direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beltweg en omgeving
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991147-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Dit bestemmingsplan "Beltweg en omgeving" is deels conserverend van aard en deels ontwikkelingsgericht. Voor een deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Brunnepe - Oranjewijk". Voor het overige geldt dat per 1 juli 2013 het tot dan toe geldende bestemmingsplan is vervallen.

Het ontwikkelingsgerichte deel heeft met name betrekking op de voormalige gemeentewerf aan de Beltweg. Het hele te ontwikkelen terrein is in eigendom van de gemeente. Op het terrein zijn historische panden aanwezig waarvan er één een monumentale status heeft. Momenteel staan de panden grotendeels leeg en ligt het terrein braak.

De gemeente wil het terrein geschikt maken voor een gecombineerde woon-werk bestemming (ambachtelijke en creatieve bedrijvigheid). Het uitgangspunt bij deze ontwikkeling is dat het historische karakter van het terrein behouden blijft. Dit betekent dat de bestaande bebouwing en het karakter van het terrein - met tussen de gebouwen een open erf - wordt gehandhaafd. De gemeente draagt zorg voor de inrichting van het buitenterrein, terwijl de panden door derden worden ontwikkeld. Er wordt één nieuwe woning en een nieuwe woonwagenstandplaats mogelijk gemaakt.

Het conserverende deel heeft betrekking op de jachthaven, het woonwagenterrein, groen, water en verkeer. Het terrein tussen de Loswalweg en de Beltweg is bestemd voor ambachtelijke creatieve bedrijven. Dit sluit aan bij de voormalige bestemming “terrein voor gemeentebedrijven”.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Beltweg en omgeving" bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991147-OW01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de IJssel. Aan de westzijde ligt aan de andere zijde van de Loswalweg het bedrijventerrein Haatland en aan de oostzijde de woonwijk Brunnepe. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door de Beltweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0001.png"

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied is deels het bestemmingsplan Brunnepe Oranjewijk van toepassing. De jachthaven, de woonwagens, de volkstuinen, watergang De Riete en aansluitende openbare ruimte vallen binnen dit plan. Het plan is vastgesteld door de Raad op 2 februari 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 23 mei 2006. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan "Beltweg en omgeving" vervalt dit plan voor het betreffende deel.

Voor het overige plangebied geldt geen bestemmingsplan (zogenaamde 'witte vlek') . Per 1 juli 2013 is het "Plan in Onderdelen" (vastgesteld op 21 september 1948) vervallen. Dit betekent dat in de gebiedjes waar het plan in onderdelen gold teruggevallen wordt op de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening. De bestemming "Terrein voor gemeentebedrijven" gold hier voorheen.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de ontwikkelingen in het plangebied;
  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 3;
  • de onderzoeksaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Onder het laatste vallen inspraak en overleg;
  • Hoofdstuk 6 betreft een toelichting op de juridische planopzet;
  • Het laatste hoofdstuk beschrijft het overleg en de uitkomsten van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en ontwikkelingen

2.1 Huidige situatie

Algemeen

Het gebied vormt een relatief groene zone tussen de wijk Brunnepe en bedrijventerrein Haatland. In het plangebied ligt aan de noordzijde jachthaven de Riette. Ten zuiden daarvan ligt een fietspad en een hondentoilet. Door het plangebied loopt de watergang De Riette. Aan de oostzijde daarvan ligt een groen gebied dat deels gebruikt wordt voor volkstuinen en een speeltuintje. Aan de westzijde ligt de voormalige gemeentewerf. Onder het volgende kopje wordt hier nader op ingegaan. Zuidelijk hiervan ligt een woonwagencomplex bestaande uit 8 standplaatsen rond een groen veldje. Het gebied tussen de Beltweg en de Loswalweg ligt momenteel braak.

Locatie voormalige gemeentewerf

Het terrein van de voormalige werf van de reiniging bestaat uit twee erven waaromheen karakteristieke bebouwing is gegroepeerd. De bebouwing bestaat uit woon- en werkpanden in gevarieerde volumes in één tot twee bouwlagen. Met uitzondering van de stallingen voor voertuigen zijn de bouwvolumes voorzien van een kap. Het oudste erf aan de noordzijde wordt begrensd door Loswalweg 9. Dit is een L-vormige historische woning met atelier. Daarnaast staat Beltweg 25, een langwerpig kantoortje. Centraal tussen beide erven staat de voormalige paardenstal Beltweg 27. Op het nieuwste erf aan de zuidzijde staan twee stallingen voor voertuigen, Beltweg 29 en een garagewerkplaats, Beltweg 31.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0002.png"

Luchtfoto met de beide erven; met rode stippellijn aangegeven is het terrein van de voormailige gemeentewerf

2.2 Ontwikkelingen

Locatie voormalige gemeentewerf

Er worden in totaal vijf uitgeefbare percelen gerealiseerd waarvan vier met bestaande bebouwing (huisnummers 25, 27, 29 en 31). Bij huisnummers 27 en 29 wordt het realiseren van een aanbouw mogelijk gemaakt (aangegeven met een kruis). Op het perceel met huisnummer 33 is geen bestaande bebouwing aanwezig, dit perceel wordt verkocht als bouwkavel. Loswalweg 9 wordt vooralsnog niet verkocht, dit perceel behoudt de huidige functie (woning met atelier). Tussen de bebouwing blijft het open erf behouden. Ten behoeve van de herontwikkeling wordt het erf wel geëgaliseerd en opnieuw bestraat. In het openbare gedeelte van de verharding worden de nutsvoorzieningen aangebracht. Op ieder uit te geven perceel wordt de mogelijkheid gecreëerd voor het aanleggen van een tuin. Aan de noordzijde van het terrein wordt openbaar groen gerealiseerd en aan de zuidwestkant wordt een klein deel van het terrein geschikt gemaakt voor een woonwagenstandplaats. Dit terreindeel grenst aan het bestaande woonwagenterrein. In de huidige situatie is er sprake van een hoogteverschil in het terrein. In het kader van de herontwikkeling is het mogelijk om de oostkant van het terrein op te hogen.

Het terrein en de daarop aanwezige karakteristieke bebouwing is op dit moment aan verval onderhevig. Door de herontwikkeling van het terrein blijft deze bebouwing met in het centrum de monumentale stallen behouden en krijgt het de uitstraling van een aantrekkelijk werk- en woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0003.png"

afbeelding ontwikkeling voormalige gemeentewerf Beltweg

 

Woonwagenstandplaats

Als onderdeel van de herontwikkeling van de gemeentewerf, op het perceel direct naast de woonwagenlocatie wordt een nieuwe woonwagenstandplaats mogelijk gemaakt. De bestemming voor woonwagens wordt hiervoor ten opzichte van het geldende bestemmingsplan slechts minimaal verruimd.

Groene verbinding

De gronden waar de volkstuinen liggen, zijn eigendom van de gemeente (grondbedrijf). In de jaren 90 is de huur opgezegd in verband met de voorgenomen privatisering van de volkstuinen. Echter na de opzegging hebben bewoners er weer volkstuinen gemaakt. Daar is niet op gehandhaafd.

