direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stationsomgeving Hanzelijn, 1e uitwerking
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991108-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad van Kampen heeft in zijn vergadering van 2 februari 2012 het bestemmingsplan “Stationsomgeving Hanzelijn” vastgesteld. Tegen het plan is beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft uitspraak gedaan bij besluit van 13 augustus 2013 nr. 201202859/1/R1. De Afdeling heeft daarbij de beroepen tegen het bestemmingsplan deels gegrond verklaard en het besluit van de raad van de gemeente Kampen van 2 februari 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.

Het plan maakt de ontwikkeling mogelijk van onder meer kantoren, maatschappelijke voorzieningen, woningen en winkels. Omdat de locatie tegen een infrastructurele knoop ligt (de Hanzelijn en de N50, toekomstige A50) moet dit gebied gezien worden als een nieuwe poort van Kampen.

Het vastgestelde plan bevat grotendeels een globale bestemmingsregeling, met enkele gedetailleerde bestemmingen zoals "Centrum", "Groen", "Verkeer", "Water" en "Maatschappelijk".

Delen van de globale bestemmingen “Centrum- Uit te werken” en “Wonen- Uit te werken” worden in het onderhavige bestemmingsplan “Stationsomgeving Hanzelijn, 1e uitwerking Stationskwartier' door het College van Burgemeester en Wethouders nader uitgewerkt.

De uitwerking is nodig omdat er feitelijk pas mag worden gebouwd nadat een uitwerkingsplan dan wel uitwerkingsplannen ex artikel Wro 3.6.1 sub b (Wet ruimtelijke ordening) door het College is/zijn vastgesteld. In de regels en toelichting van de globale uit te werken bestemmingen van het bestemmingsplan “Stationsomgeving Hanzelijn” (hierna het moederplan genoemd) is een aantal belangrijke regels en principes vastgelegd welke bij de uitwerking in acht moeten worden genomen.

In het uitwerkingsplan is meer gedetailleerd aangegeven aan welke voorwaarden de bebouwing en de omgeving moeten voldoen.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het uitwerkingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn, 1e uitwerking' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991108-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in drie van de vier bestemmingsvlakken “Wonen-Uit te werken” (W-U) van het moederplan en vormt het eerste deel van de ontwikkeling van het gebied. Het betreft de uitwerking van twee bestemmingsvlakken W-U aan de noordwestzijde van het plangebied, die tegenover de woningen in de wijk De Maten liggen. Deze beide vlekken zijn volledig in de uitwerking opgenomen. Verder betreft het gronden die over een lengte van ca. 150 m en een diepte van ca. 120 m direct ten noordoosten van de Verlengde Symfonielaan zijn gelegen. Deze laan legt een verbinding tussen De Maten en de Blazerskolk.

Tot slot omvat de uitwerking de gehele meest zuidoostelijke vlek met de bestemming “Centrum - Uit te werken” (C-U) in de hoek die de Verlegde Niersallee vormt met de spoorlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991108-VB01_0001.jpg"

1.4 Geldend moederplan

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn' de bestemming 'Wonen - Uit te werken' en 'Centrum - Uit te werken'. In deze bestemmingen zijn voorwaarden gegeven waaraan de uitwerking moet voldoen. Alleen wanneer het plan aan de uitwerkingsvoorwaarden voldoet, kan van de uitwerkingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt.

1.4.1 Uitwerkingsregels

Voor 'Centrum - Uit te werken' zijn voor de uit te werken bestemmingen maximale bruto-vloeroppervlaktes gegeven. Hiernaast zijn eisen aan het parkeren gesteld en zijn voor het plangebied maximale woningaantallen vastgelegd. Ook zijn eisen op het gebied van geluidshinder opgenomen. Er moet een verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden en een berekening van de orienterende waarde te worden uitgevoerd.

Voor 'Wonen - Uit te werken' zijn eisen aan de woningcategorisering gesteld. Hiernaast is een maximale oppervlakte van 2000 m2 bruto-vloeroppervlakte gegeven voor educatieve voorzieningen. Er worden eisen gesteld aan het parkeren en eisen op het gebied van het voorkomen van geluidhinder. Er moet een verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden en een berekening van de oriënterende waarde te worden uitgevoerd. Voor twee van de uitgewerkte bestemmingsvlakken is in het moederplan een gevellijn op de verbeelding opgenomen, waarbij geeist wordt dat de voorgevel van de gebouwen gericht moet zijn op deze lijn, waarbij niet meer dan 15% van de bebouwing zijgevels mogen zijn.

1.4.2 Bouwplan in relatie tot uitwerkingsregels

Oppervlaktes en aantallen

In het uitwerkingsplan zijn de maximaal toegestane oppervlaktes en aantallen woningen overgenomen als eis. Hierdoor wordt voorkomen dat in het hele plangebied de oppervlaktes en aantallen worden overschreden. In de uitgewerkte bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Woongebied' is besloten om geen gebruik te maken van de mogelijkheid uit het moederplan om educatieve voorzieningen mogelijk te maken.

Parkeren

In de bijlage is een lijst met parkeerkencijfers opgenomen. Deze is voor de woningen overgenomen uit het moederplan en voor de andere functies aangevuld op basis van de ASVV-normen.

Geluidhinder

Voor de uitwerking is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat voor een aantal woningen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats vindt. Hierom is in het uitwerkingsplan doormiddel van aanduidingen verankerd dat woningbouw op deze locaties alleen zodanig plaatsvindt, dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde met de bijbehorende gestelde voorwaarden.

Externe veiligheid

Voor de uitwerking is extern veiligheidsonderzoek uitgevoerd en is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan het gemeentelijke veiligheidsbeleid.

Gevellijn

De verplichting van om de gebouwen in de richting van de gevellijn te bouwen is op voor de twee bestemmingsvlakken op twee manieren verwerkt. In de bestemming 'Woongebied' is de gevellijn op de verbeelding opgenomen, met dezelfde eis uit het moederplan. Voor de bestemming 'Wonen - 1' is deze eis verwerkt door het opnemen van bouwvlakken gericht op deze gevellijn. De gevellijn zelf is niet meer opgenomen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het onderzoek beschreven naar die elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het uitwerkingsgebied. Dit voor zover het moederplan daarin nog onvoldoende kon voorzien, onderzoek is uitgesteld naar de uitwerkingsfase van het plan of nader onderzoek verplicht is gesteld in die fase.

De beschrijving van de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling is weergegeven in hoofdstuk 3. Een beschouwing over de inspraak en het overleg is neergelegd in hoofdstuk 4 van deze toelichting. Dit hoofdstuk zal te zijner tijd worden aangevuld met de behandeling van eventuele zienswijzen.

De beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid en van het stedenbouwkundig plan alsmede de uitvoerbaarheid van het plan zijn in het moederplan afdoende beschreven. Deze onderdelen worden hier niet herhaald.

Hoofdstuk 2 Onderzoek

2.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat naast de toetsing aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan ook bezien moet worden of de uitwerking binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de uitwerking en de totstandkoming van de uitwerking niet in strijd is met het recht. Jurisprudentie stelt hierbij dat hierbij in aanmerking kan worden genomen dat naarmate een bestemmingsplan jonger is, het er eerder voor kan worden gehouden dat een goede ruimtelijke ordening is ingesloten in de uitwerkingsregels (RvS, 6-8-2003, 200206714/1).

In het moederplan is in het hoofdstuk “Onderzoek” uitvoerig het resultaat van de verschillende onderzoeken weergegeven. Een aantal onderdelen daarvan vraagt nog om aanvulling. Het betreft de aspecten geluid, externe veiligheid, water en ecologie, welke hieronder worden besproken. Ook wordt nogmaals ingegaan op de onderbouwing van de oppervlakte aan kantoren die het uitwerkingsplan mogelijk maakt.

Verder wordt opgemerkt dat in het kader van het moederplan een vormvrije mer-beoordeling heeft plaatsgevonden. Van een mer-plicht of mer-beoordelingsplicht als bedoeld in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is geen sprake. In zijn tussenuitspraak van 24 oktober 2012 heeft de Raad van State uitgesproken dat “…de ontwikkelingen in het plangebied en de ontwikkelingen in IJsseldelta-Zuid geen deel uit maken van een woningbouwproject voor een aaneengesloten gebied in de zin van het Besluit m.e.r. dat voorziet in de mogelijke bouw van 2.000 of meer woningen. Er is daarom geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Voorts wordt in de vormvrije m.e.r.-beoordeling onbetwist geconcludeerd dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet hierop behoefde geen MER of een m.e.r.-beoordeling voor het plan te worden gemaakt op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer. Verder is niet in geschil dat voor de ontwikkelingen in het plangebied op zichzelf geen passende beoordeling behoefde te worden gemaakt, zodat ook geen MER behoefde te worden gemaakt op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer”.

Hoewel in kolom 4 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.de vaststelling van uitwerkingsplannen als besluiten worden aangewezen, kan op grond van bovenstaande worden geconcludeerd dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft en verder onderzoek in het kader van dit uitwerkingsplan achterwege kan blijven.

2.2 Kantoren

De Stec groep heeft in december 2006 een onderzoek gedaan naar wat de totale vraag naar kantoorruimte is binnen de gemeente Kampen tot 2030. Hierbij heeft zij vooral gekeken naar de ontwikkelingspotentie van de nieuwe stationslocatie.

De uitkomst van het onderzoek geeft aan dat er na 2012 ruimte is voor de ontwikkeling van gemiddeld 5.000 à 6.000 m2 per jaar tot een maximum tussen de 85.000 m2 en 110.000 m2 (zie Bijlage 4 van het moederplan, 'Onderzoek Kantoorruimtebehoefte').

Het rapport werd door de tijd enigszins ingehaald en dat kwam tot uiting in een nieuw Stec-rapport uit 2009 naar aanleiding van mogelijke ontwikkelingen aan de Europa Allee. Daaruit kwam naar voren dat na aftrek van de harde voorraad van Melmerpark en Flevopoort-Zuid (12.000 m2 bvo) er nog uitbreidingsruimte overbleef voor circa 20.000 m2 bvo in de periode tot 2020. Zie ook Bijlage 5 van het moederplan, 'Tweede Stec-rapport'.

Op 25-10-2010 heeft de gemeenteraad ingestemd met een Informatienota voor de raad over de stand van zaken met betrekking tot het bestemmingsplan waarin rekening werd gehouden met een nog geringere hoeveelheid. In deze nota wordt namelijk aangegeven dat van een nieuw programma wordt uitgegaan waarin voor te realiseren kantoren rekening wordt gehouden met ruim 6.000 m2. In het moederplan wordt zodoende uitgegaan van niet meer dan 6.300 m2 bvo. Deze oppervlakte wordt nu in het uitwerkingsplan overgenomen in de bestemming Centrum - 1.

Het Hanzestation wordt een zeer aantrekkelijke Kampense kantorenlocatie van redelijke omvang. Er wordt gestreefd naar een kantorenlocatie die ook voor regionale en zelfs bovenregionale kantoorruimtegebruikers aantrekkelijk kan zijn. De gemeente Kampen streeft bij de nadere invulling van de plannen naar de ontwikkeling van een locatie die in Kampen en omgeving echt ‘state-of-the-art’ is voor doelgroepen uit Kampen, dan wel doelgroepen waarvoor vestiging in Kampen aantrekkelijk kan zijn. Daadwerkelijke vraag vanuit de markt bepaald uiteindelijk of deze oppervlakte ook daadwerkelijk geheel of gedeeltelijk ingevuld wordt. Omdat in Centrum -1 ook andere functies ingevuld kunnen worden, staat de uitvoerbaarheid niet ter discussie.

2.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

2.3.1 Geluid

In het kader van het moederplan zijn op grond van de Wet geluidhinder hogere waarden vastgesteld voor de binnen de bestemming “Centrum” toegelaten geluidgevoelige functies. Dit betreft het geluid ten gevolge van de in en langs het plan gelegen wegen en spoorweg, te weten de N50, de Verlegde Niersallee en de Hanzelijn. Aangezien ook in het uitwerkingsplan geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, is er akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Kader

Onderstaand een overzicht van de normen die op grond van de Wet geluidhinder moeten worden getoetst.

Wettelijk kader woningen   Voorkeursgrenswaarde   Maximum
ontheffingsgrenswaarde
 
N 50   48 dB Lden   53 dB Lden  
Verl. Niersallee en Europaallee   48 dB Lden   63 dB Lden
 
Hanzelijn   55 dB Lden   68 dB Lden
 

Bij het verlenen van hogere waarden moet voldaan worden aan het door het college van de gemeente Kampen op 16-12-2008 vastgestelde geluidbeleid waarin aangegeven staat welke criteria men hanteert voor het verlenen van hogere waarden en welke voorwaarden men aan het verlenen van een hogere waarde kan verbinden. In dit kader moet altijd eerst gekeken worden naar de mogelijkheden om maatregelen aan de bron te treffen, vervolgens naar maatregelen in het overdrachtsgebied (afscherming) en uiteindelijk naar gevelmaatregelen.

