direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Brunink Veld 3, 3A en 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00122-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Functie en status bestemmingsplan

De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.

Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied zijn toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.

Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, kantoren, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan bevat een kaart of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven, en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.

1.2 Aanleiding bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4"

Voor het gebied van de wijk Het Brunink, geldt momenteel het bestemmingsplan "Het Brunink 2011". Dit bestemmingsplan kent een onderverdeling in zeven, onderscheidende woongebieden (woonvelden) en waarvoor in de regels behorende bij dit bestemmingsplan afzonderlijke beeldkwaliteitsplannen gelden.

In artikel 8 (bestemming "Wonen") van de bij het geldende bestemmingsplan "Het Brunink 2011" behorende regels is in lid 8.2.1 onder b van de bouwregels het volgende bepaald::

  • Bebouwing dient voor wat betreft bebouwingstypologie, bebouwingspercentage, afstandsnormen, dakhelling, rooilijnen, bouwhoogte en goothoogte te voldoen aan hetgeen daarover gesteld wordt in de Beeldkwaliteitsplannen zoals die zijn opgenomen als bijlage 2 t/m 5 van deze regels.

Door deze koppeling wordt voor wat betreft maatvoeringen in het geldende bestemmingsplan gemakshalve verwezen naar het voor betreffende woonveld geldende beeldkwaliteitsplan. Een dergelijke koppeling van een beeldkwaliteitsplan aan het bestemmingsplan kan als 'ongebruikelijk' worden aangemerkt.

Op dit moment is een groot deel van de nieuwe woonwijk Het Brunink gerealiseerd en zijn in de diverse deelgebieden een groot aantal nieuwe woningen gebouwd. De velden 3, 3A en 4 zijn tot op heden echter niet tot ontwikkeling gekomen. Een en ander is, net zoals elders binnen en buiten de Gemeente Enschede, te wijten geweest aan de recente crisis op de woningmarkt. Op het hoogtepunt van deze crisis was er binnen de Gemeente Enschede amper nog belangstelling voor bouwkavels. Momenteel is er echter weer sprake van een zich sterk verbeterende woningmarkt en stijgt de vraag naar bouwkavels. Terwijl in de rest van de stad weer volop bouwkavels worden verkocht, is dit niet het geval in de velden 3, 3A en 4 van Het Brunink.

Onderzocht is waarom, ondanks getoonde interesse van potentiële kopers, de verkoop van bouwkavels in de velden 3, 3A en 4 van Het Brunink niet wil vlotten. Uit gesprekken met geïnteresseerden is o.a. naar voren gekomen dat de hier geldende welstandseisen door hen als te stringent worden ervaren. Mede vanwege deze 'stringente' welstandseisen zien potentiële kopers geen mogelijkheden om hier hun door hen gewenste droomhuis te realiseren en van de aankoop van een bouwkavel hier afzien.

Om hierin verandering in aan te brengen en de verkoop van bouwkavels in de velden 3, 3A en 4 van Het Brunink voor kopers aantrekkelijker te maken, is besloten de voor deze woonvelden geldende welstandseisen zodanig aan te passen dat zij als meer marktconform kunnen worden aangemerkt. Dit wil overigens niet zeggen dat met deze versoepeling de uitgangspunten ten aanzien van de gewenste welstand voor deze gebieden overboord worden gegooid maar heeft er wel een afweging plaatsgevonden welke welstandseisen belangrijk zijn voor het gebied en welke minder belangrijk. Hiertoe is voor de woonvelden 3, 3A en 4 in Het Brunink, in plaats van het hier nu geldende beeldkwaliteitsplan, een nieuwe beeldkwaliteitsplan opgesteld. Middels een wijziging van de Welstandsnota Enschede zal deze de daarvoor vastgestelde procedure doorlopen.

Aangezien het nu nog geldende beeldkwaliteitsplan voor de woonvelden 3, 3A en 4 tevens gekoppeld is aan het geldende bestemmingsplan "Het Brunink 2011", is het noodzakelijk en wenselijk, tevens een herziening van het geldende bestemmingsplan "Het Brunink 2011" op te stellen. In dat bestemmingsplan worden dan de ruimtelijk relevante maatvoeringseisen opgenomen. en de stedenbouwkundige eisen (welstandseisen) in het nieuwe beeldkwaliteitsplan. Het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" zal, gelijktijdig met het nieuwe beeldkwaliteitsplan voor deze velden, in procedure worden gebracht.

Vermeldenswaardig:

Om niet hoeven te wachten op een rechtsgeldig bestemmingsplan voor de velden 3, 3A en 4 van Het Brunink, alsmede een nieuw beeldkwaliteitsplan, is op 20 september 2016 door het college de nota 'Toepassen artikel 4 bijlage II Bor bij Het Brunink- Woonvelden 3, 3A en 4' met daarin tevens nieuwe stedenbouwkundige kaders vastgesteld. Deze beleidsregels is met ingang van 1 december 2016 in werking getreden. Met toepassing van artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan deze beleidsregel, in afwachting van een nieuw bestemmingsplan, als toetsingskader dienen voor aanvragen omgevingsvergunning voor bouwplannen die niet passen binnen het huidige geldende bestemmingsplan "Het Brunink 2011".

Geconstateerd wordt overigens dat sinds de vaststelling van de nota 'Toepassen artikel 4 bijlage II Bor bij Het Brunink- Woonvelden 3, 3A en 4', de gewenste verkoop van bouwkavels in dit deel van Het Brunink eindelijk op gang is gekomen en op dit moment meerdere bouwkavels zijn verkocht of in optie zijn genomen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan Het Brunink Veld 3, 3A en 4 ” betrekking heeft maakt deel uit van de wijk Het Brunink in het stadsdeel Zuid. Het Brunink is een nieuwbouwwijk gelegen ten zuiden van de woonwijk Wesselerbrink.

Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft binnen deze nieuwbouwwijk betrekking op gronden gelegen aan weerszijden van de Bruninkslaan, ten noorden van de Groot Bruninksweg en ten zuiden van een groene zone met daarin de loop van de verlegde Stroinksbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00122-0003_0001.png"

Afbeelding: Luchtfoto met situering plangebied Het Brunink, woonvelden 3, 3A en 4 binnen de rode cirkel

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00122-0003_0002.jpg"

Afbeelding: luchtfoto plangebied met indicatieve begrenzing

1.4 Geldende juridische regeling

Het gebied van het nieuwe bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" maakt nu nog deel uit van het geldende bestemmingsplan "Het Brunink 2011" dat op 13 februari 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. Met ingang van 19 april 2012 is dit bestemmingsplan onherroepelijk van kracht geworden..

De binnen het plangebied van het bestemmingsplan "het Brunink, Het Brunink, Veld 3, 3A en 4 " gelegen gronden hebben in het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" de bestemmingen "Groen", "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Wonen".

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00122-0003_0003.jpg"

Afbeelding: uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Het Brunink 2011

Bestemming Groen.

In het bestemmingsplan "Het Brunink" 2011" zijn de gronden die zijn aangewezen voor "Groen" (artikel 5 van de regels) bestemd voor:

  • groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, -wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  • in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
  • speelvoorzieningen;
  • parkeervoorzieningen;
  • nutsvoorzieningen;
  • bij deze doeleinden behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

Bestemming Verkeer- Verblijfsgebied.

In het Bestemmingsplan "het Brunink 2011" zijn gronden aangewezen voor "Verkeer - Verblijfsgebied" (artikel 7 van de regels). Deze gronden zijn bestemd voor:

  • erftoegangswegen;
  • woonerven,
  • pleinen,
  • voet- en fietspaden;
  • kunstwerken, zoals bruggen;
  • parkeervoorzieningen;
  • groenvoorzieningen;
  • waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • speelvoorzieningen;
  • straatmeubilair;
  • nutsvoorzieningen;
  • verkeersvoorzieningen;
  • bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.

Bestemming Wonen.

Gronden die in het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" de bestemming "Wonen" (artikel 8 van de regels) hebben gekregen zijn bestemd voor:

  • het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis;
  • bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen zoals woningen, bergingen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
  • het realiseren van waterpartijen, -lopen en -bergingen daar waar dat op de plankaart is aangegeven met de aanduiding "vij".

1.5 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.

Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).

Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

De ontwikkelingen die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt hebben, met uitzondering van het woonveld 3A en een reeds verkochte perceel in het woonveld 4, enkel betrekking op gronden welke in eigendom zijn van de gemeente Enschede. De gemeente Enschede geeft binnen de woonvelden 3 en 4 woningbouwkavels uit ten behoeve van particulier opdrachtgeverschap.

Alle grondexploitatiekosten van het project kunnen worden gedekt uit de grondopbrengsten zoals die zijn opgenomen in de door de Raad vastgestelde- en financieel sluitende grondexploitatie die jaarlijks geactualiseerd wordt binnen het meerjarenperspectief grondbedrijf. Hierbij gaat het onder meer om de kosten van bouw- en woonrijp maken en de (gemeentelijke) plankosten. Conform de gemeentelijke financiële verordening wordt het uiteindelijke grondexploitatieresultaat bij het afsluiten van de grondexploitatie, verrekend met de reserve Grondbedrijf.

Het kostenverhaal van de grondexploitatie is daarmee anderszins verzekerd. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk (art. 6.12 wet ruimtelijke ordening). Gelet op bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende is verzekerd en dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.

1.6 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Het Brunink Veld 3, 3A en 4” is het erkende wijkorgaan Wesselerbrink actief. De wijkraad Wesselerbrink is met betrekking tot dit bestemmingsplan om advies gevraagd. Per email van 30 mei 2017 heeft de betreffende wijkraad aangegeven ten aanzien van dit bestemmingsplan geen bezwaren te hebben.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

De provincie Overijssel is met betrekking tot dit bestemmingsplan in kennis gesteld. Per email van 20 juni 2017 hebbn zij laten weten met het bestemmingsplan te kunnen instemmen.

Ook het Waterschap Vechtstromen is om advies gevraagd. Met het waterschap is overigens de afspraak gemaakt dat zij alleen dan reageren indien er waterschapsbelangen in het geding zijn. Aangezien zij op ons adviesaanvraag niet hebben gereageerd en geen opmerkingen hebben gemaakt, mag worden uitgegaan dat in dit geval geen waterschapsbelangen in het geding zijn.

Daarnaast heeft de Natuur- en Milieuraad Enschede op 7 juli 2017 gereageerd en medegedeeld dat zij zich geheel kunnen vinden in de doelstellingen van dit bestemmingsplan.

Procedure

  • Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden. Dit voornemen wordt gepubliceerd in de plaatselijke huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan voor het gebied van voorliggend bestemmingsplan in voorbereiding te nemen op 31 augustus 2016 gepubliceerd in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

  • Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidings- procedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is gepubliceerd in de plaatselijke Huis-aan-Huis en de Staatscourant van 7 juni 2017, alsmede op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Het ontwerp van het bestemmingsplan “Het Brunink Veld 3, 3A en 4” heeft vervolgens van 8 juni 2017 tot en met 19 juli 2017 ter inzage geolegen.

  • Zienswijzen

Gedurende de termijn van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.

