HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Maurik-Oost" van de gemeente Buren;
1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0214.MAUBP20100001-on01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanbouw:
een gebouw, dat aan het hoofdgebouw is aangebouwd en dat naar aard en indeling is bedoeld voor uitbreiding van en/of aanvulling op de woonfuncties van het hoofdgebouw;
1.6 aaneengebouwde woning:
woningen waarvan de hoofdgebouwen met elkaar zijn verbonden en waarbij een zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelinkse perceelsgrens mag worden gebouwd;
1.7 archeologische waarde:
de in een gebied aanwezige waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen in de bodem en uit het verleden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
het percentage van gronden van het bouwvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, waarbij het bijgebouw vrijstaand dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw kan zijn uitgevoerd;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.20 extensief dagrecreatief medegebruik:
een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor niet-gemotoriseerde dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten, bijvoorbeeld wandelen, fietsen, varen en vissen;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 gestapelde woning:
een woongebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat en dat als uiterlijke verschijningsvorm als eenheid kan worden beschouwd;
1.23 halfvrijstaande woningen:
blokken van twee aaneengebouwde woningen waarbij een zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelinkse perceelsgrens mag worden gebouwd;
1.24 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, exclusief aanbouwen;
1.25 kantoor- en praktijkruimte:
een ruimte, waarvan de aard en indeling zijn afgestemd op de uitoefening van administratieve, medische, paramedische, sociaal-wetenschappelijke, juridische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en lesgevende beroepen, dienstverlenende beroepen die de persoonlijke verzorging betreffen (niet zijnde thuisprostitutie), alsmede andere vergelijkbare beroepen;
1.26 kap:
een constructie van dakvlakken met een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 50° danwel 30° en ten hoogste 65°;
1.27 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorziening en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
1.28 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.29 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken;
1.30 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, zonder eigen wanden dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand kent;
1.31 parkeervoorzieningen:
stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
1.32 sociale huurwoning:
huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
1.33 sociale koopwoning:
koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 26, tweede lid, onder g, van het Besluit beheer sociale huursector, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;
1.34 seksinrichting:
en voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomaat, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.35 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.36 vrijstaande woning:
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;
1.37 wadi:
een verlaging in het terrein waarin water kan worden opgevangen en van waaruit het in de bodem kan infiltreren;
1.38 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.1.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.1.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.1.6 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.1.7 het peil:
1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. voor een gebouw of bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
3. in andere gevallen: een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
2.2 Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische productie;
  2. bijbehorende voorzieningen en opslag;
  3. landschappelijke beplanting;
  4. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik.
3.1.2 Voorzover de in 3.1.1 bedoelde gronden zijn aangeduid als 'bouwvlak', zijn deze gronden tevens bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voorzover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;
  2. bijbehorende verwerking van agrarische producten, productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten;
  3. recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch', voorzover dit betreft de agrarische bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  2. het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat, indien geen woning aanwezig is, maximaal één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf is toegestaan;
  3. bijgebouwen ten behoeve van de woning;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
3.2.2 Bij de bouw van de in 3.2.1 bedoelde bouwwerken, voorzover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de bouwperceelgrens niet minder bedragen dan 5 meter.
3.2.3 Bij de bouw van de in 3.2.1 onder a bedoelde gebouwen dienen de volgende regels in acht genomen te worden:
  1. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan in het verlengde van de hoofdteelt ligt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  2. ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (laan)boomteeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m2;
  3. van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 750 m2;
  4. van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de volgens 3.1.2 sub c toegestane nevenactiviteiten mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 25% van het oppervlak van de bedrijfsgebouwen, tot een maximum van 350 m2;
  5. de hoogte mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat de hoogte van kassen en kunststoftunnels niet meer mag bedragen dan 7 m;
  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.
3.2.4 Bij de bouw van de in 3.2.1 onder b bedoelde woningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
  1. indien nog geen woning aanwezig is of indien sprake is van de vervanging van een bestaande woning, mag de woning uitsluitend in- of aanpandig met, dan wel op ten hoogste 5 m van een bedrijfsgebouw worden gebouwd;
  2. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud, hoogte of goothoogte groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.