Omdat al bij het moederplan besloten is dat het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk is een scherm of wal langs de Verlegde Niersallee te plaatsen en het scherm op het talud van het spoor om diezelfde redenen gemaximeerd is op 2 meter ten opzichte van de bovenkant van het spoor blijven alleen bron en gevelmaatregelen over. Langs de N50 is een geluidwal gelegen die loopt van het talud van de Hanzelijn ter plaatse van de kruising met de N50 tot aan de afslag bij de Flevoweg. De hoogte van de geluidwal is ca. 8.59 meter t.o.v. NAP (varieert iets afhankelijk van de lokatie), het plangebied ligt ca. 1 m t.o.v. NAP.

Verder kan worden gedacht aan verbetering van het wegdektype en/of het toepassen van schermen. Op de N50 is reeds geluidsarm asfalt (ZOAB) toegepast. Verdere verbetering van het wegdektype brengt hoge kosten met zich mee en de initiatiefnemer heeft geen zeggenschap over de weg. Dit geldt eveneens voor het verlengen van de geluidwal in zuidoostelijke richting. De Verlegde Niersallee is voorzien van een stille deklaag en op gedeelten van het spoor worden raildempers toegepast. Deze raildempers hebben vooral nut bij de reductie van geluid op de hogere woonlagen.

Bovendien kan door een goede stedenbouwkundige invulling van het plangebied gezorgd worden dat de eerstelijnsbebouwing de overige woningen zoveel mogelijk afschermt. Dit is voorzien na afronding van de wijk.

Akoestisch onderzoek bestaande wegstructuur 

Door bureau Alcedo is een globaal akoestisch onderzoek (Bijlage 4 Akoestisch onderzoek bestaande wegstructuur) uitgevoerd. In het akoestisch onderzoek is bij het bepalen van de geluidbelastingen uitgegaan van een vrije-veld-situatie, hetgeen betekent dat geen rekening is gehouden met in de toekomst op te richten bebouwing tussen de geluidbronnen en de geluidgevoelige objecten binnen het uitwerkingsplan. Dit omdat niet binnen een redelijke termijn van enkele jaren is te verwachten dat de tussenliggende bebouwing zal zijn uitgevoerd. Op termijn zal de geluidbelasting dan ook lager uitvallen dan de nu vast te stellen hogere waarden, mede omdat het plan voorziet in min of meer aaneengesloten bebouwing langs de randen van het plan.

Voor de geluidbelasting afkomstig van de N50, de Verlegde Niersallee en Europa Allee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.De geluidsbelasting ten gevolge van railverkeerslawaai bedraagt ter plaatse van de woningen maximaal 54 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

In het kader van de Wet geluidhinder hoeft geen onderzoek gedaan te worden naar wegen waar een snelheid van minder of gelijk aan 30 kilometer geldt. Dit snelheidsregime geldt voor alle wegen in de nieuwe stadswijk zelf. Wel moet tenminste geborgd worden dat woningen die zich langs een dergelijke (binnenplanse) weg bevinden wel over voldoende geluidsisolatie beschikken – ook al is er geen sprake van een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde.

Een goede ruimtelijke ordening vereist dat ook voor 30 km/uur wegen een oordeel wordt gevormd over de optredende geluidsbelastingen door het interne verkeer van de wijk. Deze bedraagt maximaal 57 dB voor de meest drukke wegvakken. Dit geldt met name voor het wegvak dat tussen de twee noordwestelijke bestemmingsvlakken met de bestemming “Woongebied” en 'Wonen - 1' heen loopt en dat een verkeersintensiteit van ca. 5300 motorvoertuigen per etmaal zal krijgen nu het verkeer aan de noordwestzijde van het plan niet langs de bestemmingsplangrens en de woningen aan de Kwint wordt geleid.

Gelet op de verkeersafwikkeling en de globaal door Alcedo berekende geluidsbelastingen zal voor aanzienlijke aantallen woningen nader onderzoek nodig zijn om te bezien of de minimale eis die het Bouwbesluit stelt aan de gevelisolatie volstaat of dat extra isolatie nodig is.

Akoestisch onderzoek eventuele toekomstige wegstructuur

Momenteel gaat het moederplan (en daarmee ook dit uitwerkingsplan) uit van een verkeersafwikkeling uit de wijk de Maten welke eerst een klein stuk via de singel loopt en vervolgens noordelijk richting de Zwartallee plaatsvindt. Hoewel nog niet besloten, kan niet uitgesloten worden dat in latere planuitwerkingen toch gekozen wordt voor een directe verbinding via de Singel met de verlegde Niersallee (waarbij het verkeer uit De Maten rechtstreeks kan doorstromen naar de verlegde Niersallee). Hierom is de geluidbelasting voor de woningen in het gebied voor beide verkeersafwikkelingsmodellen bepaald (Bijlage 5 Akoestisch onderzoek toekomstige wegstructuur).
Op de woningen in dit deelplan komen ten gevolge van de 30 km wegen in het plangebied geluidbelastingen voor van 62 dB(A), dit is zodanig meer dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB(A) dat het noodzakelijk is bij de bouw rekening te houden met voldoende isolatie van de gevel om te kunnen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit.

2.3.2 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

In 2006 is door de provincie Overijssel onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit in de provincie. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de “Rapportage luchtkwaliteit 2006”. In relatie hiermee is nagegaan, of in de gemeente Kampen sprake is van normoverschrijdingen ten aanzien van de luchtkwaliteit. De concentraties van onder meer fijn stof, NO2, benzeen overschrijden nergens de grenswaarden. Ook bestaat er geen rapportageverplichting voor de gemeente Kampen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.


Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.


het plan blijft op dit onderdeel onder deze grenzen.

2.3.3 Externe veiligheid

In het moederplan is voor de uit te werken bestemmingen bepaald dat voor ieder uitwerkingsplan een berekening van de oriënterende waarde uitgevoerd moet worden. Het uitwerkingsplan dient daarbij te voldoen aan de eisen die in het gemeentelijk veiligheidsbeleid zijn gesteld voor een woonomgeving zoals dat geldt ten tijde van vaststelling van het uitwerkingsplan. In dat kader dient ook een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. De resultaten van dat onderzoek en het daarvoor geldende kader zijn hieronder beschreven.

Algemeen  

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van woningen of andere functies geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan. Risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het bestemmingplan Stationskwartier Hanzelijn valt onder de gebiedstypering “woongebieden”.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit uitwerkingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmings- (en dus ook uitwerkingsplan) buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest ernstige, nog geloofwaardige (realistische) scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet specifiek ingegaan op de bluswatervoorzieningen, wel worden er randvoorwaarden aangegeven waarbij rekening gehouden dient te worden bij een nadere invulling van het plan. Bluswatervoorzieningen zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Standaard wordt bij de aanleg van de waterleiding in overleg met Vitens voorzien in een basiscapaciteit welke wordt afgestemd op de aard van het gebied. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.