De Riete loopt door richting Brunneperhaven en vervolgens richting Pleviersingel en langs Grutto richting Kievitstraat (licht groen op onderstaande kaart). In de groenstructuurvisie is de beoogde ontwikkeling als volgt verwoord:

De Riete: historische waterloop met omgeving ontwikkelen tot een samenhangende natuurlijk-landschappelijke eenheid, herstel hoogstamboomgaard en herstel oude haven (cf. plan Brunneperhaven) met aandacht voor zichtlijnen het gebied in en toegankelijkheid via een informeel verbindend wandelpad.

Er is een plan om een wandelroute rondom de stad te realiseren door en tussen de verschillende groengebieden. Een deel van die groene wandelroute betreft de verbinding Riete/Berkpark naar Louise de Colignysingel. Bij elke planontwikkeling in het gebied is die wandelverbinding randvoorwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0004.png"

Palingrokerij

Mateboer Projectontwikkeling BV realiseert op het terrein van de voormalige Berk-fabriek een nieuwe woonwijk met circa 200 wooneenheden: het Berkpark. Op de plek van een beoogde woontoren bevindt zich een voormalige palingrokerij. Deze bestaat uit rookhokken, twee aanpalende woningen en een naastgelegen haringinleggerij.

Voor de ontwikkeling van het Berkpark was een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit is meegenomen in het bestemmingsplan “Brunnepe-Oranjewijk”. De gemeenteraad heeft deze in 2005 vastgesteld. De provincie Overijssel heeft het bestemmingsplan daarna goedgekeurd. Tegen dit goedkeuringsbesluit is door een belanghebbende beroep aangetekend, omdat het bestemmingsplan het mogelijk maakt een woontoren te realiseren op de locatie van de palingrokerij. De Raad van State heeft vervolgens het goedkeuringsbesluit deels vernietigd, omdat de cultuurhistorische waarde van de palingrokerij onvoldoende was gemotiveerd.

De gemeente heeft vervolgens het Gelders Genootschap opdracht gegeven om de cultuurhistorische waarde van de palingrokerij te onderzoeken. Deze concludeert in haar advies van 13 februari 2008 dat de rookhokken voor Kampen een hoge cultuurhistorische waarde hebben en het behouden waard zijn, omdat het van belang is de herinnering aan de historische scheepvaart en visvangst te waarborgen. Voor de cultuurhistorische waarde van de palingrokerij is het in stand houden van de aangrenzende woningen en haringinleggerij niet nodig.

Wegens het ontbreken van een historische stedenbouwkundige samenhang adviseert het Gelders Genootschap de palingrokerij te verplaatsen naar een goede plek bij een haventje. Doordat daar een directe relatie met het water van de IJssel is, komt de vroegere functie van de palingrokerij op deze manier zo goed mogelijk tot zijn recht.

De gemeente onderschrijft het advies van het Gelders Genootschap en er wordt een onderzoek ingesteld naar mogelijke verplaatsingslocaties voor de rookhokken. Op basis van het ingestelde onderzoek worden twee locaties genoemd die kansrijk zijn. Dit zijn de Koggewerf en de Brunneperhaven/Beltweg. Aangezien het gaat om locaties waar ook andere ontwikkelingen een rol spelen is besloten de palingrokerij mee te nemen in de verdere ontwikkelingen van de twee gebieden.

Ook in tweede instantie heeft de Raad van State op 22 februari 2012 goedkeuring onthouden aan het plandeel ter plaatse van de palingrokerij. De economische omstandigheden en daarmee de situatie op de woningmarkt maken bovendien dat de bouw van de woontoren op de locatie van de palingrokerij nog steeds niet actueel is. Bij het aantrekken van de woningmarkt komt dit opnieuw aan de orde. Vooruitlopend daarop wordt in dit bestemmingsplan planologisch geregeld dat de rookhokken eventueel een plek kunnen krijgen in het gebied Brunneperhaven/Beltweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0005.png"

 

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het plangebied. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

3.1 Europees en rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Er is in dit plangebied grotendeels sprake van hergebruik van bestaande panden. Deze ontwikkeling past dus binnen de visie

3.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst is belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Kampen valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.

Het bestemmingsplan 'Beltweg en omgeving' bevat geen ontwikkelingen die afbreuk doen aan deze doelen. Een nadere omschrijving van het aspect water is terug te vinden in paragraaf 4.5 Water.

3.1.3 Het Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het bestemmingsplan 'Beltweg en omgeving' past binnen het Nationaal Waterplan. Voor een beschrijving van het aspect water zie paragraaf 4.5 Water.

3.1.4 Ruimte voor de Rivier

De Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier dient twee doelen: primair waarborging van voldoende veiligheid en als tweede doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij hoort een concreet maatregelenpakket voor de korte termijn en een doorkijk voor de lange termijn.

Voor de korte termijn was, als hoogwatermaatregel bij Kampen, een zomerbedverlaging van de IJssel opgenomen. Voor de lange termijn opgave was alleen een zomerbedverlaging niet toereikend. De PKB voorzag daarom in een planologische reservering van een ruim gebied ten zuiden en westen van Kampen voor een nader te begrenzen bypass en ten noorden en oosten van Kampen een planologische reservering voor het verleggen van het Noorddiep.

De regio heeft aanleiding gezien de bypass al op korte termijn te realiseren. Op dit moment is een gecombineerd pakket van maatregelen in voorbereiding waarbij sprake is van een zogenaamde verkorte zomerbedverlaging (beginnend bij Kampen), een directe aanleg van de bypass, aangevuld met kleinere maatregelen, om te kunnen voldoen aan de vereiste waterstandsdaling.

3.1.5 Natura 2000-gebieden (2003)

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. Wél liggen rond het plangebied enkele Natura 2000-gebieden. Het Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. In paragraaf 4.6 Ecologie wordt hier nader op ingegaan.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie. Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken.

Met de ontwikkeling in het plan wordt ruimtelijke kwaliteit beoogd door de cultuurhistorisch waardevolle panden een nieuwe functie te geven en de openbare ruimte in te richten. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

3.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

In paragraaf 4.3 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing wordt ingegaan op de verschillende lagen en de waarden in het gebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document. Op de bijbehorende kaart is bijna het hele plangebied aangeduid als groen. Dit komt niet helemaal overeen met de feitelijke situatie en de groensstructuurvisie. Het gebied ten oosten van de Riete krijgt wel een bestemming Groen. Bij het gebied dat aansluit op het bedrijventerrein wordt aangesloten op de voormalige bestemming "Terrein voor gemeentebedrijven" met de bestemming "Bedrijf".

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0006.png"

3.3.2 Woonvisie 2010-2020 (2010) en Lokaal Woonplan (2012)

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst. Deze hangen samen met een groei van Kampen naar 60.000 inwoners, de toenemende vergrijzing, de toenemende behoefte aan het combineren van wonen, zorg en welzijn en het zoeken naar een goed woningaanbod dat aansluit bij de woonwensen.

