direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groene Hart 2013
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991090-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

De gemeente Kampen is van plan om het zwembad 'de Steur' te verplaatsen van de huidige locatie naar een positie nabij de Europa-Allee. De bestaande locatie moet een nieuwe groene invulling krijgen. Hoofddoel voor de herziening en actualisatie van het bestemmingsplan is de verplaatsing van het zwembad de Steur.

Verder wil de gemeente het groene karakter van het totale gebied behouden en versterken.

De geldende bestemmingsplannen voor het Groene Hart zijn verouderd en aan een actualisatie toe. Om die reden is het gehele Groene Hart als plangebied meegenomen in dit bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft gebieden die grotendeels in gebruik zijn als stadspark met verspreid liggende recreatieve en sportvoorzieningen en maatschappelijke functies zoals het gemeentehuis en sporthal de Reeve.

1.2 Plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de westzijde van het historische stadscentrum van Kampen. Het plangebied wordt begrensd door de Europa-Allee, de Flevoweg, de Kennedylaan en de Broedersingel. Bijlage 1 geeft een overzicht van de begrenzing van het plangebied.

1.3 Planologisch-juridische regeling

1.3.1 Geldende bestemmingsplannen

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is grotendeels neergelegd in de onderstaande bestemmingsplan(nen), die door het voorliggende bestemmingsplan geheel komen te vervallen.

Naam plan   vastgesteld B&W/Raad   goedgekeurd GS  
Bestemmingsplan Groene Hart   6 juli 1995    
Bestemmingsplan Groene Hart II   22 december 1997   14 juli 1998  

1.4 Voorliggend bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan is onder meer gebaseerd op het consolideren van de bestaande situatie met een flexibele planregeling. Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden) en Handboek bestemmingsplannen van de gemeente. Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.5 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Groene Hart 2013" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0166.00991090-OW01);
  • regels.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.6 Planproces

Op basis van het coalitieprogramma dient er in de periode 20120-2014 te worden gestart met de nieuwbouw van het zwembad, aangezien het huidige zwembad bouwkundig en technisch gezien aan het einde van zijn levenscyclus is. Binnen de gemeentelijke organisatie is in dat kader een projectteam samengesteld, waar tal van specialisten deel uitmaken.

Bij de voorbereidingen van de bouw van het zwembad is een klankbordgroep betrokken, zodat er een breedgedragen ontwerp tot stand kan worden gebracht.

Alvorens het ontwerpbestemmingsplan is opgesteld, zijn de gebruikers van het "groene hart" in kennis gesteld van de Nota van Uitgangspunten. Hier is ook de Natuurvereniging IJsseldelta bij betrokken geweest als opstellers van het "burger inintiatief 10-puntenplan voor het Groene Hart".

1.7 Opbouw toelichting

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 4. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg, neergelegd in respectievelijk hoofdstuk 5 en 6, sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de Omgevingsvisie Overijssel. Een "vertaling" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Kampen is dit het geval. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op het voor dit plan relevante overheidsbeleid, waarbij ook de van belang zijnde gemeentelijke beleidskaders worden aangegeven.

2.2 Europees beleid

Het verdrag van Valletta heeft als doel het archeologisch erfgoed te beschermen als bron van het Europees gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijk studie. In 1992 is het verdrag door Nederland ondertekend. Inmiddels heeft het verdrag zijn doorwerking in de Monumentenwet.

De gemeente Kampen heeft een eigen "gemeentelijke archeologische waardenkaart",waaruit is gebleken dat er voor dit gebied sprake is van een lage verwachting. In paragraag 3.3 wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De dertien nationale belangen zijn:

Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.

Nationaal ruimtelijk belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.

Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.

Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.

Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.

Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Nationaal belang 8:Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.

Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.

Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en Faunasoorten.

Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Nationaal ruimtelijk belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Dit bestemmingsplan raakt een aantal van de nationale belangen, zoals het van natuurlijke en cultuurhistorische waarden. In dit bestemmingsplan worden de waarden van natuur en cultuurhistorie bestemd en beschermd, doordat bestaande waardevolle groenstructuren in stand worden gehouden en waar mogelijk versterkt.

De gemeente Kampen doorloopt daarnaast een zorgvuldig proces in de besluitvorming. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden krijgen de gelegenheid te reageren op het bestemmingsplan.

2.3.2 Watertoets

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij waterschap Groot Salland. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

2.3.3 Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet is een belangrijk deel van de doorwerking van de Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De "Flora- en faunawet" heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.

2.3.4 Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet). Uitgangspunt van de gewijzigde natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied dient te worden vermeden.

2.3.5 Monumentenwet

De Monumentenwet beschermt zaken en terreinen (archeologische, beschermde en kerkelijke monumenten, alsmede beschermde stads- en dorpsgezichten) die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Voor wijziging, afbraak en verwijdering van beschermde monumenten en het uitvoeren van opgravingen is een vergunning nodig waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden.

Archeologie is vanaf de laatste jaren van de vorige eeuw door verschillende initiatieven steeds meer bij ruimtelijke ordening betrokken. Door wetgeving in 2007 is archeologische monumentenzorg, op basis van de Wamz (Wet op de archeologische monumentenzorg) een vast onderdeel geworden van ruimtelijke ordening. Met de Wamz is namelijk de Monumentenwet 1988 aangepast op het onderdeel archeologie.

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. In het besluit is vastgelegd dat gemeentes bij het maken van bestemmingsplan beschrijven hoe met de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten is omgegaan.

Archeologie is het bestuderen van het bodemarchief. Dit zijn oude sporen en structuren die in bepaalde delen van de bodem achtergebleven zijn en informatiewaarde bevatten. Door correcte bestudering kunnen feiten en omstandigheden van vroeger achterhaald worden.

De betekenis van het gemeentelijke bodemarchief is variabel en bestaat uit waarden en verwachtingen. Een aantal locaties met bekende waarden is geregistreerd als monument op de Archeologische MonumentenKaart (AMK-terreinen). Hierop staan de stadskern van Kampen, de terpen en de locaties van voorname buitenplaatsen (bijvoorbeeld. Buckhorst te Zalk) enzovoort. Voor het overige gemeentelijke grondgebied geldt een indeling op basis van hoge, middelhoge tot lage verwachtingen. Deze gegevens zijn genoteerd op de archeologische waardenkaart van de gemeente Kampen.

Op basis van de Monumentenwet 1988 moeten onder andere gemeenten het archeologisch erfgoed in hun grondgebied zo goed mogelijk beheren. Dit betekent dat behoud ervan voorop staat, maar wanneer dit niet mogelijk is, in bepaalde gevallen onderzoek vereist is.

Het beheer van het eigen archeologisch erfgoed moet planologisch worden vastgelegd. In een bestemmingsplan moeten de eventueel aanwezige archeologische waarden zijn geregistreerd, de verwachtingswaarden zijn vermeld, en worden omschreven welke bepalingen er gelden bij planvorming.

Voor werkzaamheden die gepaard gaan met verstoring van de bodem is in een aantal gevallen archeologisch vooronderzoek verplicht. Dit moet uitwijzen of er mogelijk behoudenswaardige archeologische sporen in het geding zijn.

Van de gemeenten wordt verlangd dat zij de bescherming van de archeologische waarden vroegtijdig en op een passende wijze bij de voorbereiding van hun ruimtelijk beleid zullen betrekken.

2.4 Provinciaal beleid Overijssel

2.4.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hèt provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit deze Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening. Beide documenten zijn op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.

In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weergegeven. Het beleid staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Die dynamiek moet benut worden als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.

De provincie definieert Ruimtelijke kwaliteit als: "Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is". Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast bieden dorpen en kernen weer andere leefmilieus dan het stedelijk gebied. De eigenheid kan gevonden worden door de eigen karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken.

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit benaderen via de gebiedskenmerkencatalogus. In de catalogus gaan ze uit van een viertal lagen, de zogenaamde lagenbenadering:

  • De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop.
  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • De stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

De Provincie stuurt via de Omgevingsvisie op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Door ontwikkeling conform de gebiedskenmerkencatalogus wordt de identiteit en diversiteit van dorpen (en steden) versterkt. Dat geldt in bijzonder voor de stads- en dorpsrandgebieden.

Op de kaart met gebiedskenmerken ligt het Groene Hart in de stedelijke laag aan de rand van het historische stadscentrum en voor een klein deel net in het historische stadcentrum. Het gebied ligt verder in het gebied met woonwijken van 1955 en later. Op de kaart 'natuurlijke laag' is het gebied aangeduid als oeverwallen. Dit zijn de van oorsprong hoger gelegen gronden langs de rivieren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0001.jpg"

Op de kaart met ontwikkelingsperspectieven ligt het Groene Hart in de gebieden 'steden als motor' en 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus'.

De gebieden die zijn aangeduid als 'steden als motor' zijn gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding.

De gebieden die zijn aangeduid als 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus' zijn gebieden met een veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding.

