direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJsselmuiden Dorpsrand
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991124-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Kampen werkt aan de actualisering van haar bestemmingsplannen. Voor het plangebied van de dorpsrand van IJsselmuiden is de huidige planologisch-juridische regeling niet meer actueel. Voor dit gebied geldt een veelheid aan planologische regelingen, die nu worden vervangen door dit nieuwe actuele bestemmingsplan 'IJsselmuiden Dorpsrand'.

Het bestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand' is een conserverend bestemmingsplan. Dit betekent dat de bestaande planologische rechten worden overgenomen. Wel worden deze rechten vertaald naar een actuele en moderne regelgeving op basis van de standaard-regels van de gemeente Kampen.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden niet opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. In het verleden verleende vrijstellingen en afwijkingen worden wel in het bestemmingsplan opgenomen.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'IJsselmuiden Dorpsrand' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991124-OW01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de kernen IJsselmuiden en Grafhorst en bevindt zich ten westen van de Polder Mastenbroek (Hartogsweg/Oudendijk) en ten oosten van de Branderdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0001.jpg"

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen van toepassing. Bij inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vervalt een deel van de plannen volledig; een andere deel gedeeltelijk.

Geheel vervallen:

Bestemmingsplan   College/Raad   Goedkeuring  
Bergweg-Het Bos   10 januari 1983   3 april 1984  
Sportveldencomplex   4 februari 1974    
Plan in onderdelen - IJsselmuiden 2   24 oktober 1960    
Bergweg- Het Bos, part. herz. fietspad   22 november 2001   21 januari 2002  
Buitengebied - part. herz. Veilingweg 1      
Woonwagencentra   3 november 1997    
Grafhorsterweg, nevenvestiging Pieter Zandt      
Koekoek, part. herz. Plasweg 9   30 mei 2002   1 augustus 2002  
Koekoek, part. herz. Koekoeksweg/Ringdijk   30 juni 2004   12 augustus 2004  
Koekoeksweg 21, IJsselmuiden   22 december 2011    

Gedeeltelijk vervallen:

Bestemmingsplan   College/Raad   Goedkeuring  
De Koekoek en herzieningen      
Buitengebied en herzieningen   8 februari 1982   26 april 1983  
Grafhorst   8 maart 1993   2 november 1993  

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in het laatste hoofdstuk. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het bestemmingsplan. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Voor het plangebied doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken. Er spelen ook geen ontwikkelingen die raken aan het nationale belang. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied wordt aan gemeente en provincie overgelaten.

2.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst is belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Kampen valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.

Met dit conserverende bestemmingsplan wordt het kwaliteitsniveau van het water niet beïnvloed. Er vinden verder ook geen ontwikkelingen plaats in het kader van het stroomgebiedbeheerplan.

2.1.3 Het Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de maatregelen genoemd in het Nationaal Waterplan.

2.1.4 Ruimte voor de Rivier

De Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier dient twee doelen: primair waarborging van voldoende veiligheid en als tweede doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij hoort een concreet maatregelenpakket voor de korte termijn en een doorkijk voor de lange termijn.

Voor de korte termijn was, als hoogwatermaatregel bij Kampen, een zomerbedverlaging van de IJssel opgenomen. Voor de lange termijn opgave was alleen een zomerbedverlaging niet toereikend. De PKB voorzag daarom in een planologische reservering van een ruim gebied ten zuiden en westen van Kampen voor een nader te begrenzen bypass en ten noorden en oosten van Kampen een planologische reservering voor het verleggen van het Noorddiep.

De regio heeft aanleiding gezien de bypass al op korte termijn te realiseren. Op dit moment is een gecombineerd pakket van maatregelen in voorbereiding waarbij sprake is van een zogenaamde verkorte zomerbedverlaging (beginnend bij Kampen), een directe aanleg van de bypass, aangevuld met kleinere maatregelen, om te kunnen voldoen aan de vereiste waterstandsdaling.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de maatregelen genoemd in Ruimte voor de Rivier.

2.1.5 Natura 2000-gebieden (2003)

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het gebied Uiterwaarden IJssel (circa 1,5 kilometer), op een afstand van circa 7 kilometer van het Veluwerandmeer en op een afstand van circa 3,5 kilometer van het Zwarte Meer en op circa 12 kilometer van het Ketelmeer & Vossemeer.

In het plangebied vinden geen ontwikkelingen plaats. Er is daarmee geen sprake van een externe werking op de waarden van de natura 2000-gebieden.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0002.jpg"

Uitsnede uit Omgevingsvisie Overijssel

Uit de Omgevingsvisie blijkt dat de provinciale visie grotendeels uitgaat van een ontwikkeling van de glastuinbouw in het merendeel van het gebied. Met de blauwe arcering wordt aangegeven dat het gebied verder van belang is als veenweidegebied. Aan de westzijde van het plangebied ligt een mixlandschap waarbinnen landbouw, natuur, water en wonen naast elkaar kunnen bestaan.

Het plangebied gelegen is binnen de dijkring Mastenbroek (dijkring 10). De binnen de dijkringen 10 en 11 gelegen polders zijn de meest risicovolle gebieden als het gaat om overstromingen.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Gebiedskenmerken:

De natuurlijke laag

Deze laag beschrijft de kwaliteiten en kenmerken van de natuurlijke ondergrond: de bodem, de grondvormen, het watersysteem en de natuur die zich hier op vormt. De inzet is de bescherming van aardkundige waarden, het zichtbaar en beleefbaar maken van natuurlijke hoogteverschillen, en het meer ruimte bieden aan de ontwikkeling van een natuurlijk, continu en beleefbaar watersysteem.

Laagveen, normstellend beleid:

  • Bescherming van het veenpakket;
  • Waterpeil mag niet lager zijn dan voor grasland noodzakelijk.


Rivierengebied, oeverwallen & komgronden, richtinggevende beleid:

  • Als hier ontwikkelingen (bebouwing, beplanting, infra) plaats vinden dan dragen deze bij aan het herstel van de natuurlijke variatie van de oeverwallen: bos op de hogere delen, open ruigte langs de voet.

De agrarisch cultuurlandschap laag

Deze laag beschrijft het palet van landschappen, de bijbehorende nederzettingen en daarmee de ordenende en dragende structuren. De inzet is het palet te versterken door voort te bouwen aan de kenmerkende structuren en de contrasten tussen de landschappen te behouden en ontwikkelen.


Laagveenontginningen, normstellend beleid:

  • Beschermende regeling gericht op het in stand houden van de ter plaatse karakteristieke maat en schaal;
  • Waterpeil niet lager dan voor grasland noodzakelijk;


Rivierengebied, oeverwallen & komgronden, richtinggevend beleid voor oeverwallen:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de kommen, dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van het open karakter.

De stedelijke laag

De stedelijke laag beschrijft de samenhang tussen dorpen en steden met het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. De ontwikkeling van een brede waaier aan woon-, werk en mixmilieus, die voortbouwen aan de kwaliteiten en eigenheid van de plek, is hierbij de koers. Vooral de ontwikkeling van uitersten, dus meer extensieve landschappelijke milieus aan de ene kant, en compacte hoogstedelijke milieus aan de andere kant.


Inspirerend stedelijke laag algemeen:

  • De bepleite variatie in typen milieus en het pleidooi voor contrastwerking gelden als uitgangspunt voor de verdere ontwikkeling van de dorpsrand.