Het Woonplan is een actieprogramma voor de jaren 2012-2016 om Kampen zo goed mogelijk door de crisis in de bouwsector heen te helpen. Er staan actiepunten in op het gebied van starters stimuleren tot flexibel omgaan met plannen.

De ontwikkelingen zoals die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan passen binnen het beleid zoals dat is beschreven in deze documenten.

3.3.3 Groenstructuurvisie (2012)

Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Groenstructuurvisie zijn de ambities en doelen op het gebied van groen vastgelegd. Met het vaststellen van de visie - 4 oktober 2012 - is het Groenbeleidsplan 2004 komen te vervallen.

De Groenstructuurvisie heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen. Daarnaast geeft de visie aan welke particuliere groengebieden van betekenis zijn voor de groenstructuur.

Op onderstaande afbeelding is te zien dat in het plangebied het groen ten oosten van de Riete onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0007.png"

3.3.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2010)

Het Gemeentelijk Verkeer en VervoerPlan is 3 juni 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het plan bestaat uit drie deelplannen: het categoriseringplan voor gemotoriseerd verkeer, het fietsbeleidsplan en het openbaar vervoerplan. Naast de deelplannen is er een uitvoeringsplan.

Het GVVP geeft een doorkijk tot 2030 en wil met het plan nieuwe ontwikkelingen op het gebied van infrastructuur samen met bestaande beleidskaders integreren tot één integraal kader.

3.3.5 Extern veiligheidsbeleid (2013)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 Bevi-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.3.5.

3.3.6 Welstandsnota (2004)

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.

De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.

De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Het plangebied valt binnen de beschrijving van Brunnepe/ Oranjewijk. De wijk wordt gekenmerkt door een aantal kleine deelgebieden elk met een eigen identiteit en gemeenschappelijke bebouwingskenmerken, doorsneden door historische routes met een sterk heterogene, kleinschalige bebouwing. Een bijzondere kwaliteit is de aanwezigheid van groene, open ruimtes. Ook bestaat een bijzondere visuele en historische relatie met het naastgelegen Berkterrein. Het woonwagenkamp aan de Beltweg wordt als afwijkende woonvorm genoemd. Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.2 Ontwikkelingsgeschiedenis

Het plangebied maakt deel uit van de delta van het mondingsgebied van de IJssel. Hier stroomde het IJsselwater via een aantal geulen in de Zuiderzee. De eerste vermeldingen van deze delta dateren uit de veertiende eeuw. In 1364 schonk bisschop Jan van Arkel de eilanden in de delta met het eraan gekoppelde recht op aanwas aan Kampen. Tot ver in de19e eeuw bleef dit gedeeltelijk buitendijkse gebied vrijwel onbebouwd. Volgens de kadastrale minuut van 1932 werd waterloop de Riette als Brunneper Haven gebruikt. Aan het eind van de 19e eeuw werd een terrein voor een gemeentewerf aangelegd. Ten zuiden hiervan was een gemeentelijke vuilnisbelt. Pas tegen het eind van de 20e eeuw realiseerde men een woonwagenlocatie en enkele woonunits.

4.3 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing

Natuurlijke laag

Het gebied ingesloten tussen IJssel, de grens met Overijssel en voormalige Zuiderzee (nu Drontermeer) is relatief laaggelegen en kent weinig reliëf. Opvallend is de overwegend noord-zuid gerichte structuur van de landschappelijke ondergrond. Langs de IJssel liggen oeverwalafzettingen in een strook min of meer parallel aan de rivier. Ook de oude IJsselarmen volgen hier de noord-zuid gerichtheid van de rivier. In dit deel van het plangebied, op de grens van IJssel en voormalige Zuiderzee, is een onregelmatiger patroon te zien. De IJssel vertakte zich hier in een aantal 'diepen' waartussen kleine eilanden, de zogenaamde 'waarden', ontstonden die in de loop der tijd door verzanding van de geulen aaneengegroeid zijn. Vermoedelijk maakte de Riette deel uit van een geul die uitmondde in het Zuiderdiep. Door de voortdurende overstromingen werd dit gebied overslibt met een laag kalkrijke zavel of klei van verschillende dikte.

Waardenstelling

Het noordelijk deel van het plangebied is, als onderdeel van het grotere geheel van de Kampereilanden, aardkundig waardevol. Het afwisselende patroon van 'diepen' en 'waarden' is karakteristiek voor de rivierdelta en vormt een uniek stukje Nederland. In dit kader is de Riette als restant van een diep, oftewel een geul, waardevol.

Te beschermen waarden

De Riette als restant van een geul.

Laag van de agrarische cultuurlandschappen

De onregelmatige structuur van het agrarisch landschap ter plekke komt voort uit de onregelmatige structuur van de natuurlijke ondergrond. Langs de Riette werden dijken aangelegd om het achterland te beschermen tegen het water. Bij de afsluiting van de Riette werd de Steenovensdijk verbonden met de noordelijk gelegen zomerdijk van de IJssel. De dijken sloten aan bij het hoger gelegen erf van de Gemeentereiniging. Deze waterkering is aan het eind van de twintigste eeuw langs jachthaven de Riette met een muur verhoogd. Langs de Steenovensdijk en de westelijke zijde van de Riette zijn de aanzetten van de dijken nog herkenbaar aanwezig. De Beltweg is met zijn duidelijk hogere ligging ten opzichte van het aangrenzende groene veldje nog beleefbaar als dijk. Het gebied heeft zijn agrarische functie verloren maar heeft nog steeds een groene uitstraling.

Waardenstelling

De aanzetten van de voormalige dijken leveren een aanzienlijk hoogteverschil met het aanliggende terrein en hebben cultuurhistorische waarde.

Te beschermen waarden

De hoogteverschillen van de voormalige dijken met het aanliggende terrein.

Stedelijke laag

De natuurlijke hoogte aan de rand van de IJssel, noordelijk van de Riette vormde de basis voor de eerste bebouwing in het plangebied. In de twintigste eeuw kwamen daar in het westen de woonwagens, in het oosten de volkstuinen bij. De locatie bevindt zich op de overgang tussen het woongebied van Kampen/Brunnepe en de noodwestelijk gelegen bedrijventerreinen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0009.png"

Militaire kaart 1845, dijken langs de Riette en Kaart van de IJsselmonden met de bezittingen der gemeente Kampen, 1911. De Steenovensdijk sluit aan op de zomerdijk. In de Riette is een driehoekige verbreding uitgegraven. Ter plaatse van de Greenterweg en de Loswalweg ligt een pad naar het terrein van de reiniging.