Het voorliggende bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande situatie vast en maakt een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zoals het verplaatsen van het zwembad.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden nu twee bestemmingsplan:

  • Het bestemmingsplan Groene Hart voor het noordwestelijk deel van het gebied.
  • Het bestemmingsplan Groene Hart II voor het zuidoostelijk deel van het gebied.
2.5.2 Structuurvisie Kampen 2030

Het Groene Hart is op de structuurvisiekaart uit 2009 aangeduid als "stedelijk groen, handhaven, versterken en uitbreiden" met arcering 'vergroenen Groene Hart". Het doel is om van het Groene Hart een 'bruisend en openbaar stadspark te maken, een groene reflectie van de historische binnenstad". Het Groene Hart moet worden heringericht en toegankelijker worden gemaakt. Het groen moet meer het beeld gaan bepalen, met name rond de sporthal en het zwembad, waar nu de auto's dominant aanwezig zijn.

2.5.3 Masterplan Binnenstad

Het masterplan voor de binnenstad is vastgesteld op 12 januari 2010. In het masterplan zijn twee voor het Groene Hart relevante punten aangegeven, namelijk de aanbevelingen:

  • uitvoeren van een verkeerscirculatie- en parkeerplan
  • het uitwerken van een visie voor het Groene Hart en Plantsoen.
2.5.4 Visie Kampen Groene Hart (2007)

De Visie Kampen Groene Hart is een vervolg op de inventarisatie met aanbevelingen uit het document "Het Plantsoen te Kampen, een groene gordel om de stad". Deze visie is een aanvullende studie die een relatie legt tussen het Groene Hart en het Plantsoen dat daar ten noorden van ligt.

De doelstellingen voor het Groene Hart zijn:

  • het versterken van de relatie met het Plantsoen;
  • vergroten van de toegankelijkheid van het Groene Hart;
  • open gebieden in het Groene Hart maken;
  • vermijden van achterkanten;
  • het groene karakter waarborgen;
  • gebouwen krijgen een zinvolle relatie tot het Groene Hart.

Strategie voor het Groene Hart

De strategie richt zich op het openbreken van de kamers, het verbeteren van de toegankelijkheid voor wandelaars en fietsers en het verbeteren van de relatie met het Plantsoen. Het Groene Hart moet ervaren en gebruikt worden als ruimtelijke eenheid. Het gevaar dat iedere kamer zich autonoom ontwikkelt en zich onttrekt aan het Groene Hart wordt hiermee doorbroken.

Campussfeer

Het Groene Hart krijgt een parkachtig karakter. Het is een gebied waar natuur en recreatie samenkomen. Gebouwen en objecten liggen in het groen met gras tot aan de gevel en zijn openbaar toegankelijk:de kinderboerderij, het stadhuis, het sportcentrum, zwembad, zonneweide, de skateplek, speelplaats, het natuurterrein, de plukweide en wellicht een waterspeeltuin, een theetuin en een vlindertuin.

Solitaire bomen en boomgroepen staan verspreid in het park. Struikgroepen en heesterbeplanting concentreren zich meer in de natuurlijke zones rond de waterpartijen en in de stadsburgerweijde of staan in de open ruimte (bloeiende soorten). De stadsburgerweijde staat voor natuur in het park en de boomgroepen, struikgroepen en waterpartijen geven daar vorm aan.

 

Vergroten toegankelijkheid

Een nieuwe fiets- en voetgangersverbinding tussen de Broederpoort en het Stadhuis maakt het mogelijk het Groene Hart ook tot in het Hart te betreden. Het Groene Hart is niet slechts een groen decor langs de uitvalswegen de stad uit maar een gebied om te beleven van binnenuit. De toegankelijk van de Broedersingel voor auto’s wordt omgezet in een wandel-fietsverbinding. De autoontsluiting voor de voorzieningen en functies in het Groene Hart liggen langs de zuidzijde (opwaardering van het pad parallel aan de Europa-allee), langs de Korteweg en de Broederbroeksweg (bestemmingsverkeer) en langs de Kenndeylaan (bestaande ontsluiting voor Stadhuis en sportcomplex).

Historische structuren en zichtlijnen

Vanuit de Binnenstad liggen de oude broekswegen de Broederbroeksweg en de Cellebroeksweg. Dit zijn de historische uitvalswegen naar de gemeenschappelijke weides. Het beleid van de gemeente is erop gericht het verloop van de broekswegen door uniformiteit in de beplanting te benadrukken (Groenstructuurplan Stad Kampen – juni 2000). Door de laanbeplanting van zuilvormige populieren zullen deze wegen herkenbare historische noord-west structuren worden door het Groene Hart, in contrast met de meer verspreid staande bomen en boomgroepen in het park. Vrij zicht en zichtlijnen tot in het Groene Hart worden gecreëerd door het gedeeltelijk weghalen van de onderbeplanting onder de bomen en boomgroepen en de positionering van de beplanting (solitaire bomen, boomgroepen en heesterbeplanting). Met name vanuit het Plantsoen en vanaf de entree’s is meer zicht tot in het Hart van het park mogelijk.

Bestaande en mogelijke nieuwe functies

Nieuwe gewenste functies, aangegeven in het Burgerinitiatief zoals een theehuis of een waterspeeltuin moeten voldoen aan de bebouwingsregels volgens het campusmodel en kunnen een plek krijgen in de zone langs de nieuwe auto-ontsluitingsstructuur.

Daarnaast zullen nieuwe functies moeten worden onderzocht op haalbaarheid. Nieuwe gewenste functies, aangegeven in het Burgerinitiatief zoals een theehuis of een waterspeeltuin moeten voldoen aan de bebouwingsregels volgens het campusmodel en kunnen een plek krijgen in de zone langs de nieuwe auto-ontsluitingsstructuur.

Daarnaast zullen nieuwe functies moeten worden onderzocht op haalbaarheid.

Strategie bebouwing

Introduceer het campusmodel

Het Groene Hart krijgt een parkachtig karakter. In het park kan bebouwing voorkomen. Het gebruik van het campusmodel is een eeuwenoude manier om gebouwen te integreren in een parkachtige omgeving. Van oudsher wordt ze gebruikt voor ziekenhuizen, militaire complexen, scholen en universiteiten. Basisidee is dat het parklandschap met de gebouwen een samenhangend ruimtelijk geheel vormt met een eigen identiteit. De gebouwen staan als losse elementen opgesteld in het groen.

Tussen de gebouwen ontstaan groene verblijfsruimten, die ieder een eigen functie en identiteit kunnen krijgen.De gebouwen zijn solitair, zelfstandig en hebben een gezicht naar het Groene Hart en Plantsoen. Het zijn geen anonieme, in zichzelf gekeerde complexen, maar herkenbare objecten met een identiteit. De functie van het gebouw is afleesbaar op de begane grond: gymzaal, kantine, school, bibliotheek of zwembad. De gebouwen staan met hun sokkel op de grond en hebben een duidelijke, aan het park gerelateerde entree. De relatie tussen gebouw en park is verfijnd.

Parkeervoorzieningen

Het parkeren van auto’s vindt altijd plaats ondergronds of geintegreerd in het gebouw. Auto’s zijn vanaf het openbare gebied niet (of nauwelijks) zichtbaar. Bij voorkeur dient parkeren te gebeuren in verdiepte of halfverdiepte gebouwde parkeervoorzieningen. De parkeergarage’s kunnen deel uitmaken van het gebouw, of geïntegreerd worden met het parklandschap.

Dubbel grondgebruik

Dubbel grondgebruik, bijvoorbeeld wonen boven een school, leidt tot dubbelgebruik van het park. Het realiseren van dubbele functies wordt aangemoedigd. Zo wordt het Groene Hart op meerdere momenten van de dag levendig.

Openbaar - Privé

De verhouding tussen openbaar en privé terrein is in het campusmodel van groot belang. Basisregel is dat het openbare gebied doorloopt tot aan de gevel van het

gebouw. Een gebruiker van het Groene Hart kan tot aan de gevel van het gebouw lopen en deze aanraken. Er zijn geen hekken om gebouwen, de grond rondom een gebouw maakt volwaardig deel uit van het park.

Gebouwhoogten en -dichtheid

Er zijn in principe geen beperkingen aan de hoogte van de bebouwing in het park. Zolang de begane grond een zinvolle en begaanbare relatie tot het park heeft kan een gebouw meerdere lagen hebben. Van belang is wel dat er tussen de gebouwen voldoende afstand is. Deze afstand heeft een relatie tot de hoogte van de bebouwing. Hoe deze relatie precies is, is onderwerp van een nadere nauwkeurige studie. Ook voor de gebouwdichtheid is geen vaste regel te geven. Het dient aanbeveling niet meer dan 20% van het Groene Hart te bebouwen. Belangrijker is de clustering van gebouwen. Het is denkbaar dat sommige delen van het Groene Hart relatief dicht bebouwd zijn, zoals nu in het noordwestelijke deel van het park al het geval is, en andere delen geheel open te laten, bijvoorbeeld in het middendeel van het Groene Hart.