Informele trage netwerk, richtinggevend beleid:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van bestaande paden en routes; waar mogelijk worden ontbrekende schakels toegevoegd en nieuwe mogelijkheden benut.
2.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Met het voorgestane bestemmingsplan wordt geen afbreuk gedaan aan deze kwaliteiten.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

In de structuurvisie staan een aantal opgaven omschreven welke van invloed zijn of betrekking hebben op het plangebied. Deze opgaven zijn een uitwerking van onder andere het ontwikkelingsperspectief uit de provinciale Omgevingsvisie, maar zal hiervan ook op onderdelen afwijken. De opgaven uit de structuurvisie en met betrekking tot het plangebied zijn:

  • Wonen: voor de kern IJsselmuiden is een plancapaciteit vastgelegd tussen 2005 en 2030 van circa 1050 woningen.
  • Werken: de Koekoekspolder als glastuinbouwgebied is aangewezen als een te intensiveren en eventueel uit te breiden gebied ten behoeve van voorzieningen als waterberging en een groene inpassing. Het plangebied maakt hiervan geen onderdeel uit.
  • Water, natuur, recreatie en landschap: centrale doel is het verbeteren van de veiligheid van het landschap voor overstroming van de IJssel, het beschermen en ontwikkelen van landschappen en natuurgebieden en het uitbouwen van de recreatieve mogelijkheden rond landschap, water en historische binnenstad. Hieronder vallen de voor dit plangebied relevante opgaven: Verbeteren extensieve recreatie in het buitengebied, door de aanleg van fiets-, wandelpaden en kanoroutes.


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0003.jpg" Uitsnede Structuurvisiekaart Kampen 2030 (plangebied met blauwe lijn omlijnd)


Binnen het plangebied is te zien dat woningbouwuitbreidingen zijn voorzien ten oosten van de Plasweg en ten zuiden van de Koekoeksweg. Deze woningbouwontwikkelingen worden niet meegenomen in dit conserverende bestemmingsplan, maar worden voorzien van een afzonderlijke planologische procedure. Glastuinbouwontwikkelingen vallen buiten het plangebied.

2.3.2 Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden - vastgesteld 2011

Deze gebiedsvisie betreft het gebied direct tussen oosten van IJsselmuiden en Grafhorst. Het plangebied maakt in zijn geheel onderdeel uit van dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0004.jpg"

Ruimtelijke ontwikkelingskader (plangebied rood omlijnd).

In plaats van de traditionele uitbreiding van Fuite (zie structuurvisie) en woningbouw ten noorden van Groenendael (zie structuurvisie), beoogt de stadsrandzonevisie een ontwikkeling welke aansluit op de karakteristiek van het gebied c.q. de natuurlijke ondergrond. Dat betekent geconcentreerd bouwen op de zandrug en in de lage delen op verhogingen (terpen) waarbij de tussenliggende gronden in agrarisch gebruik (weiland) blijven en de sloten en lagere delen (plasdrasgebieden/moerasbosjes) dienst doen als waterberging. Naast de ontsluitingsweggetjes voor de woningen, wordt het gebied ontsloten met fiets- en wandelpaden. Langs de watergangen en paden worden beplantingen in de vorm van elzensingels aangelegd. Elke ontwikkeling in het gebied moet een toegevoegde waarde leveren aan de ruimtelijke kwaliteit door passende bebouwing, goede landschappelijke inpassing en de beleefbaarheid (= ontsluiting) van het gebied.

Fuite

Een deelgebied hierin is Fuite.Fuite is een ontwikkelingsgebied voor 200 tot 300 nieuwe woningen ten oosten van de Plasweg. Het is nu een wat rommelig, vrij slecht toegankelijk tuinderijenlandschap, met wat oudere kassen, kwekerijen, bedrijven en open weiden. Op de achtergrond zijn de grote, nieuwe kascomplexen te zien die aan de rand van de Koekoek worden gebouwd. Door het gebied lopen een aantal mooie fragmenten van kades, waterlopen en elzensingels, restanten van het oude verveningslandschap. Als je het gebied in gaat is goed de overgang van hoog naar laag te zien. Als het goed geregend heeft, is het lage land ook echt drassig. Fuite is geprojecteerd op de overgang van het hoger gelegen zandrug naar de laagte van het Tussenland. De inzet van de Gebiedsvisie is deze overgang tussen de landschappelijke eenheden zichtbaar te houden en betekenis te geven binnen de ontwikkeling van het woongebied. Het hoge deel biedt vanuit de ondergrond (zand) en cultuurhistorie (er werd gewoond op de zandruggen, het veen en de komgronden zijn onbebouwd) de beste mogelijkheden om te bouwen. Het lage deel wordt als onderdeel van de omlijsting van de Koekoek natter en veel extensiever ingericht.

In dit bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling niet meegenomen.

2.3.3 Woonvisie 2010-2020 (2010) en Lokaal Woonplan (2012)

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst. Deze hangen samen met een groei van Kampen naar 60.000 inwoners, de toenemende vergrijzing, de toenemende behoefte aan het combineren van wonen, zorg en welzijn en het zoeken naar een goed woningaanbod dat aansluit bij de woonwensen.

De lijnen uit de structuurvisie worden gevolgd. Van de totale woningbouwproductie is 25% in IJsselmuiden gepland. Hiermee is de productie voor IJsselmuiden voldoende om de groei van de eigen bevolking in IJsselmuiden op te vangen. De groei van buiten de gemeente wordt voorzien in de stad Kampen. In dit conserverende bestemmingsplan wordt verder geen invulling gegeven aan deze woningbouwproductie.

2.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan

Een van de beschikbare handvaten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Het GVVP is bedoeld om de nieuwe ontwikkelingen in Kampen samen met de bestaande beleidsnotities op het gebied van hoofdinfrastructuur te integreren tot één integraal kader. Hierbij staat zowel de fietser als de auto centraal. De Planwet schrijft voor dat gemeentelijke overheden een dergelijk plan opstellen.

Het huidige GVVP loopt voor een periode tot en met 2015 en het uitvoeringsprogramma tot en met 2018. Een doorkijk wordt gegeven naar 2030.

Opgave

Verkeer is één van de vele functies in de stad. Verkeer levert een bijdrage aan een leefbare, bereikbare en bruikbare stad. Er moet een goede mix zijn tussen behoeften aan een mobiel leven, verblijven in woonwijken met aandacht voor kinderen, een vitaal historisch en economisch centrum en goed functionerende bedrijventerreinen. Soms betekent dit dat verkeersmogelijkheden worden gestimuleerd, in andere gevallen moeten zij worden afgeremd. De gewenste aanpassingen van het beleid zijn erop gericht meer te doen dan alleen voorzien in de eigen behoefte.

De gemeente wil:

  • blijven bewegen: voorzien in de mobiliteitsbehoefte van haar eigen inwoners en de vervoerbehoefte van de productie-, distributie- en (landbouw)bedrijven in de gemeente;
  • verder kunnen groeien: kunnen realiseren van de opvangfunctie voor woningen, bedrijven en regionale onderwijsinstellingen in de regio;
  • de regio aanjagen: de gemeente laten functioneren als economische motor;
  • een aantrekkelijke plek zijn: de (binnen)stad laten functioneren als regionaal centrum voor winkelvoorzieningen, recreatie, cultuur en zorg;
  • veiligheid zijn: ruimte reserveren voor veilige en leefbare plekken voor bewoners; blijven ademen: overschrijding van lucht- en geluidsnormen actief voorkomen.

2.3.5 Extern veiligheidsbeleid (2007)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe situaties tot stand gebracht die risicobronnen introduceren of daarmee rekening dienen te houden.

2.3.6 Welstandsnota (2004)

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Er worden in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen opgenomen die voor welstandtoetsing in aanmerking komen.

Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

2.3.7 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Kampen heeft in samenwerking met Zwolle en Zwartewaterland de visie voor toekomstige ontwikkeling van het landschap in de IJsseldelta vastgelegd in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP). Het LOP is gericht op behoud en versterking van de kenmerkende gebiedswaarden in de verschillende IJsseldeltalandschappen. Uitgangspunt hierbij is de doorontwikkeling van de beeldstructuur in vlakken (polders), lijnen (dijken en wateren) en punten (kernen, woon- en werkgebieden, infrastructuur). Zwakke plekken moeten weer worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid moet worden aangebracht door middel van beheer, herstel en nieuwe aanleg van landschapselementen.