Ontwikkelgebied 'werf'

De bebouwing in het noorden van het huidige gebied is onderdeel van de voormalige gemeentereiniging. De paardenstal is 1882 gebouwd op de gemeentelijke 'mestplaats' in de buurtschap Brunnepe. Het stalgebouw werd vanwege de stank van de naastgelegen mestvaalt op enige afstand van de stad gebouwd. Na de aanleg van de riolering (en dus de afschaffing van het tonnensysteem) was de mestplaats niet meer nodig en heeft men het terrein omgevormd voor het gemotoriseerde wagenpark van de gemeentereiniging. De eerst westelijk gerichte oriëntatie van het stalgebouw keerde toen met nieuwe toegangen naar de open ruimte aan de zuidoostzijde, waar aan de randen garages en een werkplaats verrezen. Het gebouw heeft bijzondere waarde in zijn relatie met de andere gebouwen, zowel in de fase van de paardentractie als in de fase van de motortractie van de gemeentereiniging. De overige gebouwen op het terrein (dienstgebouw, garages, montagewerkplaats) horen bij de midden twintigste-eeuwse herinrichting van het terrein.

Waardering

Stedenbouwkundig is de centrale ligging van het stalgebouw op het terrein van de gemeentewerf waardevol. Het pand Loswalweg 9 is een redelijk gaaf bewaarde 19de eeuwse woning die een belangrijk element is op het oude erf.

Het ensemble van de herinrichting op het nieuwe erf is redelijk goed behouden en heeft daarom waarde voor het aflezen van de tweede (gemotoriseerde) fase van de gemeentereiniging en de ontwikkeling van het complex van de gemeentewerf zelf.

Te beschermen waarden

Gezien het bovenstaande merken wij Loswalweg 9, 25, 29 en 31 aan als karakteristiek pand. Het stalgebouw Beltweg 27 vertegenwoordigt het grootste monumentale belang en is aangewezen als gemeentelijk monument. Ook het oude en nieuwe erf op dit terrein maken deel uit van de karakteristieke waarden.

Ontwikkelgebied 'werf': bebouwing en inrichting

Bij herinrichting van de beide erven is de sfeer van haven en de nabij gelegen loswal uitgangspunt. Karakteristiek voor de locatie is de informele, kleinschalige, verspreid liggende bebouwing in een lage dichtheid op twee verharde erven, waarbij het markante gebouw van de voormalige paardenstal de schakel tussen beide erven vormt. De erven staan in verbinding met de wandel- en fietsroute over de oude IJsseldijk en hebben een visuele relatie met de jachthaven. De aan het erf grenzende tuinen en enkele markante bomen in de omgeving zorgen voor een groene uitstraling. De bestaande bebouwing is traditioneel en karakteristiek, passend bij de sfeer van het vissersdorp Brunnepe. Door de lage nokhoogte en de vrije ruimte tussen de gebouwen, dragen de in de omgeving aanwezige bomen en de open ruimte van de jachthaven, sterk bij aan het beeld. De bestaande kwaliteiten maken de locatie bij uitstek geschikt als een in de luwte gelegen woon-werk gebied. Aan het zuidoostelijke erf is ruimte voor een nieuw pand, dat het erf afrondt en tevens ruimte laat voor zicht op de groene zone langs de Riette en op de jachthaven. De schaal en situering van het nieuwe gebouw zijn afgestemd op de bestaande bebouwing. De beide erven blijven openbaar toegankelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0010.png"

4.4 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

4.4.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Omdat het plan zelf ook bedrijvigheid mogelijk maakt direct naast bestaande en nieuwe woonfuncties is de bepaling opgenomen dat dit maximaal mag tot milieucategorie 2 volgens de VNG richtlijn “Bedrijven en Milieuzonering”. Het industrieterrein Haatland kent een inwaartse milieuzonering waarbij gemeten vanaf de eerste rij woningen (op of buiten het industrieterrein) ook een dergelijke milieuzonering is toegepast. Een bedrijf uit categorie 3 is per definitie op deze locatie niet mogelijk. Uitgangspunt is een milieuzonering op basis van de kwalificatie “gemengd gebied” op grond van de genoemde VNG richtlijn.

Het plan maakt geen nieuwe woonfuncties mogelijk op een afstand korter dan de huidige afstand tussen het vereniginggebouw van de jachthaven en de dichtstbijzijnde woning. Om die reden is hier verder geen onderzoek gedaan.

De bestemming Gemengd staat bedrijvigheid tot maximaal categorie 2 toe. Alleen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit" is een aannemersbedrijf van dermate kleine omvang aanwezig dat deze gelijk te stellen valt met een categorie 2 bedrijf. Dit laat onverlet dat voldaan moet worden aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit.

De betreffende woning en werkplaats beschikken reeds over een bouwvergunning op grond van het oude planologische regime en worden daarom ingepast. De afstand tussen de werkplaats en de dichtstbijzijnde bestaande woning is 25 meter.

4.4.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en in het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Plangebied 

In het plangebied krijgt de voormalige gemeentewerf de bestemmingen Gemengd en Wonen. De gemeentewerf is in 1910 in gebruik genomen en heeft deze functie behouden tot 1983. Er zijn in deze periode een aantal gebouwen op de locatie gerealiseerd, waarvan een deel nu nog aanwezig is. De gemeentewerf ligt deels op een voormalige stortplaats.

Eén pand op het terrein deed dienst als garage: er werd onderhoud aan voertuigen gepleegd en er werden voertuigen gestald. Naast dit pand lagen twee ondergrondse tanks voor de opslag van benzine en diesel. Later is op het terrein ook een opslag voor strooizout aanwezig geweest.

In de 19e eeuw liep er een trekvaart van het dorp Brunnepe naar Kampen. Ongeveer ter plaatse van de gemeentewerf aan de Beltweg was een kolk waar de schepen konden draaien. Deze kolk is eind 19e eeuw volgestort met huisvuil uit het dorp Brunnepe en uit Kampen. Hierna is het gebied in gebruik genomen als grasland. In de huidige situatie zijn op een groot deel van de stort woonwagens gesitueerd. Het zuidelijke deel van de gemeentewerf bevindt zich ook binnen de stortcontour.

Daarnaast krijgt de voormalige stadskwekerij een bedrijfsbestemming. In 2005 is ter plaatse van de stadskwekerij een bodemonderzoek uitgevoerd. Er zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetoond. Vanwege de ouderdom van het onderzoek en de activiteiten op dit terrein moet een actualiserend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten behoeven van de omgevingsvergunning (bouwen).

Een deel van de voormalige stortplaats aan de Beltweg is in 1993 geschikt gemaakt voor de huidige woonwagenlocatie.

Op de locatie van de jachthaven De Riette is in 1998 een nulsituatie bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat in de grond een matig verhoogde gehalte aan zink en licht verhoogde gehalten aan cadmium, koper, kwik en PAK is aangetroffen. Hiermee is de nulsituatie voldoende vastgelegd.