3.2.5 Bij de bouw van de in 3.2.1 onder c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
  1. per woning mogen niet meer dan 2 vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd en mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;
  2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.2.6 Bij de bouw van de in 3.2.1 onder d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:
  1. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  2. de hoogte van voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  3. de wandhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  4. de hoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 meter.
3.2.7 Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch', voorzover gelegen buiten de agrarische bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen;
  2. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
3.2.8 Bij de bouw van de in 3.2.7 onder a bedoelde teeltondersteunende voorzieningen mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 meter.
3.2.9 Bij de bouw van de in 3.2.7 onder b bedoelde molens mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 meter.
3.2.10 Bij de bouw van de 3.2.7 onder c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
3.3 Ontheffing van de gebruiksregels
3.3.1 Bij het verlenen van ontheffing volgens het bepaalde in 3.3.2 en 3.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
3.3.2 Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het toegestane gebruik volgens het bepaalde in 3.1.1, voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:
  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende agrarische bedrijf;
  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;
  3. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;
  4. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid, waarbij de regels voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig deze regel van toepassing zijn;
  5. indien mogelijkheden voor de in sub c genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden, binnen het bouwperceel tijdelijke mobiele woonunits mogen worden geplaatst, met geen groter gezamenlijk oppervlak dan 100 m2, geen hogere hoogte dan 3 meter en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing;
  6. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;
  7. van de in sub e genoemde periode kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzaakt tot de huisvesting van seizoenarbeiders buiten de genoemde periode.
3.3.3 Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.7, voor de bouw van een in 3.2.1 onder a of d bedoeld bouwwerk dat de grenzen van een agrarisch bouwvlak overschrijdt, indien en voorzover:
  1. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel op het agrarisch bouwvlak kan worden opgericht;
  2. de overschrijding van de grens van het agrarisch bouwperceel niet meer bedraagt dan 15 meter;
  3. indien het een bedrijfsgebouw betreft, voor zover dit de grenzen van het agrarisch bouwvlak overschrijdt, de oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2.
3.4 Aanlegvergunning
3.4.1 Het is verboden binnen de bestemming 'Agrarisch', voorzover dit niet betreft de agrarische bouwvlakken, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (Aanlegvergunning):
  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voorzover deze van elders zijn aangevoerd;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voorzover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;
  3. het dempen, aanleggen of verbreden van watergangen;
  4. het aanleggen van productieboomgaarden en zacht-fruitopstanden;
  5. het aanleggen van boomkwekerijen;
  6. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van de onder d en e genoemde vormen van agrarische productie.
3.4.2 Het in 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  2. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  3. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen aanlegvergunning wordt vereist.
3.4.3 Burgemeester en wethouders gaan eerst over tot het verlenen van een schriftelijke vergunning (Aanlegvergunning), als bedoeld in 3.4.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de in 3.1 bedoelde functies en waarden voor de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling daarvan, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
3.4.4 De werken en werkzaamheden, als bedoeld in 3.4.1 onder d tot en met f zijn slechts toelaatbaar, indien door deze werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de lucht en/of de bodem niet onevenredig wordt verontreinigd door stoffen, die hetzij door hun aard, hetzij door de hoeveelheid, uit het oogpunt van de volksgezondheid, gevaar opleveren voor de bewoners van woningen, welke op de omliggende gronden aanwezig dan wel geprojecteerd zijn.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik als volkstuin;
  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op tray-velden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton;
  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voorzover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2;
  4. de opslag van mest buiten de agrarische bouwvlakken;
  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwvlakken, voorzover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per bouwvlak en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2 meter;
  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwvlakken, voorzover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 meter;
  7. de plaatsing van kampeermiddelen waarvan de lengte meer bedraagt dan 8 meter en de breedte meer bedraagt dan 2,5 meter.
Artikel 4 Agrarisch - Oeverwalgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 De voor 'Agrarisch - Oeverwalgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische productie;
  2. bijbehorende voorzieningen en opslag;
  3. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwalgebied;
  4. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik.
4.1.2 Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in 4.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:
  1. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;
  2. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;
  3. watersysteem: wielen, plassen en open water;
  4. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;
  5. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;
  6. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;
  7. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;
  8. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;
  9. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).