Begrippen

Zonder in deze toelichting uitputtend in te willen gaan op hetgeen in de bijvoorbeeld het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" is gedefinieerd is het nuttig hier toch kort enkele belangrijke begrippen toe te lichten.

Het plaatsgebonden risico

Dit is het risico dat bestaat op een specifieke plaats om te overlijden aan een calamiteit. Uitgangspunt is daarbij dat één persoon continu en onbeschermd op deze plaats aanwezig is. De notatie is PR 10-5/jr, PR 10-6/jr, PR 10-7/jr enz. PR 10-6/jr betekent dat men op die locatie - mits continu aanwezig- een kans heeft op overlijden van eens in de miljoen jaar. PR 10-8/jr betekent dat de kans op overlijden op die locatie eens in de 100 miljoen jaar is.

Algemeen kan worden gesteld dat in een nieuwe situatie geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6/jr contour mogen komen en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5/jr contour.

Het groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is in feite een vertaling van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico houdt rekening met de daadwerkelijke aanwezigheid van personen en geeft de kans dat een bepaalde groep personen tegelijkertijd het (dodelijke) slachtoffer zou kunnen worden. Het voor een situatie berekende groepsrisico wordt in een grafiek weergegeven, waarin op de horizontale as het berekende aantal slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve frequentie daarvan is weergegeven. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt aangeduid als oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico is 10-2/N2 met N het aantal slachtoffers (voor het spoor).

Kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

Beperkt kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

Beschrijving van het plangebied en veiligheidsrisico's en toetsingskaders

Hierna worden de risico's per bron beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld.

De gemeenteraad heeft met de vaststelling van het beleid "Kampen IJsselsterk" in 2013 aangegeven dat woongebieden veilig moeten zijn en dat daar de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico bij voorkeur niet mag worden overschreden.

Bureau Save heeft in het kader van de ruimtelijke procedure (Stationsgebied Kampen & IJsseldelta Zuid) op 7 februari 2011 een QRA opgesteld om te kijken of het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde wordt overschreden. In deze QRA is een maximale invullen berekend en een realistische stedenbouwkundige variant, welke aansluit bij de huidige stedenbouwkundige plannen (Bijlage 2 Onderzoek externe veiligheid 2011).

In het kader van het bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid is de QRA geactualiseerd op 21 februari 2013 (Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid 2012 ). Hieruit is gebleken dat de oriëntatiewaarde in de meest ongunstige scenario niet wordt overschreden. In de rapportage van bureau Save is de verantwoording groepsrisico uitgebreid beschreven.

Conclusies van het onderzoek

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Transport over de weg

In het kader van externe veiligheid is de Rijksweg N50 van belang. Uit de berekening blijkt dat geen Uit de berekening van het groepsrisico blijkt dat de hoogte van het groepsrisico lager is dan de oriëntatiewaarde. Verder kan gesteld worden dat de huidige stedenbouwkundige plannen overeen komen met de berekende aantallen personen in de QRA. De verantwoording groepsrisico is uitgebreid verwoord in de rapportage van bureau Save.

Transport over het spoor

Langs de Hanzelijn ligt aan weerszijden van het hart van het spoor een veiligheidszone van 30 meter. Deze veiligheidszone is afkomstig van het tracebesluit Hanzelijn. De contour voor het plaatsgebonden risico met een overlijdingskans van 10-6 (eens in de miljoen jaar) ligt ruim daarbinnen. In deze veiligheidszone mogen geen gebouwen, waar personen kunnen verblijven, worden gebouwd. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico.

Uit de berekening van het groepsrisico blijkt dat de hoogte van het groepsrisico lager is dan de oriëntatiewaarde. Verder kan gesteld worden dat de huidige stedenbouwkundige plannen overeen komen met de berekende aantallen personen in de QRA. De verantwoording groepsrisico is uitgebreid verwoord in de rapportage van bureau Save. In de geactualiseerde QRA van 21 februari 2013, "Externeveiligheidsonderzoek Kampen bestemmingsplan IJsseldelta-Zuid", is te zien dat zelfs in een onrealistische maximale invulling van de plannen stationskwartier en IJsseldelta-Zuid de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. In de rapportage van 7 februari 2011 is voor de maximale invulling nog een lichte overschrijding te zien. De verklaring hiervoor is dat op 20 juli 2012 de circulaire is aangepast wat geleid heeft tot een lagere faalfrequentie.

Transport over water

Uit het onderzoek blijkt dat de risico's op het gebied van externe veiligheid niet relevant zijn voor de IJssel en het Drontermeer.

Inrichtingen

In het plangebied of in de omgeving daarvan zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Verantwoording groepsrisico

Vanuit de wettelijke regelgeving moet het groepsrisico worden verantwoord. Een aanzet tot de verantwoording is in het rapport van bureau Save opgenomen. Hieruit is gebleken dat de maatregelen genomen kunnen worden om het groepsrisico te reduceren. Hierbij is van belang om te beseffen dat bij de berekende stedenbouwkundige variant er minder personen zijn te verwachten dan bij de maximale invulling. De huidige stedenbouwkundige plannen sluiten hierbij bij aan en daardoor is een lager groepsrisico te verwachten dan bij de maximale invulling.

Zelfredzaamheid

Het SAVE rapport beschrijft voor de 3 calamiteitenscenario's de mogelijkheden van zelfredzaamheid (SAVE rapport §7.6). De Brandweer Kampen ondersteunt deze beschrijvingen. Uitgangspunt (op basis van het type bebouwing) is dat zich geen verminderd zelfredzame personen in de genoemde velden bevinden.

De volgende punten om de zelfredzaamheid te bevorderen komen in het SAVE-rapport nadrukkelijk naar voren:

  • Er dienen voldoende vluchtwegen het gebied uit te leiden;
  • Vluchtwegen dienen voldoende capaciteit te hebben om enerzijds de aanwezigen uit het gebied te evacueren en anderzijds de hulpdiensten het gebied in te laten komen;
  • De oriëntatie van de vluchtwegen dient zo te zijn dat deze van het incident af gericht is. Dit betekent dat de vluchtwegen haaks op het spoor dienen te liggen;
  • Er dient voldoende alarmering aanwezig te zijn om de aanwezige personen te waarschuwen bij een calamiteit;
  • Binnen gebouwen dienen ruimten of verzamelplaatsen aangewezen te worden waarin schuilen mogelijk is.

In de huidige stedenbouwkundige plannen zijn de bovengenoemde punten opgenomen. Verder blijft het belangrijk dat mensen weten wat te doen bij een eventuele calamiteit van een risicobron (N50 en Hanzelijn). Vanuit de veiligheidsregio wordt een project opgestart om risicocommunicatie verder vorm te geven. Van de opgedane kennis van het project kan gebruik worden gemaakt om aan risicocommunicatie verder invulling te geven.