Verontreinigingssituatie

In de periode 2004 en 2005 is een verkennend en een naderbodemonderzoek uitgevoerd op de voormalige gemeentewerf. De voormalige stortplaats is in 1993 en in 2001 – 2003 onderzocht. In 2013 is een verkennend (incl. asbest) en actualiserend nader bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten uit deze onderzoeken gaven aanleiding om een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren. Met het laatste uitgevoerde onderzoek (aanvullend bodemonderzoek gemeentewerf Kampen, TAUW, R001-1219689LRG-baw-V01-NL, 2014, zie bijlage1 Aanvullend bodemonderzoek) zijn de aangetroffen verontreinigingen verder ingekaderd.

Puinhoudende bovengrond

Op het gehele terrein is in de bovengrond (tot 1 m –mv) puin met bodemvreemde materialen aangetroffen. De sterkste bijmengingen met puin zijn op het zuidwestelijke deel van de locatie aangetroffen. De bijmengingen nemen af in noordoostelijke richting. Gerelateerd aan het voorkomen van puin is in de bovengrond licht tot matig verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK gemeten met enkele uitschieters tot boven de I-waarde op het zuidwestelijk terreindeel. De verontreinigingen in de bovengrond leiden niet tot onaanvaardbare risico's.

Minerale olie en PCB-verontreiniging in bovengrond

In de bovengrond is een verontreiniging met minerale olie en PCB aangetroffen. Deze verontreiniging is niet in het grondwater aangetroffen. De verontreiniging met PCB en minerale olie is waarschijnlijk ontstaan door het morsen van afgewerkte olie. De verontreiniging leidt niet tot onaanvaardbare risico's.

Benzeenverontreiniging in bovengrond

In de bovengrond is nabij de ondergrondse tanks een benzeenverontreiniging aangetroffen. De benzeenverontreiniging is voornamelijk aanwezig in een puinlaag en heeft zich nauwelijks naar de onderliggende bodem verspreid.

Uit de indicatieve risicobeoordeling blijkt dat er bij het huidige gebruik geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Bij toekomstige bebouwing ter plaatse van de benzeenverontreiniging kunnen wel onaanvaardbare risico's ontstaan.

Stortplaats

De contour van de stortplaats is vanwege de grote ouderdom niet exact bekend, maar het is waarschijnlijk dat de stort het plangebied op het zuidelijk deel overlapt. Gerelateerd aan het stortmateriaal komen verhoogde gehalten aan PAK, zware metalen en minerale olie voor. Er is geen sprake van een grondwaterverontreiniging als gevolg van de stortplaats. De verontreinigingen die gerelateerd zijn aan de stort leiden niet tot onaanvaardbare risico's bij het huidige of toekomstige gebruik.

Toekomstig gebruik plangebied

Het terrein wordt geschikt gemaakt voor een gecombineerde woon-werk bestemming. Het uitgangspunt bij deze ontwikkeling is dat het historische karakter van het terrein behouden blijft. Dit betekent dat de bestaande bebouwing en het open erf (bestrating) tussen de gebouwen worden gehandhaafd. De gemeente draagt zorg voor de inrichting van het buitenterrein, terwijl de panden door derden worden ontwikkeld. Om het terrein geschikt te maken en risico's uit te sluiten voor het beoogde gebruik moet een grondsanering worden uitgevoerd. De aangetroffen verontreinigingen worden hiertoe functiegericht en kosteneffectief gesaneerd.

Bodemsanering

Ten behoeve van de herontwikkeling heeft TAUW een saneringsplan (R002-1219689MNU-mwl-V02-NL, 10 maart 2014) opgesteld (zie bijlage 2 Saneringsplan).

De met benzeen houdende puinlaag en de ondergrondse tanks worden verwijderd. De ontgraving wordt aangevuld met grond die vrijkomt op de locatie. Daarnaast wordt op een gedeelte van het terrein een leeflaag aangebracht.

De provincie is het bevoegd gezag over de uit te voeren sanering. Het saneringsplan is dan ook bij de Gedeputeerde Staten van Overijssel ingediend. Zij hebben een ontwerpbeschikking genomen op het verzoek tot vaststelling van de ernst en spoedeisende saneringsnoodzaak van een bodemverontreiniging en instemming met een saneringsplan op bovengenoemde locatie. Deze ontwerpbeschikking ligt van 29 april 2014 tot en met 9 juni 2014 ter inzage.

In de ontwerpbeschikking is opgenomen dat de Gedeputeerde Staten het voornemen heeft om in te stemmen met de aanpak van de sanering zoals in de rapportage van Tauw is verwoord. Daarnaast hebben zij het voornemen vast te stellen dat sprake is van:

  • 1. een geval van ernstige bodemverontreiniging als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming;
  • 2. een niet spoedeisend geval van bodemverontreiniging conform artikel 37 van de Wet bodembescherming.

Conclusie

Op het terrein van de voormalige gemeentewerf is sprake van een geval van bodemverontreiniging veroorzaakt door de activiteiten van de voormalige gemeentewerf. De verontreinigingen leiden in de huidige situatie niet tot onaanvaardbare risico's. Als het terrein een woonfunctie krijgt dan kunnen ter plaatse van de benzeenvlek wel onaanvaardbare risico's ontstaan. Daarnaast blijkt dat de kwaliteit van de bovengrond op een groot deel van de locatie niet voldoet aan de kwaliteit die vanuit het toekomstig gebruik gewenst is. Om de herontwikkeling toch mogelijk te maken zijn daarom sanerende maatregelen nodig.

Het saneringsplan waarin de werkzaamheden zijn beschreven is bij de provincie Overijssel, als bevoegd gezag in het kader van de wet Bodembescherming, ingediend. Als de ontwerpbeschikking definitief is gemaakt, kunnen de saneringswerkzaamheden worden gestart.

Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien onderhavig plan.

4.4.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Wegverkeerslawaai

De wegen direct in en om het plangebeid zijn 30 km wegen met relatief lage intensiteiten en kennen van rechtswege geen zone. Een uitzondering is de Loswalweg waar in principe 50 km mogelijk is. De gemeente beschikt hier niet over verkeersprognoses of telgegevens. Er is uitgegaan van 300 motorvoertuigen per etmaal (worst case). De Loswalweg kent uitsluitend bestemmingsverkeer, het is geen doorgaande weg. Wel is er sprake van incidenteel vrachtverkeer voor aan de Loswal(weg) gelegen bedrijven.

In bijlage 3 is een berekening uitgevoerd van de ligging van de 48 dB(A) contour.

Hieruit blijkt dat ter hoogte van de woonwagenlokatie de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) niet wordt overschreden. Dit is wel het geval voor woningen voor zover zij op een afstand van minder dan 55 meter uit het hart van de Loswalweg weg zijn gelegen. Beltweg 27 betreft een nieuwe woning. Hiervoor is al een vergunning verleend, zodat dit beschouwd wordt als bestaande situatie. Een ontheffing is niet nodig.

Railverkeerslawaai

n.v.t.

Industrielawaai

Het plangebied grenst aan het in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein “Haatland” en ligt voor een klein deel in deze geluidzone. In Figuur 1 is met de groene lijn de ligging van de geluidzone aangegeven.