Het plangebied ligt binnen het gebied rivierenlandschap en specifieker binnen Stroomruggen en Dijken.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de gebiedskenmerken zoals die in het LOP zijn beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0005.png"

  • 1. Rivier de IJssel
  • 2. Kampereiland, Mandjeswaard en Zuiderzeepolders
  • 3. Kraggenlandschap
  • 4. Kamperveen en Polder Dronthen
  • 5. Stroomruggen en Dijken
  • 6. Polder Mastenbroek
  • 7. Zwartewater
  • 8. Broekgebieden
  • 9. Veldontginning en De Ruiten
  • 10. Vecht
  • 11. Ruggen en weteringen

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, de cultuurhistorie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen tussen de kernen IJsselmuiden en Grafhorst en het tuinbouwgebied Koekoekspolder. In de loop van de tijd heeft dit dorpsrandgebied verschillende ontwikkelingen meegemaakt. Waar de tuinbouw zich steeds meer verplaatst richting de Koekoekspolder, zo hebben meer dorpsgerichte functies als wonen, werken en sport zich in het gebied gevestigd. Het is nu een gevarieerd gebied met verspreide bebouwing met zowel agrarische als meer dorpsgerichte functies.

Landschappelijk bevindt het gebied zich op de overgang van zandige oeverwallen naar de lage komgronden en de droogmakerij van de Koekoekspolder. De bebouwing in het gebied ligt met name langs de Grafhorsterweg/Plasweg en de dwars door het plangebied lopende Koekoeksweg. Hier wisselen woningen, bedrijven en agrarische bedrijven elkaar af, incidenteel afgewisseld met een detailhandelsvestiging. Op enige afstand van de wegen liggen verspreid door het gebied nog enkele meer grootschalige agrarische erven. Aan de westzijde van het perceel, ter weerszijden van de Grafhorsterweg bevinden zich de sportvelden van IJVV, de tennisvelden van IJTC en de begraafplaats.

Dit bestemmingsplan zet in op het planologisch bestendigen van deze bestaande situatie. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied worden meegenomen in afzonderlijke ruimtelijke procedures en maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

In het plan IJsselmuiden dorpsrand wordt zowel gewoond als gewerkt. Het voorkomen van beide functies naast elkaar kan in enkele gevallen problemen geven. Daarom wordt voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijvigheid in de nabijheid van woningen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009). In deze uitgave is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de richtafstanden tussen bedrijfstypen en het omgevingstype waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen. Er worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden uit de VNG-publicatie ten opzichte van een rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Het gaat bij de omgevingstypen bij de verschillende hindercategorieën om de afstanden die in de navolgende tabel worden vermeld.

Categorie   Richtafstand (in meters) tot omgevingstype  
  Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5   500   300  

Uitgangspunten bestemmingsplan

Verspreid in het plangebied zijn een aantal bedrijven gevestigd. Om potentiële milieuhinder als gevolg van deze bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. Het plangebied is te typeren als een 'gemengd gebied'. In een dergelijk gebied is de vestiging van milieuhinderlijke bedrijven ongewenst. Op grond van dit uitgangspunt is gesteld dat op de huidige bedrijfsbestemmingen maximaal categorie 2 bedrijven uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (2009) worden toegelaten. Onderstaand is een lijst opgenomen met alle bedrijven in en net buiten het plangebied. In het geval een bedrijf in een hogere categorie valt is dit middels een specifieke aanduiding op de kaart opgenomen als 'specifieke vorm van bedrijf'. Het betreffen de volgende bedrijven:

Inrichting   Type   Straat   Categorie  
IJ.V.V voetbalvereniging   Veldsportcomplex   Bergweg 3   3.1  
EOGS B.V.   Overige metaalbewerking   Bergweg 6   3.2  
V.O.F. Boer Internationale Transporten   Goederenwegvervoerbedrijven   Plasweg 31   3.1  
H. Brink Land en tuinbouwmechanisatiebedrijf   Dienstverlening t.b.v. de landbouw   Grafhorsterweg 59   3.1  
K. Doornwaard & Zn   Dienstverlening t.b.v. de landbouw   Grafhorsterweg 81 A   3.1  
O. van Asselt   Dienstverlening t.b.v. de landbouw   Grafhorsterweg 83 C   3.1  
D.J. van Pijkeren   Fokken en houden van rundvee   Parallelweg 1   3.2  
Mertens BV   Dienst verlening t.b.v. landbouw   Koekoeksweg 4a   3.1  
Aannemersbedrijf Kalter   Bouwbedrijf en aannemersbedrijf met werkplaats   Koekoeksweg 8B   3.1  
Holtland metaal B.V.   Constructiewerkplaats   Koekoeksweg 10   3.2  
G. van den Berg   Fokken en houden van rundvee   Koekoeksweg 11   3.2  
J.B. Meuleman   Fokken en houden van overigegraasdieren (paardenfokkerij)   Ringdijk 5   3.1  
D. Kootstra   Fokken en houden van rundvee   Ringdijk 7   3.2  
Wezenberg onroerend goed B.V.   Transportbedrijf/paardenfokkerij   Veilingweg 1   3.1  
J. Palland   Fokken en houden van rundvee   Kamperzeedijk 5A   3.2  
3.3.2 Bodem

Algemeen

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie.


Onderzoeken

Onderhavig bestemmingsplan heeft voornamelijk betrekking op het conserveren van een bestaande situatie. Voor de bestaande situatie is in principe geen bodemonderzoek noodzakelijk. Wanneer binnen het conserverend bestemmingsplan (incidenteel) nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemgesteldheid. Er dient minimaal een historisch onderzoek van de locatie, die van bestemming verandert en de directe omgeving ervan, te worden uitgevoerd. Mocht uit het historisch onderzoek blijken dat de locatie verdacht is, kan een nader bodemonderzoek worden verlangd.

Binnen het gebied zijn de afgelopen jaren diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De aanleiding voor het uitvoeren van een bodemonderzoek lopen uiteen. Zo zijn er onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een bouwaanvraag (verkennend bodemonderzoek) of vanwege bepalingen uit vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer (nul-situatie onderoek). Uit de rapportages van deze onderzoeken blijkt dat over het algemeen licht overschrijdingen van de onderzochte componenten in de grond en in het grondwater worden aangetroffen. Op locaties zoals Boerderij-erven worden vaak (sterk) verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK's, minerale olie en/of asbest aangetroffen. In sommige gevallen kan dit leiden tot het uitvoeren van een bodemsanering.


Conclusie

Het bestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand kent een overwegend conserverend karakter. Met het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij de bodem een belemmering kan vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Bij de beperkte ontwikkelingen die wel rechtstreeks mogelijk worden gemaakt, moet bij de bouwaanvraag een historisch (conform NEN 5725) onderzoek en een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) worden uitgevoerd. De juridische waarboring hiervoor ligt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien van onderhavig plan.

3.3.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Van zonering van een nabijgelegen industrieterrein is geen sprake. Evenmin is de Luchtvaartwet van toepassing.


Onderzoek naar wegverkeerslawaai en spoorweglawaai kan achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg of spoorweg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Voor woonerven en wegen van 30 km/uur geldt volgens de Wet geluidhinder dat deze geen zone hebben.


Wegverkeerslawaai

Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie, zodat onderzoek naar geluid vanwege wegverkeerslawaai niet noodzakelijk is. Bovendien geldt voor de meeste wegen in het plangebied een maximale snelheid van 60 km/uur. Aangezien er geen nieuwe gevoelige bestemmingen of aanpassingen aan wegen binnen dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt is onderzoek niet noodzakelijk.


Spoorweglawaai

Aan de zuidzijde van IJsselmuiden eindigt de spoorweg Zwolle-Kampen op een afstand van ca. 1,3 Km. Deze spoorweg heeft een onderzoekszone van 200 meter aan weerszijden van het spoor. Omdat het gaat om een bestaande situatie, en er geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, is een onderzoek hiernaar niet noodzakelijk. Daarbij dient tevens opgemerkt te worden dat de het spoor vanwege de komst van de Hanzelijn, in de toekomst een minder grote rol gaat spelen en daarmee voor minder overlast zal gaan zorgen.