Bestrijdbaarheid calamiteitenscenario's

In het SAVE rapport worden 3 mogelijke calamiteitenscenario's onderscheiden ten gevolge van een incident op het spoor:

  • Ongelukken met brandbaar gas (BLEVE)
  • Ongelukken met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario)
  • Ongelukken met brandbare vloeistoffen

Onderstaand wordt ingegaan op de mogelijkheden tot bestrijding van de 3 scenario's.

Ongelukken met brandbaar gas (SAVE-rapport §7.5.1)

Bestrijding van de direct optredende effecten van een BLEVE is niet realistisch, aangezien een BLEVE zich te snel ontwikkeld. De inzet van de brandweer zal zich voornamelijk richten op het bestrijden van secundaire branden en het redden van slachtoffers.

Een dreigende BLEVE kan afgewend worden door te voorkomen dat de inwendige druk van de tankwagon boven een kritisch niveau komt. Dit kan bereikt worden door de aangestraalde wagon voldoende te koelen met bluswater. Indien dit nog verantwoord wordt geacht, ligt de prioriteit van de brandweer dan ook bij het koelen van de aangestraalde tankwagon. Om deze voldoende te kunnen koelen is een hoeveelheid bluswater van 6000 liter per minuut benodigd. Deze hoeveelheid water is niet beschikbaar vanuit brandkranen aangesloten op het drinkwaternet. Er zal gebruik gemaakt worden van de bluswatervijver die zich tegenover het treinstation bevindt. Afhankelijk van de locatie is de tankwagon bereikbaar via het brandweerpad dat parallel aan het spoor loopt.

Tegelijk met het bestrijden van de brand zal begonnen worden met het ontruimen van het (mogelijke) effectgebied.

De brandweer beschikt over voldoende capaciteit om een aangestraalde tankwagon te kunnen koelen. Het ontruimen van de omgeving zal in eerste instantie opgepakt moeten worden door de andere hulpdiensten.

Ongelukken met giftige gassen en vloeistoffen (SAVE-rapport §7.5.2)

Bij een ongeval met giftige gassen en vloeistoffen zal de brandweer, o.a. afhankelijk van de stof, de stofintensiteit en de weersomstandigheden trachten de gaswolk neer te slaan of te verdunnen met water. De benodigde capaciteit van de brandweer en de benodigde hoeveelheid bluswater zijn afhankelijk van bovenstaande factoren.

Een giftige gaswolk kan, afhankelijk van de weersomstandigheden, binnen enkele minuten een groot gebied bestrijken. Met behulp van het Waarschuwings- en alarmeringsSysteem, eventueel in combinatie met geluidswagens van de politie, zal de bevolking gewaarschuwd worden om binnen te blijven, dan wel het gebied te ontvluchten. Uitgangspunt hierbij is dat zich geen verminderd zelfredzame personen in de genoemde velden bevinden die hulp van de brandweer nodig hebben om het gebied te ontvluchten.

Ongelukken met brandbare vloeistoffen, plasbrandscenario (SAVE rapport §7.5.3)

Bij een plasbrand moet rekening gehouden worden met een invloedsgebied van circa 30 meter rondom het spoor. De genoemde velden bevinden zich niet binnen dit invloedsgebied. Dit scenario wordt derhalve niet nader beschreven.

Bereikbaarheid

Om een goede incidentbestrijding mogelijk te maken zijn onderstaande algemene eisen op het gebied van bereikbaarheid en bluswatervoorziening van toepassing op het plangebied.

In gemeente Kampen zijn beleidsregels vastgesteld voor de bluswatervoorziening en bereikbaarheid van objecten (versie 1.0 d.d. 18 maart 2008). Deze beleidsregels zijn gebaseerd op de NVBR handleiding “bluswatervoorziening en bereikbaarheid” uit 2003. Bij het beoordelen van de aspecten bestrijdbaarheid en bereikbaarheid is gebruik gemaakt van deze beleidsregels. Wanneer voldaan wordt aan onderstaande eisen kan gesteld worden dat de bereikbaarheid en bluswatervoorziening (en daarmee de bestrijdbaarheid) op voldoende niveau liggen:

  • Een bouwwerk wordt als bereikbaar aangemerkt wanneer een blusvoertuig de toegang tot dit bouwwerk op minder dan 40 meter kan benaderen;
  • Elk willekeurig adres binnen een verblijfsgebied dient via twee onafhankelijke brandweerroutes, dus nergens samenvallend, bereikbaar te zijn tot op 40 meter van de ingang;
  • Een weg wordt alleen als brandweerroute aangemerkt wanneer deze recht doet aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen. De volgende eisen worden gesteld aan brandweerroutes:
  • De weg moet geschikt zijn voor een as-belasting van minimaal 10 ton;
  • De minimale doorgangshoogte is 4,2 meter;
  • De minimale rijbaanbreedte is 3,5 meter;
  • De minimale buitenbochtstraal is 10 meter.
  • Wanneer de toegang tot een bouwwerk meer dan 40 meter van de openbare weg ligt, dan moeten er op het terrein één of meerdere opstelplaatsen voor blusvoertuigen zijn. Zie bijlage 2 van de beleidsregels Bluswatervoorziening en bereikbaarheid objecten gemeente Kampen voor nadere eisen aan opstelplaatsen;
  • Doodlopende wegen zijn in principe niet toegestaan, aangezien objecten aan een doodlopende weg per definitie niet via twee onafhankelijke brandweerroutes bereikbaar zijn. Er zijn echter een aantal uitzonderingen. Een object wordt als bereikbaar aangemerkt wanneer een blusvoertuig de ingang tot op 40 meter kan benaderen. Op basis hiervan zijn doodlopende wegen met een maximale lengte van 40 meter dus altijd toegestaan. Daarnaast zijn doodlopende wegen toegestaan wanneer er aan het einde van deze weg een keerlus is aangebracht. Deze keerlus dient een minimale buitenbochtstraal te hebben van 20 meter.
  • Wanneer een doodlopende weg, langer dan 40 meter, ook als vluchtweg wordt gebruikt, dan dient de weg een vluchtrichting te bieden die van de bron weg leidt. Voor de genoemde velden betekent dit dat de doodlopende wegen haaks op het spoor dient te liggen, met de aansluiting op de kruisende weg van het spoor af.