Geconstateerd is dat de feitelijke 50 dB contour van alle bedrijven samen over het plangebied valt en buiten de zone ligt (Afbeelding). Formeel is een bijstelling van de zonegrens noodzakelijk. In het kader van dit plan is besloten deze aanpassing nog niet uit te voeren. Formeel maakt het plan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk binnen de geluidzone en is dus de Wet geluidhinder wat betreft het aspect industriegeluid niet van toepassing.

Toch wil de gemeente met dit plan een latere aanpassing van de zone niet onmogelijk maken, ook vanuit de Wet milieubeheer dient te worden aangetoond dat realisatie van dit plan in principe mogelijk is en niet strijdig met (hogere) milieuwetgeving.

Daarom is in opdracht van de gemeente akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidbelastingen op de woningen. Hiertoe zijn de verleende milieurechten (geluidrechten) van de bedrijven als uitgangspunt gebruikt voor het berekenen van het gecumuleerde (van alle bedrijven gezamenlijk) geluidniveau. (zie 32, d.d. 27 november 2013).

Hieruit blijkt dat de geluidgevoelige bestemmingen nergens een belasting ondervinden die hoger is dan de maximale ontheffingsgrenswaarde (55 dB(A)) uitgezonderd op de gevel van de dichtstbijzijnde woning. Voor zover bestaands dit (formeel) niet relevant. Voor nieuwe woonbestemmingen wordt een bepaling op genomen dat indien de geluidbelasting hoger is dan 55 de gevel van die woning op zogenaamd als “doof” moet worden uitgevoerd (zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder). Door de eis te stellen dat gevels met een belasting boven de 55 dB(A) uitgevoerd moeten worden als een gesloten gevel (zonder een door de gebruiker te beïnvloeden werkelijke geluidweerstand, bijvoorbeeld te openen voorzieningen – “doof” conform de Wet geluidhinder)is te voorkomen dat ongewenste situaties ontstaan bij een latere zoneherziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0011.png"

Afbeelding geluidbelastingen.

4.4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

De invloed van de ontwikkeling van het pan op de luchtkwaliteit is verwaarloosbaar. Met de NIBM beoordelingstool (zoals die via Infomil) ter beschikking is gesteld is een worst case berekening gemaakt (de werkelijke extra verkeersbewegingen die het plan veroorzaakt zullen minder zijn)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0012.png"

4.4.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Brunneperhaven 2013 valt onder de gebiedstypering “woongebieden”.

Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant.De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Door de grote afstand ten op zichtte van de Hanzelijn zijn risico's m.b.t. vervoer over het spoor voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Wegverkeer

Door de grote afstand ten op zichtte van de N50 zijn risico's m.b.t. vervoer over het spoor voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 100 meter van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen 

In en nabij het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.

4.5 Water

4.5.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Waterparagraaf bestemmingsplan Beltweg en omgeving

Watertoets

In het kader van de Wet Ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant Beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Beschermingszone waterkering

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een waterkering die op de Legger van het Waterschap Groot Salland is opgenomen. De functie/stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur van het Waterschap Groot Salland noodzakelijk. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. De waterkering is op de plankaart opgenomen als “Waterstaat – Waterkering”. De beschermingszone langs de waterkering heeft op de plankaart een gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – dijk”.

Beschermingszone (hoofd)watergang

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Groot Salland. De functie van deze watergang moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

4.5.2 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 11, IJsseldelta. Aan de noord- en oostzijde van dijkring 11 ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 11 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/ 2.000 per jaar. Dat betekend dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd”en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

Op de provinciale risicokaart is te zien dat een klein gedeelte van het plangebied bij een overstroming onder water komt te staan. Op basis van deze provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming voor deze laagste gedeeltes van het plangebied geschat op 0,2 tot 0,5m (zie figuur A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0013.png"

Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 11

Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij De Zandjes. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied geschat tussen de 0 en 6 uur. (zie figuur B)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0014.png"

Figuur B Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij Zalk

Bron: Provincie Overijssel

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 11 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekend dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan wel nieuwe ontwikkelingen bestemd, echter deze liggen op de hoger liggende gronden binnen het plangebied. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen ten aanzien van gebiedsbescherming (natuurgebieden) zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998; de soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. Wél liggen rond het plangebied enkele Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Dit zijn het Zwarte Meer (circa 6 kilometer), de Veluwerandmeren (circa 4 kilometer), het Ketelmeer/Vossemeer (circa 3,5 kilometer) en de uiterwaarden IJssel (circa 350 meter). In deze gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur een vergunningplicht. De provinciale overheid is hiervoor verantwoordelijk.

Behoudens de bouw van 1 nieuw opstal zijn geen ontwikkelingen in het bestemmingsplan voorzien. Gelet op de afstand tot het dichtstbijzijnde beschermde gebied en de aanwezigheid van een jachthaven en de IJssel tussen de locatie en het beschermde gebied, zijn (significante) negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen uit te sluiten. Nader onderzoek t.a.v. natuurbeschermingswet en/of aanvraag van Nbwet vergunning is niet nodig.

4.6.2 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Gelet op de aard van het gebied en het feit dat het bestemmingsplan slechts de realisatie van wooneenheden binnen bestaande bebouwing alsmede de bouw van 1 woning mogelijk maakt, kan met zekerheid worden gesteld dat er geen beschermde flora en/of fauna aanwezig is/zijn welke de realisatie van het bestemmingsplan onmogelijk maken. Nader onderzoek t.b.v. dit bestemmingsplan is niet nodig.

Na de vaststelling van het bestemmingsplan blijft de verplichting bestaan om bij elke wijziging van activiteiten (bouw of anderszins) een natuurtoets uit te voeren conform de vereisten van de Flora- en Faunawet.

4.7 Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente. Kampen heeft vastgesteld archeologiebeleid dat verankerd is in de Erfgoedverordening en de Erfgoednota.

Onderhavig bestemmingsplangebied 'Beltweg en omgeving' wordt aan de westzijde begrensd door de Loswal, aan de zuidzijde door de Industrieweg, en aan de oostzijde door een grasveldje ten oosten van het stroompje genaamd de Riete. Het noordelijke deel van het plangebied wordt gevormd door het haventje: de Riette.

Bodemkundig bestaat het gebied uit zandige oeverwalafzettingen. Vrij centraal in het plangebied, aan de oostzijde aansluitend op de Riete, is in de bodem een fossiele geul van de IJssel aanwezig. Deze geul was omstreeks 1560 nog watervoerend; als zodanig is de stroom namelijk weergegeven op de kaart door Jacob van Deventer uit genoemde tijd.

Voor het gebied geldt overwegend een middelmatige verwachting. Dit betekent dat bij planvorming een ondergrens geldt van 5.000 m2. Voor een plangebied dat beneden deze grens blijft geldt vrijstelling van onderzoek.