Industrielawaai

Het bedrijven terrein Spoorlanden is een bestaand bedrijfsterrein, en er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats, daarom is nader onderzoek niet noodzakelijk. Tevens voorziet de Wet milieubeheer in de bescherming van gevoelige objecten door middel van vergunningen en besluiten.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • b. de luchtkwaliteit verbetert per saldo als gevolg van het bestemmingsplan c.q. het projectbesluit of blijft ten minste gelijk;
  • c. het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
  • d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het nemen van een projectbesluit in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen (zie onderstaande opsommende lijst). Bedrijventerreinen zijn niet opgenomen in een categorieaanwijzing. Het gaat om de volgende categorieën van gevallen:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.


Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard: het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Geur

Binnen en buiten het plangebied zijn een aantal veehouderijen gelegen, gezien er geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden is nader onderzoek niet noodzakelijk. Tevens voorziet de Wet milieubeheer in de bescherming van gevoelige objecten door middel van vergunningen en besluiten.

3.3.5 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.


Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota "Kampen IJsselsterk Veilig" vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan dorpsrand IJsselmuiden valt onder de gebiedstypering "overig gebied".


Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).


Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.


De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Standaard wordt bij de aanleg van de waterleiding in overleg met Vitens voorzien in een basiscapaciteit welke wordt afgestemd op de aard van het gebied. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.


Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's.

Het plan IJsselmuiden Dorpsrand is net buiten de bebouwde kom van IJsselmuiden gelegen. In het plan zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.


Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.


Spoorwegverkeer

Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle-Kampen op een afstand van 1,3 Km. Over dit baanvak worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Hierdoor vormt het baanvak geen aanleiding voor een nader onderzoek.


Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Ten zuiden van het plangebied ligt de rijksweg N50 op een afstand van circa 4,5 Km. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit recente tellingen ten behoeve van het nog vast te stellen "Basisnet weg" naar het aantal en soort transporten met gevaarlijke stoffen die over de N50 worden vervoerd, blijkt dat er geen aanleiding is om het plaatsgebonden risico en groepsrisico nader te onderzoeken.

De gemeente Kampen heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Hierin is bepaald dat vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de N50. Voor transporten ter bevoorrading van lokale bedrijven dient men in bezit te zijn van een ontheffing. Te denken valt aan het vervoer van bijvoorbeeld propaan en vuurwerk. In de nabijheid van het plangebied vindt incidenteel (met ontheffing) vervoer van gevaarlijk stoffen plaats. Er vinden geen ontwikkelingen plaats die een verandering in het plaatsgebonden en/of groepsrisico teweegbrengen.


Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 2 Km van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.


Inrichtingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.


Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied betreft bestaand landelijk gebied tussen IJsselmuiden en Grafhorst. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het plangebied maakt waterhuishoudkundig deel uit van vier verschillende bemalingsgebieden waarin verschillende zomer en winterpeilen worden gehanteerd.


Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt, in het geval er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied of door het plaatsen van nieuwe peilbuizen.


Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.


Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.


Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een waterkering die op de Legger van het Waterschap Groot Salland is opgenomen. De functie / stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. De beschermingszone van de waterkering is op de plankaart opgenomen als dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering".


Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.


Het rioleringssysteem in het plangebied bestaat uit een vuilwaterstelsel, een gescheiden stelsel en een gemengd stelsel. Langs de Branderdijk is een vuilwaterriool aanwezig, dat met een gemaaltje het afvalwater afgevoerd naar het gemengde stelsel van Grafhorst. In het deelgebied Dirkje Kerkemaat wordt het regenwater afgevoerd naar een watergang en het afvalwater wordt met behulp van een gemaaltje afgevoerd naar het gemengde stelsel. Het gemengde rioleringsstelsel van Grafhorst maakt onderdeel uit van het hoofdgebied IJsselmuiden en loost onder vrijverval in het hoofdgemaal van het Waterschap Groot Salland aan de Bergweg. Door dit hoofdgemaal wordt het afvalwater verpompt naar de RWZI in Kampen.


Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het nieuwe conserverende bestemmingsplan voor een gebied dat valt te kenschetsen als mixlandschap en buitengebied met accent productie. Omdat het gaat om een bestemmingsplan voor bestaand gebruik, heeft het plan een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

3.4.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.


Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400eper jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).


Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0006.jpg"

Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden, bron: Provincie Overijssel.


Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor het gebied IJsselmuiden Dorpsrand is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 6 en 24 uur (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0007.jpg"

Figuur B: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak, bron: Provincie Overijssel.

Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied. Deze gebieden liggen niet in het plangebied, maar wel in de directe omgeving langs de IJssel en het Ganzendiep.

De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de uitvoering en bewaking van het door de Rijksoverheid uitgestippelde beleid en een doorwerking van dat beleid. De provincie heeft daarbij een aantal doelstellingen geformuleerd.

Voor natuur in het algemeen is de ambitie om een Vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden te verkrijgen (EHS, robuuste verbindingszones en Natura 2000).

Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS waarbij rekening gehouden wordt met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Dat betekent dat er geen ruimte is voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van de EHS, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Dergelijke ontwikkelingen worden binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Voor alle Natura 2000 gebieden zijn nog geen beheerplannen gemaakt, er wordt aan gewerkt. Een dergelijk plan geeft een uitwerking van de doelstellingen en de maatregelen die nodig zijn om die doelen te halen. De inzet is om bestaande activiteiten zoveel mogelijk ongewijzigd door te laten gaan en de externe werking (wettelijke bescherming buiten de begrenzing) tot een minimum te beperken. Voor nieuwe plannen of projecten in en nabij de Natura 2000-gebieden is een vergunningstelsel ingesteld. De provincie is hiervoor in veel gevallen het bevoegd gezag.


De provincie besteedt daarnaast speciale aandacht aan de instandhouding en bescherming van weidevogel- en ganzengebieden. Deze graslanden zijn in gebruik van de landbouw die daarbij voorrang heeft. Via het benoemen van specifieke gebiedskenmerken wordt de waarde geborgd voor weidevogels en ganzen. Verbetering van inrichting en beheer vindt op vrijwillige basis plaats via weidevogelgebiedsplannen.


Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn meegenomen die een negatieve uitstralende werking hebben op natuurgebieden zijn er geen significante effecten te verwachten. Er hoeft om deze reden ook geen natuurtoets ten behoeve van de Gebiedsbescherming plaats te vinden.

3.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Gelet op het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats te vinden in het plangebied. Initiatiefnemers van nieuwe plannen die vallen binnen het plangebied moeten zelf zorg dragen voor een natuurtoets.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de 'Wet op de archeologische Monumentenzorg' in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.


Archeologie is het bestuderen van het bodemarchief. Dit zijn oude sporen en structuren die in bepaalde delen van de bodem achtergebleven zijn en informatiewaarde bevatten. Door correcte bestudering kunnen feiten en omstandigheden van vroeger achterhaald worden.

De betekenis van het gemeentelijke bodemarchief is variabel en bestaat uit waarden en verwachtingen. Een aantal locaties met bekende waarden is geregistreerd als monument op de Archeologische MonumentenKaart (AMK-terreinen). Hierop staan de stadskern van Kampen, de terpen en de locaties van voorname buitenplaatsen (bijv. Buckhorst te Zalk) enz. Voor het overige gemeentelijke grondgebied geldt een indeling op basis van hoge, middelmatige tot lage verwachtingen. Deze gegevens zijn genoteerd op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, die tevens de AMK-registraties bevat.


Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen en verwachtingswaarden bevinden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt vervolgens behouden door middel van documentatie.


Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet, bij planvorming van een bepaalde omvang, inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.


Het plangebied algemeen

Het noordelijke en centrale deel van het plangebied is een relatief hooggelegen rivierduin. Over de kruin hiervan is een weg, de Kamperzeedijk, overgaand in de Grafhorsterweg, geprojecteerd. In het noordelijke deel van het plangebied strekt dit duin zich ten oosten van deze weg uit. Meer centraal bevindt het duin zich aan beide zijden van de Grafhorsterweg. Het centrale deel van het plangebied eindigt aan de westzijde tegen een strook van de Branderdijk, die deel uitmaakt deel van een 14de eeuw bedijkingssysteem. Vanaf 1340 werd namelijk de IJsseldijk vanaf Uiterwijk doorgetrokken naar Grafhorst. Aan de zuidzijde van de Grafhorsterweg splitst zich de Plasweg af. Ten oosten van deze weg zet het rivierduincomplex zich voort. Het rivierduin is een hoge archeologische verwachtingswaarde toegekend; de aflopende flank heeft een middelmatige archeologische verwachting. Het zuidelijke deel van het plangebied, rondom de Koekoeksweg, kent een lage archeologische verwachting.