Bluswatervoorziening

Binnen 100 meter van de ingang van een willekeurig object dient een primaire waterwinning aanwezig te zijn. Een waterwinning wordt als primair gezien wanneer het voldoet aan de volgende punten:

  • Biedt mogelijkheid om binnen 3 minuten na aankomst het blusvoertuig van bluswater te voorzien;
  • Biedt direct na aansluiting onafgebroken water;
  • De kwaliteit van het bluswater dient zodanig te zijn, dat er geen schade aan de bluspomp kan ontstaan;
  • De capaciteit dient minimaal 60 m3/h te zijn, wanneer voor de eerste inzet 1 blusvoertuig wordt gebruikt en er voldoende brandpreventieve voorzieningen aanwezig zijn, is 30m3/h voldoende;
  • De afstand tussen een primaire bluswatervoorziening en de opstelplaats van het
  • blusvoertuig is maximaal 15 meter;
  • De afstand tussen een opstelplaats van de brandweer en de (brandweer)toegang van een gebouw is maximaal 40 meter.

Binnen 160 meter van de ingang van een willekeurig object dient een secundaire waterwinning aanwezig te zijn. Een waterwinning wordt als secundair gezien wanneer deze voldoet aan de volgende punten:

  • Biedt mogelijkheid om binnen 15 minuten na aankomst het blusvoertuig van bluswater te voorzien;
  • Biedt na aansluiting onafgebroken water voor een periode van ten minste 4 uur;
  • Is te allen tijde beschikbaar;
  • Het water dient van voldoende kwaliteit te zijn, zodat er geen schade aan de bluspomp kan ontstaan;
  • De capaciteit dient minimaal 90 m3/h te zijn;
  • De afstand tussen de secundaire bluswatervoorziening en de brandhaard is maximaal 160 meter;
  • De afstand tussen een secundaire bluswatervoorziening en de opstelplaats van het blusvoertuig is maximaal 8 meter;
  • De verticale afstand tussen het waterniveau en de opstelplaats is maximaal 5 meter.

Binnen 1000 meter van de ingang van een willekeurig object dient een tertaire waterwinning aanwezig te zijn. Een waterwinning wordt als tertair gezien wanneer deze voldoet aan de volgende punten:

  • Is te allen tijde beschikbaar;
  • Het water dient van voldoende kwaliteit te zijn, zodat er geen schade aan de bluspomp kan ontstaan;
  • Biedt na aansluiting onafgebroken bluswater;
  • De capaciteit dient minimaal 240 m3/h te zijn;
  • De afstand tussen de tertiaire bluswatervoorziening en de brandhaard is maximaal 1000 meter;
  • De afstand tussen een tertiaire bluswatervoorziening en de opstelplaats is maximaal 50 meter;

Het volledige advies met daarin de verantwoording van het groepsrisico van de brandweer is toegevoegd als Bijlage 1 Advies Brandweer bij de toelichting van het uitwerkingsplan.

Restrisico

Voor de bewoners van stationskwartier blijft zelfredzaamheid een belangrijk onderwerp. Voorlichting over hoe te handelen is daarom erg belangrijk. Door de geringe maar toch aanwezige kans blijft er altijd een restrisico dat er slachtoffers kunnen vallen ondanks dat er randvoorwaarden aan het plan zijn gesteld. Al met al kan gesteld worden dat het een aanvaardbaar risico betreft gezien de geringe kans op een calamiteit.

Eindconclusie

Uit het onderzoek van bureau Save blijkt dat in ieder geval aan de wettelijke normen en aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van het groepsrisico voldaan kan worden. Doordat het bestemmingsplan globaal wordt vastgesteld kan niet gekeken worden waar exact voorzieningen noodzakelijk zijn, daarom is aan de brandweer advies gevraagd om voorwaarden mee te geven voor het te ontwikkelen gebied. Deze voorwaarden worden opgenomen in de planregels om te borgen dat een verantwoorde situatie ontstaat. Deze voorwaarden zijn tevens afgestemd met de veiligheidsregio IJsselland. De in deze memo genoemde generieke voorschriften op het gebied van bereikbaarheid en vluchtmogelijkheden zijn globaal getoetst aan de laatste stedenbouwkundige invullingen van de genoemde velden. Voor deze velden wordt, voor zover op dit moment te beoordelen, voldaan aan de voorschriften. Brandweer Kampen vraagt nadrukkelijk om betrokken te worden bij de definitieve uitwerking van de stedenbouwkundige invullingen, aangezien dan concreet advies kan worden gegeven op de onderwerpen bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.

Bij de verdere invulling van de plannen dient rekening gehouden te worden met de functies en de daarbij behorende personendichtheden, zodat voldaan kan worden aan het gemeentelijk veiligheidsbeleid waarbij de oriëntatiewaarde bij voorkeur niet mag worden overschreden.

Gelet op alle bovenstaande bevindingen wordt de veiligheidssituatie voor het uitwerkingsplan met betrekking tot het groepsrisico verantwoord geacht.

2.4 Water

2.4.1 Watertoets

In de toelichting bij het moederplan heeft de gemeente aangegeven dat het Waterschap Groot Salland zich in hoofdlijnen kan vinden in de inhoud van de waterparagraaf en de uitgangspunten die daarin worden genoemd met betrekking tot de inrichting van het watersysteem en het rioleringsstelsel binnen het plangebied. Wel is een nadere concretisering noodzakelijk gevonden. De watertoets moest destijds nog worden doorlopen en een rioleringsplan en waterhuishoudkundig plan moesten nog worden ontworpen en besproken. Gezien de omvang van het plan hechte het waterschap grote waarde aan deze aspecten en overleg daarover.

Er heeft sindsdien een aantal malen overleg plaatsgevonden met het waterschap. De stedenbouwkundige opzet van het plan is dusdanig dat er niet volledig tegemoet kan worden gekomen aan de eerste voorkeur van het waterschap: het afvoeren van hemelwater naar oppervlaktewater via (indien sprake is van potentieel verontreinigd hemelwater) een bodempassage. Er is afgesproken om gezamenlijk op zoek te gaan naar een maatwerkoplossing.

De afspraken die zijn gemaakt zijn de volgende:

  • a. Hemelwater van het busstation wordt op het dwa-stelsel (vuilwater-stelsel) aangesloten.
  • b. Voor de afvoer van parkeerterreinen wordt een infiltratieriool (IT-riool) met grondverbetering gerealiseerd.
  • c. Dakwater wordt bovengronds afgekoppeld naar de straat. Daar wordt het met het wegwater ondergronds afgevoerd naar de centrale waterpartij. Dit geldt alleen voor wegen met een lage verkeersintensitiet en weinig risico op verontreiniging.
  • d. Hemelwater van wegen met een hogere verkeersintensiteit, en meer risico op verontreiniging, wordt ter plekke (oppervlakkig) via een bodempassage (bv de berm) afgevoerd. De centrale waterpartij is aan weerszijden verbonden met ander oppervlaktewater dmv 2 duikers.
  • e. De centrale watergang wordt varend onderhouden, waarbij de waterwerken doorvaarbaar uitgevoerd moeten worden. Er moeten afspraken worden gemaakt over de in-uitlaatplaats van de maaiboot en het verzamelen van het maaisel.
  • f. Voor de afvoerende watergang langs de Verlegde Niersallee is afgesproken dat er over het definitieve ontwerp afstemming plaatsvindt met het waterschap inzake onderhoud en beheer.
  • g. Het te zijner tijd uitgewerkte waterhuishoudings- en rioleringsplan (waarschijnlijk per deelgebied) moet worden kortgesloten met het waterschap.