  • Rechtsbescherming

Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen dit bestemmingsplan beroep in te stellen.

1.7 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.

Na een inleidend hoofdstuk, waarin onder meer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de beleidskaders die bij het opstellen van dit bestemmingsplan gelden (hoofdstuk 2). Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een beschrijving van de bestaande situatie. Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur en de ruimtelijke kwaliteit. Hoofdstuk 4 geeft een planbeschrijving. Hoofdstuk 5 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten, rekening is gehouden. Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste hoofdstuk wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en ge- meentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Gesteld kan worden dat het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" in overeenstemming is met het Rijksbeleid.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.

Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00122-0003_0004.jpg"

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ontwikkelingsperspectieven

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan provinciaal beleid

Bij de vervaardiging van het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" is reeds rekening gehouden met het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

In de omgevingsvisie is het gebied van Het Brunink aangegeven als een 'geplande woonwijk'. Het Brunink met daarin de woonvelden 3, 3A en 4 zijn gelegen in het stedelijke gebied van de stad Enschede. Middels het geldende bestemmingsplan "het Brunink 2011" alsmede het nieuwe, voorliggende bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4", wordt ingezet op een differentiatie van woonmilieus in Enschede en het bieden van ruimte aan specifieke doelgroepen. Voor Het Brunink wordt daarbij gestreefd naar de realisatie van een groen-stedelijk woonmilieu in het overgangsgebied tussen de bestaande stedelijke bebouwing van de stad en het groene buitengebied.

Aangezien het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, kan een verdere toetsing van dit plan aan het provinciale beleid achterwege blijven. Ook een toetsing en/of onderbouwing in het kader van de SER-ladder (Ladder duurzame verstedelijking) is, vanwege het ontbreken van een nieuwe ontwikkeling, hier niet aan de orde.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan "Het Brunik, Veld 3, 3A en 4" in overeenstemming is met het provinciale beleid zoals dat is verwoord in de Omgevingsvisie als ook de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.

2.3.3 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook vijf sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.

De in deze visie genoemde uitgangspunten zijn:

  • 1. Iedere woning moet 'raak' zijn om te zorgen dat de stad vitaal blijft en om te voorkomen dat er leegstand optreedt
  • 2. In de regio moet een goed aanbod van verschillende woonmilieus te vinden zijn
  • 3. Woongebieden moeten levensloopgeschikt zijn
  • 4. Enschede groeit als aantrekkelijke woonstad voor studenten
  • 5. De woningvoorraad moet toekomstgeschikt zijn
  • 6. De energiegerelateerde component van de woonlasten blijft beheersbaar
  • 7. Investeren in de openbare ruimte en architectuur als kwaliteitsimpuls

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Structuurvisie Externe Veiligheid

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Externe Veiligheid vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid met betrekking tot het beheersen van risico's die mensen lopen door de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarbij is vastgelegd wat in Enschede nog als een toelaatbaar risico wordt beschouwd en hoe ongewenste situaties zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of beperkt. In deze structuurvisie is tevens het beleid voor opslagplaatsen en verkooppunten van consumentenvuurwerk vastgelegd.

Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Specifiek voor de luchthaven heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Op verzoek van Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen. Deze commissie onderzoekt de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en welke rol de voormalige luchthaven Twente daarbij kan spelen.

2.3.4 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Bij de vervaardiging van het bestemmingsplan "Het Brunink 2011" is rekening gehouden met het gemeentelijk beleid, voor zover van toepassing.

Gelet op het karakter van het voorliggende bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden zijn verwoord, kan gesteld worden dat het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" in overeenstemming zijn met het gemeentelijik beleid.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

Ligging van de wijk Het Brunink en de binnen de wijk gelegen woonvelden 3, 3A en 4.

De nieuwbouwwijk Het Brunink dat voor een groot deel inmiddels is gerealiseerd, strekt zich uit van de Buurserstraat in het oosten tot aan de Usselermarkeweg nabij het sportpark en de wijk Helmerhoek in het westen. Het Wesselerbrinkpark met retentiebekkens komt er centraat op uit, terwijl aan de oost- en westzijde de voor Enschede bekende groene wiggen aanwezig zijn. De zuidrand van de wijk wordt gevormd door de Groot Bruninkstraat.

De nu nog nagenoeg onbebouwde woonvelden 3, 3A en 4 van deze nieuwbouwwijk bevinden zich in het centrale deel van de wijk Het Brunink. Het veld 3 ligt ten oosten van de Bruninkslaan en het veld 4 ten westen ervan.

Hoogteligging NAP.

De wijk Het Brunink ligt min of meer op de westflank van de stuwwal Enschede-Oldenzaal en kent een hoogteverschil van ca 38 meter+NAP aan de oostzijde van het plangebied naar ca. 32 meter +NAP in het westelijk deel. De woonvelden 3, 3A en 4 in het centrale deel van de wijk liggen op ca. 36 tot 37 meter +NAP.

Beekdalen.

Het Brunink en het aangrenzende gebied worden van oost naar west doorsneden door een aantal beekdalen.

Geomorfologie.

De wijk Het Brunink, en daarmee de woonvelden 3, 3A en 4, maken deel uit van een uitgestrekt overgangsgebied vanaf de stuwwal Enschede-Oldenzaal in de richting van Haaksbergen. Dit gebied kent een overgang van keileem en klei vanaf de stuwwal in het oosten naar een uitgestrekt dekzandgebied westwaarts.

Het groter gebied wordt gekenmerkt door een stelsel van stuwwallen en dekzandgronden en de daarbij behorende overgangsgebieden.

Bodemstructuur.

In het gebied van Het Brunink komen hoofdzakelijk eerdgronden en podzolgronden voor waarbij slechts op een enkele plek het keileem aan de oppervlakte komt. Op deze plekken wordt vanwege de geringe doorlatendheid een hoge grondwaterstand waargenomen.

Waterhuishouding.

De noordzijde van de nieuwe wijk het Brunink wordt begrensd door een gebied dat is ingericht als een stadsrandzone met daarin de loop van de verlegde Stroinksbeek. deze beek heeft een meanderende vorm.

3.1 Ruimtelijke structuur

Situering:

De nagenoeg gerealiseerde woonwijk Het Brunink ligt grotendeels ten zuiden van de wijk Wesselerbrink, één van de drie grote zuidwijken van de stad Enschede ten zuiden van de A35.

De Groot Bruninkstraat vormt hier een harde grens tussen de bebouwing van Het Brunink en de stad Enschede aan de noordzijde en het buitengebied aan de zuidzijde. Als een langgerekt woongebied strekt deze wijk zich uit tussen de Geessinkweg en de Buurserstraat. De noordzijde van Het Brunink is als een groen gebied - beekzone ingericht dat als buffer en als uitloopgiebied dient tussen Het Brunink en de Wesselerbrink. Dit stuk van de Stadsrandzone maakt onderdeel uit van het 'Rondje Enschede'. Het 'Rondje Enschede' is een 52 km lange route die loopt over onverharde en verharde wegen rond Enschede.

De woonvelden 3, 3A en 4 van Het Brunink, zijn gelegen in het oostelijk deel van de wijk Het Brunink, aan weerszijden van de Bruninkslaan.

  • a. Landschap- algemeen:

Van oudsher is het gebied rondom Enschede in gebruik als agrarisch gebied. De vestigingen met bijbehorende oude ontginningen dateren veelal uit de middeleeuwen. Aangezien in de omgeving van Enschede door oude klei in de ondergrond de grondwaterstand vrij hoog was, werden de relatief drogere delen, de dekzandruggen en -koppen, als bouwland in gebruik genomen. Door middel van bemesting met stalmest en plaggen werden deze hoge delen geschikt gemaakt voor de akkerbouw.

Het plangebied van de wijk Het Brunink is van oorsprong een essen- en kampenlandschap, vrij vlak en open in het westelijk deel en reliëfrijker en kleinschaliger in het midden en oostelijk deel.

  • b. Verkeersstructuur in het plangebied:

Voor de wijk Het Brunink zijn de Buurserstraat, de Geessinkweg en de Groot Bruninkstraat de belangrijke ontsluitingswegen voor het gemotoriseerde verkeer. De Buurserstraat en de Geessinkweg vormen de verbinding tussen de stad en het buitengebied waarbij de Groot Bruninkstraat de verbinding tussen beide genoemde wegen vormt. De woonvelden 3, 3A en 4 in de wijk, aan weerszijden van de Bruninkslaan, worden vanaf de Groot Bruninkstraat ontsloten.

De Bruninkslaan is vanaf de Groot Bruninkstraat deels toegankelijk voor het gemotoriseerd verkeer en dient als ontsluitingsweg voor een daar aanwezige woning alsmede voor een tweetal nieuw te bouwen woningen. Voor het grootste deel is de deels onverharde Bruninkslaan bedoeld voor het langzame verkeer (voetgangers, fietsers) en niet toegankelijk voor het gemotoriseerde verkeer.

Ten behoeve van de nieuwbouw van woningen in het woonveld 4 is inmiddels een ontsluitingsweg (de Akker- stafhof) vanaf de Groot Bruninkstraat aangelegd. Een geplande ontsluitingsweg in het woonveld 3 is tot op heden nog niet gerealiseerd.

  • c. Ecologisch en landschappelijk waardevolle groenstructuren:

In het plangebied van dit bestemmingsplan is geen sprake van noemenswaardige, ecologisch waardevolle groenstructuren.

De woonvelden worden van elkaar gescheiden door de Bruninkslaan, een deels onverharde wegverbinding zonder begeleidend groen in de vorm van bomen en hoofdzakelijk bedoeld voor het langzame verkeer. Dit wordt in de toekomst overigens aangepast en si in een inrichtingsplan rekening gehouden met aanvullende beplanting langs de Bruninkslaan.

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn verder geen andere groene structuren aanwezig en zijn er ook geen poelen of waterlopen aanwezig waarbij met de verdere ontwikkeling van dit gebied rekening zou moeten worden gehouden.

Vermeldenswaardig is wel dat de woonvelden 3, 3A en 4 van Het Brunink aan de noordzijde begrensd wordt door een nieuw aangelegd groen gebied, o.a. ten behoeve van de extensieve recreatie en waar de loop van een bestaande beek in een natuurlijke setting is verlegd. Ook zijn hier poelen en andere voorzieningen aangebracht ten behoeve van een duurzame waterhuishouding. Dit gebied vervult de functie van een groene, natuurlijke buffer tussen de wijk Wesselerbrink aan de noordzijde en de nieuwbouwwijk Het Brunink aan de zuidzijde, en is onderdeel van de Stadsrandzone en het 'Rondje Enschede'.

  • d. Bestaande bebouwing:

De huidige woonvelden 3, 3A en 4 in Het Brunink zijn momenteel nagenoeg onbebouwd. Uitzondering hierop is vooralsnog een woonhuis in het woonveld 4 aan de Akkerstafhof en een woonhuis op de hoek van de Groot Bruninkstraat en de Bruninkslaan in het woonveld 3A.

3.2 Functionele structuur

Het gebied van Het Brunink betreft een nieuwbouwwijk ten behoeve van woningbouw aan de zuidzijde van de stad Enschede. De woonvelden 3, 3A en 4 waarop voorliggend bestemmingsplan betrekking heeft, maken hiervan deel uit.