Ten noorden van de Plasweg, waar deze zich afsplitst van de Grafhorsterweg, heeft zich mogelijk een landgoed of een 'buiten' bevonden. Identificatie van dit object, en tracering van de locatie ervan, is tot op heden nog niet mogelijk geweest. De mogelijke objectlocatie valt binnen een zone met een hoge archeologische verwachting.


Archeologische betekenis

Vrij algemeen was een groot deel van het huidige gebied van de gemeente Kampen vanaf de late prehistorie tot ver in de middeleeuwen onbewoonbaar door veengroei die vanaf ca. 4.600 voor Christus begon. Tot dusver zijn hier nog nauwelijks aanwijzingen verkregen omtrent prehistorische bewoning, maar de aanwezigheid hiervan is niet uitgesloten. In de loop van de middeleeuwen, vanaf ca. 950, werd het landschap van de gemeente Kampen in toenemende mate geschikt voor bewoning. Het plangebied is van oudsher benut voor agrarische exploitatie. Het plangebied kent zones met hoge, middelmatige en lage verwachtingswaarden.

De boeren maakten gebruik van het natuurlijke reliëf in het landschap en vestigden zich op rivierduinen, oeverwallen, dekzandkoppen of brachten zelf een verhoogd woonplateau aan, de zogenaamde 'belten', oftewel terpen. Oeverwallen en rivierduinen bevinden zich in de oeverzone van de IJssel. Doordat de bedding van de rivier zich -vóór de bedijking- regelmatig verplaatste, zijn deze landschappelijke elementen tamelijk verspreid gelegen in de oeverzone. Het plangebied bevat een deel van een oud rivierduin.


Beheersmaatregelen

De gemeente heeft een archeologische zorgplicht. In dit bestemmingsplan moet de gemeente dan ook aangeven hoe wordt omgegaan met de archeologische waarden in het plangebied. Het beheer hiervan vindt plaats door de archeologische waarde(n) van de verschillende locaties te vermelden op de begeleidende plankaart inclusief bepalingen (regels) voor grondgebruik. Hieruit vloeit een selectiebeleid voort.

In 2009 heeft de gemeente Kampen een kadernota voor archeologische monumentenzorg vastgesteld en is de archeologische waardenkaart tot stand gekomen die een volledig overzicht verschaft van de aanwezige vindplaatsen (monumenten) en verwachtingswaarden binnen het gemeentelijk grondgebied.

Eigen gemeentelijk archeologiebeleid wordt in 2013 vastgesteld; tot zolang vigeert rijksbeleid.

In 2011 is de Erfgoedverordening vastgesteld die beleidsregels stelt voor de monumenten en de verwachtingwaarden op de archeologische waardenkaart.

De status van het terrein kan in een aantal gevallen een belemmering zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Bij planontwikkeling dienen de locaties met archeologische waarden intact te blijven. Wanneer dat niet het geval is, kan de initiatiefnemer tot eventuele bodemverstoring in een aantal gevallen verplicht worden de kosten te dragen voor archeologisch onderzoek. De gemeente geeft in de vorm van planregels aan wanneer een onderzoeksplicht geldt. Pas wanneer een -mogelijk- waardevolle locatie naar het oordeel van de gemeente voldoende is onderzocht wordt vrijstelling van onderzoeksplicht verleend. De status van de locatie wordt opgeheven en archeologievrij verklaard. De gemeente doet dit door voor de deellocatie een selectiebesluit te verstrekken.


Bepalingen

Voor de terreinen met een lage verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 10.000 m2. Wanneer ruimtelijke planvorming beneden deze grens blijft geldt vrijstelling. Deze waardestelling kent geen aanduiding op plankaarten. Voor de terreinen met een middelmatige verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 5.000 m2. Deze waardestelling kent de aanduiding op plankaarten: waarde - archeologie 2. Voor de terreinen met een hoge verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 2.500 m2. Deze waardestelling kent de aanduiding: waarde - archeologie 1.

Bij eventueel onderzoek is de gemeente minimaal als toezichthouder betrokken. Voor alle bodemroerende ingrepen blijft de archeologische meldingsplicht, op grond van de Monumentenwet, onverminderd voor het volledige plangebied van kracht. Ook wanneer voor een plangebied, na een eventueel Inventariserend VeldOnderzoek (IVO), een vrijstelling is verleend, blijft de plicht tot melding van archeologische sporen of objecten, volgens artikelen 53 en 54 van de Monumentenwet, van kracht.

3.6.2 Cultuurhistorie

Inleiding

Het plangebied is gelegen tussen de oude hoger gelegen kernen van IJsselmuiden en Grafhorst. Een gedeelte van het gebied ligt op de rivierduin die deze kernen met elkaar verbindt. Het noordelijk deel van het plangebied, op historische kaarten de Uithoek genoemd hoorde bij IJsselmuiden en grenst aan het voormalig grondgebied van Grafhorst. IJsselmuiden wordt in schriftelijke bronnen voor het eerst in 1133 vermeld. Na de fusie van IJsselmuiden en Kampen in 2001 vallen deze grondgebieden onder de gemeente Kampen.


Het tuinbouwgebied ten oosten van de Plasweg en de Grafhorsterweg is relatief jong en ligt juist heel laag vanwege de turfwinning maar is deel van de polder Mastenbroek die in de 12de eeuw werd ontgonnen. Deze stond onder invloed van de bisschop van Utrecht, de heren van Voorst en de steden Kampen, Zwolle en Wilsum. Na een oorlog over dit gebied werd dit in 1364 door bisschop Jan van Arkel verdeeld. Het grondgebied van de huidige Koekoekspolder, grenzend aan de Kamperzeedijk, werd waarschijnlijk geschonken aan Zalk en Wilsum.

Op de 19de eeuwse kaarten wordt het gebied tussen de Bergweg en de Grafhorsterweg aangeduid als de Uithoek. Ten oosten hiervan liggen van noord naar zuid, Noorderwijk, Zuiderwijk, Oosterlanden en Losse Landen.

De natuurlijke laag

De wording van dit gebied is sterk bepaald door de invloed van de IJssel, in combinatie met de getijdenwerking van de rivier en de wind. Tot in de middeleeuwen was dit een gebied, waarin de IJssel zich met verschillende armen een weg zocht richting het Flevomeer. Het grondgebied bestond uit oeverwallen, laagveen en rivierduinen. Langs de Grafhorsterweg strekt zich een rivierduin uit die via de Plasweg richting de Burgemeester van Engelenweg leidt. In de buurt van de Koekkoeksweg is deze rivierduin zichtbaar door het grote hoogteverschil tussen het veengebied aan de oostzijde en Zandberg aan de westzijde van de Plasweg. Aardkundig hebben deze rivierduinen een hoge cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0008.png"

Geomorfologische kaart. Hierop zijn duidelijk de zandruggen te zien die van het noordelijk deel naar het zuidelijk deel van het plangebied lopen.

Wijze van bescherming

Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan is het niet nodig om regels op te nemen om de bovengenoemde waarden te beschermen. De restanten van de rivierduin heeft overigens bescherming door de waarde archeologie. Wanneer binnen het plangebied ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen worden gemaakt is het wel nodig om regels ter bescherming van de bovengenoemde waarden op te nemen.

De laag van de agrarische landschappen

Tot in het begin van de 20ste eeuw was het plangebied hoofdzakelijk een agrarisch gebied. In het Zwijnsleger, het lager gelegen gedeelte langs de Koekoek werd turf gestoken.

Omstreeks 1818 kenmerkte de verkaveling van het gehele plangebied zich door de onregelmatige uitwaaierende percelen die voortkomen uit de hoogteverschillen in het terrein. De hoger gelegen gronden ter plaatse van de Grafhorsterweg, de Bergweg en de Plasweg werden hoofdzakelijk als landbouwgrond gebruikt. Tussen de Bergweg en de Grafhorsterweg ligt een stuk grond dat in die tijd bij de gemeente IJsselmuiden hoorde. Het is niet uitgesloten dat dit was bestemd als gemeenschappelijke bouw- of weidegrond. Aan de oostzijde van de Plasweg loopt de grond richting de Koekoek af waardoor de landbouwgrond overging in weilanden en aan de rand van de Koekoek alleen geschikt was voor hooiland en bosbouw. Inmiddels zijn veel gronden samengevoegd maar de onregelmatige verkaveling is voor een deel nog herkenbaar aanwezig.

In 1851 startte men met de winning van turf aan de westelijke zijde van de Koekoek. Na de periode van vervening en de drooglegging rond 1910 is het gebied voor de land- en tuinbouw in gebruik genomen.

In het plangebied noordelijk gedeelte van het plangebied zijn de voormalige weidegronden nu hoofdzakelijk in gebruik als sportveld en begraafplaats.


Op sommige plaatsen is de historische verkaveling nog herkenbaar in het landschap maar de historische parcellering van gebied ten noorden van de Bergweg is geheel verstoord door de aanleg van de sportvelden. Door de lintbebouwing aan de Plasweg en de bebouwing ten oosten van de Grafhorsterweg zijn de historische perceelslijnen langs deze wegen ook verdwenen. Omdat de verkaveling over het algemeen niet gaaf aanwezig is heeft deze geen hoge cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0009.png"

Topografische kaart 1903. Onregelmatige verkaveling in verband met hoogteverschillen. De donkerblauwe stroken zijn de plaatsen waar turf werd gewonnen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0010.png"

Kadastrale minuut 1818, Verspreide bebouwing langs de Plasweg en de Grafhorsterweg. Boven in deze afbeelding ligt de Bergweg met het erf Groot Balland.

Wijze van bescherming

Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan is het niet nodig om regels op te nemen om de bovengenoemde waarden te beschermen. De binnen het plangebied gelegen Grafhorsterweg, Kamperzeedijk en de Branderdijk hebben bescherming door de waarde archeologie en verkeer.

Wanneer binnen het plangebied ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen worden gemaakt is het wel nodig om regels ter bescherming van de bovengenoemde waarden op te nemen.


De wegen en dijken

In 1646 werd de Nieuweweg aangelegd als onderdeel van de verbinding Kampen-Genemuiden. Bij het landgoed Laanzicht eindigde de klinker weg en ging deze als grindpad verder richting Grafhorst.

Bij de Uithoek sloot deze ten zuiden van Grafhorst aan op de Binnenweg en vervolgde zijn weg via de Mastenbroekerdijk(Kamperzeedijk) richting Genemuiden. De gronden aan beide zijden van de weg hebben een ten opzichte van elkaar afwijkende verkavelingsrichting. Deze weg is dus een structuurbepalend element.

Ter plaatse van de Bergweg sluit de Branddijk(Branderdijk) aan op de Grafhorsterweg. De dijk staat al op de kaart van Hattinga uit 1749 maar is waarschijnlijk vlak na 1339 aangelegd. Deze dijk wordt vooral aan de landzijde bebouwd.


De Bergweg doet zijn naam eer aan door de verhoogde ligging. Het is ook al een oude weg die voorkomt op de kadastrale minuut van 1818. Ook de Oudendijk op de scheiding met de Koekoekspolder komt op de kadastrale minuut van 1818 voor. Dit geldt niet voor de Ringdijk, deze is in het begin van de vorige eeuw aangelegd om de bemaling te beperken tot het gebied ten oosten hiervan. De Kamperzeedijk die als weg langs het oostelijk deel van Grafhorst loopt is in het midden van de vorige eeuw aangelegd en vormt nu de scheiding tussen de bebouwing van Grafhorst en de randzone van de Koekoek.


De Plasweg, de Grafhorsterweg, de Kamperzeedijk, Branderdijk en de Oudendijk zijn belangrijke structuurbepalend elementen in het landschap en zijn cultuurhistorisch waardevol.

De stedelijke laag


Bebouwing

Op de kadastrale minuut van 1818 beperkt de bebouwing in dit gebied zich hoofdzakelijk tot enkele boerderijen langs de Plasweg en de Grafhorsterweg. Alleen in het gebied rond de Bergweg was een concentratie van bebouwing aanwezig. Hier stonden de boerderijen Groot- en klein Balland. De gevels van de panden Bergweg 24 en 28 komen overeen met de contouren van Groot Balland op de kadastrale minuut. Het is dan ook aannemelijk dat deze panden restanten van de historische bouwmassa van deze oude boerderij bevatten. Pas na 1930 wordt de lintbebouwing aan de Plasweg en de Grafhorsterweg aanmerkelijk verdicht. De Plasweg krijgt het uiterlijk van een woonstraat die aan twee kanten wordt bebouwd. Opmerkelijk zijn hier de tuinderswoningen met hun mansardekappen die ook in de Koekoek veel voorkomen. De bebouwing aan de Grafhorsterweg is over het algemeen wat minder verdicht maar qua volumes grootschaliger.

Over het algemeen heeft de bebouwing in het plangebied geen hoge cultuurhistorische waarde. In de lijst van karakteristieke panden worden de uitzonderingen genoemd.


Begraafplaats

In 1857 realiseerde de gemeente Grafhorst een begraafplaats op een langwerpig perceel aan de Grafhorsterdijk. Ten behoeve van deze functie werd in 1880 een lijkenhuisje gebouwd. Deze werd bij de uitbreiding in 1906 vervangen door het exemplaar dat nu nog op de begraafplaats aanwezig is.

Het toegangspad vanaf de Grafhorsterweg wekt een fraai beeld, maar het hekwerk dat toegang geeft tot de begraafplaats oogt alleen maar oud. Achter het toegangshek is nog wel iets van de eerste uitbreiding te herkennen. Hier ligt namelijk een kleine lus waar destijds de lijkkoets kon keren. Hoewel geasfalteerd, geeft het een beeld van hoe de uitbreiding er een eeuw geleden uit moet hebben gezien.

Van de aanleg is de oorspronkelijke begraafplaats en de eerste uitbreiding van waarde.

3.6.3 Monumentenzorg
3.6.3.1 Rijks- en gemeentelijke monumenten

Er zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten in het plangebied aanwezig.

3.6.3.2 Karakteristieke panden

De volgende karakteristieke panden zijn aanwezig:


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0011.png"
Bergweg 28

Dit erf wordt op de kadastrale minuut van 1818 vermeld als Groot Balland.
Deze hallenhuisboerderij met baksteen gevels heeft één bouwlaag onder een gewolfd rieten dak. De gevel van de woning heeft een a-symmetrische indeling met een voordeurkozijn en smalle hoge schuifvensters waarboven segmentbogen met sluitstenen zijn geplaatst. De gevel wordt afgesloten door een houten gootlijst waarboven een kleine dakkapel staat. Het voorhuis is aan de linkerzijde uitgebreid met een lessenaarskap en aan de rechterzijde met een schuur met een zadeldak haaks op de kaprichting van het huis.

De hallenhuisboerderij, is van cultuurhistorisch belang als voorbeeld van een streekeigen historische boerderij waarvan delen van de bouwsubstantie kunnen dateren van voor 1818.


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0012.png"


Bergweg 24

Oorspronkelijk maakte ook dit erf deel uit van Groot Balland. Mogelijk is dit woonhuis oorspronkelijk als schuur gebouwd. In het pand bevinden zich restanten van de historische kapconstructie.

Deze hallenhuis boerderij met baksteen gevels en een asymmetrische gevelindeling heeft één bouwlaag onder een gewolfd rieten dak.

De hallenhuisboerderij, is van cultuurhistorisch belang als voorbeeld van een streekeigen historische boerderij waarvan delen van de bouwsubstantie kunnen dateren van voor 1818.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0013.png"


Grafhorsterweg 18

Deze hallenhuis (woon)boerderij met baksteen gevels en een symmetrische gevelindeling heeft één bouwlaag onder een gewolfd rieten dak.

