het beschermd stadsgezicht of het waardevol gebied.

In deze commissie dienen in ieder geval zitting te hebben:

  • a. de leden van de gemeentelijke commissie ruimtelijke kwaliteit;
  • b. een stedenbouwkundige, deskundig op het gebied van monumenten;
  • c. een persoon, deskundig op het gebied van de plaatselijke cultuur en historie;
1.16 bestaand:

bij bebouwing: een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal tot stand is gekomen of tot stan kan komen krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

bij gebruik: het legale gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft gekregen;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 bijzondere woonvorm:

bewoning door meerdere personen met in ieder geval één gemeenschappelijke ruimte waarbij ter plaatse ook een vorm van maatschappelijke of sociaal-therapeutische begeleiding plaatsvindt;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige gebouwen zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.28 carport:

een overkapping in de vorm van een open constructie met minimaal 2 open wanden voor de overdekte stalling van motorvoertuigen;

1.29 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 dienstverlenend bedrijf:

schoenmaker, fietsenmaker, kunstnijverheid, installatiebedrijf, sleutelspecialist, kledingreiniging, foto-ontwikkelbedrijf, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, makelaar, adviesbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven;

1.32 discotheek:

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.34 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.35 evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de openlucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;

1.36 garage:

een ruimte bestemd voor de inpandige stalling van een auto of ander (motor)voertuig;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt*;

1.38 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is*;

1.39 horeca (-bedrijf/-voorziening):

het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of kleine eetwaren, zoals het hotelbedrijf, het restaurant bedrijf, een snackbar, een café of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, evenwel met uitzondering van discotheken en erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.40 horeca categorie 1:

vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt. Hieronder worden bijvoorbeeld verstaan café's, bars, dancings en nachtclubs.  

1.41 horeca categorie 2:

vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt. Hieronder worden bijvoorbeeld verstaan restaurants, broodjeszaken, cafetaria's, fastfood, ijssalons, eethuisjes, lunchrooms, automatiek, afhaalhoreca.

1.42 horeca categorie 3:

vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie onder omstandigheden aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grotere druk op de openbare orde met zich mee kan brengen. Hieronder worden bijvoorbeeld verstaan broodjeszaken, cafetaria's, fastfood, ijssalons, eethuisjes, lunchrooms, automatiek, afhaalhoreca. Met betrekking tot het karakter van de horeca-activiteiten wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • a. vormen die zich qua exploitatie en qua openingstijden richten op de reguliere horeca, een aantasting van het woon- en leefklimaat en druk op de omgeving kunnen veroorzaken;
  • b. vormen die zich qua exploitatie en qua openingstijden richten op de winkelactiviteiten, doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat en geen druk op de omgeving veroorzaken;
1.43 hoveniersbedrijf:

een bedrijf, gericht op het ontwerp, de aanleg, het onderhoud en de renovatie van tuinen;

1.44 huishouden:

één of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf daar niet-bedrijfsmatig voorzien in de dagelijkse levensbehoeften.

1.45 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.46 kas:

een gebouw, niet zijnde een tunnelkas dan wel een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

1.47 maatschappelijke voorzieningen:

culturele, educatieve, sociale, medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport, sportieve recreatie en openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.48 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van een nutsbedrijf, de waterhuishouding, het meten van luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer, het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding, het opladen van accu's van voertuigen, verlichting;

1.49 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen;

1.50 openbare ruimte:

ruimte die voor iedereen toegankelijk is;

1.51 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.52 overkapping:

een overig bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.53 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.54 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen, het gemiddelde van het aansluitende afwerkte maaiveld.
  • c. indien in, op, of over het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  • d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding
    geven tot onduidelijkheden, een door of namens het college van
    burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
1.55 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.56 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 tuincentrum:

een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig bomen, heesters en andere siergewassen worden gekweekt en/of waarbinnen detailhandel in tuininrichtingsartikelen plaatsvindt;

1.58 tunnelkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;

1.59 verdieping:

een bouw- of woonlaag boven de begane grond in een gebouw.