Parkeren

Het nieuwe zwembad zal meer auto’s aantrekken, en deze moeten gestald worden. Parkeren kan op het maaiveld plaatsvinden aan de zijde van de Europa-Allee. Hier is de parkeerdruk het minst van invloed op de beleving van het Groene Hart. Beter is het om het parkeren van auto’s binnen het gebouw te laten plaatsvinden.

Als ook de sporthal en het stadhuis hun parkeervoorzieningen ondergronds zouden realiseren wordt het Groene Hart weer werkelijk groen. De gebouwen voldoen dan voor een groot deel aan de campusgedachte, waarin de gebouwen een werkelijk waardevolle toevoeging aan het Groene Hart zijn.

2.5.5 Gebiedsvisie Binnenstad

De historische binnenstad werd met het samengaan van de gemeenten Kampen en IJsselmuiden in 2001 het geografische hart van de nieuwe gemeente. Maar ook in andere opzichten vormt de binnenstad hét hart van Kampen. Water-, fiets- en autoroutes komen hier samen in een omgeving met veelal uiteenlopende belangen; de historische binnenstad is tegelijkertijd voorzieningencentrum, uitgaanscentrum, evenemententerrein, toeristische trekpleister en woongebied.

Om alle belangen in de dynamische omgeving van de binnenstad op elkaar af te kunnen stemmen, is er een gebiedsvisie voor de historische binnenstad opgesteld, een kader voor afwegingen tussen belangen en (gewenste) ontwikkelingen (in ruimte én in tijd).

Met de vele uiteenlopende belangen en ‘ruimteclaims’ is het de vraag hoe de historische waarden van het beschermd stadsgezicht behouden blijven. En tegelijkertijd, hoe ruimte geboden kan worden aan de dynamiek die nodig is om een toekomstbestendige ontwikkeling van de stad mogelijk te maken.

In de gebiedsvisie is specifiek ingegaan op het Groene Hart. De kansen, mogelijkheden, doelen, de 'quick wins' en de spelregels voor de langere termijn zijn als volgt:

De kansen

De bouw van het nieuwe zwembad biedt een kans om een kwaliteitsslag te maken in het Groene Hart. Verplaatsing van het zwembad naar een locatie langs de Europa-allee draagt bij aan het verbeteren van de historische beleving van de stadsrand en het versterken van de relatie tussen Groene Hart en Plantsoen (het zicht vanuit het Plantsoen naar het open gebied van de voormalige schootsvelden verbetert).

Minstens zo belangrijk is het feit dat de verplaatsing van het zwembad het mogelijk maakt om een ‘knip’ te maken in de Broedersingel/Horstsingel en zo het autoverkeer te weren in dit deel van het park. En … natuurlijk ligt er ook een fraaie kans op architectonisch gebied!

Waar willen we naar toe?

De uitstraling van het Groene Hart verbeteren. Meer specifiek betekent dit voor het Groene Hart het creëren van een samenhangend ruimtelijk geheel, het verbeteren van de levendigheid, het handhaven van het open groene karakter en waar mogelijk het ‘vergroenen’ van het stadspark.

De toegankelijkheid van het stadspark vergroten. De belevingswereld voor de wandelaar of recreant is vrij beperkt; een groot gedeelte van het Groene Hart is niet of beperkt toegankelijk. En dat terwijl het “de bedoeling van het Groene Hart is, dat het een belangrijke functie zal kunnen vervullen in het openbare leven van de stad en samen met het oude centrum een levend hart zal kunnen vormen voor een toekomstig groter Kampen”.

De relatie tussen Groene Hart en Plantsoen versterken De zijde van het Groene

Hart aan het plantsoen is een achterkant. Hier bevinden zich parkeerplaatsen, hekken,

grote bouwmassa’s van middelmatige architectuur en de expeditie van het zwembad. Dit doet geen recht aan de oorspronkelijke relatie tussen het open ‘schootsveld’ en de voormalige verdedigingswerken.

Behouden, benutten en waar mogelijk versterken van de kwaliteiten van de plek

Hoe bereiken we dit?

  • Mogelijkheden om de ruimtelijke samenhang te versterken:
  • het verwijderen van hekken en (op bepaalde plaatsen) van onderbeplanting onder bomen of boomgroepen;
  • het maken van open gebieden in het Groene Hart om afzonderlijke groene kamers visueel te verbinden;
  • het aanbrengen van een nieuwe verbinding (in de vorm van een wandel- en fietsallee) tussen de huidige oost-west en noord-zuid verbindingen;
  • het vermijden van achterkanten in het Groene Hart;
  • de gebouwen in het park een zinvolle relatie met hun omgeving laten aangaan.

  • In de visie Kampen Groene Hart is het campusmodel geïntroduceerd om de gebouwen in het park een zinvolle relatie met hun omgeving aan te laten gaan; dit betekent dat gebouwde objecten voldoen aan een aantal regels (zie afbeeldingen);
  • gebouwen zijn objecten in een groene omgeving;
  • de begane grond is openbaar toegankelijk;
  • er zijn geen blinde muren op de begane grond;
  • het openbare groen loopt tot aan de gevel;
  • parkeren (inclusief fietsparkeren) vindt bij voorkeur niet plaats op het maaiveld (maar bijvoorbeeld onder de grond, verdiept of half verdiept);
  • het groen is een uitbreiding van de functie van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0002.png"

  • De levendigheid van het park is te verbeteren door:
  • het toegankelijker maken van het park (zie hierna);
  • het opnemen van de Stadsburgerweyden en broekswegen in een historische themaroute;
  • het toevoegen van nieuwe (openbaar toegankelijke!) functies;
  • het (op termijn) verplaatsen van perifere functies (die geen zinvolle bijdrage leveren aan het park) naar een meer perifere zone in de stad, om plaats te maken voor openbaar toegankelijke functies die een zinvolle bijdrage leveren aan het stadspark.

  • Nieuwe gewenste functies (zoals een theehuis of waterspeeltuin uit het Burgerinitiatief) moeten voldoen aan de spelregels voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Daarnaast zullen nieuwe functies moeten worden onderzocht op haalbaarheid; belangrijk hierbij is de clustering van gebouwen en ‘dubbelgebruik’, bijvoorbeeld van parkeerruimte• Mogelijkheden om het Groene Hart te ‘vergroenen’:
  • het ‘vergroenen’ van versteende delen;
  • het beperken van de auto’s in beeld

  • Langs de Europa-allee (bijvoorbeeld tussen het nieuwe zwembad en de Europa-allee) hebben geparkeerde auto’s minder impact dan in de zone grenzend aan het Plantsoen of in park zelf. Het meest optimaal voor het groene beeld in het park is het ‘onderbrengen’ van het parkeren, ondergronds of op de 1e verdieping (onder een groen dak) of geïntegreerd in de bebouwing

  • Mogelijkheden om de toegankelijkheid van het stadspark te vergroten:
  • het (waar mogelijk) verwijderen van hekken;
  • het aanbrengen van een nieuwe verbinding tussen de huidige oost-west en noord-zuid verbindingen in de vorm van een wandel- en fietsallee;
  • het versterken van de routes vanaf de twee stadspoorten (de broekswegen).

  • Mogelijkheden om de relatie tussen het Groene Hart en het Plantsoen te versterken:
  • het autovrij maken van de Broedersingel;
  • het verwijderen van hekken en onderbeplanting (onder bomen en boomgroepen) in de zone tussen Broedersingel en Groene Hart;
  • brede open zones langs de broekswegen vrijhouden van bebouwing of andere vormen van verdichting;
  • het herstellen van zichten vanuit het Groene Hart op het Plantsoen (en andersom vanaf het Plantsoen tot in het hart van het park), en waar mogelijk op de stadspoorten;
  • het verwijderen van de parkeerplaatsen en groen herinrichten van het terrein van het oude zwembad (aansluitend op de oplevering van het nieuwe zwembad) met aandacht voor het ‘open’ zicht vanaf de Broedersingel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0003.png"

Quick wins

  • Buitenbroeksweg: herstel van deze broeksweg door de aanplant van een tweezijdige populierenrij en verbinding van de route met het fiets-/wandelpad langs de Europa-allee.
  • Broedersingel: verwijderen van afschermende beplanting ten behoeve van doorzicht vanuit het Plantsoen naar het Groene Hart.
  • Broedersingel/Horstsingel: aanplant van een enkelzijdige bomenrij (landschappelijke soort) met aandacht voor doorzichten naar het Plantsoen cf. Studie Het Plantsoen 6.
  • Stadsburgerweyden: herstel van zitplek/informatiepunt.
  • Herstel sloten langs Broederbroeksweg en Korteweg (rond natuurspeelplaats).