De hallenhuisboerderij, is van cultuurhistorisch belang als voorbeeld van een streekeigen historische boerderij waarvan delen van de bouwsubstantie kunnen dateren van voor 1818.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0014.png"


Grafhorsterweg 22

Deze hallenhuis (woon)boerderij met baksteen gevels heeft één bouwlaag onder een gewolfd rieten dak. De voorgevel heeft een een asymmetrische gevelindeling met schuifvensters en luiken boven een gestucte plint.

De hallenhuisboerderij, is van cultuurhistorisch belang als voorbeeld van een streekeigen historische boerderij waarvan delen van de bouwsubstantie kunnen dateren van voor 1818.

Grafhorsterweg 71-73

Deze hallenhuis (woon)boerderij met wit gestuckte gevels heeft één bouwlaag onder een gewolfd rieten dak. De voorgevel heeft een symmetrische gevelindeling en smalle hoge vensters met luiken boven een gestucte plint. De hallenhuisboerderij, is van cultuurhistorisch belang als voorbeeld van een streekeigen historische boerderij waarvan delen van de bouwsubstantie kunnen dateren van voor 1818.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991124-OW01_0015.png"


Grafhorsterweg 75-79

Lijkenhuisje uit 1906 op begraafplaats Grafhorst. Het huisje heeft in de voorgevel een dubbele deur onder een rondboog. De ruimte onder de boog is ingevuld met decoratief metselwerk. In de tuitgevel is nog een rond venster opgenomen met een gietijzeren raam. De gevel is voorzien van uitgemetselde schouders en een rollaag met in de top een kleine uitkraging. Het zadeldak is gedekt met muldenpannen. In de zijgevels is rechts een enkel vierruitsvenster opgenomen en links twee.

Het lijkenhuisje heeft een hoge cultuurhistorische waarde als onderdeel van de historische aanleg van de begraafplaats.

 

Wijze van bescherming

Om de karakteristieke panden in het plangebied te beschermen zijn de op de verbeelding aangegeven karakteristieke panden beschermd via de karakteristiekregeling in het bestemmingsplan.

3.7 Toepassen besluit m.e.r.

3.7.1 Wettelijk kader

Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Kampen) zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.


Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Voor deze toets die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.


Mer-plichtige inrichtingen

Indien het (nieuwe) bestemmingsplan de vestiging van inrichtingen mogelijk maakt welke genoemd zijn in het Besluit milieu-effectrapportage is het plan zelf MER-plichtig. Het gaat dan alleen om inrichtingen welke zich nog nieuw kunnen vestigen, niet eventueel reeds aanwezige inrichtingen (RvSt18 juni 2008,nr 200704458/1).


In het voorliggende plan worden vestigingen van inrichtingen zoals genoemd in de bijlagen C en D van het Besluit uitgesloten, zodat ook hierdoor geen MER-plicht ontstaat. De nieuwvestiging van dergelijke bedrijven liggen in eerste instantie niet voor de hand voor het plangebied.


Plichten voortvloeiend uit de Natuurbeschermingswet

Ook op grond van de Natuurbeschermingswet kan een MER plicht ontstaan indien er sprake zou zijn van mogelijk "significant negatief effect" ten gevolge van het bestemmingsplan. Als daar sprake van is moet een zogenaamde passende beoordeling worden opgesteld en ontstaat er een MER-plicht. Als uit een zogenaamde "voortoets" is gebleken dat geen "significant negatief effect" te verwachten is, en dus geen "passende beoordeling" gemaakt moet worden is een MER-plicht dus ook niet aan de orde.


in het kader van het naast gelegen bestemmingsplan koekoekspolder is door bureau Oranjewoud onderzocht of er ten aanzien van de beschermde Natura 2000 gebieden significant negatieve effecten zijn te verwachten. De conclusie uit het opgestelde rapport luidt dat door het plan geen significant negatieve gevolgen zullen optreden en dus ook op grond van de Natuurbeschermingswet geen MERplicht aanwezig is. Doordat het onderhavig plan nagenoeg geen extra ruimte biedt voor uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven en zover deze beperkte ruimte eventueel wordt opgevuld, kan doormiddel van het toepassen van mitigerende maatregelen de stikstof emissie per saldo zelfs omlaag gebracht worden. Verder is de impact van het plan koekoekspolder vele malen groter dan het onderhavig plan, gezien de afstand tot stikstofgevoelige locaties ca. 3 km en de eventuele cumulatie van stikstofdepositie, kan gesteld worden dat voor het plan geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Het rapport is als bijlage toegevoegd.

3.7.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.


Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd.


De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.


Milieuzonering

Het voorliggende plan is een actualiserend plan waarbij het uitgangspunt is dat elk bedrijf een omgevingsvergunning (milieuvergunning) heeft die afgestemd is op de huidige situatie. Voor de bedrijvigheid geldt dat de vigerende vergunningen, voor zover van toepassing, en geldende besluiten afdoende moeten worden geacht. Al met al zal er dan ook geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.


Luchtkwaliteit

In het voorliggende plan worden uitsluitend bestaande functies vastgelegd. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die direct van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er is dan ook geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.


Geluid

De wegen in het plangebied zijn al bestaand. Daarnaast worden de bestaande wegen ook niet gewijzigd. De geluidbelasting voor de bestaande woningen blijft gelijk. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.


Bodem

Het bestemmingsplan IJsselmuiden Dorpsrand kent een overwegend conserverend karakter. Met het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij de bodem een belemmering kan vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.


Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling (een planologische actualisering van een bestaand plan) heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In het onderhavige geval is er sprake van een consoliderend plan, waaraan derhalve voor de gemeente geen kosten zijn verbonden.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'IIJsselmuiden Dorpsrand’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.


De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels.
  • Bestemmingsregels.
  • Algemene regels.
  • Overgangs- en slotregels


In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'IJsselmuiden Dorpsrand' komen de volgende bestemmingen voor:

5.3.1.1 Agrarisch

Op de percelen die als weidegrond zijn ingericht, is de bestemming Agrarisch gelegd. Binnen de bestemming Agrarisch kan agrarische bedrijfsvoering plaatsvinden (waaronder het weiden van geiten, schapen en paarden), maar het is niet mogelijk om gebouwen binnen deze bestemming te bouwen, tenzij het gaat om bestaande gebouwen. Deze laatste zijn voorzien van een bouwvlak. Ook een inrichting en gebruik van de gronden als (sier)tuin is niet toegestaan, zodat de agrarische uitstraling gewaarborgd blijft. Binnen de bestemmingsomschrijving is ook water toegestaan. Het gaat hier om sloten en waterpartijen die ondergeschikt zijn en niet onder de Keur van het Waterschap vallen.

5.3.1.2 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

Voor het bestemmen van agrarische bedrijven is een aparte bestemming van toepassing. Binnen een bestemmingsvlak is slechts één agrarisch bedrijf toegestaan. Het moet gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf. Een bijzonderheid is het uitsluiten van bedrijfsvestigingen die wat betreft omvang en activiteiten vallen in de categorieën die genoemd worden in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.

Bij het agrarisch bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan. Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de bedrijfswoning zijn verbonden aan een oppervlakte maat (100 m²) en dienen op 1 meter afstand van de voorgevel of het verlengde ervan te worden gebouwd.

Hiernaast zijn bedrijfsgebouwen en diverse silo's bij recht toegestaan. Het hele bouwvlak mag bebouwd worden.

Er is een afwijkingsregeling voor nevenactiviteiten opgenomen. deze regeling maakt een mini-camping tot 25 kampeermiddelen mogelijk. Hiernaast zijn beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten tot 250 m2 in de gebouwen mogelijk.

Ook is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bij bedrijfsbeeindiging het perceel om te zetten naar een woonbestemming. Door de ruime wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk maatwerk te verrichten door ook delen van het vrijkomende perceel als natuur, tuin, water, bos of agrarisch te bestemmen. Een voorwaarde voor medewerking is de milieutechnische uitvoerbaarheid en een ruimtelijke verbetering door de sloop van niet-functionele gebouwen.