4.2 Bouwregels
4.2.1 Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Oeverwalgebied', voorzover gelegen buiten de agrarische bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen;
  2. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
4.2.2 Bij de bouw van de in 4.2.1 sub a bedoelde teeltondersteunende voorzieningen mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 meter.
4.2.3 Bij de bouw van de in 4.2.1 sub b bedoelde molens mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 meter.
4.2.4 Bij de bouw van de in 4.2.1 sub c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
4.3 Ontheffing van de gebruiksregels
4.3.1 Bij het verlenen van ontheffing volgens het bepaalde in 4.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:
  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  2. voor zover het betreft gronden gelegen buiten de agrarische bouwpercelen, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en, in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de vrijstelling mogelijk worden gemaakt.
4.3.2 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het toegestane gebruik volgens het bepaalde in 4.1.1, voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:
  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende agrarische bedrijf;
  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;
  3. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;
  4. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid, waarbij de regels voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig deze regel van toepassing zijn;
  5. indien mogelijkheden voor de in sub c genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en gedurende maximaal 4 aaneengesloten maanden, binnen het bouwperceel tijdelijke mobiele woonunits mogen worden geplaatst, met geen groter gezamenlijk oppervlak dan 100 m2, geen hogere hoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing;
  6. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;
  7. van de in sub e genoemde periode kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzaakt tot de huisvesting van seizoenarbeiders buiten de genoemde periode.
4.4 Aanlegvergunning
4.4.1 Het is verboden binnen de bestemming 'Agrarisch - Oeverwalgebied', voorzover dit niet betreft de agrarische bouwpercelen, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning):
  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voorzover deze van elders zijn aangevoerd;
  2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voorzover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;
  5. het dempen, aanleggen of verbreden van watergangen;
  6. het aanleggen van productieboomgaarden en zachtfruitopstanden;
  7. het aanleggen van boomkwekerijen;
  8. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van de onder d en e genoemde vormen van agrarische productie.
4.5 Het onder 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  2. werken en werkzaamheden, voorzover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen aanlegvergunning wordt vereist.
4.6 Burgemeester en wethouders gaan eerst over tot het verlenen van een schriftelijke vergunning (Aanlegvergunning), als bedoeld onder 4.4.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
4.6.1 De werken en werkzaamheden, als bedoeld in 4.4.1 onder f tot en met h zijn slechts toelaatbaar, indien door deze werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de lucht en/of de bodem niet onevenredig wordt verontreinigd door stoffen, die hetzij door hun aard, hetzij door de hoeveelheid, uit het oogpunt van de volksgezondheid, gevaar opleveren voor de bewoners van woningen, welke op de omliggende gronden aanwezig dan wel geprojecteerd zijn.
4.7 Specifieke gebruiksregels
4.7.1 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een gebruik als volkstuin;
  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op tray-velden of op stellingen, teelt op folie of worteldoek en/of containerteelt op lavas of beton;
  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voorzover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voorzover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2;
  4. de opslag van mest buiten de agrarische bouwpercelen;
  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwpercelen, voorzover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2 meter;
  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwpercelen, voorzover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 meter;
  7. de plaatsing van kampeermiddelen waarvan de lengte meer bedraagt dan 8 meter en de breedte meer bedraagt dan 2,5 meter.
Artikel 5 Bos
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bossen en houtopstanden;
  2. recreatieve belevingswaarde;
  3. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  4. milieu van de natuurlijke levensgemeenschappen;
  5. bijbehorende voorzieningen, waaronder paden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Op of in de in 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe omvang ten dienste van de in 5.1 bedoelde functies en waarden, waaronder in ieder geval begrepen terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 2,5 meter.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, park, plantsoen, beplantingstroken;
  2. parkeervoorzieningen, voorzieningen voor verkeersontsluiting en wandel- en fietspaden;
  3. waterpartijen en -gangen, waterberging en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. bermen en bermsloten;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen, in ieder geval mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening'.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Op of in de in 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. zitbanken, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen;
  2. masten ten behoeve van verlichting;
  3. abri's, rijwielstallingen, nutsvoorzieningen en speeltoestellen;
  4. (keer)muren;
  5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
6.2.2 Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  4. de bouwhoogte van beeldhouwwerken/kunstwerken en speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor
  1. voorzieningen inzake cultuur en onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren;
  2. peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en naschoolse kinderopvang;
alsmede voor:
  1. groenvoorzieningen, park, plantsoen, beplantingstroken;
  2. parkeervoorzieningen, voorzieningen voor verkeersontsluiting en wandel- en fietspaden;
  3. waterpartijen en -gangen, waterberging en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. bermen en bermsloten;
  5. nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Op of in de in 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen, geen woningen zijnde;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2.2 Voor de gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven;
  3. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven;
  4. de bouwhoogte van overkappingen en gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven.