Spelregels voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied

  • Het is niet toegestaan dat meer dan het huidige aantal vierkante meters wordt bebouwd, waarbij ook parkeerruimte wordt beschouwd als bebouwing en er moet naar gestreefd worden het aantal vierkante meters bebouwing terug te dringen.
  • De Stadsburgerweyden, waarmee wordt bedoeld de weilanden ten noordwesten van de Broederbroeksweg, dienen behouden te blijven.
  • Uitbreiding van de functie wonen is niet toegestaan in het Groene Hart.
  • Langs de broekswegen dienen brede open zones vrijgehouden te worden van bebouwing of andere vormen van verdichting.
  • Voor nieuwe bebouwing wordt in principe uitgegaan van de bebouwingsregels volgens het campusmodel uit de visie Kampen Groene Hart.
  • De bebouwingshoogte in het deelgebied Groene Hart is (in verband met het evenwichtige stadssilhouet) beperkt tot de onderste laag van het historisch stadssilhouet.
  • Voor de inrichting van de openbare ruimte én voor de bebouwing worden hoogwaardige, eerlijke materialen gebruikt (richtlijnen beeldkwaliteitsplan binnenstad Kampen).
2.5.6 Groenstructuurvisie

Dit is een actualisering van het groenstructuurplan uit 2004 en een uitwerking van de structuurvisie 2030. De Groenstructuurvisie is in oktober 2012 vastgesteld. Het Groene Hart is aangeduid als een onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Het verdwijnen, aantasten of niet realiseren van deze groenstructuur heeft verstrekkende gevolgen voor de groene identiteit en verbindingen in Kampen. In het Groene Hart liggen nog twee zichtbare landschappelijke linten: de Cellesbroekweg en de Broederbroeksweg en twee monumentale bomengroepen met populieren op de hoek Cellesbroekweg en Europa-Allee. Het Groene Hart behoort tevens tot de primaire ecologische structuur van de stad: een geheel van robuuste groene lijnen en gebieden dat zorgt voor een ononderbroken groene verbinding door het stedelijk gebied, in aansluiting op het buitengebied en de provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

De Hoofdgroenstructuur zal in stand worden gehouden en wordt beschermd. De hoofdgroenstructuur komt niet aanmerking voor inbreidingen. Aantasting van de hoofdgroenstructuur moet worden gecompenseerd.

2.5.7 Nota van uitgangspunten voor het bestemmingsplan Groene Hart Kampen

De nota van uitgangspunten gaat in de op de gewenste en bekende ontwikkelingen (verplaatsing van het zwembad) en nog onbekende gewenste ontwikkelingen. Voor beide typen ontwikkelingen worden de uitgangspunten gegeven.

De bestaande functies in het plangebied zijn geinventariseerd, waarbij ook de bestaande oppervlakte zijn nagemeten.

Het Groene Hart bestaat uit meerdere onderdelen. Per onderdeel zijn de uitgangspunten bepaald:

  • Groenstructuur:
    • 1. vrijhouden van de brede open zones langs de Broekswegen;
    • 2. behouden Stadsburgerweijden en Buitenbroekswegen;
    • 3. vastleggen gewenste parkachtige karakter, met name voor het middengebied. verspreid staande solitaire bomen en boomgroepen, concentratie van struikgroepen en heesterbeplanting in natuurlijke zones (Stadsburgerweijden) en langs waterpartijen;
    • 4. open zijde langs de zijde van het Plantsoen;
    • 5. handhaven doorgaande bomenrijen langs de Europa-allee, Broederbroeksweg en Cellesbroeksweg.
  • Bebouwing:
    • 1. wonen is niet toegestaan, met uitzondering van de bestaande dienstwoning bij de kinderboerderij;
    • 2. het aantal vierkante meters bebouwing van de te handhaven huidige en nieuwe functies wordt begrensd op de nu aanwezige bebouwing : 15.749 m2;
    • 3. voor nieuwe bebouwing uitgaan van de bebouwingsregels uit de Visie Groene Hart;
    • 4. nieuwe bebouwing voor het te verplaatsen zwembad mogelijk maken in een zone langs de Europa-allee;
    • 5. de bebouwde oppervlakte voor het nieuwe zwembad bedraagt maximaal 5.200 m2, exclusief parkeren;
    • 6. de noodgebouwen van duikteam de Oester worden niet positief herbestemd.
  • Water en riolering:
    • 1. voor het bestemmingsplan wordt een watertoets uitgevoerd, het opstellen van een overstromingsrisicoparagraaf maakt hier onderdeel van uit;
    • 2. nieuwe riolering wordt aangelegd volgens Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015;
    • 3. als er meer dan 1.500 m2 extra verhard oppervlak wordt aangelegd is extra waterberging noodzakelijk;
    • 4. rekening houden met de beschermingszones rond de watergangen die op de legger van het waterschap staan.
  • Verkeer en parkeren:
    • 1. de parkeerruimte op het Burgemeester Berghuisplein blijft ongewijzigd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte voor de bebouwing en parkeerruimte van het nieuwe zwembad mag niet meer bedragen dan 9.400 m2, waarbij de oppervlakte van de bebouwing niet meer mag bedragen dan 5.200 m2;
    • 3. een centraal gelegen wandel- en fietspad door het Groene Hart;
    • 4. ontsluiting van nieuwe bebouwing langs de Europa-allee vanaf de Europa-allee;
    • 5. verharding ten behoeve van ontsluiting en parkeren zo beperkt mogelijk houden.
  • Milieuaspecten:
    • 1. nieuwe bebouwing moet een 10% betere energieprestatie hebben dan de geldende wettelijke eis;
    • 2. nastreven van de ambitie 'very good' volgens de systematiek BREEAM;
    • 3. voor het zwembad geldt dat chloor voor de desinfectie ter plaatse door middel van eloctrolyse uit zout wordt gemaakt (ipv opslag chloor en zwavelzuur);
    • 4. bij de berging en inflitratie van water wordt zoveel getracht dit te combineren met het ontwikkelen van ecologische kwaliteit;
    • 5. voorafgaand aan de herziening van het bestemmingsplan wordt bepaald of er wel of geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • Zwembad, aanvullende eisen:
    • 1. de ligweide bij het zwembad mag, met gebruikmaking van natuurlijke (aanwezige) elementen en door middel van een zorgvuldige inpassing, afgesloten worden van de rest van het (openbare) groen;
    • 2. de oppervlakte van de ligweide moet worden afgestemd op de omvang van het buitenbad, maar met een maximum oppervlakte van 5.000 m2;
  • Uitbreidingen en nieuwe recreatieve bestemmingen:
    • 1. voor nieuwe functies en uitbreidingen van bestaande functies wordt maximaal 640 m2 aan bebouwingsmogelijkheden opgenomen;
    • 2. uitbreiding van 't Ukien mogelijk maken;
    • 3. oppervlakte van horecavoorziening mogelijk maken in combinatie met het nieuwe zwembad;
    • 4. zone voor recreatieve-educatieve bestemmingen (natuurspeelbos, ecobos, waterspelen) aanwijzen waarbij het accent ligt op natuur en educatie;
    • 5. fietskamperen niet opnieuw bestemmen.
2.5.8 Welstandsnota en beeldkwaliteit

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwrecht. Bouwvergunningen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechniek is het uiterlijk van een bouwwerk erg belangrijk. Hiervoor is welstandsbeleid opgesteld. Het welstandsbeleid is opgesteld aan de hand van gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria zijn weer gekoppeld aan deelgebieden. De verschillende deelgebieden hebben een duidelijk waarneembare samenhang door de verschijningsvorm en functie van de bebouwing in combinatie met de stedenbouwkundige opzet. Vaak is de bebouwing ook in dezelfde periode gerealiseerd. Naast de verschijningsvorm en de functie is ook de hoofdstructuur een middel om tot een gebiedsindeling te komen.

In de Welstandsnota zijn algemene en objectgerichte richtlijnen opgenomen voor het plangebied.

In de "Visie Kampen Groene Hart" uit 2007 zijn uitgangspunten en randvoorwaarden voor actuele en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het Groene Hart opgenomen, zoals een aantal globale bebouwingsregels.

In het document "Het Groene Hart Kampen" uit 2012 zijn de uitgangspunten en eisen ten aanzien van de beeldkwaliteit en de inpassing van het zwembad op de beoogde nieuwe lokatie aan de Europa-Allee beschreven. De minimumeisen zijn vastgelegd in een stedebouwkundige randvoorwaardenkaart. Ook worden in het stuk aanbevelingen gedaan voor de optimale inpassing van de nieuwbouw in het Groene Hart en wordt een doorkijk gegeven op de meerwaarde van de verplaatsing van het zwembad voor het functioneren van het gehele Groene Hart.

Er wordt een kwaliteitscommissie opgericht die criteria voor de beeldkwaliteit en welstand gaat formuleren en deze gaat toetsen. Een welstandsarchitect zal deel uitmaken van deze commissie.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied. Vervolgens wordt per onderzoeksaspect een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

3.2 Beschrijving bestaande situatie

Het Plantsoen op de voormalige verdedigingswerken vormt samen met het Groene Hart een groene buffer tussen de binnenstad en de later gerealiseerde buitenwijken. Met name het Plantsoen vormt een fraai contrast met de dichtbebouwde binnenstad door het nagenoeg ontbreken van bebouwing en de aanleg in Engelse landschapsstijl met fraaie boomgroepen en slingerende vijvers en wandelpaden.