5.3.1.3 Agrarisch - Glastuinbouw

Voor het bestemmen van de glastuinbouwbedrijven is een aparte bestemming van toepassing. Binnen een bestemmingsvlak is slechts één agrarisch bedrijf toegestaan. Bij het agrarisch bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan. Vrijstaande bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de bedrijfswoning zijn verbonden aan een oppervlakte maat (100 m²) en dienen op 1 meter afstand van de voorgevel of het verlengde ervan te worden gebouwd.

Hiernaast zijn bedrijfsgebouwen en kassen bij recht toegestaan. Het hele bouwvlak mag bebouwd worden.

Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om bij bedrijfsbeeindiging het perceel om te zetten naar een woonbestemming. Door de ruime wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk maatwerk te verrichten door ook delen van het vrijkomende perceel als natuur, tuin, water, bos of agrarisch te bestemmen. Een voorwaarde voor medewerking is de milieutechnische uitvoerbaarheid en een ruimtelijke verbetering door de sloop van niet-functionele gebouwen.

5.3.1.4 Bedrijf

De bestaande bedrijven zijn geregeld in de bestemming ‘Bedrijf’. Hierbij is maximaal bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 van de ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’ toegelaten, tenzij er op dit moment een hogere categorie aanwezig is. In dat geval wordt dat bedrijf specifiek toegelaten in de planregels. Deze zijn aangeduid met ‘Specifieke vorm van bedrijf – aanvullende bedrijfsactiviteit’ waarvoor in de bijlage van de planregels een overzichtslijst is opgenomen.

Afwijken en wijzigen

Middels een afwijking van de bouwregels kunnen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een goot- en bouwhoogte van 3, resp. 5 m. Verder is het middels het afwijken van de gebruiksregels mogelijk bedrijven te vestigen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, maar daarmee wel vergelijkbaar zijn en bedrijven te vestigen uit de naast hogere categorie die kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven uit categorie 1 en 2.

5.3.1.5 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

De nutsvoorzieningen in het plangebied krijgen een aparte bestemming, namelijk ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’. De kleinere nutsvoorzieningen zijn niet bestemd, omdat deze onder het vergunningsvrij bouwen vallen.

5.3.1.6 Bos

De bospercelen aan de Grafhorsterweg en bij het Pieter Zandt College hebben de bestemming 'Bos' gekregen. In deze bestemming worden de natuur- en landschapswaarden van dit bos geregeld.

5.3.1.7 Gemengd

De in het plangebied aanwezige detailhandel heeft de bestemming 'Gemengd' gekregen. Binnen deze bestemming zijn onderlinge verschuivingen mogelijk tussen de functies als horeca, detailhandel, dienstverlening wonen en kantoor. De bestaande woningen zijn bij recht mogelijk.

5.3.1.8 Groen

Een enkele structurele groenvoorziening, zoals bij het Pieter Zandt College heeft de bestemming ‘Groen’ gekregen. Op deze wijze is het structuurgroen beschermd. Insteek is dat gronden met de bestemming 'Groen' dusdanig belangrijk groenvoorzieningen zijn, dat verkoop van gronden met deze bestemming aan particulieren niet mogelijk is.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer' of 'Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

5.3.1.9 Maatschappelijk

De bestemming ‘Maatschappelijk’ is een brede bestemming. Hier is voor gekozen om een flexibel gebruik van de gebouwen mogelijk te maken. Hiertoe bestaat weinig bezwaar gezien de vergelijkbare ruimtelijke uitstraling van de mogelijke functies. Gedacht moet worden aan een kerk, moskee, verzorgingstehuis, bejaardentehuis, gehandicaptenzorg, verenigingsgebouwen, onderwijs, openbare dienstverlening, bibliotheek, zwembad e.d.

In de begripsomschrijving behorend bij ‘maatschappelijke voorzieningen’ is geregeld dat ondergeschikte horeca (kantines, theeschenkerij e.d.) ook bij recht mogelijk zijn. Middels maatvoeringaanduidingen is de massa en omvang van het gebouw geregeld. Ten behoeve van de bouw van bijgebouwen, zoals een fietsenstalling of buitenberging is het toegestaan om buiten het bouwvlak 50 m² aan bijgebouwen te bouwen met een hoogte van maximaal 3 meter, dan wel de eerste verdiepingslaag vermeerderd met 30 cm.

5.3.1.10 Maatschappelijk - Begraafplaats

De begraafplaats aan de Grafhorsterweg valt in de bestemming ´Maatschappelijk - Begraafplaats´. Bebouwing is alleen mogelijk binnen het bouwvlak.

Regeling karakteristiek

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt kan het gewenst zijn om bepaalde panden vanwege hun exterieur en/of interieur te beschermen. Binnen de gemeente Kampen vindt deze bescherming op drie niveau’s plaats, namelijk door de aanwijzing als Rijksmonument, Gemeentelijk monument of een aanduiding als karakteristiek in het bestemmingsplan. In de algemene bouwregels worden beperkingen gesteld ten aanzien van het bouwen binnen de bestemmingen waarin deze aanduiding voorkomt, zoals hier voor het lijkenhuisje.

5.3.1.11 Recreatie - Volkstuin

De volkstuinen in het plangebied vallen binnen deze bestemming. Er mag enkel in het bouwvlak worden gebouwd. Bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen niet hoger zijn dan 2 meter.

5.3.1.12 Sport

De aanwezige sportvoorzieningen van de voetbal- en tennisvereniging hebben de bestemming 'Sport' gekregen. De bebouwing is voorzien van een bouwvlak.

5.3.1.13 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.1.14 Verkeer

De hoofdwegen hebben de bestemming ‘Verkeer’ gekregen.

5.3.1.15 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ wordt gelegd op gebieden met een overwegend verblijfskarakter. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.

Wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om gronden binnen deze bestemming die aan de openbaarheid worden onttrokken de bestemming 'Tuin' of 'Wonen' te geven.

5.3.1.16 Water

De hoofdwatergangen in het plangebied zijn bestemd als ‘Water’.

5.3.1.17 Wonen

Deze bestemming staat het gebruik voor 'Wonen' toe. Voor de woningen is de oppervlakte van het hoofdgebouw doormiddel van een bouwvlak gemaximeerd gekoppeld aan een inhoudsmaat in de regels. Per bouwvlak is één wooneenheid toegestaan, tenzij anders aangeduid. Het is bij recht mogelijk om tot 50% van het bouwperceel met een maximum van 100 m2 bijbehorende bouwwerken te bouwen.

Binnen de woonbestemming is het mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis of een bed & breakfast te beginnen.

Middels een omgevingsvergunning is het bij afwijking mogelijk om tot 350 m² aanbijbehorende bouwwerken te bouwen als daarvoor landschapsontsierende gebouwen worden afgebroken. Verder mogen bij afwijking lichtmasten bij paardenbakken worden geplaatst.

Regeling karakteristiek

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt kan het gewenst zijn om bepaalde panden vanwege hun exterieur en/of interieur te beschermen. Binnen de gemeente Kampen vindt deze bescherming op drie niveau’s plaats, namelijk door de aanwijzing als Rijksmonument, Gemeentelijk monument of een aanduiding als karakteristiek in het bestemmingsplan. In de algemene bouwregels worden beperkingen gesteld ten aanzien van het bouwen binnen de bestemmingen waarin deze aanduiding voorkomt, zoals hier enkele woonboerderijen.

5.3.1.18 Wonen - Woonwagenstandplaats

De woonwagenstandplaats aan de Bergweg is met de bestemming 'Wonen-Woonwagenstandplaats' aangegeven. Middels een aanduiding is het aantal standplaatsen aangeduid.

5.3.2 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde-Archeologie 1;
  • Waarde-Archeologie 2;
  • Waterstaat-Waterkering.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

Een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' is opgenomen overeenkomstig het Barro.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘Vooroverleg Ruimtelijke Plannen’. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Voor wat betreft de ‘Vooroverleglijst Ruimtelkijke Plannen' is er sprake van een ontwerpbestemmingsplan in categorie B.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland, waarbij zij deze op 11 maart 2013 hebben goedgekeurd. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Inspraak

PM

6.3 Zienswijzen

PM