1.60 verordening:

de beheersverordening 'Assen Noord 2014' van de gemeente Assen;

1.61 verordeningsgebied:

het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0106.02BHV20121000J-C001 met de bijbehorende toelichting, regels, illustratie en de daarbij behorende bijlagen;

1.62 vloeroppervlakte:

de gezamenlijke oppervlakte van de vloeren binnen een gebouw;

1.63 voorgevel:

de naar de weg (eventueel voetpad) gekeerde gevel, vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is; indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, geldt de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(-s);

1.64 winkel:

een gebouw, dat blijkens zijn aard en indeling dienstbaar is aan de uitoefening van de detailhandel;

1.65 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvestiging van één huishouden;

1.66 wooncentrum:

een gebouw ten behoeve van het beschermd wonen, met niet-zelfstandige wooneenheden, met bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen en zorgverlening;

1.67 wooneenheid:

onder het begrip wooneenheid wordt voor de werking van de beheersverordening verstaan een woning;

1.68 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.69 woonhuis:

een zelfstandig gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneen gebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van bouwwerken:

de oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Garagebedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf - Garagebedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de verkoop, het onderhoud, de reiniging, het spuiten en de stalling van (motor-)voertuigen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg' tevens de verkoop van motorbrandstoffen met uitzondering van LPG met hieraan ondergeschikt detailhandel, in de vorm van een kiosk;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'fitnesscentrum' tevens een fitnesscentrum met bijbehorende medische voorzieningen zoals fysiotherapie;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. straten en paden;
  • e. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. bebouwing.

3.2 Bouwregels

Op de tot "Bedrijf - Garagebedrijf" bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;
3.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2,50 meter bedragen.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsbedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf - Nutsbedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. straten en paden;

met de daarbij behorende:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. tuinen, erven en terreinen.
  • f. bebouwing.

4.2 Bouwregels

Op de voor "Bedrijf - Nutsbedrijf" bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd
  • b. de (goot)hoogte niet meer bedraagt dan 3 meter tenzij anders is aangegeven;
4.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt dat de hoogte ten hoogste 2,50 meter bedraagt.

Artikel 5 Bedrijf - Tuincentrum

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een hoveniersbedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' uitsluitend het wonen in maximaal één bedrijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. detailhandel in planten, struiken, bomen en andere tuinbenodigdheden, tuinwaren en naar de aard daarmee gelijk te stellen zaken, ten behoeve van de inrichting van tuinen en bouwwerken;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen, erven en terreinen.
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. bebouwing.

5.2 Bouwregels

Op de voor ' Bedrijf - Tuincentrum' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan het aangegeven percentage;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van kassen zal ten hoogste 120 m² bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goothoogte en de bouwhooge van gebouwen ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.

5.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden tevens de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning mag ten hoogste 70 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten minste 2,00 meter minder bedraagt dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
  • e. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste de dakhelling van de bedrijfswoning bedragen.
5.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6,00 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 5,00 meter bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een horecabedrijf.

Artikel 6 Centrum

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. maatschappelijke doeleinden;
  • c. horeca van categorie 2 en horeca van categorie 3;
  • d. sportief-recreatieve doeleinden;
  • e. kantoren;
  • f. wonen op de verdieping(-en) van gebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. groenvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. bebouwing.
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Centrum' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;
6.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speeltoestellen, licht- en vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2,50 meter bedragen

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. detailhandel perifeer;
  • b. detailhandel volumineus;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie- of escortbedrijf;
  • d. het gebruik van gronden voor opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen.

Artikel 7 Detailhandel

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. horecavoorzieningen;
  • c. dienstverlenende voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. bebouwing.

7.2 Bouwregels

Op de voor ' Detailhandel' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goothoogte en de bouwhooge van gebouwen ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen.
7.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2,50 meter bedragen.

Artikel 8 Gemengd

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke doeleinden;
  • b. sportief-recreatieve doeleinden;
  • c. kantoren;
  • d. horecavoorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen' is wonen op de verdieping(-en) van gebouwen toegestaan.

met daaraan ondergeschikt:

  • f. groenvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bebouwing.
8.2 Bouwregels

Op de voor 'Gemengd' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan het aangegeven percentage.

8.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speeltoestellen, licht- en vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2,50 meter bedragen.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het wonen op de begane grond.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en (bos-)beplantingen;
  • b. water, waterpartijen, watergangen en sloten;
  • c. speelvoorzieningen en trapvelden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' tevens voor een kinderboerderij;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' tevens voor een ijsbaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' tevens voor een volkstuinen(-complex);
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bebouwingszone' een zone waarbinnen bebouwing ten behoeve van sport en/of recreatieve doeleinden is toegestaan;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen.

met de daarbij behorende:

  • j. plantsoenen;
  • k. fiets- en voetpaden;
  • l. bebouwing.