Van een groen parkachtig karakter is in de directe omgeving van de havens op dit moment echter geen sprake meer. De inrichting van de openbare ruimte is hier voor een belangrijk deel gericht op verkeersfuncties (veel verharding en geparkeerde auto’s). Van bolwerk en latere plantsoenaanleg zijn slechts restanten aanwezig in de vorm van hoogteverschillen en enkele monumentale bomen.

Het ruimtelijk contact tussen de groene ruimte van het Plantsoen, de havens en de IJssel(kade) is verstoord door toevoeging van bebouwing. Ook de doorsnijdingen van het Plantsoen door de Flevoweg en de Kennedylaan vormen een onderbreking in de ruimtelijke continuïteit van de groene gordel.

Het Groene Hart bestaat uit een geheel van afzonderlijke groene ruimtes, vaak omzoomd door dichte beplanting, watergangen en hekwerken. Dit zorgt ervoor dat de toegankelijkheid beperkt is en de afzonderlijke kamers visueel nauwelijks verbonden zijn waardoor het Groene Hart niet ervaren wordt als ruimtelijke eenheid. De openheid van delen van het park maakt (soms al van ver) fraaie zichten mogelijk op de binnenstad. Clusters van bebouwing bevinden zich voornamelijk in het noordwestelijke (ter hoogte van de Broederbroeksweg) en het zuidoostelijke deel, ten zuiden van de Cellesbroeksweg. De aanwezige bebouwing bestaat uit grote volumes, vaak anonieme objecten die weinig relatie met hun omgeving hebben en een middelmatige architectuur kennen.

Uitwaaierende lange lijnen verknopen de historische binnenstad met de omliggende woonwijken en landschappen. Bij de Broederbroeksweg en de Cellesbroeksweg, twee historische verbindingen tussen binnenstad en buitengebied en de gemeenschappelijke weiden, vormen de bewaard gebleven stadspoorten

Het Groene Hart is het gebied dat rond 1980 gereedkwam en verschilt qua inrichting sterk van de groene gordel rondom de oude stad. In het Groene Hart liggen diverse voorzieningen, namelijk

  • het stadhuis
  • sporthal de Reeve
  • parkeerterreinen
  • camperstandplaatsen
  • zwembad de Steur
  • skatebaan
  • gebouw van de Trias jeugdhulp
  • postduivenvereniging 'de Postduif'
  • kinderboerderij Cantecleer;
  • wijkpost buitendienst/werkruimtes/groene gemeentewerf
  • Jehova's getuigen (Koninkrijkszaal)
  • stichting jongerenwerk Kampen 't Ukien
  • clubhuis scouting Hanzeluiden
  • hertenkamp
  • oefenterrein Kamper muziekkorpsen (kunstgrasveld)
  • Stadsburgerweijden
  • Wilgenbos op voormalige depot baggerspecie gronden in gebruik bij de kinderboerderij

Deze, voor specifieke doelgroepen bestemde ruimten, worden afgewisseld met openbare delen van het park met wandelpaden.

De toevoeging van de gebouwen heeft echter ook geleid tot een gedeeltelijk "verstening'"van het parkgroen, mede veroorzaakt door de forse parkeerbehoefte. Houtwallen en beplantingsstroken zorgen vooral in het gebied tussen zwembad en Europa-allee voor visuele scheiding tussen de verschillende ruimtelijke elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0004.jpg"

3.3 Beschrijving toekomstige situatie en locatiekeuze

Het huidige zwembad de Steur wordt gesloopt en verplaatst naar een locatie aan de Europa-allee.

De overige bestaande voorzieningen zijn positief bestemd.

De locatiekeuze voor het nieuwe zwembad is als volgt tot stand gekomen:

Inleiding

De gemeenteraad heeft in 2009 besloten om het huidige zwembad De Steur te vervangen door een nieuw zwembad op een plek in de zone langs de Europa-allee. Om dit planologisch mogelijk te maken dient het ter plaatse geldende bestemmingsplan te worden herzien. Omdat voor het overige gebied van het Groene Hart het bestemmingsplan geactualiseerd moet worden, is er een keuze gemaakt om het gehele bestemmingsplan voor het Groene Hart te herzien.

Argumenten

Inleiding

In 2009 heeft de gemeenteraad een zoekzone (zie onderstaande afbeelding) bepaald voor de locatie van het nieuwe zwembad langs de Europa-allee. In de Nota van Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan voor het Groene Hart, zoals vastgesteld in maart 2012 door de gemeenteraad, is deze zoekzone overgenomen zonder nog een keuze te maken over waar exact het zwembad gesitueerd zou moeten worden binnen de zoekzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0005.jpg"

De motivering voor de zoekzone in 2009 was drieledig:

  • 1. Het biedt de mogelijkheid de historische relatie Plantsoen - Groene Hart (schootsvelden) te herstellen en het autoverkeer uit dit deel van het Groene Hart te weren.
  • 2. De Europa-allee is een belangrijke toegangsweg van Kampen. Hiervandaan worden de ter weerszijden gelegen woonwijken en de historische binnenstad ontsloten. De Europa-allee is een laan met allure: brede groene bermen met doorgaande bomenrijen aan weerszijden van de rijbanen geven deze stadsentree van kampen een groen beeld. De kruispunten met de wijktoegangswegen worden gemarkeerd door gebouwen met een zorgvuldige en soms bijzondere architectonische vormgeving.
    Ze vormen de gebouwde ruimtelijke accenten aan de Europa-allee. Het betreft de dierenkliniek, het gemeentehuis, de brandweerkazerne en twee woontorens. Een nieuw zwembad past in deze reeks van bijzondere gebouwen.
  • 3. De situering van het zwembad in het Groene Hart is optimaal voor de bereikbaarheid voor de inwoners van Kampen: de centrale ligging wil de gemeente handhaven.

Locatiekeuze

Op basis van een ambtelijke locatiestudie is medio 2012 voorgesteld het nieuwe zwembad te situeren ongeveer ter hoogte van de brandweerkazerne (locatie Kalmoessingel). Op een informatieavond op 4 februari 2013 is deze keuze voor de locatie en de achtergronden daarvan toegelicht aan belanghebbenden. Er waren reeds enkele reacties ontvangen van belanghebbenden die de keuze voor deze locatie niet konden waarderen. De meerderheid van de commissie RO heeft het college daarop meegedeeld: "beperk het zoekgebied voor de locatie van het toekomstig zwembad zoveel mogelijk in de richting van de Cellesbroeksweg achter het oude zwembad richting Europa-allee en behoud de huidige parkeergelegenheid". Dit standpunt wordt voorts genuanceerd om wel beide locaties met de voors en tegens in beeld te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0006.jpg"

Argumenten

Voor beide locaties zijn ambtelijk de voors en tegens in beeld gebracht. Dit is gebeurd door middel van een scoringsmatrix waarin beide locaties, genoemd locatie Kalmoessingel en locatie Cellesbroeksweg, ten opzichte van elkaar zijn vergeleken en beoordeeld op verschillende aspecten. Voor beide locaties is nog een variant in beeld gebracht maar deze zijn niet apart beoordeeld.

In de scoringsmatrix zijn de locaties gewogen ten opzichte van elkaar. Door middel van een + of een - is aangegeven welke locatie beter of slechter scoort op het bewuste aspect en is ook een korte toelichting gegeven per aspect. De verschillende aspecten zijn allemaal gelijkelijk gewaardeerd, dat wil zeggen dat er niet voor is gekozen om het ene aspect zwaarder te laten wegen dan het andere, omdat dit een bepaalde mate van subjectiviteit in zich heeft.

Op basis van de scoringsmatrix (het tellen van de plussen en minnen) scoort de locatie Kalmoessingel iets beter dan de locatie Cellesbroeksweg, maar het college is na ampele overwegingen van oordeel dat de locatie Cellesbroeksweg de voorkeur verdient en dat deze locatie daarom opgenomen moet worden in het ontwerpbestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0007.png"

Nadien is, in combinatie met het uiteindelijk gekozen zwembadontwerp, bezien wat de voorkeurslocatie is voor wat betreft het parkeerterrein. Daarbij speelde eveneens de bereikbaarheid en ontsluiting van dit zwembad een belangrijke rol. Gebleken is dat de voorkeur verdient om de ontsluitng en het parkeren te realaiseren op het Burgemeester Berghuisplein. Een bijkomend voordeel is dat hiermee een aanzienlijke opervlakte aan verharding in het Groene Hart verdwijnen zal.

Op de volgende afbeelding is de nieuwe locatie voor het zwembad weergegeven. Op de afbeelding is te zien dat na de verplaatsing van het zwembad een open groene ruimte met zichtlijnen ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0008.jpg"

3.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied en/of EHS-gebied.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In dat kader heeft de gemeente Kampen aan Ecogroen opdracht gegeven tot het uitvoeren van een quickscan natuurtoets. De samenvatting en conclusies zijn navolgend weergegeven en de rapportage is als Bijlage 2 aan de toelichting toegevoegd.