Bij eventueel onderzoek is de gemeente minimaal als toezichthouder betrokken. Voor alle bodemroerende ingrepen blijft de archeologische meldingsplicht, op grond van de Monumentenwet, onverminderd voor het volledige plangebied van kracht. Ook wanneer voor een plangebied, na een eventueel Inventariserend VeldOnderzoek (IVO), een vrijstelling is verleend, blijft de plicht tot melding van archeologische sporen of objecten, volgens artikelen 53 en 54 van de Monumentenwet, van kracht.

4.7.2 Monumentenzorg

De gemeentelijke mestplaats van Kampen werd in 1864 ingericht op een terrein naast de monding van de Brunneper haven in de IJssel. Daar kwam een nieuwe insteekhaven en bouwde men een knechtenwoning. In 1880 nam de gemeente Kampen de Gemeentereiniging over van particuliere mestvoerders. De oude knechtenwoning werd verbouwd tot stal en ernaast verrees een nieuwe knechtenwoning met directiekamer. Ten behoeve van het groeiende aantal paarden, nodig om de karren met tonnen (drekbakken) te vervoeren, ontwierp stadsarchitect W. Koch in 1882 een zelfstandig stalgebouw voor veertien paarden met tuigkamer en een aangrenzende wagenloods. In 1898 verrees aan de zuidzijde een stalaanbouw ten behoeve van vijf paarden. Dit eenlaagse gebouw werd in 1910 onder leiding van stads architect A.J. Reijers verhoogd voor extra hooiberging. Rond 1915 offerde men de tuigkamer in het stalgebouw op ten behoeve van een verdere uitbreiding van het aantal paardenboxen en kwam er in de wagenloods een nieuwe tuigkamer. Vanaf 1920 volgde de omschakeling naar gemotoriseerd vervoer. Daarvoor verrees op het terrein in de jaren twintig een vierdubbele garage en ook de stalaanbouw kreeg aan de zuidwestzijde een wagendeur. Het centrum van activiteit verschoof daarmee naar het zuidelijke deel van het terrein. Na de Tweede Wereldoorlog verdween de paardentractie geheel en niet veel later ook het tonnensysteem. Het terrein kwam in gebruik bij de plantsoenen- en reinigingsdienst, waartoe in 1950 een langgerekt dienstgebouw (in twee elkaar kort opvolgende bouwfasen) en in 1951 een montagewerkplaats met daarnaast een net iets oudere dubbele garage ontstonden. De tussenliggende cv-ruimte met schoorsteen en kolenhok kwam rond 1955 tot stand. Kort voor 1966 werd de wagenloods gesloopt op de nieuwe tuigkamer na. Latere nieuwbouw en andere opstallen zijn sindsdien verdwenen. Wat resteert zijn een knechtenwoning met directiekamer (1864 en 1880), een stalgebouw (1882) met stalaanbouw (1898, verhoogd 1910), een vierdubbele garage (circa 1925), een dubbele garage (circa 1950), een montagewerkplaats met annexen (1951 en circa 1955) en een dienstgebouw (1950). Het stalgebouw vertegenwoordigt het grootste monumentale belang, omdat deze niet alleen als zodanig is ontworpen, maar ook in het interieur nog een goed beeld geeft van een negentiende-eeuwse paardenstal. Afgezien van paardenstallen bij landhuizen en twee voorbeelden van paardenstallen ten behoeve van de paardentram, is een dergelijk stedelijk stalgebouw zeer bijzonder. Aan het gebouw is de groeiende behoefte aan stallingruimte voor paarden nog goed afleesbaar door de stalaanbouw en de annexatie van de oorspronkelijke tuigkamer. Na het verlaten van de paardentractie werd de stalaanbouw tot garage omgebouwd, maar het stalgebouw zelf bleef dit lot opmerkelijk genoeg bespaard, waardoor het als een zeldzaam voorbeeld van een paardenstal ten behoeve van de stedelijke functie van de gemeentereiniging bewaard is gebleven.

gemeentelijk monument

gemeentelijke monumenten zijn panden die zijn aangewezen op basis van de Monumentenverordening Kampen 2002. Het stalgebouw Beltweg 27 is een gemeentelijk monument GM00151. Bouwkundige monumenten (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten) worden al beschermd in de Monumentenwet (gemeentelijke monumenten in de Monumentenverordening). Het bestemmingsplan duidt monumenten daarom alleen aan ter illustratie.

Karakteristieke panden

Loswalweg 9, 25, 29 en 31 aangewezen als karakteristiek pand. Ook de erven van dit terrein maken deel uit van de karakteristieke waarden. Het bestemmingsplan regelt de bescherming van deze cultuurhistorische waarde door de aanduiding "karakteristiek".

4.8 Verkeer en parkeren

Het plangebied is gelegen nabij recreatiehaven De Riette en wordt ontsloten door de Loswalweg. De Loswalweg heeft in het verkeersnetwerk een ondergeschikte functie. De achterzijde van het plangebied sluit aan op de Steenovensdijk maar wordt niet door deze straat ontsloten. De toename van het verkeer op de Loswalweg zal zeer beperkt zijn omdat het ontwerpplan slecht 5 functie kent waarop ambachtelijke en creatieve bedrijvigheid in combinatie met wonen mogelijkheid is. Daarnaast is er een standplaats voor 1 woonwagen. Deze functies/bestemmingen genereren niet veel verkeer en dat aantal is prima af te wikkelen binnen het bestaande wegennetwerk.

Het parkeren moet op eigen erf gebeuren. In het plangebied is er ten behoeve van de bestemming veel ruimte gelaten voor openbare verharding. Op deze openbare verharding kan de parkeercapaciteit worden geboden. De woonwagenlocatie heeft ook ruimte om te parkeren op eigen erf. De functies genereren een parkeervraag van ongeveer 12 parkeerplaatsen (per functie 2 parkeerplaatsen). Toename van parkeerdruk in de omgeving vinden wij niet aanwezig.

4.9 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die bestemmingsplantechnisch geregeld moeten worden. De aanwezige leidingen zijn vanwege het meer ondergeschikte karakter c.q. het belang hiervan voor het bestemmingsplan, niet in de planopzet meegenomen. Dit betekent niet dat deze leidingen niet worden beschermd; middels privaatrechtelijke contracten zijn deze belangen voldoende afgedekt.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

5.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Voor een deel van het bestemmingsplan (zie afbeelding gebied A) is een grondexploitatie vastgesteld. Deze grondexploitatie is sluitend. Voor een deel van het bestemmingsplan (zie afbeelding gebied B) is ambachtelijke en creatieve bedrijvigheid opgenomen, de financiële uitvoerbaarheid van dit deel is budgettair neutraal. De rest van het gebied is conserverend, hier vinden geen wijzigingen plaats en heeft geen financiële consequenties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991147-OW01_0015.png"

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Beltweg en omgeving’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2.2 Regels
6.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

6.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

6.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

6.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Beltweg en omgeving' komen de volgende bestemmingen voor:

6.3.1 Dubbelbestemmingen

De volgende dubbelbestemmingen komen voor in het bestemmingsplangebied:

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

6.3.2 Algemene aanduidingsregels

De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. In het bestemmingsplan "Beltweg en omgeving" komen de volgende gebiedsaanduidingen voor:

  • geluidzone - industrie

Het plangebied grenst aan het in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein “Haatland” en ligt voor een klein deel in deze geluidzone. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mag het aantal geluidsgevoelige functies op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet toenemen. Binnen deze zone zijn geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen geprojecteerd.