9.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 200 m² bedraagt;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' geldt dat:
    • 1. gebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte van gebouwen, waaronder begrepen kassen, ten hoogste 20 m² bedraagt per gebouw, danwel indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de bestaande oppervlakte;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' geldt dat:
    • 1. gebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 100 m² bedraagt;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bebouwingszone' geldt dat de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel ten hoogste 500 m² bedraagt;
  • e. de goothoogte van de onder a tot en met d genoemde gebouwen ten hoogste 3,50 meter bedraagt;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - verbindingselement' tevens voor een verbinding tussen twee verdiepingen van gebouwen in/uit de naastliggende bestemming(en) waarbij een gebouw is toegestaan waarvan de bouwhoogte ten hoogste 20 meter en ten minste 3 meter bedraagt.

9.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten mag ten hoogste 12 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 5 meter bedragen.

Artikel 10 Horeca

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bovenwoning' (bedrijfs-)woningen op de verdieping(-en) van gebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. bebouwing.

10.2 Bouwregels

Op de voor 'Horeca' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goothoogte en de bouwhooge van gebouwen ten hoogste de aangegeven hoogte bedragen;

10.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstwerken, licht- en vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag ten hoogste 2.50 meter bedragen.

Artikel 11 Kantoor

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke functies, niet zijnde detailhandel;

met daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. andere-bouwwerken;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. tuinen, erven en terreinen.
11.2 Bouwregels

Op de voor 'Kantoor' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming - niet zijnde een bedrijfswoning - worden gebouwd.

11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat:

  • a. gebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd;
  • b. de goothoogte niet meer bedraagt dan op de illustratie is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan op de illustratie is aangegeven.
11.2.2 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken geldt dat de hoogte ten hoogste 2,50 meter bedraagt met uitzondering van licht- en vlaggenmasten waarvoor geldt dat de hoogte ten hoogste 8 meter bedraagt.

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. culturele, educatieve, sociale, medische, levensbeschouwelijke en/of maatschappelijke doeleinden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' ondergeschikte horeca in de categorieën culturele, sociale, sport en/of sportieve recreatie voorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek maatschappelijk fysiotherapie' een praktijk voor fysiotherapie;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'fitnesscentrum' een sportschool;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motor brandstoffen zonder lpg' is tevens een benzine service station exclusief lpg-verkoop toegestaan.

met daarbij behorende:

  • g. bebouwing en voorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. speelvoorzieningen;
  • k. tuinen, erven en terreinen.
12.2 Bouwregels

Op de voor 'Maatschappelijk' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat:

  • a. gebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aantal bouwlagen' mag het aantal bouwlagen maximaal 2 bedragen;
  • c. de goothoogte niet meer bedraagt dan op de illustratie is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan op de illustratie is aangegeven;
  • e. het bebouwingspercentage per bouwvlak 100% bedraagt tenzij op de illustratie anders is aangegeven;
  • f. indien een bedrijfswoning is toegestaan de inhoud van een bedrijfswoning niet meer dan 750 m3 bedraagt, danwel, indien een grotere woning aanwezig is, de bestaande inhoud;
12.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken gebouwd worden;
  • b. er mogen maximaal 2 bijbehorende bouwwerken worden geplaatst;
  • c. de gezamelijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag maximaal 60 m² bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
  • e. de afstand naar de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en/of 'Groen' dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • f. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan mogen gehandhaafd worden.
12.2.3 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2,50 meter bedraagt met uitzondering van licht- en vlaggenmasten waarvoor geldt dat de hoogte ten hoogste 8 meter bedraagt.

12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1 sub a ten behoeve van de oprichting van ten hoogste 2 ondergeschikte bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak op gronden die niet zijn aangeduid met de aanduiding 'bijgebouwen', met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte ten hoogste 3 meter bedraagt;
  • b. de oppervlakte per gebouw ten hoogste 30 m2 bedraagt;
  • c. de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de grens van de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en/of 'Groen ' ten minste 3 meter bedraagt.
12.3.2 Afstand perceelgrens
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2 onder e ten behoeve van een kleinere afstand tot de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en/of 'Groen'
  • b. Deze vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. externe veiligheid.
12.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie- of escortbedrijf;
  • b. het gebruik van gronden voor opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • c. het gebruik van horeca anders dan overeenkomstig als bepaald in 12.1.

Artikel 13 Maatschappelijk - Bijzondere Woonvorm

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Bijzondere Woonvorm' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van een bijzondere woonvorm;

met de daarbijbehorende:

  • b. tuinen, erven en terreinen;
  • c. verhardingen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen uitsluitend binnen bouwvlakken mogen worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan op de illustratie is aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" mag de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de op de illustratie aangegeven bouwhoogte bedragen.
13.2.2 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 meter zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 meter bedragen.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het wonen;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie.