2.5 Ecologie

De toelichting bij het moederplan geeft in de paragraaf “Ontheffing en vervolgstappen” aan dat voor de aanwezige Bittervoorn, Grote modderkruiper en Kleine modderkruiper het noodzakelijk is een ontheffing aan te vragen. Voor de strikt beschermde Grote modderkruiper is het noodzakelijk nieuw leefgebied in of in de nabijheid van het plangebied te creëren. Het wordt aangeraden om in overleg met een ter zake deskundige, eventueel in overleg met de toetsende instantie DLG, te bespreken wat in deze situatie de mogelijkheden zijn. Er worden voor zowel de Grote als de Kleine modderkruiper biotopen gemaakt.

Door bureau Ecogroen Advies is in oktober 2011 voor de Bittervoorn, Kleine modderkuiper en Grote modderkruiper een werkprotocol opgesteld. Het werkprotocol heeft tevens betrekking op broedvogels.

Als gevolg van de doorvoering van de 'Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet' is het in veel gevallen niet meer noodzakelijk om ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet aan te vragen (Dienst Regelingen 2009a). Indien beoordeeld wordt dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats niet in gevaar komt, is het aanvragen van ontheffing niet noodzakelijk. Het ecologisch werkprotocol gaat in op de mitigerende maatregelen die getroffen moeten worden om de functionaliteit van het leefgebied van de aanwezige soorten te bewaren, waardoor het aanvragen van ontheffing niet noodzakelijk is.

In het najaar van 2011 zijn de sloten afgedamd en zijn de grote en kleine modderkruipers en bittervoorn weggevangen en overgebracht naar geschikte watergangen in de omgeving.

De maatregelen voor broedvogels betreffen preventieve maatregelen, die worden genomen om het broeden van vogels in het gebied tegen te gaan. Het betreft met name het verwijderen van de aanwezige opgaande beplanting en de sloop van de nog aanwezige opstallen. Deze dienen te worden uitgevoerd in de periode tussen december en maart. De werkzaamheden zijn inmiddels gestart. Voorafgaand daaraan heeft een broedvogelinspectie plaats gevonden.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een uitwerkingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

3.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

3.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij een uitwerkingsplan moet ook inzicht gegeven worden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Deze gegevens moeten voldoende actueel zijn. Als tussen de vaststelling van het moederplan en het uitwerkingsplan enige jaren zijn verstreken, moet in het bijzonder de uitvoerbaarheid nader tegen het licht worden gehouden.

De woningbouw en overige functies worden gerealiseerd binnen de afspraken gemaakt in de anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partijen. De kosten zijn dan ook anderszins geregeld.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het uitwerkingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

4.1 Inleiding

Het uitwerkingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn, 1e uitwerking’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het uitwerkingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een uitwerkingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de uitwerkingsregels wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het uitwerkingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

4.2 Plansystematiek

4.2.1 Verbeelding

Voor de verbeelding is grotendeels gekozen voor grote bestemmingsvlakken c.q. bouwvlakken, welke overeenkomen met de globale uit te werken bestemmingen van het moederplan. Er zijn binnen deze vlakken geen aparte bestemmingen voor bijvoorbeeld wonen, verblijfsgebied en groen opgenomen, evenmin zijn bouwvlakken voor de hoofdgebouwen ingetekend.

Uitgangspunt is dat de hoofdstructuur van het gebied voldoende vastligt door de aangegeven bestemmingen in het moederplan en er vrijheid moet blijven bestaan voor de invulling van de bestemmings- c.q. bouwvlakken.

Daarmee is niet gezegd dat er geen regels gelden. Zo is in de regels bepaald welke onderlinge afstand tussen hoofdgebouwen in acht moet worden genomen terwijl voor hoofdgebouwen ter plaatse van de aangegeven “gevellijn” langs bestemmingsvlakgrenzen regels zijn opgenomen voor o.a. de oriëntatie. De voor-, zij- en achtergevel, zoals die bij realisering van de hoofdgebouwen ontstaan worden vervolgens als de grenzen van het (denkbeeldige) bouwvlak voor het hoofdgebouw aangemerkt. In afwijking daarvan is voor woningen een maximale diepte van het hoofdgebouw geregeld, op welke diepte de achtergevelbouwgrens van het bouwvlak. Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend nog erfbebouwing en andere bouwwerken toegestaan.

Dit alles maakt, los van de sturingsmogelijkheden die de gemeente bij de gronduitgifte heeft, dat het aangeven van bestemmings- en bouwvlakken niet nodig en wenselijk wordt gevonden. De woongebieden kennen uitsluitend functies ten dienste van het wonen. In de woongebieden binnen deze eerste uitwerking is geen reservering voor een school opgenomen, die wel in het moederplan is toegestaan.

Wel is het voornemen om bij de wettelijk verplichte 10-jaarlijkse herziening van het plan voor de dan bestaande hoofdgebouwen bouwvlakken op te nemen en de bestemming van de gronden vast te leggen overeenkomstig die welke bij de gronduitgifte is overeengekomen. Dit betekent dat bepaalde bouwmogelijkheden voor woningen, dan niet langer wordt opgenomen. Daar wordt bij het bepalen van gronduitgifteprijs rekening mee gehouden. De afnemer van de grond zal daardoor geen schade lijden bij het vervallen van bepaalde bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Voor het vlak dat nu in de verkoop is, heeft een meer gedetailleerde uitwerking plaatsgevonden. Dit is mogelijk omdat de stedenbouwkundige invulling van het gebied in verband met de verkoop in meer detail vaststaat. Op deze wijze wordt aan de potentiële kopers meer zekerheid geboden over de bouwmogelijkheden in de omgeving van hun woningen. Hier is gewerkt met een tuin-bestemming en bouwvlakken waarbinnen de woningen gebouwd moeten worden. Ook is naast de bouwhoogte ook een goothoogte opgenomen.

4.2.2 Regels
4.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

4.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

4.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

4.2.2.4 Nadere toelichting bestemmingen

Centrum - 1

De bestemming “Centrum - 1” betreft een mengbestemming waarbinnen een grote diversiteit aan functies is toegestaan. Naast detailhandel, horeca, kantoren en dienstverlening o.a. ook maatschappelijke, gebouwde sportieve en recreatieve voorzieningen en lichte bedrijfsactiviteiten. Ze staan genoemd in artikel 3.1.1. van de regels en komen grotendeels overeen met de bestemming “Centrum” van het moederplan. Dit met uitzondering van geluidgevoelige functies waardoor hier geen woningen en bijvoorbeeld scholen zijn toegestaan.