Zoals in de vorige paragraaf staat vermeld zijn de woonvelden 3, 3A en 4 van de wijk het Brunink, met uitzonder van één woning in het veld 4 en een reeds lang bestaande en herbouwde woning in het veld 3A, nog niet tot ontwikkeling gekomen. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen in dit gebied, het realiseren van woningbouw, is inmiddels een ontsluitingsweg voor het wijkdeel 4 aangelegd (Akkerstafhof). Deze ontsluitingsweg sluit aan op de Groot Bruninkstraat. Voor het overige liggen de nog uit te geven gronden onbebouwd in het landschap en is het grotendeels als grasland in gebruik.

3.3 Cultuurhistorie

Historie en ontstaansgeschiedenis plangebied

Voordat tot realisatie van de nieuwbouwwijk Het Brunink werd overgegaan, was dit gebied van oudsher in gebruik als agrarisch gebied en had het cultuurlandschap de kenmerken van een esdorpen- en kampenontginningslandschap. De vestigingen met de daarbij behorende oude ontginningen dateren uit de middeleeuwen. aangezien in de omgeving van Enschede door oude klei in de ondergrond de grondwaterstanden vrij hoog waren, werden de relatief drogere delen, de dekzandruggen en -koppen, zoals die ook in Het Brunink aanwezig zijn, als bouwland gekozen. Door middel van bemesting met stalmest en plaggen werden deze hogere delen voor de akkerbouw geschikt gemaakt. Het van oorsprong essen- en kampenlandschap was vrij vlak en open in het westen, maar reliëfrijker en kleinschaliger in het midden en het oosten.

Archeologisch erfgoed in het plangebied

Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden. Op 9 december is de Monumentenwet onderdeel uit gaan maken van het Erfgoedwet dat op 9 december 2015 in werking is getreden. Deze nieuwe wet biundelt 6 wetten en regelingen met betrekking tot het erfgoed in Nederland.

Doelstelling is om zoveel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De wet legt de de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij de gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegenomen. De kern van deze wetgeving is:

  • het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Erfgoedwet en dus voor aanwijzingen van archeologische rijksmonumenten;
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
  • verplicht archeologisc onderzoek bij bodemverstoring;
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële, inhoudelijke beleidsruimte om belangenafweging mogelijk te maken. De uitvoering van de Erfgoedwet voor het onderdeel archeologie draagt bij aan de kennis van het ont5staan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de stad Enschede.

  • Archeologiebeleid gemeente Enschede

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.

In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.

Voor het gebied van het bestemmingsplan "het Brunink, Veld 3, 3A en 4" geldt voor het gebied ten westen van de Bruninkslaan een middelhoge verwachtingswaarde. Het gebied ten oosten van de Bruninkslaan kent een lage verwachtingswaarde.
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00122-0003_0005.jpg"

afbeelding: fragment Archeologische Verwachtingskaart. De lichtgele kleur geeft het gebied aan met een lage verwachtingswaarde en de donkergele kleur het gebied met een middelhoge verwachtingswaarde.

  • Arcehologisch onderzoek:

Door RAAP Archeologisch Adviesbureau BV is in 2001 archeologisch onderzoek gedaan (RAAP-Rapport 741- zie bijlage bij deze toelichting). Het plangebied “Het Brunink Veld 3, 3a en 4” ligt binnen de grenzen van het onderzochte gebied. Tijdens dit archeologisch onderzoek zijn twee vindplaatsen van vuurstenen artefacten uit de steentijd ontdekt. Beide vindplaatsen liggen op een dekzandrug met een esdek met een hoge archeologische verwachting. Verder wordt hierin aanbevolen om eventuele bodemingrepen in het gebied tussen Geesinkweg en de Haverkateweg archeologisch te laten begeleiden, in verband met de mogelijke aanwezigheid van resten van het laat middeleeuwse erf het Haverkate. Voor zowel de twee vindplaatsen als de locatie tussen de Geessinkweg en de Haverkateweg geldt dat ze gelegen zijn buiten het plangebied “Het Brunink Veld 3, 3a en 4”. In de rapportage wordt voor wat betreft de overige delen van het plangebied, waartoe ook “Het Brunink Veld 3, 3a en 4” behoort, gesteld dat er vanuit archeologisch perspectief geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen woningbouw.

  • Conclusie:

Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestem- mingsplan.

Op grond van de Erfgoedwet geldt de meldplicht voor toevalsvondsten Als tijdens het uitvoeren van graafwerkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, geldt volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet, een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.

Monumenten in het plangebied

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen rijksmonumenten, provinciale monumenten en- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

Beschermingswaardige bomen in het plangebied

In het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3,3A en 4" zijn ingevolge de bomenkaart van de gemeente Enschede geen beschermingswaardige bomen aangegeven. Het gebied van dit bestem- mingsplan ligt volgens deze kaart buiten de bebouwde kom van Enschede en waarvoor de Wet Natuur- bescherming van toepassing is.

De interactieve bomenkaart is te raadplegen op de website van de gemeente Enschede, www.enschede.nl/bomenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00122-0003_0006.jpg"

afbeelding: fragment interactieve bomenkaart

Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied

Voor het overige zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren, zoals landweren, oude hoeven etc., aanwezig

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling plangebied

Zoals dat ook als is verwoord in het nog geldende bestemmingsplan "het Brunink 2011", ligt het in de bedoeling de woonvelden 3, 3A en 4 in deze nieuwbouwwijk te ontwikkelen voor woningbouw.

Algemeen:

In het plangebied van het bestemmingsplan "het Brunink, Veld 3, 3A en 4" is gekozen voor een ruimtelijke opzet waarbij wegen op ontspannen wijze door het gebied slingeren en de woningen in een losse, speelse compositie aan de wegen zijn gepositioneerd. De plaats van de woning op de kavel zorgt voor een nadrukkelijke aanwezigheid van de voortuinen aan de straat. Een lage beukenhaag zorgt voor een groene en rustige erfafscheiding naar de openbare ruimte. De woningen houden hierbij ruime afstand van de kavelgrens, waardoor de tuin de woning aan alle zijden omsluit. In de architectuur en de plattegrond van de woningen wordt de relatie met de tuin aangegrepen. voor het maken van ruimtes die een sterke relatie tussen binnen- en buitenruimte bewerkstelligen.

Wegen:

De wegen hebben een herkenbaar profiel en een slingerend verloop, zodat wisselende perspectieven ontstaan vanaf de weg op het woongebied en omgeving. Zowel het veld 3 als 4 worden afzonderlijk vanaf de Groot Bruninkstraat voor het autoverkeer ontsloten. De weg snijdt in de vorm van een lus door de velden, waarbij deze af en toe de rand van het veld raakt. Zo ontstaat vanaf de weg afwisselende zichten op zowel de stadsrandzone als het woongebied en de bestaande en nog aan te leggen bosranden en houtwallen. De twee woonvelden worden gescheiden door de Bruninkslaan die zal worden ingericht als een langzaam verkeersverbinding tussen de stadsrandzone en de Groot Bruninkstraat.

Ruimtelijke hoofdopzet:

Voor de ruimtelijke hoofdopzet is gekozen voor een verkaveling die de slingerende beweging van de ontsluitingswegen volgt. De kavels in de woonvelden 3, 3A en 4 kennen een variatie in grootte en oriëntatie. Ieder kavel is uniek. Sommige kavels zijn min of meer rechthoekig, andere lopen schuin toe. Daardoor ontstaat er een constant veranderend perspectief op de voortuinen vanaf de straat. De gemiddelde kavelgrootte bedraagt ca. 600m2-800 m2.

Rooilijnen

Door de rooilijnen van de woningen telkens te draaien, staan de woningen niet in één strakke lijn en op gelijke afstand van elkaar, maar ontstaat hier een lossere en speelse compositie van woningen. De bouwvlakken moeten er zorg voor draaien dat het beoogde beeld in de praktijk wordt gerealiseerd. Dit betekent dat de woning altijd binnen het bouwvlak moet worden opgericht.

Bebouwing:

De bebouwing in de woonvelden 3, 3A en 4 bestaat uitsluitend uit vrijstaande woningen. Voor alle woningen geldt als basisvorm een woning met een asymmetrische zadeldak. De asymmetrische wordt nog eens benadrukt door de toepassing van wisselende goothoogtes. Door de nokrichting van de woning per kavel vast te leggen, wordt eveneens de gewenste losse compositie van de woningen bewerkstelligd.

Water:

Aan de zuidzijde van het plangebied van dit bestemmingsplan voert de Bruninksbeek overtollig water af in westelijke richting. Ten noorden van het plangebied ligt de net aangelegde beek in de stadsrandzone. Deze beek met een gecombineerde recreatie- en retentiefunctie maakt echter geen onderdeel uit van het watersysteem in het plangebied. De waterhuishoudkundige inrichting van het plan is gericht op het lokaal benutten, verwerken en infiltreren van hemelwater en het voorkomen van wateroverlast bij hevige regenval. De kavels liggen hoger dan de weg zodat bij hevige regenval hemelwater af kan vloeien naar het greppelsysteem in de openbare ruimte. Het greppelsysteem zorgt voor een verdere infiltratie en vertraagde afvoer naar de Bruninksbeek aan de zuidkant van het plan.

Groen:

In de woonvelden 3, 3A en 4 zal het sfeerbeeld voor een aanzienlijk deel afhangen van de begroeiing op de toekomstige kavels. Door de woningen gedraaid ten opzichte van elkaar te positioneren, wordt ruimte gecreëerd voor spannende en grote voortuinen. Gezamenlijk zorgen deze voortuinen voor een brede groene zoom langs de ontsluiting van de woonvelden. Door beplanting in de voortuinen in de vorm van bomen en struiken ontstaat een zeer afwisselend en groen straatbeeld. Daarnaast wordt het profiel op twee bijzondere plekken breder, zodat hier bomen kunnen worden toegevoegd. Lage hagen die het slingerende verloop van de weg volgen scheiden de voortuinen van de berm en zorgen voor een rustig straatbeeld van de woonbuurt.

Verder is en wordt de groene sfeer bepaald door de groene randen van de woonvelden. Langs de Groot Bruninkstraat door een brede berm incl. een houtwal (bij veld 4 nog niet aangelegd), tussen de woonvelden met beplanting (nog niet langs de Bruninkslaan) en door de Stadsrandzone aan de noordrand.

4.1 Welstand en beeldkwaliteit

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt nu nog het "Beeldkwaliteitsplan Velden 3 en 4". Dit beeldkwaliteitsplan is als Wijziging 46 van de Welstandsnota Enschede, gelijktijdig met het bestemmingsplan "het Brunink 2011" op 13 februari 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.

Geldende uitgangspunten en richtlijnen ruimtelijke opzet Velden 3, 3A en 4 in Het Brunink, conform vastgestelde beeldskwaliteitsplan "Velden 3 en 4" :

In het "Beeldkwaliteitsplan Velden 3 en 4" van het Brunink worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Bebouwing:

Voor de bebouwing is variatie, afwisseling en individualiteit van de verschillende woningen de leidraad waarbij:

  • de wensen van de individuele kaveleigenaar centraal staat;
  • de bebouwing de groene sfeer van de stadsrandzone en het omliggende landschap niet gaat overheersen;
  • geen seriematige en projectmatige bouw is toegestaan.