7.2.3 Voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van beeldhouwwerken/kunstwerken en speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder vlaggenmasten, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
Artikel 8 Tuin
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. in- en uitritten ten behoeve van bijgebouwen;
  3. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren' en 'specifieke vorm van tuin - parkeren 1'.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Op de in 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend erkers worden gebouwd en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.
8.2.2 Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
  1. de breedte mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 meter vanaf de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter tot een maximum van 4 meter;
  4. per perceel is maximaal 1 erker toegestaan per voorgevel.
8.2.3 Voor het bouwen van garages en bergingen gelden de volgende regels:
  1. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren';
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter tot een maximum van 4 meter;
  3. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30% van het bij het perceel behorende gedeelte met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren'.
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren' dient minimaal voorzien te worden in 2 parkeerplaatsen per bouwperceel.
8.3.2 Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren 1' zijn de gronden tevens bestemd voor parkeerplaatsen ten behoeve van de aangrenzende gestapelde woningen.
8.3.3 Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren 2' zijn de gronden tevens bestemd voor parkeerplaatsen ten behoeve van de aangrenzende woningen.
8.3.4 Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren 1' mogen de gronden voor niet meer dan 70% verhard worden.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen;
  2. fiets- en voetpaden met bermen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. waterpartijen en -gangen, waterberging en andere waterhuishoudkundige voorzieningen, daaronder begrepen duikers en overkluizingen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen, in ieder geval mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';
  8. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden;
  9. één en ander met bijbehorende voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Op of in de in 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. masten ten behoeve van verlichting;
  2. abri's, rijwielstallingen, kunstwerken, beeldhouwwerken, nutsvoorzieningen en speeltoestellen;
  3. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de bestemming.
9.2.2 Voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van masten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het inrichten van de gronden in afwijking van de aangegeven dwarsprofielen.
9.4 Ontheffing specifieke gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 9.3 en toestaan dat van het aangegeven dwarsprofiel wordt afgeweken indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.
Artikel 10 Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterpartijen en -watergangen, waterberging en daarbij behorende waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds en schouwstroken;
  2. daarbij behorende waterbouwkundige kunstwerken;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor verkeersdoeleinden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. schouwpaden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Op of in de in 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen overkluizingen en stuwen, met dien verstande dat
  1. overkluizingen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  2. steigers, vlonders en dergelijke uitsluitend zijn toegestaan na een positief advies van de waterbeheerder.