Aanleiding en doelstelling

In opdracht van gemeente Kampen heeft EcoGroen Advies BV een quickscan natuurtoets uitgevoerd in verband met het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing voor de bestemmingsplanherziening van het Groene Hart in Kampen. In dit binnenstedelijk gelegen gebied zijn enkele ontwikkelingen gepland waaronder de sloop en nieuwbouw van het zwembad.

Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek op 20 april 2012 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingrepen op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.

Gebiedsgerichte natuurbescherming

Op basis van de ligging binnen het stedelijk gebied en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten of EHS.

Aangetroffen en te verwachten soorten

  • In het plangebied zijn de beschermde Knikkende vogelmelk, Zomerklokje, Daslook en Wilde kievitsbloem en de Rode Lijstsoort Lansvaren aangetroffen. Er zijn geen overige beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen;
  • Potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn aangetroffen in gebouwen van het zwembad, de kinderboerderij en de gemeentewerf. De voorgenomen plannen hebben geen nadelige gevolgen op vlieg- en/of jachtroutes en foeragerende vleermuizen.
  • In het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.
  • Er zijn diverse broedvogels te verwachten in het plangebied, waaronder Huismus, een broedvogel met jaarrond beschermde nesten. Potentiële nestplaatsen van deze soort bevinden zich bij de kinderboerderij en het gebouw van de gemeentewerf. De in het plangebied aanwezige takkennesten kunnen in de toekomst geschikt zijn als broedlocatie van Ransuil of roofvogels. Overige jaarrond beschermde nestlocaties zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht in het plangebied of binnen de invloedssfeer van de plannen.
  • In de waterpartijen is voortplanting mogelijk van algemene en laag beschermde amfibieën. Mogelijk vindt in de waterpartijen en in de strooisellaag onder de bomen en struiken overwintering plaats van een aantal van deze soorten. Zwaarder beschermde amfibieën, waaronder Rugstreeppad, zijn niet aangetroffen of te verwachten.
  • Reptielen, beschermde vissen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Vervolgstappen en mitigerende maatregelen

  • Het is noodzakelijk om bij ruimtelijke ingrepen waarbij Zomerklokje, Daslook en Wilde kievitsbloem worden bedreigd of vernietigd, de groeiplaatsen veilig te stellen of een ecologisch werkprotocol op te stellen voor het verplaatsen van de soorten. Tevens is het aan te bevelen om de groeiplaats van de laag beschermde Knikkende vogelmelk en Lansvaren (Rode Lijstsoort) te behouden of te verplaatsen naar een plek buiten het werkgebied.
  • Aangezien potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn, is het noodzakelijk om voorafgaand aan eventuele herinrichting van het gebied vleermuisonderzoek uit te voeren. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek zal beoordeeld worden welke maatregelen moeten worden genomen om negatieve effecten op aanwezige vleermuizen te voorkomen. Het onderzoek zal zich met name richten op het vaststellen van verblijfplaatsen.
  • Het wordt ingeschat dat de functionaliteit van de mogelijk aanwezige nestplaatsen voor Huismus en hun functionele leefomgeving niet achteruit gaan en dat het niet noodzakelijk is mitigerende maatregelen uit te voeren. Los daarvan wordt het aangeraden rekening te houden met Huismus. Daarnaast is het noodzakelijk om voorafgaand aan eventuele herinrichting van het gebied, aanwezige takkennesten te controleren op gebruik door Ransuil of roofvogels.
  • Alle broedvogels zijn gedurende hun broedseizoen beschermd en mogen in deze periode niet verstoord of geschaad worden. Voor de meeste soorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Indien op een locatie geen broedende/nestelende vogels aanwezig zijn, mag het aanwezige geschikte broedbiotoop ook tijdens het broedseizoen verwijderd worden.
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet.

Conclusie

Deze quickscan biedt voldoende onderbouwing voor het bestemmingsplan. Er zijn geen obstakels die de voorgenomen ontwikkeling onmogelijk maken. De noodzakelijke aanvullende onderzoeken hangen samen met de (planning van de) uitvoering van de bouw van het zwembad en niet met het bestemmingsplan. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de 'houdbaarheid' van de onderzoeksgegevens.

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorische analyse

Het plangebied ligt ter plaatse van de Stadsburgerweiden die door de Kamper stadsboeren werden gebruikt om hun melkvee te weiden. Door het gebied lopen drie historische broekswegen. De Cellesbroeksweg en de Broederbroeksweg zijn nog als weg in gebruik. De Buitenbroeksweg ligt nog als een verhoging in het landschap maar is niet meer als weg in gebruik. Deze wegen hebben een van oudsher een recht verloop. Dit geldt ook voor de historische perceelsgrenzen en waterlopen die nog gedeeltelijk in het landschap aanwezig zijn. Op de volgende afbeeelding is een situatietekening van het Groene Hart met de bestaande situatie waaronder de kadastrale minuut van 1818 is gelegd weergegeven. De bruine lijnen zijn de historische wegen die nu nog in het gebied aanwezig zijn. De Buitenbroeksweg is alleen nog als structuur in het landschap aanwezig. De historische waterlopen en erfgrenzen die nu nog aanwezig zijn, hebben een blauwe kleur op deze tekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0009.jpg"

Een uitzondering vormt de Binnenweg, het kronkelige pad dat op de kruising van de Cellesbroeksweg en de Europa-allee in zuidoostelijke richting loopt. Dit pad dat van de st. Nicolaasdijk richting de Bovensingel liep, is een reconstructie. De Buitensingel is het restant van de historische weg die om de vestinggracht lag.

De Broekswegen, de Buitensingel, de historische waterlopen en de Binnenweg hebben een hoge cultuurhistorische waarde.

In het plantsoen ligt villa Poortenaar, Buitensingel 1. Dit is een villa uit 1910, ontworpen door de bekende Kamper architect Broekema. Het pand is gebouwd op een rechthoekige grondslag en heeft drie lagen met een plat dak en een opvallende horizontale gevelverdeling. Het pand staat op bogen vanwege de buitendijkse ligging. Aan de westgevel is een nieuw trappenhuis aangebracht maar verder is het pand qua hoofdvorm intact. De villa is aan de noord, oost en zuidzijde omgeven door een tuin. Aan de westzijde ligt een erf met indifferente indeling.

Het pand is van cultuurhistorisch belang:

  • vanwege de hoge mate van gaafheid van de hoofdvorm
  • als werk van de bekende Kamper architect Broekema.
  • als herinnering aan de buitendijkse ligging van dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0010.png"

Beplanting

Aanvankelijk had dit gebied geen hoog opgaande beplanting in verband met het schootsveld rond de vesting. Tijdens de bouw van het zwembad werden ter afbakening van de zonneweide veel bomen en struiken geplant. Hiermee verdwenen de zichtlijnen vanuit het plantsoen en kijkt men nu tegen een groene muur van bomen en struiken aan. Het is van belang dat er meer openheid in het terrein weer wordt gebracht, zodat er lange zichtlijnen vanuit het plantsoen ontstaan.

De Broedersbroeksweg en de Cellesbroeksweg worden met de bestemming "Verkeer" voldoende beschermd. De voormalige Buitenbroeksweg krijgt de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Bij de herinrichting van het Groene Hart en de inrichting van het gebied rondom het nieuwe zwembad zijn de historische waterlopen en de Binnenweg belangrijke elementen waar rekening mee dient te worden gehouden.

De Broedersingel, de Buitensingel en het gebied ten noorden hiervan en het gebied ten noorden van de Horstsingel waaronder de gracht maken onderdeel uit van het Rijksmonumentale plantsoen.

Deze status biedt genoeg bescherming voor dit gebied.

Voor de villa Poortenaar wordt de aanduiding "karakteristiek" opgenomen waardoor de gaafheid van de hoofdvorm wordt beschermd. Het bouwvlak wordt strak rondom de villa gelegd.

Archeologische Monumenten

In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Naast bouwkundige monumenten zijn er ook aardkundige monumenten, natuurmonumenten en landschapsmonumenten.

In het plangebied komen geen archeologische monumenten voor. Monumenten met de status rijksmonument vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W). Er zijn ook gemeentelijke monumenten in Nederland. Deze groep is omvangrijker en heeft een duidelijk plaatselijke betekenis. Het betreft hier vaker woonhuizen of stadsdelen.

De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt slechts één ontwikkeling mogelijk die het verstoren van de ondergrond mogelijk maakt. Het betreft het nieuwe zwembad waarvoor een maximale oppervlakte van 6.400 m2 is gereserveerd. Het plangebied kent een lage verwachting voor archeologische waarden en de totale planomvang blijft beneden de ondergrens voor archeologisch onderzoek gezien de ondergrens voor zones met lage verwachtingen 10.000 m2 bedraagt. Vanuit archeologische monumentenzorg is het echter wenselijk dat bij een dergelijke ontgraving minimaal een begeleiding wordt uitgevoerd. Bij de ontgraving kan uit de bodemkundige situatie informatie worden verkregen die direct verband houdt met stad en directe omgeving. Het is een  streven van de gemeente om dergelijke informatie niet verloren te laten gaan. Bij het omvangrijke graafwerk zal derhalve sprake zijn van begeleiding, zodat eventuele vondsten kunnen worden getraceerd en veilig worden gesteld.

Conclusie

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie bestaan er geen belemmeringen voor de geplande verplaatsing van het zwembad. Voor het overige is hier sprake van een conserverend bestemmingsplan met enige flexibiliteit. Eventuele toekomstige ontwikkelingen moeten wanneer ze concreet zijn getoetst worden aan de cultuurhistorische en archeologische beleidskaders. Villa Poortenaar krijgt de aanduiding "karakteristiek". De voormalige Buitenbroeksweg krijgt de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".

3.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Van een gezoneerd industrieterrein en spoorweg nabij het plangebied is geen sprake. Evenmin is de Luchtvaartwet van toepassing. Wel dient gekeken te worden naar de effecten van de verkeersaantrekkende werking van het zwembad op de omgeving.

Wegverkeerslawaai

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van het nieuwe zwembad mogelijk en de ontsluiting daarvan via het Burgemeester Berghuisplein op de Kennedylaan. In het kader van het wegverkeerslawaai is het noodzakelijk om te kijken naar de verkeersaantrekkende werking van het zwembad en de verkeersafwikkeling van de rotonde naar de omgeving. Eerder heeft DHV voor de locatie Kalmoessingel onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de Europa Allee en de rotonde. Met betrekking tot de nieuwe locatie voor het zwembad is de verkeersdruk op de rotonde Europa Allee-Kennedylaan nagenoeg gelijk aan hetgeen is onderzocht door DHV.

Voor de verkeersafwikkeling op de Kennedylaan zijn eveneens geen problemen te verwachten. In de huidige situatie rijden de bezoekers van het zwembad in meerderheid vanaf de Europa Allee over deze weg. Dat zal in de toekomst niet veranderen en slaan eerder af om de parkeerplaats van het Burgemeester Berghuisplein op te rijden.

Komend vanuit de richting van de stad zal over een gedeelte langer op deze weg worden gereden (slaan later af), maar dit bezoekersaantal is relatief kleiner.

Er kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een significantie toename van het aantal verkeersbewegingen op de Kennedylaan.

3.7 Bodem

Algemeen

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie.

Onderzoeken

Onderhavig bestemmingsplan heeft voornamelijk betrekking op het conserveren van een bestaande situatie. Voor de bestaande situatie is in principe geen bodemonderzoek noodzakelijk. Wanneer binnen het conserverend bestemmingsplan (incidenteel) nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemgesteldheid. Er dient minimaal een historisch onderzoek van de locatie, die van bestemming verandert en de directe omgeving ervan, te worden uitgevoerd. Mocht uit het historisch onderzoek blijken dat de locatie verdacht is, kan een nader bodemonderzoek worden verlangd. In onderhavig bestemmingsplan worden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Het deelgebied waar het nieuwe zwembad is geprojecteerd krijgt een nieuwe bestemming en is hiermee een uitzondering. Om humane risico's te voorkomen dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit voldoet aan de eisen voor deze functie. Besloten is om hiervoor eerst een historisch onderzoek te verrichten op basis van beschikbare informatie bij de gemeente.

Door het raadplegen van het bodemloket.nl, de internetsite van de provincie Overijssel en het gemeentelijk bodemarchief zijn de historische gegevens bekend. Binnen en naast het deelgebied waar het nieuwe zwembad is geprojecteerd, zijn geen verdachte locaties bekend. Er zijn in het verleden geen hinderwet of milieuvergunningen in dit deelgebied verleend. Ook is het voorkomen van een ondergrondse opslagtank in dit deelgebied uit te sluiten. In en direct rond het deelgebied zijn geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken verder in het plangebied is de verwachting dat er géén gevallen van ernstige bodemverontreiniging worden aangetroffen.

De defintieve locatie voor het zwembad is inmiddels bekend en er zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd met als strategie onverdacht. De juridische waarborging hiervoor ligt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Hierbij dient een actueel bodemonderzoek te worden overlegd.

Ten aanzien van de actualiseren bestemmingsplan is nagegaan of er verontreinigingen of verdachte locaties zijn. In het gebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Aangezien er vooralsnog geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt door middel van de actualisatie is nader onderzoek vooralsnog niet aan de orde is. Bij toekomstige ontwikkelingen dient bij de omgevingsvergunning aanvraag een bodemonderzoek overlegd te worden. Dan wordt beoordeeld of de verontreiniging gesaneerd moet worden.

Conclusie

Aangezien er sprake is van een conserverend bestemmingsplan, is in beginsel een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Dit is anders wanneer nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. In het plangebied wordt een nieuw zwembad mogelijk gemaakt. Uit historisch onderzoek is gebleken dat er geen verdachte locaties zijn aan te merken met mogelijke bodemverontreinigingen. Aangezien er nog geen definitief stedenbouwkundig plan is uitgewerkt, is er vooralsnog geen bodemonderzoek voor dit deelplan uitgevoerd. De juridische waarborging hiervoor ligt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen beperking op voor onderhavig plan.

3.8 Watertoetsproces

3.8.1 Waterparagraaf

Watertoets

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden . Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied in de kern Kampen en wordt begrensd door de Kennedylaan, de Europa-allee, de Flevoweg, de Arent toe Boecopsingel, de Oranjesingel, het Hertenlaantje, de Buitensingel, de Broedersingel en de Horstsingel. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het gebied maakt waterhuishoudkundig deel uit van één bemalingsgebied, waarin een vast waterpeil wordt gehanteerd van 0,55- NAP. Het watersysteem van het Stadspark loost door middel van een stuw op het watersysteem Kampen met een vast waterpeil van 0,70-NAP. Het watersysteem Kampen loost via een stuw tussen stedelijk en landelijk gebied op het hoofdwatergangenstelsel van het Waterschap Groot Salland richting Roggebot. Het landelijk gebied heeft een zomerpeil van 0,70- NAP en een winterpeil van 0,85- NAP. Het gemaal "Roggebot"loost het overtollige water in het Vossemeer.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied of door het plaatsen van nieuwe peilbuizen.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Groot Salland. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen, zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Werkzaamheden binnen de beschermingszone zijn ontheffingsplichtig. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het nieuwe bestemmingsplan voor het bestaande stedelijk gebied. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen, omdat het gaat om een bestaand stedelijk gebied waarvoor een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

3.8.2 Overstromingsrisico

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 11, IJsseldelta. Aan de noord- en oostzijde van dijkring 11 ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 11 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/ 2.000 per jaar. Dat betekend dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd”en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A).Voor het grootste gedeelte van het plangebied wordt een maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 0,8 tot 2,0 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0011.png"

Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 11

Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Kampen. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied geschat tussen de 0 en 6 uur. (zie figuur B)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0012.png"

Figuur B Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij Kampen

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 11 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekend dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan wel nieuwe ontwikkelingen bestemd. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied.

Conclusie: Bij nieuwbouw moet rekening worden gehouden met de grondwateroverlast.Een drempelhoogte van 30 centimeter boven straatpeil voorkomt wateroverlast. Er wordt nog een nader onderzoek uitgevoerd naar het grondwatersysteem. Hemelwater wordt afgevoerd via infiltratievoorzieningen zoals wadi's. In het ontwerpproces wordt rekening gehouden met de kwaliteit van het af te koppelen hemelwater. Bij ingrepen in of in de buurt van watergangen van het waterschap is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. Het Waterschap Groot-Salland heeft een positief wateradvies gegeven. Daarmee is de watertoetsprocedure doorlopen.

3.9 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Conclusie: Omdat in het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend de bestaande functies in het stedelijk gebied worden vastgelegd en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die direct van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.10 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota "Kampen IJsselsterk Veilig" vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Groene Hart valt onder de gebiedstypering "overig".

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord, omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest ernstige nog geloofwaardige scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Standaard wordt bij de aanleg van de waterleiding in overleg met Vitens voorzien in een basiscapaciteit welke wordt afgestemd op de aard van het gebied. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's

In dit bestemmingsplan zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's met betrekking tot luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Op circa 2,1 km is de toekomstige spoorlijn Hanzelijn gelegen. Risico's met betrekking tot vervoer over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Op circa 1,4 km is de N50 gelegen. Risico's met betrekking tot vervoer over de weg zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op circa 640 meter van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

Op circa 500 meter van het nieuwe zwembad is een LPG-tankstation geprojecteerd. De projectie van het LPG-tankstation ligt buiten het plangebied. Ondanks dat het zwembad niet in het invloedsgebied van 150 meter is gelegen moet wel rekening gehouden worden met eventuele schuil- en vluchtmogelijkheden.

Op een afstand van 500 meter zijn de effecten van een BLEVE minimaal zeker gezien het feit dat het scenarioboek tot 400 meter rekent. Des al niet te min blijft in het geval van een BLEVE schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Dit geldt dus ook op een afstand van 500 meter. In het ontruiming-, calamiteiten plan zal hier aandacht voor worden gevraagd.

Na afloop van de BLEVE dient het gebied ontvlucht te worden om effecten door de secundaire branden te vermijden. De vluchtwegen van het zwembad zijn met oranje pijlen weergegeven.

Gelet op alle bovenstaande bevindingen wordt de veiligheidssituatie verantwoord geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991090-OW01_0013.jpg"

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

3.11 Leidingen

In het plangebied bevinden zich bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn, maar geen beperkingen opleveren voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Toelichting op de regels

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP.

De planregels

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om af te wijken is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De afwijkvergunning is een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a sub 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven
bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit een nadere eisen-regeling, afwijkregels, specifieke gebruiksregels, een aanlegvergunningenstelsel en een wijzigingsbevoegdheid. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen zijn ingedeeld. De anti-dubbeltelbepaling en het overgangsrecht zijn zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

4.2 Nadere toelichting op de bestemmingen

Hierna volgend worden - voor zover nodig - de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.

Groen - 1 en Groen - 2

De bestemming 'Groen - 2' regelt de Stadsburgerweyden. Binnen deze bestemming zijn in tegenstelling tot 'Groen - 1' speel- en sportvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsdoeleinden niet toegestaan. Een uitzondering is gemaakt voor de natuurspeelplaats. Hiervoor is binnen 'Groen -2' een aparte aanduiding opgenomen. Binnen deze aanduiding is het alleen toegestaan boomhutten (als gebouwen) en speelvoorzieningen te bouwen.

Horeca

De bestemming 'Horeca' is opgenomen ten behoeve van de viskiosk. De toegestane bebouwing is strak gereguleerd door middel van het bouwvlak, een maximale oppervlakte en een maximale bouwhoogte van 3 m.

Maatschappelijk

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn alle bestaande functies specifiek bestemd door middel van een aanduiding. Binnen de verschillende aanduidingen mag niet meer worden gebouwd dan is aangegeven. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de verschillende aanduidingen te wijzigen in de (algemene) aanduiding 'maatschappelijk'. Daarbij mogen de regels dienovereenkomstig worden aangevuld. Op deze wijze ontstaat enig flexibiliteit, maar kan de gemeente wel de hand houden in de gewenste ontwikkeling.

Voor villa Poortenaar is de aanduiding 'karakteristiek' opgenomen, om de bestaande karakteristieke rechthoekige hoofdvorm, met opvallende horizontale gevelverdeling en een plat dak te beschermen.

Sport

Er zijn twee bestemmingsvlakken 'Sport': voor de bestaande sporthal en voor het nieuw te bouwen zwembad.

Bij de bestaande sporthal is het bouwvlak gelijk aan het bestemmingsvlak; de grond erom heen heeft een verkeersbestemming ten behoeve van het parkeren. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 m.

Bij het zwembad heeft de buitenruimte de bestemming 'Sport' gekregen, behalve de parkeerplaats: die heeft een verkeersbestemming. Buiten het bouwvlak mogen een ligweide van maximaal 5.000 m2 en buitenzwembaden met een gezamenlijke oppervlakte van 200 m2 worden gerealiseerd. Dit is zonder de oppervlakte van verhardingen voor zwembadperrons, terrassen en speelvoorzieningen. De in de bestemmingsomschrijving opgenomen maximale oppervlakte voor de buitenaccommodatie heeft betrekking op de verharding die daarbij hoort. Daarnaast is bijvoorbeeld verharding nodig voor de fietsenstalling, die niet op de parkeerplaats hoeft te worden aangelegd, maar in het bestemmingsvlak 'Sport' mag zijn gelegen. Voor het hele bestemmingsvlak geldt een maximum voor de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing, waaronder begrepen de buitenzwembaden.Op basis van het ontwrp van het zwembad komt dit neer op 5.200m2. Daarmee wordt juridisch geborgd dat de hoeveelheid bebouwing beperkt blijft. Daarnaast geldt voor het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage. Op deze wijze ontstaat een balans tussen enerzijds flexibiliteit en anderzijds rechtszekerheid. De bouwhoogte is beperkt tot 10 m. Ten behoeve van een glijbaan mag het gebouw ter plaatse van de opgang naar de glijbaan 13 m hoog zijn.

Bij de sporthal is horeca enkel toegestaan als ondergeschikte activiteit, dat wil zeggen alleen horeca voor gebruikers (sporters en toeschouwers) van de sporthal. Bij het zwembad is ook zelfstandige horeca toegestaan, dus bijvoorbeeld voor wandelaars/fietsers in het stadspark. In beide gevallen gaat het om horeca in categorie 1. Daarbij moet gedacht worden aan een broodjeszaak, viskiosk, croissanterie, bistro, crêperie, lunchroom, koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom of ijssalon.

Verkeer - Verblijfsgebied

Binnen deze bestemming zijn naast wegen, fiets, en voetpaden en parkeerterreinen, ook het bestaande evenemententerrein en de locatie van camperstandplaatsen aangeduid. Voor de parkeervoorziening van het zwembad wordt het bestaande parkeerterrein van het Burgemeester Berghuisplein uitgebreid met circa 4.200 m2 . Daarmee blijft de oppervlakte, samen met het zwembad onder het gestelde kader van 9.400 m2.

Binnen Kampen worden A, B en C evenementen onderscheiden, waarbij C evenementen nauwelijks hinder voor de omgeving geven en onbeperkt toelaatbaar zijn. Voor de evenementenlocatie nabij het gemeentehuis zijn maximaal 5 A-evenementen en maximaal 5 B-evenementen toegestaan, alsmede een onbeperkt aantal C-evenementen.

Water

De gronden die feitelijk zijn ingericht als water hebben een waterbestemming gekregen. Daarmee is een bepaalde oppervlakte aan water binnen het plan juridisch geborgd.

Leiding

In de dubbelbestemming 'Leiding' is een hoofd(drink)waterleiding gelegen. Conform de gemeentelijke bestemmingsplanstandaard zijn in de bestemmingsomschrijving ook aardgasleidingen en elektriciteitsleidingen genoemd, maar deze zijn dus feitelijk niet aanwezig en kunnen op basis van sectorale regelgeving ook niet zomaar worden aangelegd.

Waarde - Archeologie 3

Enkele kleine vlekken hebben een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 gekregen. Deze liggen op een groen-, water en verkeersbestemming en betreffen ingericht gebied. De dubbelbestemming eist archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm. Feitelijk worden weinig ingrepen verwacht die een archeologische onderzoeksplicht opleveren.

Waarde - Beschermd stadsgezicht

De grens van het beschermd stadsgezicht van Kampen loopt over een deel van de Horstsingel, die deels gelegen is binnen het plangebied. Het beschermd stadsgezicht levert de mogelijkheid op om nadere eisen te kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, de nokrichting van de kappen van gebouwen, de gevelindeling en het materiaal- en kleurgebruik ten behoeve van het behoud, de versterking en/of het herstel van het beschermde stadsgezicht.

Deze bepaling kan van betekenis zijn bij herbouw van de viskiosk.

Verder levert het beschermd stadsgezicht een aanlegvergunningstelsel op voor het kappen/rooien van bomen/houtgewas, het verharden van de openbare ruimte en het wijzigen van de aard van de oppervlakteverharding. Gelet op het feit dat de Horstsingel relatief kort geleden is ingericht zal de feitelijke betekenis van de dubbelbestemming beperkt zijn.

Waarde - Cultuurhistorie

De voormalige Buitenbroeksweg is gelegen in de bestemming 'Groen - 2' en voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is behoud van het onverharde pad en van de beplantingsstrook aan de westzijde gewenst. Een andere inrichting is in strijd met de dubbelbestemming.

Algemene bouwregels

Op basis van artikel 8.17 van de Invoeringswet wet ruimtelijke ordening vervalt op termijn artikel 8 lid 5 van de Woningwet en daarmee vervalt op termijn de grondslag voor het in de bouwverordening opnemen van regels over parkeerruimte en laad- en losruimte. Daarom is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen.

Algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels

Deze betreffen de in de gemeente gebruikelijke bepalingen en moeten op dezelfde manier worden uitgelegd als in andere bestemmingsplannen waarin deze regeling voorkomt.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan een consoliderend bestemmingsplan is is en er geen sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), brengt dit bestemmingsplan voor de gemeente alleen de plankosten met zich mee. Hiervoor zijn in de begroting gelden gereserveerd.

Er is één uitzondering opgenomen in dit consoliserende bestemmingsplan en dat is de mogelijkheid om het zwembad de Steur te herbouwen op een andere locatie binnen het Groene Hart. Voor de nieuwbouw van dit zwembad zijn financiële middelen gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.

Hoofdstuk 6 Overleg

6.1 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De Watertoets heeft plaatsgevonden en provinciaal overleg is niet noodzakelijk omdat er geen provinciale belangen in het spel zijn.

december 2013