Artikel 14 Maatschappelijk - Onderwijs

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Onderwijs' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. educatieve voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • b. gebouwen - een bedrijfswoning niet daaronder begrepen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. tuinen, erven en terreinen.
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen.
14.2 Bouwregels

Op de voor 'Maatschappelijk - Onderwijs' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

14.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen uitsluitend binnen bouwvlakken mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte en het bebouwingspercentage per bouwvlak bedragen niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' en maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • c. in afwijking van het bepaalde in lid 14.2.1 onder b, mag de bouwhoogte van een dakopbouw ten behoeve van luchtbehandeling en technische installaties maximaal 4 meter meer bedragen dan de in het plan aangegeven bouwhoogte.
14.2.2 Andere-bouwwerken

Voor een ander-bouwwerk gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2,5 meter, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten waarvoor geldt dat de hoogte ten hoogste 8 meter bedraagt;
  • b. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan mogen gehandhaafd worden.
14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Afwijkingsmogelijkheid

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'speciale bouwaanduiding - 1' van het bepaalde in lid 14.2.1 onder b ten behoeve van het verhogen van het maximum bebouwingspercentage tot 90% en het verhogen van de bouwhoogte tot maximaal 18 meter;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'speciale bouwaanduiding - 2' van het bepaalde in lid 14.2.1 onder b ten behoeve van het verhogen van het maximum bebouwingspercentage tot 70% en het verhogen van de bouwhoogte tot maximaal 15 meter.

14.4.2 Afwegingskader

De in lid 14.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
14.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor prostitutie- of escortbedrijf;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen.

Artikel 15 Sport

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvelden en sportterreinen;
  • b. dagrecreatieve voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. horecavoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • d. gebouwen;
  • e. andere-bouwwerken;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
15.2 Bouwregels

Op de voor 'Sport' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat:

  • a. gebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd;
  • b. de goothoogte niet meer bedraagt dan op de illustratie is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan op de illustratie is aangegeven;
15.2.2 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken geldt dat de hoogte ten hoogste 5 meter bedraagt, met uitzondering van ballenvangers, licht- en vlaggenmasten waarvoor geldt dat de hoogte ten hoogste 20 meter bedraagt.

Artikel 16 Verkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;

met daarbij behorende:

  • b. andere-bouwwerken, waar onder begrepen straatmeubilair;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. bushaltes & bushokjes;
  • e. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • f. water en watergangen.
16.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming- met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen - worden gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 8 meter bedraagt.

Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk en een ontsluitingsfunctie voor de aanliggende erven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'Garage' mede voor gebouwen ten behoeve van de stalling van (motor-)voertuigen en bergingen;

met daarbij behorende:

  • c. water en watergangen;
  • d. andere-bouwwerken;
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. bushaltes & bushokjes;
  • g. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • h. tuinen, erven en terreinen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de bouwhoogte van garages ter plaatse van de aanduiding 'Garage' niet meer dan 3 meter mag bedragen.

17.2.2 Andere-bouwwerken

De bouwhoogte van andere-bouwwerken niet meer dan 8 meter mag bedragen.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding;
  • b. watergangen en oeverstroken;
  • c. verbindingen ten behoeve van het (water)verkeer;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - verbindingselement' tevens voor een verbinding tussen twee verdiepingen van gebouwen in/uit de naastliggende bestemming(en);

met daarbij behorende:

  • e. andere-bouwwerken;
  • f. voorzieningen.
18.2 Bouwregels

Op de voor ' Water' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat:

  • a. gebouwen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - verbindingselement toegestaan';
  • b. de bouwhoogte ten hoogste 20 meter en ten minste 3 meter bedraagt.

18.2.2 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 5 meter bedraagt.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande, geschakelde en rijenwoningen, alsmede voor bijzondere woonvormen en wooneenheden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'Karakteristiek' mede voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'Detailhandel' 'mede voor de uitoefening van een winkel;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'Dienstverlening' voor dienstverlenende bedrijven;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'Kantoor' mede voor de uitoefening van een kantoor;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'Garage' mede voor gebouwen ten behoeve van de stalling van (motor-)voertuigen en bergingen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijf' mede voor de uitoefening van binnen de woonomgeving passende aan huis gebonden bedrijvigheid zoals genoemd onder de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende lijst van bedrijven die als bijlage aan de regels is toegevoegd; met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van voornoemde bedrijvigheid ten hoogste 50% van de totale bebouwingsoppervlakte bedraagt, danwel de bestaande oppervlakte;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autohandel' mede voor de uitoefening van een autohandel;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf' mede voor de uitoefening van een bouwbedrijf;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtbewerkingsbedrijf' mede voor de uitoefening van een houtbewerkingsbedrijf;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - huisartsenpraktijk' mede voor de uitoefening van een huisartsenpraktijk;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - tandartsenpraktijk' mede voor de uitoefening van een tandartsenpraktijk;
  • m. de bestaande woninggebonden bedrijvigheid en vrije beroepen;
  • n. vrije beroepen in een woning en de daarbij bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 50 % van de bebouwde oppervlakte, met dien verstande dat:
    • 1. de bewoner/gebruiker het zelf moet uitoefenen;
    • 2. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten ervan met het woonkarakter in overeenstemming is en de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
    • 3. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk met zich brengt;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon-, werk- en leefklimaat van aangrenzende gronden door hinder en/of gevaar;

met daarbij behorende:

  • o. bijbehorende bouwwerken;
  • p. andere-bouwwerken;
  • q. tuinen, erven en terreinen.
  • r. parkeervoorzieningen;
  • s. nutsvoorzieningen.
19.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

19.2.1 Woonhuizen i.c. hoofdgebouwen

Voor het bouwen van woonhuizen i.c. hoofdgebouwen geldt dat:

  • a. woonhuizen i.c. hoofdgebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd;
  • b. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw respectievelijk blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrenzen ten minste 3 meter bedraagt, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • c. de bestaande goothoogte en bouwhoogte gehandhaafd worden;
  • d. de bestaande dakhelling en nokrichting gehandhaafd worden.
19.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  • a. deze ten minste 3 meter achter de voorgevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan dienen te worden gebouwd, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • b. de afstand tot de grens van de bestemmingen 'Verkeer' en/of 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten minste 1 meter bedraagt, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte per hoofdgebouw ten hoogste 65m2 bedraagt - danwel indien sprake is van een grotere oppervlakte, de reeds bestaande oppervlakte - met dien verstande dat:
    • 1. bij de berekening van de oppervlakte niet wordt meegerekend de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw;
    • 2. het totale bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer bedraagt dan 60%;
  • d. in aanvulling op en in afwijking van het bepaalde onder a en b zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan op de gronden aangeduid met de aanduiding "bijgebouwen", met dien verstande dat:
    • 1. deze bijbehorende bouwwerken op ten hoogste 50% van de per bouwperceel aangeduide gronden, danwel de bestaande oppervlakte, mag worden gebouwd;
    • 2. ten behoeve van een carport mag hier 18 m2 aan worden toegevoegd in een open constructie;
  • e. de goothoogte ten hoogste 3 meter bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag worden verhoogd tot ten hoogste de hoogte van de begane grondverdieping van het hoofdgebouw;
  • f. de hoogte ten hoogste 6 meter bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk nimmer meer bedraagt dan de hoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 2 meter;
  • g. de dakhelling niet meer bedraagt dan de bestaande dakhelling van het hoofdgebouw;
  • h. de hoogte van een garage ter plaatse van de aanduiding 'Garage' niet meer dan 3 meter mag bedragen.
19.2.3 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken geldt dat de bouwhoogte ten hoogste bedraagt:

  • a. 1 meter indien de andere-bouwwerken vóór de voorgevel van de woning en/of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. in overige gevallen 2,50 meter;
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
19.4 Afwijken van de bouwregels
19.4.1 Vergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.2.1, sub b ten behoeve van het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelgrens tot 1 meter;
  • b. lid 19.2.1, sub c ten behoeve van een verhoging van de goothoogte van ten hoogste 50% van de gootlengte van het hoofdgebouw danwel woningblok tot ten hoogste 6 meter;
  • c. lid 19.2.1, sub c ten behoeve van een verlaging van de goothoogte van ten hoogste 50% van de gootlengte van het hoofdgebouw danwel woningblok tot ten minste 3 meter;
  • d. lid 19.2.1, sub c, ten behoeve van het bouwen van een hoofdgebouw tot 1 meter hoger dan de bestaande goothoogte en hoogte;
  • e. lid 19.2.1, sub d ten behoeve van een verhoging danwel een verlaging van de bestaande dakhelling;
  • f. lid 19.2.1, sub d ten behoeve van een wijziging van de bestaande nokrichting;
  • g. lid 19.2.2, sub a en toestaan dat de afstand wordt verminderd tot 1 meter;
  • h. lid 19.2.2, sub b en toestaan dat de afstand wordt verminderd tot 0 meter;
  • i. lid 19.2.2, sub c tot een gezamenlijke oppervlakte van 80 m2 per woonhuis, met dien verstande dat het totale bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter de voorgevel en het verlengde daarvan niet meer bedraagt dan 60%;
  • j. lid 19.2.2, sub a en b ten behoeve van de bouw van een carport, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van een carport ten hoogste 20 m2 bedraagt;
    • 2. de afstand van een carport tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 1 meter bedraagt, tenzij de carport in de perceelgrens wordt gebouwd;
    • 3. de carport op ten hoogste 1 meter voor de voorgevel, danwel in het verlengde daarvan wordt gebouwd;
19.4.2 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a t/m j wordt slechts verleend indien geen onevenredige aandasting plaatsvindt van:

  • a. het straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.

Artikel 20 Wonen - Appartementen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Appartementen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woongebouwen, alsmede voor bijzondere woonvormen en wooneenheden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'Kantoor' mede voor de uitoefening kantoren op de begane grondvloer van gebouwen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'Detailhandel' mede voor de uitoefening van detailhandel op de begane grondvloer van gebouwen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'Dienstverlening' voor dienstverlenende bedrijven;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'Garage' mede voor gebouwen ten behoeve van de stalling van (motor-)voertuigen en bergingen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van wonen' is, uitsluitend op de begane grond, detailhandel en horeca van categorie 2 en van categorie 3 toegestaan;

met daarbij behorende:

  • g. verzorgende voorzieningen;
  • h. bijbehorende bouwwerken;
  • i. andere-bouwwerken;
  • j. parkeervoorzieningen, al dan niet ondergronds;
  • k. tuinen, erven en terreinen.
20.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen - Appartementen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

20.2.1 Woongebouwen i.c. hoofdgebouwen

Voor het bouwen van woonhuizen i.c. hoofdgebouwen geldt dat:

  • a. het aantal woongebouwen op elk bouwperceel ten hoogste het bestaande aantal bedraagt;
  • b. deze woongebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen ten minste 3 meter bedraagt;
  • d. de goothoogte niet meer bedraagt dan op de illustratie is aangegeven;
  • e. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan op de illustratie is aangegeven;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte en maximale bebouwingspercentage' mag de hoogte en het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan op de illustratie aangegeven.
20.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  • a. de afstand tot de grens van de bestemmingen 'Verkeer' en/of 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten minste 3 meter bedraagt, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • b. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan met dien verstande dat de oppervlakte per woning ten hoogste 6 m2 bedraagt;
  • d. de goothoogte ten hoogste 3 meter bedraagt;
  • e. de hoogte van een garage ter plaatse van de aanduiding 'Garage' niet meer dan dan 3 meter mag bedragen.

20.2.3 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken geldt dat de hoogte ten hoogste bedraagt:

  • a. 1 meter indien de andere-bouwwerken vóór de voorgevel van de woning en/of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. in overige gevallen 2,50 meter.
20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 20.2.1, sub c ten behoeve van het verkleinen van de afstand tot een zijdelingse perceelgrens tot 1 meter;
  • b. lid 20.2.2, sub a en toestaan dat de afstand wordt verminderd tot 1 meter.

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a t/m b wordt slechts verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast en de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond.

Artikel 21 Wonen - Woonwagencentrum

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonwagencentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonwagens;

met daarbij behorende:

  • b. huishoudelijke gebouwen, zoals toiletgebouwen, bergingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
  • c. andere-bouwwerken;
  • d. tuinen, erven en terreinen.
21.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen - Woonwagencentrum' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

21.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat:

  • a. het aantal standplaatsen op elk bouwperceel ten hoogste het bestaande aantal bedraagt;
  • b. per woonwagenstandplaats geldt dat ten hoogste 2 gebouwen (inclusief woonwagen) mogen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van 65 m²;
  • c. de onderlinge afstand van vrijstaande (en/of ten hoogste twee aaneengebouwde) gebouwen ten hoogste 4 meter bedraagt;
  • d. de hoogte ten hoogste 3,50 meter bedraagt.
21.2.2 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken geldt dat de hoogte ten hoogste 2,5 meter bedraagt.

Artikel 22 Leiding - Gas

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een strook ten behoeve van een hoofdgastransportleiding en de daarbijbehorende veiligheidszone, alsmede het onderhoud en beheer daarvan;
  • b. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met de daarbijbehorende:

  • c. andere-bouwwerken.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

22.2.2 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken (ten behoeve van deze dubbelbestemming) geldt dat de bouwhoogte van andere-bouwwerken ten hoogste 2,00 meter mag bedragen.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 22.2.1 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere-bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende nutsleiding;
  • b. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • c. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere diepwortelende beplantingen.
22.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 22.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning;
  • c. graafwerkzaamheden zijn als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
22.4.3 Afwegingskader

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende hoofdgastransportleiding;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 23 Leiding - Hoogspanningsverbinding

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsleiding;
  • b. het beheer en onderhoud van de hoogspanningsleiding;
  • c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met de daarbij behorende:

  • d. masten en/of andere-bouwwerken.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Algemeen
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
  • b. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
23.2.2 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken (ten behoeve van deze dubbelbestemming) gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van masten mag ten hoogste de bestaande bouwhoogte bedragen;
  • b. de bouwhoogte van andere-bouwwerken mag ten hoogste 2,00 meter bedragen.
23.3 Afwijken van de bouwregels
23.3.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 23.2.1 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere-bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
23.3.2 Afwegingskader

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van beplanting en bomen;
  • b. egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen gen van de bodemstructuur;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • d. het in de grond drijven van voorwerpen;
  • e. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
23.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 23.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. die verband houden met de aanleg of instandhouding van de betreffende hoogspanningsverbinding;
  • b. het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerde strook of ten aanzien van de functies van andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.

23.4.3 Afwegingskader

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

Artikel 24 Leiding - Riool

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Riool" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een riooltransportleiding;
  • b. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met de daarbijbehorende:

  • c. andere-bouwwerken.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) mogen geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

24.2.2 Andere-bouwwerken

Voor het bouwen van andere-bouwwerken geldt dat de bouwhoogte van andere-bouwwerken ten hoogste 2,00 meter mag bedragen.

24.3 Afwijken van de bouwregels
24.3.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 24.2.1 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere-bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende leiding;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
24.3.2 Afwegingskader

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende leiding.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

24.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter;
  • c. het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 0,30 meter;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 0,30 meter.
24.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 24.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.
24.4.3 Afwegingskader

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de betreffende riootransportleiding.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 2

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Algemeen

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarbij de bodemingrepen dieper gaan dan 0,30 meter onder het maaiveld moet de aanvrager een onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;
  • b. als uit het in 25.2.1, onder a genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, voldoende is vastgesteld. Het in 25.2.1, onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
25.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 25.2.1, onder a geldt niet als:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders.
25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen en het aanleggen of vergraven van sloten;
  • b. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • c. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • d. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld zal worden geroerd;
  • e. het aanbrengen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
25.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 25.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,30 meter onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,30 meter onder het maaiveld;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
  • f. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek.
25.4.3 Beoordelingscriteria

Voor de onder 25.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in 25.4.1 moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
  • b. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
25.4.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 3

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

26.2 Bouwregels
26.2.1 Algemeen

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,30 meter onder het maaiveld moet de aanvrager een onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;
  • b. als uit het in 26.2.1, onder a genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, voldoende is vastgesteld. Het in 26.2.1, onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
26.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 26.2.1, onder a geldt niet als:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • c. gebouwen maximaal 2,50 meter uit de bestaande fundering worden vergroot.
26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen en het aanleggen of vergraven van sloten;
  • b. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • c. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • d. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld zal worden geroerd;
  • e. het aanbrengen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
26.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 26.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,30 meter onder het maaiveld;
  • c. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
  • f. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek.
26.4.3 Beoordelingscriteria

Voor de onder 26.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in 26.4.1 moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
  • b. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
26.4.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 1

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

27.2 Bouwregels
27.2.1 Algemeen

Voor het oprichten van bebouwing geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken mogen worden gebouwd.

27.3 Afwijken van de bouwregels
27.3.1 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 27.2.1  voor het oprichten van een gebouw of ander bouwwerk, waarbij aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden kunnen worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
27.3.2 Afwegingskader

De in lid 27.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. externe veiligheid;
  • e. de verkeerssituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
27.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.5.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • b. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • c. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • d. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld zal worden geroerd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
27.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 27.5.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,30 meter onder het maaiveld;
  • b. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • c. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
  • d. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek.
27.5.3 Beoordelingscriteria

Voor de onder 27.5.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de aanvrager een onderzoek heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld, met dien verstande dat:
    • 1. het overleggen van een onderzoek niet nodig is als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  • b. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in 27.5.1 moet overleggen blijkt dat:
    • 1. de voorgenomen bodemingrepen, dan wel de directe of indirect gevolgen van deze bodemingrepen niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische resten;
    • 2. de archeologische resten niet onevenredig worden verstoord gezien de te verrichten werken en werkzaamheden, waarbij het archeologische belang voldoende is gewaarborgd.
27.5.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 28 Waarde - Archeologische verwachting 1

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

28.2 Bouwregels
28.2.1 Algemeen

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,3 meter onder het maaiveld moet de aanvrager een onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;
  • b. als uit het in 28.2.1, onder a genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, voldoende is vastgesteld. Het in 28.2.1, onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
28.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 28.2.1, onder a geldt niet als:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. gebouwen maximaal 2,50 meter uit de bestaande fundering worden vergroot.
28.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten, het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • b. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • c. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld leggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
28.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 28.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • d. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,30 meter onder het maaiveld;
  • e. het aanbrengen van drainage;
  • f. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
  • g. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek.
28.4.3 Beoordelingscriteria

Voor de onder 28.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in 28.4.1 moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
  • b. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
28.4.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 29 Waarde - Archeologische verwachting 2

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

29.2 Bouwregels
29.2.1 Algemeen

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1000 m2 en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,30 meter moet de aanvrager een rapport overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;
  • b. als uit in 29.2.1, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, voldoende is vastgesteld. Het in 29.2.1, onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

29.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 29.2.1, onder a geldt niet als:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. gebouwen maximaal 2,50 meter uit de bestaande fundering worden vergroot.

29.2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

29.3.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten;
  • b. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • c. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld zal worden geroerd;
  • d. het aanbrengen van drainage;
  • e. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
29.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,40 meter onder het maaiveld;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
  • f. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek.
29.3.3 Beoordelingscriteria

Voor de onder genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in moet overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het rapport daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
29.3.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

Artikel 30 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Beschermd Stadsgezicht aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van cultuurhistorische waarden.

30.2 Bouwregels

Op de Waarde - Beschermd Stadsgezicht bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat de hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, (goot)hoogte, dakhelling en nokrichting, zoals die bestond op het tijdstip van de vaststelling van de verordening gehandhaafd dient te worden.

30.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 30.2 met dien verstande dat:

  • a. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast en de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • b. voorafgaande de commissie ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Assen gehoord wordt.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen, rooien of beschadigen van bomen;
  • b. het aanleggen, veranderen of verwijderen van hekwerken, stoeppalen met kettingen, gemetselde buitentrappen en tuinmuren;
  • c. het aanleggen, verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanbrengen, veranderen of verwijderen van oppervlakteverhardingen, voor zover het meer dan 30 m² betreft;
  • d. het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen;
30.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in onder lid 30.4.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan;

30.4.3 Beoordelingscriteria

De in lid 30.4.1 genoemde activiteiten zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover:

  • a. het onder lid 30.4.1 onder a genoemde vellen of rooien van bomen noodzakelijk is in verband met ernstige hinder, gevaar of ziekte van de boom en herplant is verzekerd;
  • b. het onder lid 30.4.1 onder d genoemde geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen noodzakelijk is:
    • 1. ter uitvoering van een bouwplan waarvoor een bouwvergunning is verleend en de herbouw binnen één jaar is verzekerd;
    • 2. vanwege gevaar voor instorting;
  • c. door die andere-werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
30.4.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning

Voordat de onder 30.4.1 genoemde vergunning verleend kan worden dient de gemeentelijke commissie ruimtelijke kwaliteit geraadpleegd te worden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 31 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 32 Algemene afwijkingsregels

32.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevings- vergunning afwijken van het plan:

  • a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de op de verbeelding aangewezen afstand tussen enige bebouwingsgrens en enige weggrens niet wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de in deze regels genoemde dan wel op de verbeelding aangewezen of daarvan te herleiden maten;
  • c. ten behoeve van de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor openbare diensten met dien verstande dat de inhoud ten hoogste 50 m³ bedraagt;
  • d. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd-)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,20 meter wordt overschreden.
  • e. voor het plaatsen van zend- en/of ontvangstmasten, lichtmasten, en/of masten ten behoeve van het landelijk alarmeringsnet, met dien verstande dat de hoogte maximaal 20 meter mag bedragen;
  • f. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van andere bouwwerken en toestaan dat:
    • 1. de hoogte van andere-bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10 meter;
    • 2. kunstwerken worden gebouwd tot een hoogte van ten hoogste 15 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 33 Overgangsrecht

33.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
33.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 33.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 33.1 met maximaal 10%.

33.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 33.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

33.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

33.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in lid 33.4 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

33.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 33.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

33.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 33.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 34 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het beheersverordening Assen Noord 2014.