De functies zijn vrij uitwisselbaar. De bedrijfsactiviteiten zijn beperkt tot die welke goed te combineren zijn met de andere toegestane functies en de bestemming “Centrum” op een afstand van ca. 20 m, Voor de functies horeca, bedrijven en detailhandel geldt een verplichte vestiging op de beganegrond, dit met uitzondering van nader bepaalde (bijbehorende) voorzieningen op de verdieping, zoals hotelkamers en opslag

In de uitwerkingsregels van het moederplan is voor diverse functies een maximale bruto-vloeroppervlakte opgenomen, die soms geldt voor een aantal bestemmingen gezamenlijk. Doordat een deel van de bestemming “Centrum-Uit te werken” en “Wonen-Uit te werken” niet wordt uitgewerkt met dit plan wordt daarbij ook verwezen naar die bestemmingen.

Voor wat betreft de parkeernormen is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het ASVV. In bijlage 3 bij de regels zijn de parkeernormen opgenomen zoals die ook voor het moederbestemmingsplan gelden. Deze zijn aangevuld met de normen voor een aantal andere niet-woonfuncties.

Omdat parkeerruimte een duur en schaars middel wordt is een gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen overwogen. De mogelijkheid tot gecombineerd gebruik binnen een gebied hangt af van de mate van openbaarheid, de locatie van de parkeervoorzieningen en de loopafstanden naar de bestemming.

De bouwregels zijn, zoals hiervoor al aangegeven, vrij uitvoerig. In elk geval wordt voorzien in een maximale bouwhoogte en - voor zover dat nodig is geacht - maximale oppervlaktematen.

Woongebied

Deze bestemming betreft het woongebied. De regeling voorziet in een woongebied met alle daaraan direct gelieerde functies, zoals groen, wegen, garageboxen en dergelijke. Beroepen en bedrijven aan huis zijn mogelijk, waarbij verwezen wordt naar de aan de regels gekoppelde lijst "beroep en bedrijf aan huis". Daaraan zijn nadere voorwaarden gekoppeld ten aanzien van o.a maximale oppervlaktes, percentages en verkeersaantrekkende werking.

Binnen deze bestemming is geen mogelijkheid opgenomen voor educatieve doeleinden die in de bestemming “Wonen- Uit te werken” van het moederplan wel is toegestaan Het totale aantal woningen van de binnen de bestemmingen "Centrum", "Centrum -

Uit te werken", "Wonen - Uit te werken", "Woongebied" en "Wonen - 1" te bouwen woningen mag niet meer dan 740 bedragen.

Van belang is dat er een differentiatie is aangebracht in woningbouwcategorieën (sociale huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap). Deze regeling reikt verder dan het onderhavige uitwerkings- c.q wijzigingsplan en is van toepassing op het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Stationsomgeving Hanzelijn”.

Voor wat betreft de parkeernormen is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het ASVV (conform bijlage 5 van het moederbestemmingsplan). Hetgeen hiervoor onder “Centrum - 1“ is gezegd met betrekking tot parkeren geldt ook hier.

De bouwregels zijn, zoals hiervoor al aangegeven, redelijk summier. De maximaal toegestane bouwhoogte van 15 meter uit het moederplan is voor het betreffende bestemmingsvlak teruggebracht naar 11 meter. Op deze wijze zijn maximaal drie bouwlagen mogelijk. Met de afwijkingsbevoegdheid van 10% is eventueel een vierde bouwlaag mogelijk.

Wanneer de bouw van de hoofdgebouwen is gerealiseerd, is op deze bebouwing het 'denkbeeldig bouwvlak' van toepassing. De goot- en bouwhoogte en het grondoppervlak wordt in dat geval als bouwvlak aangemerkt. Bij het bouwen van bijbehorende bouwwerken moet met dit bouwvlak rekening worden gehouden.

Ten aanzien van de aanduiding "gevellijn" is de gedachte, dat de voorgevel van de gebouwen gericht moet zijn op de uitgiftegrens waarop de gevellijn is getekend, met dien verstande dat niet meer dan 15% van de breedte van de gevels die langs deze lijn worden gebouwd zijgevels mag betreffen. De maat van 15% wordt gemeten over de totale breedte van de in de lijn te bouwen gevels, niet over de breedte van de lijn. Deze lijn kan immers openingen bevatten, die niet hoeven te worden meegerekend. De lijn betreft namelijk geen bouwverplichting.

In de bestemmingsvlakken is de aanduiding 'verblijf' opgenomen. Binnen deze aanduiding moet minimaal 50% van de de gronden ingericht worden voor een combinatie van verkeer- en verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen en/of speelvoorzieningen. Op deze wijze is verankerd dat in de vlakken voldoende openbare ruimte wordt ingericht, zonder dat op voorhand de locatie al precies vastgelegd is. Dit geeft de gewenste flexibiliteit.

Wonen - 1

Omdat de planvorming voor de woonvlek nabij de Kwint en de Aïda al verder gevorderd is, is voor deze locatie gekozen voor een meer gedetailleerd uitwerkingsplan met bouwvlakken en een tuinbestemming. Op deze wijze is de locatie van de woningen op meer detailniveau vastgelegd. Ook is in deze bestemming voor de meeste woningen naast de bouwhoogte ook een goothoogte opgenomen.

Met de aanduiding 'ontsluiting' is globaal de locatie van de ontsluitingen van de in het midden van het gebied gelegen openbare ruimte vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Inspraak en overleg

5.1 Vooroverleg

Deze paragraaf wordt gebruikt in geval van wel vooroverleg.

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een uitwerkingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In artikel 1.1.1 lid 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een bestemmingsplan ook een uitwerkings- of een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 Wro wordt begrepen. Zo geformuleerd betekent artikel 1.1.1 lid 4 Bro, dat de in artikel 3.1.1 lid 1 Bro voorziene overlegverplichting ook geldt voor burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een uitwerkings- of een wijzigingsplan.

Op grond van het tweede lid van artikel 3.1.1. Bro is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Met de provincie is het plan voorbesproken in het informele vooroverleg op 31 oktober 2013. Naar aanleiding van dit overleg is in de toelichting nog nader ingegaan op de kantoorbehoefte.

Met het Waterschap is meermalen overleg geweest over de planvorming. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 2.3.

5.2 Zienswijzen

Het ontwerpuitwerkingsplan is op 10 december 2013 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 11 december gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.