Richtlijnen kavels:

  • het hoofdgebouw en de bijgebouwen moeten binnen het bebouwingsvlak worden opgericht, met uitzondering van vergunningsvrije bouwwerken;
  • 25% van het bouwperceel mag bebouwd worden, tot een maximum van 300 m2 inclusief bijgebouwen, met uitzondering van vergunningvrije bouwwerken;
  • de kavels moeten voldoende plaats bieden aan 2 autoparkeerplaatsen voor de bewoners;
  • per kavel wordt maximaal één erftoegangsweg in de openbare ruimte aangelegd met een maximale breedte van 5 meter;
  • de kavels hebben een groene uitstraling waarbij het verharde oppervlak ondergeschikt is;
  • de voorgevel van het hoofdgebouw ligt altijd op of achter de voorgevelrooilijn, maar dan wel evenwijdig aan deze lijn.
  • transport van hemelwater binnen het perceel vindt zichtbaar en bovengronds plaats;
  • aanbevolen wordt de bouwrijpe kavels volgens de later te bepalen woonrijpe adviespeilen (t.o.v. NAP) op te hogen danwel af te werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00122-0003_0007.jpg"

Richtlijnen hoofdgebouw- woningtype 1:

  • hoofdvorm van de woning is gebaseerd op een asymmetrische zadeldak met een minimaal hoogteverschil van 1,50 meter tussen de lage en de hoge goot;
  • voor de lage goot geldt een maximale hoogte van 4 meter, voor de hoge goot geldt een maximale hoogte van 5,50 meter;
  • de lage goot mag vanaf 3 meter achter de voorgevel met maximaal de helft van de totale lengte onderbroken worden door een toevoeging van de hoofdvolume;
  • de nokhoogte van het hoofdgebouw is maximaal 10 meter;
  • de hoogte van de toevoeging aan het hoofdvolume moet tenminste 1 meter lager zijn dan de nokhoogte van het hoofdgebouw;
  • de kap heeft aan alle zijden een overstek van tenminste 0,75 meter;
  • dakbedekking moet bestaan uit robuuste en natuurlijke materialen zoals riet, leisteen, sedum of keramische dakpannen in roodtinten;
  • dakbedekking mag niet bestaan uit glimmende of geglazuurde materialen;
  • de hoofdnokrichting is per verplicht en per kavel vastgelegd.

Richtlijnen hoofdgebouw- woningtype 2:

  • hoofdvorm van de woning is gebaseerd op een asymmetrische zadeldak met een minimaal hoogte- verschil van 1,50 meter tussen de lage en de hoge goot;
  • voor de lage goot geldt een maximale hoogte van 4 meter, voor de hoge goot geldt een maximale hoogte van 6 meter;
  • de nokhoogte van het hoofdgebouw is maximaal 10 meter;
  • Op de overgang van de (hoek) van de representatieve gevels geldt een verbijzondering van de gevel in de vorm van een verticaal kader dat doorloopt over de volledige hoogte van de gevel;
  • het verticale kader beslaat in totaal minimaal 20% van elke gevel;
  • de lage goot mag vanaf 3 meter achter de voorgevel met maximaal de helft van de totale lengte onderbroken worden door een toevoeging van de hoofdvolume;
  • de hoogte van de toevoeging aan het hoofdvolume moet tenminste 1 meter lager zijn dan de nokhoogte van het hoofdgebouw;
  • de kap heeft aan alle zijden een overstek van tenminste 0,75 meter;
  • dakbedekking moet bestaan uit robuuste en natuurlijke materialen zoals riet, leisteen, sedum of keramische dakpannen in roodtinten;
  • dakbedekking mag niet bestaan uit glimmende of geglazuurde materialen;
  • de hoofdnokrichting is per verplicht en per kavel vastgelegd.

Richtlijnen hoofdgebouw- woningtype 3:

  • Toepassing van zowel een kap als een plat dak of een combinatie hiervan is mogelijk;
  • de nokhoogte van het hoofdgebouw is maximaal 10 meter;
  • In geval van een kap is de hoofdvorm van het hoofdgebouw gebaseerd op een asymmetrische zadeldak met een minimaal hoogteverschil van 1,50 meter tussen de lage en de hoge goot;
  • in geval van een kap geldt voor de lage goot een maximale hoogte van 3 meter; voor de hoge goot geldt een maximale hoogte van 4,50 meter;
  • in geval van een kap mag de lage goot vanaf 3 meter achter de voorgevel met maximaal de helft van de totale lengte onderbroken worden door een toevoeging aan het hoofdvolume;
  • de hoogte van de toevoeging aan het hoofdvolume moet tenminste 1 meter lager zijn dan de nokhoogte van het hoofdgebouw;
  • zowel in het geval van een kap als een plat dak is er aan alle zijden sprake van een overstek van tenminste 0,75 meter;
  • dakbedekking moet bestaan uit robuuste en natuurlijke materialen zoals riet, leisteen, sedum of keramische dakpannen in roodtinten;
  • de hoofdnokrichting is verplicht en per kavel vastgelegd.

Richtlijnen hoofdgebouw- woningtype 4

  • Toepassing van zowel een kap als een plat dak of een combinatie hiervan is mogelijk;
  • de nokhoogte van het hoofdgebouw is maximaal 7 meter;
  • in geval van een kap is de hoofdvorm van het hoofdgebouw gebaseerd op een asymmetrische zadeldak met een minimale hoogteverschil van 1,50 meter tussen de lage en de hoge goot;
  • in geval van een kap geldt voor de lage goot een maximale hoogte van 3 meter, voor de hoge goot geldt een maximale hoogte van 4,50 meter;
  • in geval van een kap mag de lage goot vanaf 3 meter achter de voorgevel met maximaal de helft van de totale lengte onderbroken worden door een toevoeging aan het hoofdvolume;
  • de hoogte van de toevoeging aan het hoofdvolume moet tenminste 1 meter lager zijn dan de nokhoogte van het hoofdgebouw;
  • zowel in het geval van een kap als een plat dak is er aan alle zijden sprake van een overstek van 0,75 meter;
  • dakbedekking moet bestaan uit robuuste en natuurlijke materialen zoals riet, leisteen, sedum of keramische dakpannen in roodtinten;
  • dakbedekking mag niet bestaan uit glimmende of geglazuurde materialen;
  • de hoofdnokrichting is verplicht en per kavel vastgelegd.

Wijziging welstandsnota

Voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan "het Brunink 2011" gelden de welstandseisen zoals die zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan Velden 3 en 4 van Het Brunink.

Gebleken is dat de in genoemde beeldkwaliteitsplan opgenomen eisen en richtlijnen ten aanzien van de welstand, deze door potentiële kopers van kavels in de woonvelden 3, 3A en 4 als te knellend en te beperkend worden ervaren. Om deze redenen is bekeken in hoeverre de hier geldende welstandseisen 'marktconform' kunnen worden aangepast, zonder dat hierbij afbreuk wordt gedaan aan de voor deze woonvelden gewenste beeldkwaliteit.

Om een en ander te bewerkstelligen dient het huidige "Beeldkwaliteitsplan Velden 3 en 4" te worden vervangen door een nieuw beeldkwaliteitsplan. Middels wijziging 90 van de "Welstandsnota Enschede, bouwen aan identiteit" zal het nog geldende beeldkwaliteitsplan "Beeldkwaliteitsplan Velden 3 en 4" komen te vervallen en zal het "Beeldkwaliteitsplan Brunink velden 3, 3A en 4" hiervoor in de plaats treden.

Uitgangspunten en specifieke criteria "Beeldkwaliteitsplan Brunink velden 3, 3A en 4"

Algemeen:

  • Een bouwplan moet zich voegen naar de in deze beeldkwaliteitsplan genoemde kenmerken van identiteit. De stadsbouwmeester hanteert bij de welstandstoets de volgende specifieke criteria:
  • de woning bestaat uit een horizontaal, liggend bouwvolume met een heldere rechthoekige hoofdvorm;
  • de woning is alzijdig vormgegeven, de gevels zijn meer of minder zichtbaar vanaf de straat;
  • de vormgeving van de woning reageert op de positie op de kavel;
  • de vormgeving, kleur- en materiaalgebruik van de woning verhoudt zich tot het gerealiseerde woonmilieu;
  • kleuren vormen een rustige en natuurlijke palet en ondersteunen het landelijke karakter;
  • een statige architectuur past niet in het gewenste ontspannen en landelijk gebiedsprofiel;
  • toevoegingen aan de woningen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume;
  • op de perceelsgrens aan de straatzijde komt een door de gemeente aan te planten haag van ca. 1 meter hoog langs de voortuin en een hogere haag langs een eventuele zijtuin aan de straatzijde.

Aanbevelingen:

  • De volgende aanbevelingen kunnen een bouwplan naar een (nog) hoger niveau tillen:
  • een asymmetrisch gevelbeeld draagt nog meer bij aan het gewenste en ontspannen en landelijk beeld;
  • zowel bij een kap of een platte afdekking draagt een overstek van het dak bij aan het gewenste ontspannen en landelijk beeld;
  • \ruime voor- en zijtuinen met groene erfscheidingen dragen bij aan de groene identiteit van Het Brunink.

4.2 Duurzaamheid

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

De afgelopen jaren heeft de gemeenteraad van Enschede op verschillende momenten uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken, dan waartoe wettelijke voorschriften de gemeente verplichten. Nota's waarin die ambities tot uitdrukking komen betreffen de nota Nieuwe energie voor Enschede en de Woonvisie Enschede 2025. In het vervolg van deze paragraaf wordt eerst kort ingegaan op het wettelijk kader en wordt aansluitend ingegaan op de Enschedese energie- en klimaatambities, althans voorzover tot uitdrukking komend in genoemde nota's. In het laatste deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op duurzaamheid in relatie tot het bestemmingsplan "Het Brunink Veld 3, 3A en 4".

Wettelijk kader

De minimaal in acht te nemen energetische maatregelen bij nieuw- en verbouw zijn beschreven in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit schrijft bij nieuwbouw een minimale isolatiewaarde voor de schil van een gebouw (buitenmuren, vloer en dak) en voor deuren, ramen en kozijnen voor. Bij verbouw gelden deze eisen uitsluitend voor dat deel dat wordt verbouwd. Daarnaast stelt het Bouwbesluit bij nieuwbouw eisen aan de energieprestatie van gebouwen met een bepaalde functie, die wordt uitgedrukt in de vorm van een zogenaamde energieprestatiecoëfficiënt. Op grond van artikel 122 Woningwet is het niet toegestaan om bij privaatrechtelijke overeenkomst bouwvoorschriften op te leggen die al publiekrechtelijk zijn geregeld. Om die reden is het niet mogelijk om bij de kaveluitgifte in de koopovereenkomst te bepalen dat bij de bebouwing van de bouwkavels, in afwijking van het Bouwbesluit, andere energieprestatienormen gelden.