  • vrijwaringszone - dijk

Conform het Barro moeten we de beschermingszone van de dijk aanduiden met de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk". Deze zone bestaat uit een binnenbeschermingszone van 20 m uit de teen van de dijk en een buitenbeschermingszone van 80 m uit de binnenbeschermingszone. Omdat aan de buitenbeschermingszone geen regels zijn gekoppeld, staat alleen de binnenbeschermingszone op de verbeelding.

  • wetgevingszone - wijzigingsgebied

Deze gebiedsaanduiding is opgenomen voor de mogelijke vestiging van de palingrokerij. Zie paragraaf 2.2 Ontwikkelingen.

6.3.3 Bedrijf

De bestemming Bedrijf is opgenomen voor het gebied tussen de Loswalweg en de Beltweg dat momenteel nog braag ligt. Ambachtelijke en creatieve bedrijvigheid in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is hier mogelijk. Met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – aanvullende bedrijfsactiviteit’ is op Beltweg 27 een aannemersbedrijf toegestaan.

Afwijken en wijzigen

Middels een afwijking van de bouwregels kunnen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een goot- en bouwhoogte van 3, resp. 5 m. Verder is het middels het afwijken van de gebruiksregels mogelijk bedrijven te vestigen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, maar daarmee wel vergelijkbaar zijn en bedrijven te vestigen uit de naast hogere categorie die kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven uit categorie 1 en 2.

6.3.4 Bedrijf - Nutsvoorziening

Deze bestemming is bedoeld om de meer grootschalige nutsvoorzieningen in het openbare gebied te bestemmen. Het gaat dan om nutsvoorzieningen die niet vergunningsvrij kunnen worden gebouwd.

6.3.5 Gemengd

De karakteristieke bebouwing in het plangebied heeft de bestemming Gemengd gekregen. Binnen deze bestemming kunnen ambachtelijke en creatieve bedrijven zich vestigen, kantoren of woningen. Gelet op de cultuurhistorische waarden van de panden op de voormalige gemeentewerf hebben deze allemaal de aanduiding ‘karakteristiek’. Het gaat om de bescherming van het bestaande gevel- en straatbeeld. Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd nader eisen te stellen voor gebouwen met de aanduiding ‘Karakteristiek’.

6.3.6 Groen

Openbare groengebieden die behoren tot het structurele groen, hebben de bestemming ‘Groen’ gekregen. In het bestemmingsplan "Beltweg en omgeving" is deze bestemming opgenomen voor het gebied dat nog in gebruik is als volkstuinen, voor de speelvoorziening aan de Steenovensdijk, het hondentoilet en overige groenstroken zoals langs de Riete en om de haven. Uitgangspunt is dat enkel openbaar groen (dwz geen particulier eigendom) als ‘Groen’ wordt bestemd. Bermen of tussenstroken bij fietspaden en wegen worden in de bestemming ‘Verkeer-verblijfsgebied’ geregeld. Parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan in de bestemming ‘Groen’. Insteek is dat gronden met de bestemming Groen dusdanig belangrijke groenvoorzieningen zijn, dat verkoop van gronden met deze bestemming aan particulieren niet mogelijk is.

Afwijken en wijzigen

Er geldt een wijzigingsbevoegdheid van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorishe waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

6.3.7 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ wordt gebruikt om die gebieden bij woningen te bestemmen die vanuit stedenbouwkundig oogpunt onbebouwd moeten blijven. Het gaat veelal om hoek- en voorkantsituaties. Uitgangspunt is dat alleen particulier eigendom de bestemming ‘Tuin’ krijgt. Gronden met de bestemming ‘Tuin’ mogen niet bebouwd worden.

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

6.3.8 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ is gelegd op gebieden met een verblijfskarakter. Binnen de bestemming vallen wegen, fietspaden, voetgangersgebieden, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.

6.3.9 Water

De waterbestemming is gegeven aan de jachthaven en aan De Riette. Deze bestemming omvat al het water dat van primair belang is voor de waterhuishouding van het gebied.

De jachthaven is aangeduid met 'jachthaven'. Hier is een gebruik als jachthaven toegestaan met bijbehorende steigers, ligplaatsen, meerpalen, e.d. Binnen deze aanduiding staan we kortdurend nachtverblijf op pleziervaartuigen toe.

6.3.10 Wonen

Woningen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. Het gebied buiten het bouwvlak behoort tot het erf. Op het erf is het mogelijk om bijgebouwen te realiseren. De regel is dat 30m² aan bijgebouwen kan worden gerealiseerd, mits niet meer dan 50% van het erf wordt bebouwd.

Afwijken en wijzigen

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

6.3.11 Wonen - Woonwagenstandplaats

Deze bestemming is opgenomen voor de 8 bestaande woonwagens en voor één nieuwe woonwagenstandplaats. In de regels zijn de maximale goot- en bouwhoogte geregeld, alsmede de onderlinge afstand en de afstand tot de zijdelingse perceelgrens.

6.3.12 Waarde - Archeologie

Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.

6.3.13 Waterstaat - Waterkering

De gronden met de bestemming ‘Waterstaat–Waterkering’ zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) tevens bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en voor de berging en afvoer van water, ijs en sediment. Om de waterkering zoveel mogelijk te beschermen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Deze bestemming beschermt de primaire waterkeringen in het plangebied. Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, die met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen alleen worden gebouwd met toepassing van een afwijking, op voorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder. Naast deze dubbelbestemming geldt de keur van het waterschap Groot Salland. Op basis van de keur heeft is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig. Om dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten met het Waterschap Groot Salland te voorkomen staan de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming moeten niet alleen de belangen van deze bestemmingen worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningsvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

6.3.14 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Deze bestemming ligt op de buitendijkse gronden, deze gronden fungeren als waterberging bij overstroming. Via deze bestemming hebben we gegarandeerd dat bouwactiviteiten met goedkeuring van het waterstaatsgezag plaatsvinden.

Hoofdstuk 7 Overleg en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Er is geen sprake van een Nationaal belang.

Provinciaal overleg is niet noodzakelijk omdat er geen provinciale belangen in het spel zijn. Het wettelijk voorgeschreven vooroverleg kan achterwege blijven omdat het plan valt binnen de categorieën (woningen, bedrijven en kantoren in bestaand stedelijk gebied) waarvoor geen overleg met de provincie noodzakelijk is.

De waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan is al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap Groot Salland heeft een positief wateradvies gegeven.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal gepubliceerd worden in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en zal gedurende zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan.