direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stadscentrum. deelplan Beukemaplein 2015
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2015BP8017010-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De realisatie van de parkeergarage onder het voormalige Kaapplein maakt het mogelijk om dit project te realiseren. Een belangrijk deel van de parkeervraag voor het stadscentrum wordt hier namelijk gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen zijn dan niet meer nodig op het Beukemaplein, waardoor dit plein een nieuwe functie kan krijgen. Het realiseren van woningbouw wordt mogelijk gemaakt.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan dient goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functionele gewenste invulling voor dit plangebied.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied in Hoogeveen is het gebied dat in het noorden, westen en zuiden wordt begrensd door de aangrenzende bebouwing aan het Beukemaplein en in oosten wordt het plangebied begrengsd door de bebouwing aan de Beukemastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2015BP8017010-ON01_0001.jpg"luchtfoto

2.2 Vigerend recht

Op het plangebied is het bestemmingsplan Stadscentrum 2008 van toepassing. Het plan is op 27 mei 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. Binnen het plangebied komen meerdere bestemmingen en aanduidingen voor.

De locaties binnen het plangebied hebben de volgende bestemmingen. De bestemmingen "Verkeer-Parkeren", "Bedrijf-Nutsvoorziening" en "Groen".

De bestemming "Bedrijf-Nutsvoorziening" is bestemd voor onder andere:
gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:

  • (ontsluitings)wegen;
  • verhardingen;
  • parkeervoorzieningen;
  • nutsvoorzieningen;
  • groenvoozieningen;
  • water.

De bestemming "Verkeer-Parkeren" is bestemd voor onder andere:

  • parkeervoorzieningen;
  • horecabedrijven categorie 1 of 2 , ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' en gebouwen ten behoeve daarvan;
  • incidentele en periodieke evenementen;

De bestemming "Groen" is bestemd voor onder andere:

  • groenvoorzieningen;
  • speelvoorzieningen;
  • voet- en fietspaden;
  • water;
  • incidentele en periodieke evenementen.

Daarnaast ligt over deze bestemmingen de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied 3".
De wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om het plan onder bepaalde voorwaarden te wijzigen ten behoeve van 'Bedrijven - Nutsvoorzieningen, 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer- 1', 'Water' en 'Wonen'.


afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2015BP8017010-ON01_0002.jpg"bestemmingsplankaartje

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Momenteel is het Beukemaplein een parkeerterrein, gelegen direct ten zuiden van de bebouwing aan het Haagje en ten oosten van de Alteveerstraat in het centrum. Aan de oostzijde ligt een brede groenstrook, tussen het parkeerterrein en de woonwijk Aerdenburg, een klassieke en gewilde groene woonwijk. Ten zuiden van het parkeerterrein functioneerde tot enkele jaren geleden de houthandel van Robaard en de Jonge. Dit terrein wordt momenteel geschikt gemaakt voor woningbouw.

De kwaliteit van de bebouwingswanden rondom het plein is zeer divers, zowel functioneel als ruimtelijk. Hier staan niet alleen appartementencomplexen met commerciële plint maar ook bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen en een fitnesscentrum. De bouwhoogtes en architectuur van de panden varieert sterk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.

Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de herziening van het bestemmingplan 'Stadscentrum, deelplan Beukemaplein 2015' geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Het voorliggend plan is gelegen in stedelijk gebied en is een voorbeeld van binnenstedelijke herstructurering. Een op dit moment braakliggend terrein in het hart van de stad wordt ontwikkeld naar woningbouw met ruimte voor mogelijkheid voor aan-huis-verbonden-beroepen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan niet strijdig is met de duurzame ladder.

Actuele regionale behoefte

Het gemeentelijk beleid omtrent het wonen is neergelegd in de Woonvisie 2011-2020. De Woonvisie, regionaal afgestemd en gebaseerd op onderzoek naar aspecten als woonwensen, migratiebewegingen en bevolkingsontwikkeling, laat zien dat de woonbehoefte steeds meer verschuift naar de stad: wonen in de stad met voorzieningen in de directe nabijheid. Hierbij is een grote behoefte waarneembaar naar kwalitatief goede grondgebonden woonmilieus. Het onderzoek laat zien dat met name binnen het stadscentrum een vraagoverschot is en dat er een groep mensen is die Hoogeveen verlaat, omdat zij niet de voor hen geschikte woning kunnen vinden. Daarbij is tevens een behoefte waarneembaar naar locaties voor particulier opdrachtgeverschap. Het plan op het Beukemaplein tracht hierop in te spelen door een goed (grondgebonden) woonmilieu te bieden met ruimte voor diverse ondergeschikte aan-huis-verbonden-beroepsfuncties in het stadscentrum. Het is hiermee een direct uitvloeisel van de Visie op het Stadscentrum en de Structuurvisie Hoogeveen 2.0, waarin reeds gedurende lange tijd de keuze vastligt voor inbreiding in plaats van uitbreiding.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. Hoogeveen maakt samen met De Wolden, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.

Bij de verdeling van de woningbehoefte streeft de provincie ernaar de groei van de bevolking en de arbeidsplaatsen te concentreren in de (sub)streekcentra en één derde in de overige kernen. De toedeling van de woonopgave aan de (sub)streekcentra en overige kernen is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie verwacht van gemeenten dat de toedeling gebeurd op basis van de functie van de kern binnen de gemeente. De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave van deze kernen wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

In de kernenhiërarchie behoort Hoogeveen bij de streekcentra.

De gelaagde kernenstructuur van een regio is de basis voor het invullen van de woningbehoefte. Verder is het belangrijk dat regio's overeenkomstige uitgangspunten hanteren bij locatiekeuzes. Vanuit de doelstelling zorgvuldig en doelmatig omgaan met ruimtegebruik, wordt het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' gehanteerd. Eerst moet worden ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering). Pas daarna wordt gekozen voor nieuwe uitleglocaties.

Ook moet aandacht worden besteed aan de kwalitatieve afstemming van het woningaanbod. De huidige bevolking binnen een regio moet voldoende huisvestingsmogelijkheden worden geboden voor haar wooncarrière. Dit betekent dat binnen een regio voldoende aanbod moet zijn voor verschillende doelgroepen, zoals woningen voor starters en senioren. Ook is het van belang doorstroming in de woningmarkt te stimuleren. Het plan voor het Beukemaplein past binnen deze beleidsuitgangspunten.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk vijf.

In dat hoofdstuk is eveneens nader uitgewerkt hoe de gemeente toepassing geeft aan het aspect duurzame woon- en leefomgevingkwaliteit.

In de paragraaf gemeentelijk beleid gaan wij nader in op de gelaagde kernenstructuur in Hoogeveen. De gekozen toedeling past binnen de Omgevingvisie Drenthe.

Geconstateerd wordt dat onderliggend bestemmingsplan geen provinciale belangen schaadt.

3.3 Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming heeft, in dit kader, ook plaatsgevonden voorafgaand aan de op te starten bestemmingsplanprocedure die betrekking heeft op de nieuwbouwlocatie. Het op te stellen bestemmingsplan Beukemaplein is op 25 februari 2016 behandeld in het regionale overleg. Uit de nadere afstemming is gebleken dat voorliggende woningbouwontwikkeling past in de regionale aantallen en het kwalitatieve programma tot 2020.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Voor deze woonvisie is de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012, een belangrijke onderlegger. De regionale woonvisie scherpt de indicatieve aantallen uit de Woonvisie 2011-2020 aan. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding op het Beukemaplein daaraan toe te voegen. Het mogelijk te maken aantal woningen (maximaal 39) leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie tot 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk. Dit komt neer op geleidelijke, kleinschalige en organische transformatie van de woonwijken en een gelijktijdige kwalitatieve herontwikkeling van in dit geval het Beukemaplein.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

3.4.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.
De oude plannen van havens in de kanalenzone en grote landschapsinvesteringen worden losgelaten. Er wordt ingezet op kleinschaliger initiatieven. Het bebouwen van het Hollandsche Veld en Alteveer nabij de snelweg vervalt. Voor verdichting van de linten aan het Hollandscheveldse Opgaande en Zuideropgaande blijven we ruimte bieden.

De woningbouw in onderliggend gebied, Beukemaplein, past binnen de geactualiseerde structuurvisie.

3.4.4 Woonvisie 2011-2020 Focus op een aantrekkelijke stad

Ook in de Woonvisie 2011-2020 (vastgesteld op 1 december 2011) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie blikt vooruit tot en met het jaar 2020. Daarvan zijn de eerste vijf jaren concreet en de laatste vijf jaren gelden als een doorkijk.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiezen we voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Uitgangspunt is dat tot en met 2020 netto 1.650 nieuwbouw woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De regionale woonvisie heeft de indicatieve aantallen uit de Woonvisie aangescherpt. Op basis van de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe van maart 2012 wordt een woningbouwruimte van ongeveer 1.400 woningen aangegeven voor de gemeente Hoogeveen tot 2020. Inmiddels zijn tot 1 januari 2016 ongeveer 500 reguliere woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 300 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. Het deelplan Beukemaplein, kan binnen deze nog beschikbare capaciteit ontwikkeld worden. Voor ongeveer 600 woningen is tot 2020 al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern Hoogeveen als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

De Woonvisie laat zien dat door een stevige verdichting en herstructurering van delen van Hoogeveen veel woningen binnen de huidige grenzen gebouwd kunnen worden. Diverse locaties in de stad bieden de mogelijkheid om de waardering voor de stad te verhogen en de kwaliteit van het openbaar gebied te vergroten.

De kern Hoogeveen is in de Woonvisie in verschillende woonmilieus opgedeeld. Niet alleen de woning zelf is bepalend voor de woonkeuze van de mensen, maar ook de woonomgeving met zijn voorzieningen. Het Beukemaplein is gelegen in het centrum van de kern Hoogeveen, en maakt vanuit de Woonvisie onderdeel uit van de Verruimde Ruit. In de Woonvisie wordt gesteld dat het centrum van Hoogeveen een gewild woonmilieu is. De vraag naar wonen in het centrum komt vooral van senioren die hun gezinswoning willen verlaten en een nultrede woning wensen, nabij de voorzieningen. Maar ook onder jongere huishoudens zonder kinderen is het centrum gewild. We hebben het hier bovendien over de groeigroepen binnen Hoogeveen.

Binnen de Verruimde Ruit verschilt de aard van de locaties sterk; per locatie is een passende invulling nodig, afgestemd op omliggende buurten en bestaande ruimtelijke structuren.

De woningbouw in dit plangebied op het Beukemaplein, met maximaal 39 woningen (vrijstaande-, 2/1-kap - of aaneengebouwde woningen), past binnen de geactualiseerde structuurvisie en binnen het (regionale) woonbeleid van de gemeente Hoogeveen.

3.4.5 Ontwikkelingsvisie Stadscentrum

In de Ontwikkelingsvisie Stadscentrum (mei 2008) zet de gemeente Hoogeveen in op een algehele kwaliteitsimpuls voor het centrumgebied van de kern Hoogeveen. Uitgangspunt hierbij is: behouden wat goed is, investeren in kwaliteit en repareren wat stuk is. De gemeente Hoogeveen wil dat de Hoofdstraat betere relaties aangaat met de omliggende parken, de woningen, de entrees, de parkeervoorzieningen, het station en de cultuurhistorie.

De huidige, zeer goede winkelpositie van het stadscentrum in de regio moet door deze algehele kwaliteitsimpuls behouden blijven en worden versterkt. De inrichting, de activiteiten en de voorzieningen samen maken het centrum tot een regionale trekker. Zo is het centrum volgens de visie gebaat bij hoogwaardige stedelijke verblijfsruimten, zoals stadsgroen en water, ter ondersteuning van het aantrekkelijke winkelaanbod. Dit met behoud van de zeer goede parkeermogelijkheden. Duurzaamheid speelt bij de ontwikkleing van het stadscentrum een belangrijke rol.

Behalve als winkel- en verblijfsgebied moet het centrum ook aantrekkelijk worden als woongebied. Huishoudens die zich aangetrokken voelen tot de stad moeten hier met plezier kunnen wonen. De openbare ruimte moet het mogelijk maken dat winkelen, wonen, werken en ontspannen elkaar onderling vesterken.

Daarom moet een ordening worden aangebracht waarin de verschillende functies elkaar zo veel mogelijk versterken. Hierbij mag volgens de visie niet voorbij worden gegaan aan het feit dat de functies hun eigen tijd en ruimte hebben (dag / nacht / seizoen / etc.) Ordening en inrichting zijn op dit besef gebaseerd.

Kort samengevat zijn de belangrijkste ruimtelijke uitdagingen voor het stadscentrum:

  • a. versterken van de historische structuur;
  • b. behouden van het uitstekende voorzieningenniveau;
  • c. intensiveren van de clustering op basis van functies en doelgroepen;
  • d. versterken van de verblijfskwaliteit;
  • e. verbeteren van de toegankelijkheid van het centrum en het winkelgebied;
  • f. bij de herontwikkeling van het stadscentrum dient duurzaamheid, kindvriendelijkheid en sociale veiligheid centraal te staan;
  • g. behouden van de zeer goede bereikbaarheid;
  • h. versterken van de woonfunctie.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke - en functionele structuur

In de structuurvisie zet de gemeente Hoogeveen in op een kwaliteitsimpuls voor haar stadscentrum. In de ontwikkelingsvisie voor het stadscentrum (2008) zijn hiervoor concrete plannen benoemd. Binnen het project 'Stadscentrum Zuid-oosthoek' worden enkele van deze plannen projectmatig ontwikkeld: het vergroten van park Dwingeland, het realiseren van woningen op het Beukamaplein en langs de randen van het park, en het bouwen van een grootschalige parkeervoorziening met daarboven woningbouw.

De realisatie van de parkeergarage onder het voormalige Kaapplein maakt het mogelijk om dit project te realiseren. Een belangrijk deel van de parkeervraag voor het stadscentrum wordt hier namelijk gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen zijn dan niet meer nodig op het Beukemaplein, waardoor dit plein een nieuwe functie kan krijgen. Het realiseren van woningbouw en het vergroten van het park wordt mogelijk gemaakt.

Het plangebied ligt op loopafstand van de Hoofdstraat, is goed aangesloten op de omliggende wegen. Vanwege de grote diversiteit van de gevelwanden is rondom de nieuwe woonlocatie een eenduidig en ruim profiel ontworpen. In dit profiel, dat voorzien wordt van bomen, kan ook geparkeerd worden. De groenstrook aan de oostzijde van het plangebied wordt gehandhaafd. Ze vormt een soort groene loper die verschillende woonbuurten met elkaar verbindt.

Het woongebied vormt een kleine woonenclave in het centrum. De sfeer van de naastgelegen woonwijk Aerdenburg die is vormgegeven volgens tuinstedelijke principes vormt de inspiratie voor deze woonenclave. Afwisselende bebouwing, overwegend in twee bouwlagen met een maximale bouwhoogte van 10 meter, met of zonder kap.

De bebouwing wordt opgericht in een viertal bouwstroken. In deze stroken kunnen zowel vrijstaande als twee- onder een dak woningen worden gebouwd. De noordelijke strook leent zich ook voor het bouwen van rijenwoningen, omdat hier de aanleg van een parkeervoorziening is ontworpen.

4.2 Beeldkwaliteit

Bij de uitgifte van de verschillende kavels kunnen afspraken gemaakt worden over de te realiseren beeldkwaliteit. Hiertoe wordt een locatiepaspoort opgesteld, dat de basis vormt voor gesprekken met kopers en voor de toetsing door Welstand. De gemeente zal hierin enerzijds ruimte geven, en anderzijds waarborgen dat een bepaalde eenduidigheid in het straatbeeld wordt gerealiseerd.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Bij een nieuwe ontwikkeling dienen mogelijk verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd. Aveco de Bondt heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek Beukemaplein te Hoogeveen' (rapportnr: 150749) van 30 juni 2015 (Bijlage 1 Bodemonderzoek).

Uit het onderzoek is gebleken dat zowel in de boven- als de ondergrond plaatselijk, met name bij de groenstroken, tot ca. 1 m-mv, geringe bijmengingen met aardewerk, baksteen, glas en kolengruis zijn aangetroffen. Buiten de groenstroken is bij 1 boring een zeer zwakke bijmenging met baksteen aangetoond. Dit kan duiden op een demping.

Uit bemonstering van het asfalt is gebleken dat het geen teer-houdend asfalt betreft. Onder het asfalt en de (klinker)bestrating is zand aangetroffen, er zijn geen andere (puin- of slakken) fundatielagen aangetroffen.
In de grond zijn plaatselijk PCB, PAK, zware metalen en minerale olie boven de achtergrondwaarde vastgesteld. In het grondwater zijn geen van de geanalyseerde parameters boven de streefwaarde of detectiegrens vastgesteld. In het plangebied werd het grondwater op een diepte van gemiddeld 1,5- m-mv aangetroffen bij de boringen. Ter hoogte van de Beukemastraat/Het Haagje werd geen grondwater aangetroffen tijdens het zetten van de boringen. In de zuidwestelijke hoek van het Beukemaplein werd het grondwater op ca. 0.5 m-mv aangetroffen.

Daarnaast blijkt dat de (vrijkomende) grond op bepaalde delen in het plangebied, indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit, minder geschikt is voor de beoogde woonfunctie.
Ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied (te bebouwen terreindeel) is grond van de klasse 'industrie' en bodemkwaliteitsklasse 'niet toepasbare' grond aangetroffen. Hoewel het een lichte verontreiniging betreft, wordt, gezien de toekomstige bestemming wonen, aanbevolen de vrijkomende grond uit het noordelijk deel van het plangebied af te voeren naar een erkende verwerker. Voor het overige deel van het plangebied wordt aanbevolen de vrijkomende grond zoveel mogelijk te hergebruiken op de locatie, maar niet ter plaatse van de beoogde woningbouw.

Plaatselijk komt een veenlaag voor in het zuidwestelijke deel van het Beukemaplein. Hier is op ca. 0.5 m-mv grondwater aangetroffen, waarschijnlijk is dit hangwater, dat op de veenlaag blijft liggen. Gezien de beoogde woningbouw op de locatie, de milieuhygiënische kwaliteit van het veen (klasse 'industrie'), en de slechte water doorlatende eigenschap van het veen, wordt aanbevolen deze af te graven en af te voeren naar een erkende verwerker.

Conclusie
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde verontreinigingen in relatie tot de
woonbestemming van het terrein wordt geconcludeerd dat er geen verhoogde risico's voor de
volksgezondheid of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit zijn te verwachten.
Een deel van de vrijkomende grond als gevolg van de herontwikkeling dient afgevoerd te worden naar een erkend verwerker. Voor de overige delen kan de grond worden hergebruikt binnen het plangebied.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Economie en Leefomgeving van de Samenwerkingsorganisatie De Wolden Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

In het Verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

Voor het bestemmingsplan Stadscentrum, waar het plangebied deel van uitmaakt, heeft het adviesbureau De Steekproef in 2008 een inventariserend archeologische onderzoek uitgevoerd, waarbij het plangebied Beukemaplein als één te ontwikkelen locatie is opgenomen. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Hoogeveen. Bebouwde kom Gemeente Hoogeveen (Dr)' (rapportnr. 2008-11/10) van januari 2009 (Bijlage 2 Archeologisch onderzoek).

Archeologische verwachting
Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart voor Archeologische waarden (IKAW) wegens de ligging binnen de bebouwde kom van Hoogeveen. Rondom Hoogeveen liggen terreinen met zowel een lage als middelhoge trefkans. Binnen het plangebied zijn geen archeologische waarden bekend.
Binnen het plangebied zijn in het verleden geen meldingen gedaan van vondsten of archeologische terreinen aan het Centraal Archeologisch Archief (CAA) en het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM).

Resultaten
Uit het bureauonderzoek en de boringen is gebleken dat het plangebied vroeger in gebruik is geweest als weiland en er voor zover bekend geen bebouwing heeft gestaan. De boringen voldoen redelijk aan het verwachtingsmodel. De bodem is redelijk intact en in veel boringen in het plangebied werd nog een deel van het oorspronkelijk veenpakket aangetroffen gevolgd door zand waarin zich een podzolbodem heeft gevormd. Dit betekent dat het hoogstwaarschijnlijk droog genoeg is geweest voor bewoning in de prehistorie en de aanwezigheid van archeologische grondsporen kan niet worden uitgesloten. Er zijn echter geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Conclusie
Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat beperkende of beschermende maatregelen niet noodzakelijk zijn en het terrein kan dan ook archeologisch gezien worden vrijgegeven.
Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet blijft wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Beleidskader
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's opgenomen:
Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.
Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.
Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW.
Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Planbeschrijving
Het plangebied bevindt zich in het stroomgebied van het Meppelerdiep in het beheersgebied van het waterschap Reest en Wieden. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 11.1 m (waterpeil in brandriool Alteveerstraat). De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 11.75 m, terwijl het maaiveld van de meeste gebieden rondom iets hoger ligt.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2015BP8017010-ON01_0003.jpg"

Afbeelding 1: bestaande waterhuishouding rond plangebied

Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 1,3 ha. Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen schouwsloten of hoofdwatergangen van het waterschap. Uit een infiltratieonderzoek van Ingenieursbureau Wareco is gebleken dat de bovengrond slecht doorlatend is en ook in de ondergrond bevinden zich slechtdoorlatende lagen. Hierdoor is infiltratie binnen het plangebied nauwelijks mogelijk. Grondwaterstanden liggen op ca. 1,0 - 1,4 m onder het maaiveld. Binnen het plan zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.

Riolering
Binnen het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. Gemeente Hoogeveen streeft er naar verhard oppervlak binnen een herin te richten gebied af te koppelen. Indien afkoppelen binnen de exploitatie van het gebied niet haalbaar is, zijn er in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beperkte middelen om dit te realiseren.
Het bestaande gemengde rioolstelsel wordt gedeeltelijk vervangen. In de ringweg rondom het plein wordt een nieuw regenwaterriool aangebracht. Er is vanwege de drooglegging geen aansluiting gezocht op het brandriool in de Alteveerstraat door het relatief hoge waterpeil van 11.10+ N.A.P.
Het regenwaterriool zal gaan lozen op de regenwaterafvoer (RWA) in het Haagje met een stuwpeil van 10.65+N.A.P. Op deze wijze wordt een groot oppervlak afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel en neemt de drooglegging in het gebied toe. Ook de Beukemastraat tussen Berghuisstraat en Haagje buiten het plangebied kan gelijktijdig afgekoppeld worden. Het hemelwater van de verkeersluwe woonstraatjes en de daken loost op dit nieuwe rwa-riool.
Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen, wordt geadviseerd bij nieuwbouwprojecten geen gebruik te maken van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water in het stelsel en de bodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.

Waterkwantiteit
Het herin te richten gebied heeft een bruto oppervlak van ongeveer 1,3 ha. Daarvan is in de huidige situatie ongeveer 1,1 ha verhard. In de nieuwe situatie zal dit verhard oppervlak afnemen naar ca. 0,8 ha.
De gemeente Hoogeveen heeft beleid gemaakt om waterberging bij de herinrichting van bestaand stedelijk gebied te borgen. Hierbij wordt uitgegaan van de regel dat 25 mm water per m2 verhard oppervlak in het plangebied moet worden geborgen. Deze regel is van toepassing op alle verharding in het plangebied en niet alleen op de toename in verharding ten opzichte van de reeds bestaande verharding. Ongeveer 0,8 ha blijft verhard in de vorm van wegen, woningbouw en bijgebouwen. Dit betekent dat in het plangebied ca. 0.025 m x 8.000 m2 = 200 m3 water geborgen moet worden.
Indien het hemelwater oppervlakkig geborgen moet worden, dient voldoende ruimte aanwezig te zijn. Deze ruimte is binnen dit plangebied niet aanwezig. Bovendien zijn er geen geschikte plaatsen voor infiltratie. In het midden van het plein komt een nieuwe ontsluitingsweg. In deze weg zal een waterbergende fundatie met waterpasserende stenen worden aangebracht. Het oppervlak van deze weg is 365 m2. Hierdoor ontstaat een waterberging van ca. 51 m3 en ca. 30 mm voor het daarop aangesloten oppervlak. Overtollig water loost via een overlaat of stroomt oppervlakkig uit het licht hellende straatje naar de ringweg. De afwatering van de ringweg vindt plaats door middel van kolken op het nieuwe regenwaterriool. Hiermee wordt niet voldaan aan het gemeentelijk beleid om 25 mm water te bergen binnen het plangebied.
Gemeente Hoogeveen kiest echter in dit geval voor het afkoppelen van een groot verhard oppervlak en de daarmee gemoeide investering voor het aanbrengen van een regenwaterriool binnen en buiten het plangebied. Hierdoor kan het totale plangebied inclusief een gedeelte daarbuiten worden afgekoppeld.
Het vloerpeil van de woningen zal minimaal 0,30 m boven het wegpeil komen te liggen.

Invloed op de waterhuishouding
Het plan bevindt zich niet in een beekdal of risicogebied. In het plangebied komt bij hevige neerslag soms water op straat. Dit komt door het grote verharde oppervlak in combinatie met een relatief klein gemengd rioolstelsel en de huidige ligging van het maaiveld. Door het aanbrengen van een regenwaterriool met hogere capaciteit en grotere drooglegging zal er in de toekomst minder overlast ontstaan. In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend. Het plan ligt niet in een zone van hydrologische beïnvloeding. Kleine wijzigingen in de grondwaterstand binnen het peilbeheer van het waterschap hebben geen directe invloed op de omliggende functies van het plan.

Proces
De gemeente heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Indien tijdens de uitvoering waterhuishoudkundige aspecten aan bod komen, wordt het waterschap daarover ingelicht.

Wateradvies Waterschap Reest en Wieden
De bestemming en grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De normale procedure voor de watertoets is gevolgd. Waterschap Reest en Wieden komt tot het volgende advies: de wateraspecten van waterschap Reest en Wieden zijn voldoende belicht. Het waterschap geeft voor dit plan dan ook een positief wateradvies.

5.4 Natuur en Ecologie

In verband met de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet en de thans geldende Natuurbeschermingswet 1998, is het noodzakelijk om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Voor het bestemmingsplan Stadscentrum, waar het plangebied Beukemaplein deel van uitmaakte, heeft in 2008 een beoordeling van de aanwezige natuurwaarden in het bestemmingsplangebied plaatsgevonden, op basis van een éénmalig veldonderzoek en het raadplegen van verspreidingsgegevens uit atlassen en de databank van de Provincie Drenthe. Daarnaast is voor het onderhavige plan de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van zowel Natura 2000- als EHS- gebieden. Er zijn op grond van de afstand en aard van de ingreep geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten, gezien de barrières die al aanwezig zijn tussen het plangebied en de natuurgebieden. Hierbij moet gedacht worden aan bebouwing, infrastructuur en open agrarisch gebied. Er vindt ook geen aantasting plaats van beschermde natuurmonumenten of belangrijke natuur buiten de EHS.

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Binnen het bestemmingsplangebied zijn – met uitzondering van broedvogels - geen juridisch zwaarder beschermde soorten van Flora- en faunawet Tabel 2/3 of 'bedreigde' of 'ernstig bedreigde' soorten van Rode lijsten bekend. In het plangebied wordt de bestaande groenstrook gehandhaafd. De werkzaamheden worden uitgevoerd ter plaatse van het huidige parkeerterrein.

Conclusie
Voor de herontwikkeling van het Beukemaplein worden op voorhand geen onoverkomelijkheden verwacht voor wat betreft de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Wel is het noodzakelijk om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met eventueel aanwezige broedvogels.

5.5 Geur

In het plangebied is een reeds bestaande snackbar aanwezig die onder het Activiteitenbesluit valt. Aangenomen mag worden dat als aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan de nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt.
Door de woningbouw komen geurgevoelige objecten dichter bij de snackbar te liggen. Om aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit te kunnen voldoen, dient de snackbar de afvoerpijp 2 meter boven de hoogste daklijn binnen een straal van 25 meter te plaatsen of er dient een ontgeuringsinstallatie te worden geplaatst. In overleg met de snackbar en de gemeente is gekozen voor het installeren van een ontgeuringsinstallatie.

5.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit geldt alleen voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen. De RUD Drenthe heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Akoestisch onderzoek Beukemaplein te Hoogeveen' (kenmerk: HO 24112/RT) van 8 september 2015 (Bijlage 3 Akoestisch onderzoek).

Wegverkeerslawaai
De volgende wegen hebben invloed op het plangebied:
- Beukemastraat: (30km/h) (stille klinkers);
- Beukemaplein: (30km/h) (klinkers keperverband);
- Kortewijkstraat: (30km/h) (klinkers keperverband);
- Alteveerstraat: (50 km/h);
- Het Haagje: (50 km/h).

Met het rekenprogramma Geomilieu 2.61 is een berekening uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van de maatgevende wegen op het plangebied. De verkeersgegevens van de wegen zijn afkomstig uit het Verkeersmilieu model voor het jaar 2020. De verkeersgegevens voor 2026 zijn afkomstig van de verkeerskundige van de gemeente Hoogeveen.

De wegen Alteveerstraat en Het Haagje worden volledig afgeschermd door de bestaande bebouwing. Door deze afschermende werking zal er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB LDEN uit de Wet geluidhinder plaatsvinden.
Voor de overige wegen geldt een maximale snelheid van 30 km/h en hebben deze wegen volgens de Wet geluidhinder geen zone. De geluidbelasting is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk gemaakt.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Beukemastraat en het Beukemaplein ten hoogste 47 dB LDEN bedraagt. Als gevolg van de Kortewijkstraat is de geluidbelasting 48 dB LDEN op de gevels van de nieuwbouw in het plangebied. Dit betekent dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai op de gevels van de nieuwbouw in het plangebied voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB LDEN uit de Wet geluidhinder.

Cumulatieve geluidbelasting wegverkeer
Voor de afweging in het kader van goede ruimtelijke ordening is ook de geluidbelasting van alle wegen in beeld gebracht. Deze geluidbelasting is ook van belang in het kader van het Bouwbesluit, om een binnenniveau van 33 dB LDEN te kunnen waarborgen.
De cumulatieve geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB LDEN ten gevolge van alle relevante wegen rondom het plangebied. De nieuwbouw moet voldoen aan het gestelde in het Bouwbesluit 2012, waardoor er vanuit mag worden gegaan dat de gevels een minimale geluidwering hebben van 20 dB. Dit betekent dat het binnenniveau van 33 dB geborgd is.

Industrielawaai
Rondom het plan ligt een aantal bedrijven, dat nauwelijks tot geen geluiduitstraling hebben zoals Meyra, FNV kantoor, Emminks Automaterialen, Rendo NV en Stichting Welzijnswerk.
De bestaande woningen rondom Bakkerij Faber liggen dichter bij dit bedrijf dan de nieuwbouw in het plangebied. Voor de geluidbelasting veroorzaakt door het bedrijf zijn deze bestaande woningen dan ook beperkend en vormt de nieuwbouw geen belemmering voor het bedrijf. Omgekeerd is de geluidbelasting ten gevolge van het industrielawaai afkomstig van dit bedrijf niet hoger dan
50 dB(A) etmaalwaarde op de gevels van de nieuwbouw, waardoor de geluidbelasting tot een acceptabel niveau wordt beperkt.

In het plangebied is een snackbar gevestigd. De bestaande bebouwing ligt in de huidige situatie op een grotere afstand in vergelijking met de nieuwbouw, zoals geprojecteerd in het plangebied. Op het dak van de snackbar is een airco aanwezig en achter het pand is de afzuiging van de bakdampen geplaatst. De snackbar is alle dagen geopend en de langste openingstijd is van 11:30 tot 21: 00 uur. Gedurende deze periode zijn ook de afzuiging en de airco in werking. Voor de afzuiging is uitgegaan van een bronvermogen van 73 dB(A) en voor de airco van 75 dB(A). Dit zijn aannames gebaseerd op metingen van andere soortgelijke installaties. Bij dergelijke bronvermogens kan worden voldaan aan het toetsingskader van het Activiteitenbesluit en wordt het bedrijf niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering als gevolg van de herontwikkeling.

In het kader van de herontwikkeling aan de Wethouder Robaardstraat heeft het Noordelijk Akoestisch Adviesbureau (NAA) een akoestisch onderzoek opgesteld. In dit onderzoek is ook de geluidsituatie bij Fantastic Sports inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat de maatgevende geluidproducerende activiteiten aan de zuidzijde van het pand plaatsvinden. De brongegevens uit dit rapport zijn gebruikt om de geluidbelasting op de nieuwbouw in dit plan te berekenen. Uit de geluidberekening blijkt dat het bedrijf aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit kan voldoen. De nieuwbouw vormt geen belemmering voor het bedrijf en omgekeerd vormt het bedrijf geen beperking voor het plan.

Ten zuidwesten van het plangebied ligt het bedrijf DOC Kaas. Het bedrijf ligt op een gezoneerd industrieterrein waarvoor een geluidcontour industrielawaai van 50 dB(A) is vastgesteld. De vastgestelde geluidcontour ligt gedeeltelijk over het plangebied. In het bestemmingsplan Stadscentrum is echter al rekening gehouden met deze geluidcontour, die over het zuidwestelijk deel van het plangebied ligt. Er is destijds voor de beoogde woningbouw in dit gebied al een hogere grenswaarde voor industrielawaai van ten hoogste 55 dB(A) vastgesteld.
Recent heeft DOC Kaas maatregelen moeten treffen, omdat ter plaatse van een aantal woningen niet aan de maximaal toelaatbare grenswaarden (MTG-waarden) werd voldaan. In 2014 zijn nieuwe metingen uitgevoerd na het treffen van geluidreducerende maatregelen bij de DOC. Op basis van deze metingen is voor DOC en in opdracht van DOC een nieuw rekenmodel opgesteld, waarmee de geluidcontour van 50 dB(A) is berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2015BP8017010-ON01_0004.jpg"

Afbeelding 2: geluidcontour DOC na maatregelen notitie NAA-4873 16-10-2014

Hieruit blijkt dat de geluidcontour zodanig kleiner is geworden dat deze niet meer over het plangebied ligt. Deze nieuwe geluidcontour is echter nog niet vastgesteld. Wel kan op basis van bovenstaande geconcludeerd worden dat de DOC geen belemmering vormt voor de herontwikkeling.

Conclusie
De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai op de gevels van de nieuwbouw kan voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Op basis van de cumulatieve geluidhinder van het wegverkeer kan geconcludeerd worden dat wordt voldaan aan een binnenniveau van 33 dB. De omliggende bedrijven die onder de werking van de Wet milieubeheer en Wet geluidhinder vallen, leveren geen beperking op voor de herontwikkeling en worden zelf ook niet belemmerd door de realisatie van de woningen.

5.7 Milieuzonering bedrijven

Bij nieuwbouw van woningen of bedrijven dienen de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' gemotiveerd te worden toegepast. Het plangebied ligt in een gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemening. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals horeca, winkels en kleine bedrijven. Dit houdt in dat milieubelastende functies en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Het gebied bestaat uit bedrijven met een lichte tot matige milieubelasting zoals een bakkerij, een snackbar, een winkel in automaterialen, kantoren en een sportschool. De richtafstanden zijn dan niet toepasbaar. In dit geval is geen sprake van toevoeging van nieuwe bedrijven in het plangebied, maar wordt het gebied herontwikkeld naar woningbouw. Gezien de afweging die is gemaakt voor het aspect geluid en geur leidt de ruimtelijke ontwikkeling niet tot beperkingen van de bedrijfsactiviteiten van omliggende bedrijven en omgekeerd leiden de bedrijfsactiviteiten niet tot een onacceptabele hinder bij de woningen.

5.8 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied worden maximaal 39 woningen gerealiseerd. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit, indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 39 woningen ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

De onderzoekslocatie ligt op meer dan 3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op meer dan 1,5 km tot het dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

Conclusie
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.9 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit en de Regeling dragen projecten met woningbouw waar minder dan 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg of 3000 woningen met 2 ontsluitingswegen worden gerealiseerd, niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het woningaantal in het plangebied bedraagt maximaal 39 woningen en ligt ruim beneden deze kwantitatieve grenzen. Een nader luchtkwaliteitsonderzoek is niet aan de orde.

Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de herontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.

5.10 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

Stationaire bronnen
In het plangebied liggen geen risicovolle bedrijven. Het dichtstbijzijnde risicovolle bedrijf, DOC kaas ligt op ruim 170 meter van het plangebied en op ca. 350 meter ligt een LPG-tankstation. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risico (PR10-6)-contouren en buiten de invloedsgebieden van deze bedrijven. Er hoeft dan ook geen toetsing plaats te vinden aan de veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De dichtstbijzijnde transportroutes voor gevaarlijke stoffen, de A28 en de A37, liggen op ca. 1 km van het plangebied. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour van deze wegen. Daarnaast ligt het plangebied ook buiten het invloedsgebied van 150 meter van de A28 en 110 meter van de A37, waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour of in het invloedsgebied van hoge druk aardgasleidingen of andere buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde hoge druk aardgasleiding (N-520-14, 40 bar, Ø60 mm) ligt op ruim 440 meter van het plangebied. Een toetsing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen is dan ook niet aan de orde.

Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

5.11 Verkeer en vervoer

De verkeersbelasting in het plangebied zal niet of nauwelijks toenemen als gevolg van de toevoeging van maximaal 39 woningen. Landelijke kencijfers geven aan dat per woning nabij een centrumgebied circa 5 autoritten per etmaal worden gemaakt. Voor 39 woningen is dat 200 autobewegingen. Daar staat tegenover dat de verkeersbelasting juist afneemt als gevolg van het terugbrengen van het aantal parkeerplaatsen naar circa 90, dat immers afneemt door de toevoeging van woningbouw. De parkeercapaciteit die wordt opgeheven, wordt teruggebracht in de parkeergarage op de Kaap. Uit een parkeerdrukmeting die plaatsvond op verschillende momenten is gebleken, dat het aantal plaatsen dat resteert na de herinrichting ruim voldoende is voor aangrenzende ondernemers en bewoners. Parkeren voor de toe te voegen woningen vindt plaats op eigen terrein. In geval van rijenbouw, in de meest noordelijke strook van het plangebied, kan hiervan beperkt afgeweken worden, omdat dit bij rijenbouw niet altijd mogelijk is. In de hoeveelheid openbare parkeerplaatsen die overblijft, is hiermee rekening gehouden.

5.12 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van woningen die zo lang mogelijk kunnen voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze, die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Het stedenbouwkundig plan is zodanig opgezet, dat alle woningen door de bouwers voorzien kunnen worden van op het zuiden georiënteerde PV panelen dan wel collectoren. Daarnaast wordt in een deel van de verharding in het openbaar gebied een zogenaamd 'aqua-flow'systeem aangebracht. Dat betekent dat er waterdoorlatende verharding wordt gebruikt om regenwater sneller te laten infiltreren.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn nog andere verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2015BP8017010-ON01_0005.jpg"

Afbeelding 3: Duurzame mogelijkheden voor een energiezuinige woning

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels .

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Bedrijf-Nutsvoorziening

De bestemming Bedrijf-Nutsvoorziening heeft betrekking op de gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen met een oppervlakte niet groter dan 25 m2.

Groen

Binnen deze bestemming zijn de structureel aanwezige groenvoorzieningen opgenomen. Het zogenoemde snipper-groen valt binnen de bestemming Verkeer, waaraan het groen ondergeschikt is.

Horeca
Binnen deze bestemming zijn horecabedrijven categorie 1 en 2 toegestaan.

Tuin

De bestemming Tuin betreft de tuinen bij de (burger)woningen. Hierin mogen geen (bij)gebouwen worden gebouwd. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg.

Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen, een gedeelte van de (vrijliggende) fietspaden en een gedeelte van de voetpaden binnen het plangebied alsmede parkeervoozieningen.

Wonen

De bestemming Wonen heeft betrekking op de te realiseren woningen.

Aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf In het algemeen mogen woningen en de eventueel daarbij behorende bijgebouwen gedeeltelijk worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent dat maximaal slechts 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot niet meer dan 75 m² gebruikt mag worden voor het aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst.
Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten danwel gebruik plaatsvinden en de afwijking niet op enige wijze kan worden gelegaliseerd en niet past binnen het gemeentelijk beleid, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.

Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Aan de controle van het onderhavige plan wordt binnen de gemeente inhoud gegeven door een aantal ambtenaren die zich continu met handhaving bezighoudt.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied vastgelegd.

Het stedenbouwkundig plan is tot stand gebracht in een interactief ontwerpproces met een werkgroep van omwonenden en belanghebbenden. In een viertal bijeenkomsten is toegewerkt naar een breed gedragen ontwerp, waarin een aantal belangrijke wensen van de werkgroep is gehonoreerd.

Ook is het plan in het kader van het vooroverleg op basis van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan verschillende instanties. Een aantal instanties heeft een reactie gezonden (zie paragraaf 8.2, de reactienota).

8.2 Reactienota

Reactienota inzake vooroverleg conceptbestemmingsplan Stadscentrum, deelplan Beukemaplein 2015

Inleiding
Voor het gebied van het huidige parkeerterrein op het Beukemaplein in Hoogeveen, wordt een bestemmingsplan voorbereid. Het plangebied wordt in het noorden, westen en zuiden begrensd door de aangrenzende bebouwing aan het Beukemaplein en in oosten wordt het plangebied begrensd door de bebouwing aan de Beukemastraat.

Tot nu toe gevolgde procedure

In de Hoogeveensche Courant van 21 september 2016 heeft de vooraankondiging voor dit ontwerpbestemmingsplan gestaan. Hierin stond tevens aangegeven dat er op dat moment nog geen mogelijkheid was om te reageren. Op het moment dat het ontwerpbestemmingsplan zal worden gepubliceerd, zal ook de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen worden aangegeven.

In het kader van artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening is het conceptbestemmingsplan toegezonden aan verschillende overlegpartners ten behoeve van het zogenaamde vooroverleg.

Vooroverleg artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Artikel 3.1.1 van het Bro schrijft voor dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met verschillende instanties cq besturen.
Hierna zijn de instanties weergegeven die met betrekking tot onderliggend conceptbestemmingsplan hebben gereageerd alsmede hun reacties daarop. Vervolgens worden de reacties van commentaar voorzien.

  • 1. Provincie Drenthe
    De provincie geeft aan dat op basis van de Omgevingsvisie Drenthe in het bestemmingsplan Stadscentrum, deelplan Beukemaplein 2015, de volgende aspecten van provinciaal belang zijn: zorgvuldig ruimtegebruik (ladder duurzame verstedelijking) en wonen (regionale afstemming).
    In het bestemmingsplan Stadscentrum 2008 is het Beukemaplein door het opnemen van de “wro-zone wijzigingsgebied” voorzien in woningbouw. Het plan geeft daarmee invulling aan de Structuurvisie Hoogeveen (2004) waarbij voor het centrumgebied een belangrijke woningbouwopgave is vastgelegd (herstructurering) in combinatie met kwaliteitsverbetering.
    Verder wordt vastgesteld dat afstemming heeft plaatsgevonden in het kader van het periodiek overleg Regionale woonvisie Zuidwest-Drenthe. Het gaat hier om maximaal 39 woningen. Het betreft harde plancapaciteit en leidt niet tot verdringing/ongewenste concurrentie binnen de regio.
    Het deelplan geeft de provincie, gelet op vorenstaande, geen aanleiding tot op- en/of aanmerkingen.

    Conclusie
    Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.
  • 2. Gasunie
    De Gasunie geeft aan dat het plan geen aanleiding geeft tot het geven van een reactie.

    Conclusie
    Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.
  • 3. Veiligheidsregio Drenthe (VRD)/ Brandweer
    Aangegeven wordt dat hetgeen is omschreven over Externe Veiligheid klopt. Externe veiligheid speelt geen rol. Advies vanuit de kant van de VRD/Brandweer (kijkend naar externe veiligheid) is dan ook niet nodig.

    Conclusie
    Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.
  • 4. Stichting Woon Advies Commissie (WAC)
    De WAC is erg ingenomen met de zinsnede “Het stedenbouwkundig plan is zodanig opgezet, dat alle woningen door de bouwers voorzien kunnen worden van op het zuiden georiënteerde PV panelen dan wel collectoren.”
    Hiermee is naar hun mening dit plan uitermate geschikt voor het realiseren van nul-op-de-meter (NOM)-woningen.
    De WAC pleit ervoor dit in het definitieve plan op te nemen.

    Reactie
    Wij waarderen de positieve reactie van het WAC. Het realiseren van '0 op de meter woningen' draagt zeker bij aan onze doelstelling om in 2040 als gemeente CO2 neutraal te zijn. Echter moeten we constateren dat de mogelijkheden om een en ander juridisch te verankeren in het bestemmingsplan, beperkt zijn. In de planontwikkeling kunnen wij bewerkstelligen dat de mogelijkheden voor efficiënt gebruik van energie en de inzet van nieuwe energiebronnen kunnen worden benut. Dat is, zoals het WAC terecht constateert, gedaan door een goede zonoriëntatie mogelijk te maken.

    Er kunnen echter geen voorwaarden in het plan worden opgenomen met betrekking tot energie die niet van stedenbouwkundige aard zijn, omdat het instrument van het bestemmingsplan is gericht op ruimtelijk relevante aspecten. Aanvullende voorwaarden ten aanzien van energie worden niet als zodanig beschouwd en kunnen niet in de regels van het bestemmingsplan worden opgenomen. Bij de uitgifte van de kavels in particulier opdrachtgeverschap hebben individuele bouwers de vrijheid om binnen de wettelijke kaders van het bouwbesluit hun eigen keuzes te maken omtrent de energiezuinigheid van hun woning. Vanzelfsprekend ligt het op de weg van de gemeente hierin goede voorlichting te bieden over de voordelen van energiezuinig -, dan wel energieneutraal bouwen.

    Conclusie
    Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.


Vervolgprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan zal vervolgens ter inzage worden gelegd gedurende een periode van 6 weken. Gedurende deze inzagetermijn kan een ieder een zienswijze kenbaar maken. De bekendmaking hiervan zal plaatsvinden in de Hoogeveensche Courant alsmede in de Staatscourant en via elektronische weg.

Het vervolg daarop bestaat, kort samengevat, uit de volgende stappen in de procedure:

- vaststelling (al dan niet gewijzigd) door de gemeenteraad;
- beroepsmogelijkheid bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.3 Economische uitvoerbaarheid

Het stedenbouwkundig plan voor het Beukemaplein is doorgerekend en vervat in een grondexploitatie. In de grondexploitatie zijn alle kosten en opbrengsten meegenomen die betrekking hebben op het plan.

Kosten
In de doorrekening van het plan zijn alle relevante kosten meegenomen, varierend van aspecten als de aanleg van het groen in het park, plankosten en planschade tot ramingen van het bouw- en woonrijpmaken en het verleggen van kabels en leidingen. Dit brengt het totaal aan kosten voor het project, zoals begroot en neergelegd in de grondexploitatie, op € 933.256


Opbrengsten
De opbrengsten bestaan uit de inkomsten van de te verkopen woningbouwkavels. De uit te geven kavels en oppervlakte zijn gebaseerd op onderzoek naar de lokale woningmarkt als verwoord in deze plantoelichting.


Saldo
Het verschil tussen kosten en baten leidt tot een positief resultaat van € 12.000,- op netto contante waarde . Hiermee is de grondexploitatie sluitend. Verdere reserveringen van gemeentelijk budget zijn niet noodzakelijk.

Uit het bovenstaande blijkt dat het plan derhalve economisch uitvoerbaar is.