Landelijke energieprestatieafspraken

Om energiezuinigheid bij nieuwbouwontwikkelingen de komende jaren een impuls te geven, is in het voorjaar van 2008 het zogenaamde Lente-akkoord gesloten tussen de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en bouwende en ontwikkelende partijen (Bouwend Nederland, NEPROM en NVB). Belangrijkste onderdeel van dit akkoord is de afspraak dat in de periode tot 2020 de energieprestatiecoëfficiënt als volgt zal worden aangescherpt:

  • de energieprestatie-eis voor nieuwe woongebouwen wordt met ingang van 1 januari 2011 verlaagd met 25% (is gebeurd) en in 2015 met 50% .
  • de energieprestatie-eis voor utiliteitsgebouwen wordt in 2017 met 50% verlaagd.

De bij dit akkoord betrokken partijen hebben bovendien het streven uitgesproken vanaf 2020 te bouwen met een energieprestatiecoëfficiënt van 0. Bij een energieprestatiecoëfficiënt van 0 wordt bij een langjarig gemiddelde geen energie verbruikt voor de elementaire energiebehoeften van een gebouw, zijnde verwarming, warm tapwater, ventilatie en verlichting.

Energie- en klimaatambities gemeente Enschede

Nieuwe energie voor Enschede

Op 16 november 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota Nieuwe energie voor Enschede vastgesteld. In de nota Nieuwe Energie voor Enschede heeft de gemeente Enschede zich het volgende ten doel gesteld op het gebied van energie en klimaat:

  • in 2020 hebben we in Enschede 30 procent CO2 bespaard ten opzichte van 1990;
  • in 2020 voorziet duurzame geproduceerde energie in minimaal 20 procent van de behoefte aan energie;
  • in 2015 is de gemeentelijke organisatie klimaatneutraal;
  • In 2020 zijn alle scholen in Enschede klimaatneutraal.

Woonvisie Enschede 2025

In de op 12 maart 2012 door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie Enschede 2025 is duurzaamheid een van de vier centrale thema's. Rondom dit thema zijn in deze visie de volgende uitgangspunten geformuleerd voor de op te stellen uitvoeringsagenda:

  • Inwoners (huurders en eigenaren) krijgen de mogelijkheid om tegen betaling de energiecomponent van de woonlast beheersbaar te houden.
  • Gemeente, marktpartijen en corporaties onderzoeken en stimuleren de mogelijkheden voor decentrale energieopwekking in Enschede.
  • Vanaf 2015 streven we er naar dat in Enschede alleen nog energieneutrale nieuwbouw wordt gerealiseerd.
  • Via de MIO (majeure inversteringsopgave) Duurzaam Wonen en Werkgelegenheid worden vragers en aanbieders op het gebied van duurzaamheid gekoppeld.
  • Voor woningeigenaren met onvoldoende financiële draagkracht voor noodzakelijke ingrepen aan de woning, wordt door marktpartijen en financiers een financieel instrumentarium ontwikkeld.
  • De gemeente geeft het goede voorbeeld met het verduurzamen van haar eigen gebouwen.

Coalitieakkoord 'Duurzaam, Samen, Sterker!'

In het coalitieakkoord 2014-2018, 'Duurzaam, Samen, Sterker!' is duurzaamheid een centraal thema. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu; duurzaam gedrag staat in het coalitieakkoord synoniem voor niet teren op de zak van toekomstige generaties. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. In de voorgaande collegeperiode werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem geen aandacht was, maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was geen sprake.

Actieplan Duurzaamheid

De wens om een meer omvattend duurzaamheidsbeleid te voeren, dat richtinggevend is voor het gemeentelijk handelen, vraagt om kaderstelling. Hiertoe wordt het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

Duurzaamheid binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4"

Zoals reeds eerder staat vermeld speelt het aspect 'duurzaamheid' in onze maatschappij een steeds belangrijkere rol. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt daardoor getracht daar zoveel mogelijk aandacht aan te besteden. Bestemmingsplannen kennen echter geen uitvoeringsverplichting waardoor er vanuit een juridisch oogpunt niet iedere maatregel ten aanzien van duurzaamheid in een bestemmingsplan kan worden geborgd.

Het doel van het ontwikkelen van de woonvelden 3, 3A en 4 in Het Brunink is een hoogwaardig woonmilieu te bieden voor particulieren die hun woning in eigen beheer willen realiseren en hen tevens te stimuleren gebruik te maken van de huidige duurzaamheidsmogelijkheden. een groot deel van de woningen in het plangebied van dit bestemmingsplan zullen zodanig gesitueerd zijn dat optimaal gebruik kan worden gemaakt van zonnepannelen voor het opwekken van zonne-energie.

Daarnaast heeft het groene raamwerk van houtwallen die het plangebied van dit bestemmingsplan omzomen een positieve invloed op het windklimaat. Door deze houtwallen kan het warmteverlies van woningen worden beperkt. Het gebied direct grenzend aan de noordzijde van het plangebied van dit bestemmingsplan kent een natuurlijke inrichting dat tevens dienst doet als recreatief uitloopgebied voor de zuidwijken. Hier heeft als onderdeel van het groene raamwerk in de wijk Het Brunink natuurontwikkeling centraal gestaan, waarbij aanwezige natuurlijke elementen aangevuld zijn met nieuwe elementen zoals beken, bos en houtwallen. Hiermee is invulling gegeven aan de doelstelling van behoud van diversiteit en kwaliteit van de bodem, water en lucht.

Voor wat betreft de waterhuishouding in het plangebied van dit bestemmingsplan zijn er geen voorzieningen voor wat betreft de afvoer van hemelwater middels rioleringen (gescheiden systeem). Het vuil water van de woningen en het hemelwater worden gescheiden afgevoerd waarbij het hemelwater op gebouwen en erf afwateren op greppels in het openbare gebied.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Het Brunink Veld 3, 3A en 4" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Het Besluit m.e.r. en het plangebied “Het Brunink Veld 3, 3A en 4

De nieuwbouwwijk Het Brunink aan de zuidelijke stadsrand beslaat een oppervlakte van ca. 85 hectare en heeft een totale plancapaciteit van ca. 210 (vrijstaande) woningen. Met uitzondering van de woonvelden 3, 3A en 4 en waarop het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft, zijn de overige woonvelden binnen deze nieuwbouwwijk grotendeels gerealiseerd.

Het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4", als onderdeel van deze nieuwbouwwijk, beslaat een oppervlakte van ca. 8 hectare en heeft een plancapaciteit van ca. 70 woningen.

Een dergelijke ontwikkeling wordt aangemerkt als: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (bijlage Besluit milieueffectrapportage onderdeel D) en waarvoor in een aantal, in de bijlage genoemde gevallen een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

Een m.e.r.-beoordeling is verplicht in die gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde nieuwbouw van woningen in het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" wordt niet aangemerkt als een nieuwe ontwikkeling, aangezien deze woningbouwplannen ook al onderdeel uitmaken van het nog geldende bestemmingsplan "Het Brunink 2011" en de betreffende gronden een al een bouwtitel hebben. Wel gaat het hier om nog onbenutte capaciteit waarvoor in principe een toetsing aan de m.e.r.-regelgeving noodzakelijk is.

Deze onbenutte capaciteit en het oppervlakte van het plangebied vallen echter ruim onder de hiervoor beschreven gevallen waarvoor een m.e.r.- beoordeling verplicht wordt gesteld.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is een toets, waarin aan de hand van in de Europese m.e.r-richtlijn opgenomen criteria wordt beoordeeld of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en al of niet sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De criteria hebben betrekking op de kenmerken van het project, de locatie van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect. Bij de kenmerken van het project gaat het onder andere om de omvang en de cumulatie met andere projecten. Bij de locatie van de activiteit gaat het onder andere om de mate van kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed zou kunnen zijn. Bij de kenmerken van het potentiële effect gaat het onder ander om het bereik van de effecten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling en de woonvelden 3, 3A en 4 van het "Het Brunink".

Mede ten behoeve van de ontwikkeling van de beoogde nieuwbouw van ca. 70 woningen in het nu nog, nagenoeg onbebouwde gebied van de woonvelden 3, 3A en 4, zijn bij de vervaardiging van het bestemmings- plan "Het Brunink 2011", diverse milieuaspecten beoordeeld en is in dat kader onderzocht in hoeverre de voorgenomen activiteiten invloed kunnen hebben op het milieu. Hiervan is indertijd geoordeeld dat de diverse onderzochte milieu-aspecten geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Het Brunink 2011".

Aangezien een aantal van deze onderzoeken en conclusies als mogelijk verouderd kunnen worden aangemerkt, is ten behoeve van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" gekeken in hoeverre deze bevindingen nog bruikbaar zijn en zijn deze bevindingen in de vorm van onderstaande vormvrije m.e.r.- beoordeling verwoord.

Beschrijving nieuwbouw woningen in de velden 3, 3A en 4 van Het Brunink.

Het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" maakt, net als het geldende bestemmingsplan "Het Brunink 2011", de nieuwbouw van woningen in het gebied aan weerszijden van de Bruninkslaan mogelijk. Het gaat hierbij om de bouw van ca. 70 vrijstaande woningen op relatief grote kavels in het overgangsgebied tussen stad en land (stadsrandzone).

Locatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00122-0003_0008.jpg"

  • De nieuwbouwwijk Het Brunink is globaal gelegen ten zuiden van de wijk Wesselerbrink. Middels een brede groenzone met daarin de loop van een verlegde beek wordt deze nieuwbouwwijk van de Wesselerbrink ruimtelijk gescheiden. De nog te ontwikkelen woonvelden 3, 3A en 4 in Het Brunink bevinden zich ten noorden van de Groot Bruninkstraat, aan weerszijden van de Bruninkslaan die het plangebied van noord naar zuid doorkruist. Het woonveld 4 ligt ten westen van de Bruninkslaan en de woonvelden 3A en 4 ten oosten ervan. De oostelijke en westelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de grotendeels bebouwde woonvelden in de nieuwbouwwijk Het Brunink.

Huidig grondgebruik

  • Momenteel zijn de woonvelden 3, 3A en 4 nog grotendeels onbebouwd. In het veld 4 aan de westzijde van de Bruninkslaan is reeds de toekomstige wegontsluiting van dit woonveld aangelegd (Akkerstafhof) en is er aan deze weg enige tijd geleden een woonhuis gebouwd. Voor het overige ligt dit woonveld er nog onbebouwd bij en bestaat het gebied hoofdzakelijk uit grasland. Het woonveld 3 aan de oostzijde van de Bruninkslaan is nog geheel onbebouwd en bestaat eveneens hoofdzakelijk uit grasland. Het woonveld 3A betreft een klein gebiedje ten noorden van de Groot Bruninkstraat en ten oosten van de Bruninkslaan. Hier bevindt zich een bestaand en vernieuwd woonhuis.

Cumulatie met andere projecten

  • Voor wat betreft dit project is er geen sprake van (mogelijke) cumulatie met andere (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten in de omgeving die van invloed zijn op het plangebied van dit bestemmingsplan.

Toetsing relevante milieuaspecten

  • Ten behoeve van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied van het bestemmingsplan "het Brunink, Veld 3, 3A en 4" zijn de diverse milieuaspecten, In het kader van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling opnieuw beoordeeld. Per onderdeel wordt verwezen naar de paragrafen van dit hoofdstuk waarbij de betreffende milieu-aspecten en daaruit voortvloeiende conclusies aan de orde komen.

Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen (paragraaf 5.1.2)

  • Uit een recentelijk uitgevoerde beoordeling is gebleken dat uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4".

Bodemkwaliteit (paragraaf 5.1.3).

  • Binnen het plangebied is bekend dat er lokaal sprake is of kan zijn van sterk verhoogde gehalten aan nikkel in het grondwater. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt door de aanwezigheid van deze sterk verhoogde gehalten aan nikkel niet belemmerd. De oorzaak van de sterk verhoogde gehalten aan nikkel hebben naar verwachting een relatie met de natuurlijke opbouw van de bodem en de bemesting van deze voormalige landbouwgronden. De aangetroffen gehalten vormen geen risico voor de gezondheid en geen belemmering voor de functie 'wonen met tuin'.

Geluid (paragraaf 5.1.4).

  • Uit de beoordeling is naar voren gekomen dat geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de realisatie van woningen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

Externe veiligheid (paragraaf 5.1.5)

  • Voor wat betreft de externe veiligheid en het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" is in paragraaf 5.1.5 van deze plantoelichting geconcludeerd dat dit bestemmingsplan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren en gesteld kan worden dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Luchtkwaliteit (paragraaf 5.1.6)

  • Op basis van de beoordeling in paragraaf 5.1.6 van deze plantoelichting is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Water (paragraaf 5.2)

  • Op basis van de bevindingen in paragraaf 5.2 kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Natuur (paragraaf 5.3)

  • Op basis van de conclusie zoals is verwoord in paragraaf 5.3.1 van deze plantoelichting (Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden) kan gesteld worden dat met aan voldoende zekerheid grenzende zekerheid de wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden geen belenmmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
  • daarnaast is in paragraaf 5.3.2 ihk van de Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten geconcludeerd dat de aanwezig beschermde waarden in het plangebied voldoende zijn gewaarborgd.
  • Tenslotte is in paragraaf 5.3.3 van deze plantoelichting geconcludeerd dat met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geconcludeerd kan worden dat het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling tbv de beoogde nieuwbouw van woningen in het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4":

Op grond van het voorgaande kan voor alle relevante milieuaspecten worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten en dat het niet noodzakelijk is om ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van de locatie een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

Bedrijven- en milieu inventarisatie en milieuzonering 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink Veld 3, 3A en 4" aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar.

In verband met de vervaardiging van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van bedrijven en inrichtingen in- of rondom het plangebied en die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen wooningbouwplannen. Hiervan is geconstateerd dat zowel in als ook in de nabije omgeving van het plangebied van dit bestemmingsplan geen inrichtingen of bedrijven aanwezig zijn die een belemmering zouden kunnen vormen voor de nieuwbouw van woningen.

Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen

Geconcludeerd kan worden dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4".

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoen- de.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid kan daarbij een rol spelen. De Wet bodembescherming kan hierop van toepassing zijn.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Het Brunink Veld 3, 3A en 4 "

Het bestemmingsplan "Het Brunink, woonvelden 3, 3A en 4" betreft een loskoppeling van het geldende bestemmingsplan "het Brunink 2011" van de in dat bestemmingsplan opgenomen welstandseisen. Voor het overige kan gesproken worden van een conserverend bestemmingsplan. Omdat de huidige bodemgesteldheid de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloed, is het niet noodzakelijk om na te gaan of er bodemonderzoekgegevens bekend zijn.

Om een globaal beeld te kunnen schetsen van de milieuhygiënische bodemgesteldheid binnen het plangebied, zijn de in het bodemarchief van de gemeente Enschede aanwezige gegevens geraadpleegd. Uit de tussen 2005 en 2008 uitgevoerde bodemonderzoeken en het in 2015 uitgevoerde' actualiserende bodemonderzoek blijkt dat er binnen het bestemmingsplangebied enkele locaties bekend zijn waar sterk verhoogde gehalten aan nikkel voorkomen of kunnen voorkomen in het grondwater. In de grond zijn uitsluitend licht verhoogde gehalten aangetroffen. Dit actualiserende bodemonderzoek is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.

Conclusie:

Binnen het plangebied is bekend dat er lokaal sprake is of kan zijn van sterk verhoogde gehalten aan nikkel in het grondwater. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt door de aanwezigheid van deze sterk verhoogde gehalten aan nikkel niet belemmerd. De oorzaak van de sterk verhoogde gehalten aan nikkel hebben naar verwachting een relatie met de natuurlijke opbouw van de bodem en de bemesting van deze voormalige landbouwgronden. De aangetroffen gehalten vormen geen risico voor de gezondheid en geen belemmering voor de functie 'wonen met tuin'.

Afhankelijk van het tijdstip, aard en omvang van de realisatie van de woonvelden 3, 3A en 4 in Het Brunink, kan het nodig zijn dat er voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning een bodemonderzoek volgens de NEN5470 verricht dient te worden.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.

Wegverkeerslawaai.

In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" zijn geen op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen aanwezig. Het plangebied van dit bestemmingsplan is wel gelegen binnen de onderzoekszone van de gezoneerde weg Groot Bruninkstraat. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van geluidsgevoelige gebouwen binnen de onderzoekszone van deze weg. Door de afdeling Bestemmen en Vergunnen van de Gemeente Enschede is hiervoor een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Het Brunink, veld 3 en 4; d.d. 21 december 2016' en is als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd.

Uit het akoestsich onderzoek blijkt dat op de geprojecteerde bouwblokken voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.

Railverkeerslawaai.

het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.

Industrielawaai.

Het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" is niet gelegen in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in een bestemming waarop geluidszoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.

Luchtvaartlawaai.

Het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.

Conclusie geluid:

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de realisatie van woningen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

5.1.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

  • Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Het Brunink Veld 3, 3A en 4 of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.

  • Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Het Brunink Veld 3, 3A en 4 of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

  • Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

  • Basisnet Weg

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Het Brunink Veld 3, 3A en 4 of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

  • Basisnet Water

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Het Brunink Veld 3, 3A en 4 of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.

  • Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Het Brunink Veld 3, 3A en 4 of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

  • Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.

Het plangebied van het bestemmingsplan Het Brunink Veld 3, 3A en 4 is hemelsbreed op ca. 9.5 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.

Conclusie externe veiligheid

Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.6 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Luchtkwaliteit en het plangebied “Het Brunink Veld 3, 3A en 4

Het bestemmingsplan “Het Brunink Veld 3, 3A en 4” is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een onderzoek naar de luchtkwaliteit achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.

Conclusie luchtkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Dit kan in beginsel door hergebruik, het toepassen van groene daken en/of halfverharding. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van hemelwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA) of helofytenfilter worden ingericht. Dit dient te gebeuren in overleg met het waterschap Vechtstromen. Uit een doelmatigheidsstudie is gebleken dat drukriolering niet doelmatig is en voor de particulier veel duurder is dan een IBA. Daarom zal er doorgaans geen drukriolering meer worden aangelegd. Er is geen provinciale ontheffing van de zorgplicht meer nodig wanneer de gemeente besluit om in het buitengebied uit doelmatigheidsoverwegingen geen afvalwater in te zamelen.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijven. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken. Het aftoppen van grondwaterstandspieken middels drainage is wel toegestaan.

Grondwater en ontwatering

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg of de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen / onbebouwd en onverhard terrein: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringsdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing moet minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
  • Perceel vlak richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Bodem en geohydrologie plangebied bestemmingsplan “Het Brunink Veld 3, 3A en 4 : 

  • Bodemopbouw:

De lokale bodemopbouw bestaat in de woonvelden 3, 3A en 4 tot 5 meter onder het maaiveld uit matig tot matig grof zand, afgewisseld met één of meerdere keileemlagen.

Uit onderzoek is gebleken dat de doorlatendheid vanen het zandpakket redelijk goed is (0,60-1,20 m/d). De doorlatendheid van de toplaag ligt met 0,35 m/d lager. De doorlatendheid van de leemlagen is slecht en van de grindhoudende lagen zeer goed (10m/d).

  • Grondwaterstanden

De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) bevindt zich hier tussen ca. 0,20 meter tot 1 meter beneden maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt minimaal 1,30 meter beneden het maaiveld. In het plangebied staan geen peilbuizen van het gemeentelijk netwerk.

  • Infiltratie:

De doorlatendheid van de bodem in dit gebiedsdeel bedraagt 1-2 meter m/dag en is voldoende voor infiltratie indien het terrein voldoende wordt opgehoogd.

  • Ophoging:

De woonvelden 3, 3A en 4 in Het Brunink moeten met ca. 0,5 meter worden opgehoogd om aan de ontwateringseisen te kunnen voldoen.

  • Grondwateronttrekkingen:

In het gebied van de woonvelden 3, 3A en 4 zijn geen grondwateronttrekkingen aanwezig.

Riolering en afwatering- gehele wijk Het Brunink:

  • Afvalwater:

Het afvalwater, totaal ca. 5 m3/uur, voert onder vrij verval af naar het westen en sluit op het vuilwater- riool in de Usselermarkeweg.

  • Regenwater:

Het hemelwater wordt deels bovengronds afgevoerd naar het systeem van greppels in de openbare ruimte. Deze greppels infiltreren het hemelwater in de openbare ruimte. Deze greppels infiltreren het hemelwater ten dele en zorgen voor een vertraagde afvoer naar de oude Stroinksbeek die aan de noordkant van de Groot Bruninkstraat loopt. Sommige bewoners infiltreren hemelwater op eigen terrein.

  • Waterberging:

Het systeem van greppels voldoet aan de eis dat een bui van 40 mm. in 75 minuten (T=50) geborgen kan worden bij een afvoer van maximaal 2,4 liter/s/ha.

  • Oppervl. water- algemeen:

zie bijgevoegde waterkaart Het Brunink.

  • Oude Stroinksbeek:

Deze beek loopt ten noorden van de Groot Bruninkstraat. Voor de aanleg van de stadsrandzone in het noordelijk deel van Het Brunink werd deze beek gevoed door de Stroinksbeek. De Stroinksbeek is inmiddels naar de stadsrandzone verlegd. De loop van de Oude Stroinksbeek beek loopt naar het westen en watert ter hoogte van de Usselermarkeweg af op de Bruninksbeek. De Oude Stroinksbeek krijgt voeding van het grondwater en overtollige hemelwater uit de nieuwbouwwijk van Het Brunink.

  • Nieuwe Stroinksbeek:

Het gaat hierbij om de verlegde Stroinksbeek in de stadsrandzone in het noordelijk deel van Hert Brunink. Deze beek sluit aan op de Smalenbroeksbeek. In de stadsrandzone is een retentievijver aangelegd.

  • Smalenbroeksbeek/ Broekheurnebeek:

Beide beken doorkruisen het westelijk deel van het plangebied van Het Brunink en wateren af op de Bruninksbeek.

  • Blauwe ader:

Door het plangebied van Het Brunink loopt geen 'blauwe ader'

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00122-0003_0009.jpg"

Afbeelding: beken in Het Brunink.

Waterhuishoudkundige randvoorwaarden en uitgangspunten- algemeen:

de inrichting van de waterhuishouding is gebaseerd op een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten. Dit zijn:

Afwatering:

  • Algemeen:

Hemelwater en afvalwater moeten gescheiden aangeleverd worden aan de perceelsgrens. Het hemelwaterafvoer vanaf de percelen dient bovengronds en zichtbaar gebeuren.

  • Oppervlakken:

Regenwater van dakvlakken en verhardingen mogen niet afvoeren naar het gemengd riool. Regenwater van verontreinigde verhardingen (agv hoge verkeersintensiteiten) mag afgekoppeld worden via een (voorkeur) zuiverende voorziening of worden afgevoerd naar het gemende riool (2e keus). Verdiepen van waterlichamen zoals waterlopen en vijvers mag de grondwaterstanden niet negatief en aantoonbaar beïnvloeden, tenzij in overleg met de gemeente en met goedkeuring van het waterschap.

  • Waterberging:

In het plangebied van Het Brunink moet een waterberging van minimaal 40 mm gerealiseerd worden (inmiddels aangelegd). De systeemkeuze voor afwatering en benodigde bergings- en infiltratievoorzieningen dient conform het Gemeentelijk Riolerings Plan GRP plaats te vinden.

(Regen)waterkwaliteit:

  • Bronmaatregelen:

Voorkomen dient te worden dat water verontreinigd raakt door materialisering. Er dient gebouwd te worden volgens de richtlijnen Duurzaam Bouwen. Uitlogende materialen mogen hierbij niet worden toegepast.

Grondwater:

  • Grondwater neutraal bouwen:

Voor het bereiken van voldoende afwatering, dient het grondwater duurzaam beheerst te worden. Dit betekent dat de grondwaterstand niet permanent verlaagd mag worden. Daarom gaat, in plaats van drainage, hier de voorkeur uit naar het ophogen van terreinen, evt. in combinatie met kruipruimteloos bouwen. Wanneer toch voor drainage wordt gekozen, dient het gemiddelde grondwaterpeil op jaarbasis niet lager te liggen dan in de huidige situatie. Op basis hiervan is het toegestaan de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) tijdens winterperioden (bij hoge grondwaterstanden) middels drainage 'af te toppen'.

  • Grondwateronttrekking:

Er mag niet permanent grondwater worden onttrokken om voldoende ontwateringsdiepte te halen. Eventuele (parkeer)kelders dienen waterdicht te worden gebouwd. In de aanlegfase-bouwfase mag het grondwater wel tijdelijk worden verlaagd. Hiervan dient melding te worden gemaakt of vergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Vechtstromen.

  • Ontwatering:

De ontwateringsdiepte, gerelateerd aan de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) bedraagt 0,70 meter ten opzichte van het bouwpeil. De vloerpeilen van de woningen liggen minimaal 20 centimeter boven het wegpeil, wat resulteert in een ontwateringsdiepte van 0,50 meter ten opzichte van het GHG.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Het Brunink Veld 3, 3A en 4

Het plangebied van het bestemmingsplan Het Brunink Veld 3, 3A en 4 ” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden "Buurserzand-Haaksbergerveen" (ten zuidwesten van het plangebied), "Witte Veen" (ten zuidoosten van het plangebied) en “Aamsveen” (ten westen van het plangebied) zijn op respectievelijk ca. 3,6 km, 2,6 km en 4,2 kilometer gelegen.

Gelet op het feit dat het bestemmingsplan “Het Brunink Veld 3, 3A en 4” conserverend van aard is, er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden en de hiervoor genoemde Natura 2000 gebieden op enige afstand zijn gelegen, kan een verdere toetsing aan de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden hier achterwege blijven.

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt en dat vaste rust- of verblijfplaatsen en groeiplaatsen niet opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten mbt het bestemmingsplan "het Brunink, Veld 3, 3A en 4":

Bij de vervaardiging van het geldende bestemmingsplan "Het Brunink 2011" is In de plantoelichting in hoofdstuk 5.4 aandacht besteed aan het aspect ecologie in relatie tot de toen geldende beleidskaders van natuurwet - en regelgeving.

In betreffende hoofdstuk is als resultaat van een toen uitgevoerde quickscan Flora- en faunawet "Het Brunink, woonvelden 3,4 & 7", geconcludeerd dat vanuit een oogpunt van natuurwetgeving er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Voor de volledigheid is deze quickscan Flora- en faunawet "Het Brunink, woonvelden 3, 4 & 7" Enschede (Eelerwoude d.d. september 2009). als bijlage bij de plantoelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

In het kader van de vervaardiging van het voorliggende bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" is nagegaan of deze quickscan en de daarin verwoorde conclusies nog als accuraat kunnen worden aangemerkt of dat er alsnog een nieuw flora- en faunaonderzoek moet worden uitgevoerd.

  • Beoordeling.

De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van een luchtfoto van het gebied van de woonvelden 3, 3A en 4 van Het Brunink, de quickscan Flora- en Faunawet "het Brunink, woonvelden 3, 4 & 7" (Enschede) van Eelerwoude BV, d.d. 3 september 2009 alsmede de Nationale Databank Flora en Fauna.

  • Situatie

De helft van het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" (het woonveld 4 ten westen van de Bruninkslaan) is reeds bouwrijp gemaakt. Hier bevindt zich de ontsluitingsweg (Akkerstafhof) waaraan tot op heden één woning is gerealiseerd. Het overige terrein is wat verruigd. Voor het overige ontbreken hier ecologische belangrijke elementen als bomen, waterpartijen of gebouwen. Het woonhuis aan de Akkerstafhof kan niet als zodanig worden aangemerkt omdat het hier om een recent gerealiseerd bouwwerk gaat. het plangebied van dit bestemmingsplan dat ten oosten van de Bruninkslaan is gelegen bestaat uit agrarisch gebied (grasland). Hier bevindt zich in het woonveld 3A een bestaand erf met een woonhuis dat recentelijk is herbouwd.

  • Overwegingen.

Volgens de Nationale Databank Flora- en Fauna en de quickscan Flora- en Faunawet "het Brunink, woonvelden 3, 4 & 7" (Enschede) zijn er binnen het plangebied enkele beschermde waarden aanwezig. Het betreft hier groeiplaatsen van de wilde gagel en belangrijke vliegroutes van vleermuizen langs de Bruninkslaan en de groenstructuur aan de oostzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00122-0003_0010.jpg"

Afbeelding groeiplaats wilde gagel en vliegroutes van vleermuizen.

Op de luchtfoto zijn de groeiplaatsen van de wilde gagel in het gebied gemarkeerd met een rode stip. De gele lijnen geven de vliegroutes van vleermuizen aan. Het betreft hier een verbeelding uit de quickscan zoals die door Eelerwoude BV d.d. sept. 2009 is uitgevoerd. Doordat deze quickscan nu al weer 7 jaar oud is, heeft deze inmiddels geen juridische waarde meer. Het geeft echter wel een goede indicatie van de aanwezige en te verwachten beschermde ecologische waarden aangezien het plangebied in deze periode van 7 jaren nagenoeg niet is gewijzigd. Er wordt daarom niet verwacht dat er beschermde waarden in dit gebied zijn bijgekomen.

Het gebied waar de wilde gagel groeit is op de verbeelding van het bestemmingsplan "het Brunink, Veld 3, 3A en 4" bestemd voor 'Groen'. Hierdoor lijkt de groeiplaats van de wilde gagel in dit bestemmingsplan gewaar- borgd.

De bestaande groenzones waarlangs de vleermuizen vliegen lijken weinig optimaal. Dit was overigens reeds ook al het geval in 2009 toen hiernaar onderzoek werd gedaan. Er zitten nogal wat open ruimtes in de structuren en is 'iel' te noemen. Dat hierlangs toch grote hoeveelheden vleermuizen vliegen, kan duiden op het gebrek aan alternatieve routes in de omgeving en het belang van deze noord-zuidroutes. Doordat de Bruninkslaan in dit bestemmingsplan over een breedte van ca. 20 meter grotendeels een groenbestemming heeft gekregen (ipv. een verkeers- of woonbestemming) kan deze vliegroute voor vleermuizen blijven bestaan. De vliegroute voor vleermuizen aan de oostzijde van het woonveld 3 ligt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Voor deze zone geldt het geldende bestemmingsplan "Het Brunink 2011" en heeft daarin eveneens een groenbestemming waardoor ook deze vliegroute voor vleermuizen kan blijven bestaan.

  • Conclusie.

Het uitvoeren van een nieuw onderzoek is niet noodzakelijk. De (mogelijk) aanwezig beschermde waarden zijn in het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" voldoende gewaarborgd.

  • Aanbevelingen.

Door de mogelijke belangrijke vliegroute langs de Bruninkslaan in dit bestemmingsplan voor een groot deel te bestemmen als 'Groen' is autoverkeer op dit deel van de Bruninkslaan uitgesloten. Binnen de bestemming "Groen" zijn overigens langzaam verkeersverbindingen zoals fiets- en/of voetpaden toegestaan. Mocht er in de toekomst het plan zijn om deze langzaam verkeersverbinding te verlichten, dan dient een verlichtingsplan aan het Flora en Faunaloket te worden voorgelegd.

Alhoewel de kans klein is dat er groei- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde planten en dieren in het plangebied van dit bestemmingsplan voorkomen, kan dit niet worden uitgesloten. Mochten er toch beschermde planten of dieren in het gebied voorkomen waarvan de functionele leefomgeving door de uitvoering van het bestemmingsplan wordt verstoord, kan dit leiden tot een oponthoud van het plan of zelfs tot een strafrechtelijke vervolging leiden. Degene die verstoort, wordt verantwoordelijk gehouden.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Het Brunink Veld 3, 3A en 4

Het plangebied van het bestemmingsplan Het Brunink Veld 3, 3A en 4 ” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. Wel ligt ten zuiden van de Groot Bruninkstraat, buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" een gebiedje dat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. Dit gebied wordt middels een ruim 25 meter brede groenstrook langs de Groot Bruninkstraat van de nieuw uit te geven woonpercelen gescheiden.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het bestemmingsplan "Het Brunink Veld 3, 3A en 4" betreft, voor wat betreft de velden 3A en 4, een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan waarbij het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd zijn vastgelegd. Voor het veld 3 is gekozen voor een meer globale wijze van bestemmen.

Reden voor deze keuze is dat op dit moment de kavelverkoop in het veld 4, met toepassing van de door het college vastgesteld beleidsregel 'Toepassen artikel 4 bijlage II Bor bij Het Brunink- Woonvelden 3, 3A en 4' , voorspoedig verloopt (zie ook paragraaf 1.2 van deze plantoelichting) en er verder geen aanleiding bestaat op dit moment, ook in verband met de wettelijke, nog te volgen procedure voor vaststelling van voorliggend bestemmingsplan, dit veld anders te bestemmen dan op de wijze zoals dat ook al in het geldende bestemmingsplan was geregeld. Ook is hier de beoogde ontsluitingsweg van dit woonveld (Akkerstafhof) reeds aangelegd en is een vaststaand gegeven. Het ligt in de verwachting dat op het moment dat het voorliggende bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" door de raad wordt vastgesteld, de kavels in het betreffende veld voor veruit het grootste gedeelte zal zijn verkocht.

Voor het veld 3 ligt dit anders. De verkoop van kavels in dit woonveld is nog niet gestart en hebben er nog geen werkzaamheden voor het bouwrijp maken plaatsgevonden. Om aan de wens tegemoet te komen om in de toekomst een bepaalde mate van flexibiliteit te bewerkstelligenis hier gekozen voor een meer globale bestemming. Dit ook met het oog op tijden dat de woningmarkt niet meer zo gunstig is.

Het veld 3A is overigens vanwege zijn bijzondere karakter op een bestaand perceel op de hoek van de Bruninkslaan en Groot Bruninkstraat eveneens gedetailleerd bestemd.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 6.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Het Brunink Veld 3, 3A en 4" is gekozen.

6.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink Veld 3, 3A en 4". In Artikel 1- Begrippen, zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2- Wijze van meten, geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels. Daarnaast zijn eventueel regels ten aanzien van archeologie, de bescherming van monumentale en bijzonder waardevolle bomen in dit hoordstuk opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4"

6.3.1 Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" is op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding aangegeven middels een ononderbroken balletjeslijn.

6.3.2 Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan wordt gevormd door de bestemmingen die altijd betrekking hebben op geometrisch bepaalde vlakken. Aan het in het plan begrepen grondgebied worden bestemmingen toegewezen met bijbehorende regels. De regels gekoppeld aan bestemmingen betreffen het gebruik (in ruime zin) van het in het plan begrepen grondgebied en van de zich daar bevindende bouwwerken. Kenmerk van bestemmingsplannen is dat het gehele plangebied bedekt is met bestemmingen.

In het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink Veld 3, 3A en 4" zijn de hier bevindende gronden bestemd voor "Groen", "Verkeer- Verblijfsgebied" en "Wonen".

  • Groen (artikel 3 van de regels)

In het voorliggende bestemmingsplan "Het Brunink Veld 3, 3A en 4" zijn langs de noordzijde van de Groot Bruninkstraat en langs de Bruninkslaan gronden aangewezen voor "Groen". Dit geldt eveneens voor een groot deel van de Bruninkslaan. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing, in- en uitritten, wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, (openbare) nutsvoorzieningen, alsmede bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

  • Verkeer- Verblijfsgebied (artikel 4 van de regels)

De bestaande wegontsluiting van het woonveld 4 (akkerstafhof) en de aansluiting van de nog aan te leggen wegontsluiting van het woonveld 3 op de Groot Bruninkstraat, is in het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" bestemd voor "Verkeer- Verblijfsgebied". Deze woonvelden worden allen vanaf de Groot Bruninkstraat ontsloten. Ook de Bruninkslaan heeft in dit bestemmingsplan deels de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" gekregen ten behoeve van de ontsluiting van een aan deze weg bevindende, bestaande woning en twee geplande, nieuw te bouwen woningen.

Gronden met de bestemming "Verkeer- Verblijfsgebied" zijn bestemd voor erftoegangswegen, woonerven, pleinen, in- en uitritten, voet- en fietspaden, brugverbindingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en waterbergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding alsmede voor speelvoorzieningen, straatmeubilair, (openbare) nutsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen en bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.

  • Wonen (artikel 5 van de regels)

Het westelijke deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Het Brunink Veld 3, 3A en 4" , ten westen van de Bruninkslaan, en een gebiedje ten oosten van de Bruninkslaan, op de hoek met de Groot Bruninkstraat, heeft de bestemming "Wonen" gekregen. Gronden die in dit bestemmingsplan zijn aangewezen voor "Wonen" zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis en bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, paden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, (openbare) nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

  • Woongebied (artikel 6 van de regels)

Het grootste gedeelte van het plangebied dat is gelegen ten oosten van de Bruninkslaan, het woonveld 3, heeft in dit bestemmingsplan de bestemming "Woongebied" gekregen. Gronden die zijn aangewezen voor "Woongebied" zijn in dit plan bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep- of bedrijf aan huis, met bijbehorende, overige bouwwerken, tuinen en erven en in- en uitritten alsmede voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, (penbare) nutsvoorzieningen, verkeersdoeleinden in de vorm van lanen, woonstraten, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen,straatmeubilair, waterpartijen, singels, watergangen en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

6.3.3 Gebiedsaanduidingen
  • Gebiedsaanduiding "overige zone- archeologisch onderzoeksgebied b" (artikel 7.1 van de regels).

Op grond van de Erfgoedwet moeten archeologische (verwachtings)waarden worden gewaarborgd in het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan "het Brunink, Veld 3, 3A en 4" zijn de niet vrijgegeven gronden op de bij dit bestemmingsplan behorende plankaart aangeduid met 'overig - onderzoeksgebied b'. Het gaat hierbij om gronden die in dit bestemmingsplan bestemd zijn voor 'Groen' (groenvoorzieningen). Ten aanzien van deze gebiedsaanduiding zijn in de regels bepalingen opgenomen.

6.3.4 Bouwvlakken

Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Het Brunink, Veld 3, 3A en 4" zijn bouwvlakken aangegeven waarbinnen de hoofdgebouwen van de (toekomstige) woningen dienen te worden gerealiseerd.

6.3.5 Maatvoeringen

Op de verbeelding en/of in de planregels is een aantal maatvoeringsaanduidingen opgenomen.

Het gaat hierbij o.a. om het maximum bebouwingspercentage, de maximum goot- en bouwhoogten, maatvoeringsbepalingen ten aanzien van bijgebouwen en overige bouwwerken, etc.

6.3.6 De Lijst van bedrijfstypen en/of de Staat van bedrijfsactiviteiten

Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen en/of een Staat van bedrijfsactiviteiten, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De Lijst van bedrijfstypen of Staat van bedrijfsactiviteiten vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken - is het uitgangspunt. De richtafstanden zijn geactualiseerd, de toelichting is aangepast aan nieuw beleid en bevat stappenplannen voor veel voorkomende praktijksituaties. In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" zijn ook richtafstanden ten opzichte van 'gemengd' gebied en een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging opgenomen.

De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren, winkels) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van bedrijfstypen. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied', een gebied met een matige tot sterke functiemenging, kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verminderd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In gebieden met een grote mate van functiemenging wordt de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging gebruikt. Deze gaat niet uit van aan te houden richtafstanden tot woningen en andere milieugevoelige functies maar van de mate in hoeverre een activiteit al dan niet aanpandig met woningen of andere milieugevoelige functies aanvaardbaar is.

De Lijst van bedrijfstypen

In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden. In de Lijst van bedrijfstypen zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. Daartoe zijn in de VNG-brochure een aantal hoofdcategorieën onderverdeeld in subcategorieën. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. De milieucategorieën 1 en 2 zijn niet onderverdeeld in subcategorieën. Elke milieucategorie of subcategorie heeft een eigen bijbehorende richtafstand die dient te worden aangehouden ten opzichte van milieugevoelige functies en bestemmingen.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
 
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700 meter  
5.3   1.000 meter  
6   1.500 meter  

Tabel: overzicht milieucategorieën VNG-publicatie met bijbehorende richtafstanden

De Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging

Deze staat van bedrijfsactiviteiten wordt toegepast voor (sterk) gemengde gebieden die gekenmerkt worden door een mix van stedelijke functies, zoals een stadscentrum of binnenstad. In een dergelijk levendig en dynamisch gebied is het de vraag welke bedrijfsmatige activiteiten en andere milieubelastende functies nog aanvaardbaar zijn. De VNG-brochure bevat een specifieke bedrijvenlijst met functies die passen in een gemengd gebied. Een Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden van functiemenging is wenselijk, omdat de activiteiten in dergelijke gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op bijvoorbeeld een bedrijventerrein of in een rustige woonwijk. In de Staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging wordt gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene Lijst van bedrijfstypen. De activiteiten in de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging zijn ingedeeld in de categorieën A, B of C, waarmee een beoordeling van de planologische toelaatbaarheid van activiteiten binnen een gemengd gebied mogelijk is. Binnen een dergelijk gebied wordt het werken met de van oudsher bestaande minimumafstanden niet doelmatig geacht.

De betekenis voor de toelaatbaarheid van activiteiten is als volgt:

Categorie A   Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.  
Categorie B   Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden (er is sprake van afzonderlijke gebouwen of dusdanige constructieve maatregelen dat in de woningen nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd).  
Categorie C   Activiteiten, zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.  

Tabel: categorie-indeling Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het betreft veelal kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden uitsluitend in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen of Staat van bedrijfsactiviteiten te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.

Bij de beoordeling van de milieubelasting van een bedrijf of een voorziening (feitelijke milieuhinder) dient te worden gelet op de volgende aspecten:

  • potentiële geur-, stof-, geluid- of trillingshinder;
  • lucht-, water- of bodemverontreiniging;
  • visuele hinder;
  • verkeersaantrekkende werking;
  • het al dan niet continue karakter van de activiteit;
  • externe veiligheid (gevaar).

Specifieke opslagen en installaties

Bij bedrijfsmatige activiteiten van bedrijven en voorzieningen kunnen specifieke opslagen en installaties voorkomen. In de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) is een afzonderlijke Lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst bevat milieuaspecten en richtafstanden voor de daarin genoemde opslagen en installaties. Deze lijst is niet bedoeld voor de vertaling naar een Staat van Bedrijfsactiviteiten of Lijst van bedrijfstypen in een bestemmingsplanregeling. De lijst opslagen en installaties kan als hulpmiddel worden gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van concrete milieubelastende activiteiten of de inpassing van nieuwe woningen nabij bestaande bedrijvigheid.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch  vast te leggen. Binnen het plangebied is de realisatie van de woonwijk 'het Brunink' gepland.

De ontwikkelingen die door dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden hebben met uitzondering van het woonveld 3A en de reeds verkochte percelen in het woonveld 4 enkel betrekking op gronden welke in eigendom zijn van de gemeente Enschede. De gemeente geeft binnen de woonvelden drie en vier met name woningbouwkavels uit ten behoeve van particulier opdrachtgeverschap.

Alle grondexploitatiekosten van het project kunnen worden gedekt uit de grondopbrengsten, zoals opgenomen in de door de Raad vastgestelde en financieel sluitende grondexploitatie, welke jaarlijks geactualiseerd wordt binnen het meerjarenperspectief grondbedrijf. Hierbij gaat het onder meer om de kosten van bouw- en woonrijp maken en de (gemeentelijke) plankosten. Conform de gemeentelijke financiële verordening wordt het uiteindelijke grondexploitatieresultaat bij het afsluiten van de grondexploitatie, verrekend met de reserve Grondbedrijf.

Het kostenverhaal van de grondexploitatie is daarmee anderszins verzekerd. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk (art. 6.12 wet ruimtelijke ordening). Gelet op bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende is verzekerd en dat de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.