10.2.2 Voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte mag, behoudens bij overkluizingen, niet meer bedragen dan 10 m²;
  2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
Artikel 11 Wonen
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. erven, tuinen, parkeervoorzieningen en verhardingen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Op of in de in 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. woningen, in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde of gestapelde woningen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2.2 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan 370;
  2. hoofdgebouwen dienen voorzien te worden van een kap, waarbij de minimale dakhelling niet minder mag bedragen en de maximale dakhelling niet meer mag bedragen dan is aangegeven, met dien verstande dat de dakhelling van ondergeschikte dakopbouwen maximaal 60 graden mag bedragen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd uitgesloten' zijn geen aaneengebouwde woningen toegestaan, met uitzondering van halfvrijstaande woningen;
  4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdbebouwing uitgesloten' zijn geen hoofdgebouwen toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevel', dient de zijgevel van het hoofdgebouw van de hoekwoning, evenals de voorgevel, een dubbele oriëntatie te hebben;
  7. de voorgevel dient in - of binnen een afstand van 2 meter van - de bestemmingsgrens met de bestemming 'Tuin' te worden gebouwd;
  8. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven; indien een minimale en maximale goothoogte is aangegeven mag de goothoogte niet minder en niet meer bedragen dan is aangegeven;
  9. een en ander met in achtneming van de bepalingen in onderstaande tabel:

bebouwing max. diepte hoofdgebouw maximale hoogte minimale afstand tot zijdelingse bouwperceelgrens (zie ook 11.2.3)
       
vrijstaande woningen 15 m 11 m 3 m
halfvrijstaande woningen 12 m 11 m 3 m
aaneengebouwde woningen 12 m 11 m -
gestapeld - 15 m 3 m
bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde:   max. 2 m -
11.2.3 Niet van toepassing is het gestelde in 11.2.2 ten aanzien van de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens indien het betreft een gemeenschappelijke bouwperceelgrens tussen woningen die aan elkaar mogen worden gebouwd.
11.2.4 Voor het bouwen van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan, met dien verstande dat bij hoekpanden gemeten wordt vanaf de naar de weg gekeerde voorgevel;
  2. de gezamenlijke oppervlakte aan aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 75 m2, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m2 van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;
  3. de goothoogte van een aanbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;
  4. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedragen;
  5. per perceel zijn maximaal 2 vrijstaande bijgebouwen toegestaan.
11.2.5 Voor het bouwen van erkers en aanbouwen vóór de voorgevel gelden de volgende regels:
  1. de breedte mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 meter vanaf de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 0,25 meter tot een maximum van 4 meter;
  4. per perceel is maximaal 1 erker toegestaan aan de voorgevel.
11.2.6 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 meter mag bedragen, met dien verstande dat bij hoekpanden gemeten wordt vanaf de naar de weg gekeerde voorgevel;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer dan 6 meter.
11.3 Ontheffing van de bouwregels
11.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 11.2.2 onder e en toestaan dat de grens van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdbebouwing uitgesloten' met 2 meter wordt overschreden door hoofdgebouwen.
11.3.2 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 11.2.2 onder i waarbij de afstand van het hoofdgebouw van een vrijstaande en een vrijstaand geschakelde woning tot de zijdelingse bouwperceelgrens aan één zijde van het bouwperceel met 1 meter wordt teruggebracht, indien dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt toelaatbaar is.
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Ten aanzien van de in 11.1 bedoelde gronden dient minimaal 31% van de woningen gebouwd te worden als sociale huurwoning of als sociale koopwoning.
11.4.2 Ten aanzien van de in 11.1 bedoelde gronden dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein en/of in de openbare ruimte, waarbij de volgende parkeernormen gelden per woning:

Woningtype Aantal (absoluut)
1,8 pp (volledig in de openbare ruimte)  
1,5 pp (volledig in de openbare ruimte)  
1,8 pp (volledig in de openbare ruimte)  
2,0 pp (minimaal 0,5 pp in de openbare ruimte)  
2,0 pp (minimaal 0,5 pp in de openbare ruimte)  
11.4.3 Het gebruik van de in 11.1 bedoelde gronden en mogelijke bouwwerken als kantoor- en praktijkruimte, is toegestaan, mits de woonfunctie over tenminste 70% van de totale inhoud der gebouwen op het betreffende bouwperceel gehandhaafd blijft.
11.4.4 Bij de in 11.1 bedoelde gronden, voorzover het betreft vrijstaande en halfvrijstaande woningen, zal een vanaf de openbare weg bereikbaar gedeelte van het bouwperceel zijn bedoeld voor het al dan niet overdekt stallen van ten minste één auto per woning, tenzij de mogelijkheid tot het maken van een dergelijke voorziening redelijkerwijs ontbreekt.
11.4.5 In- en uitritten zijn niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw op de bestemming 'Wonen' toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren' en 'specifieke vorm van tuin - parkeren 1'.
Artikel 12 Leiding - Gas
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas' voor een aardgastransportleiding;
  2. de aanleg, onderhoud en bescherming van de leiding.
12.2 Bouwregels
Op de in 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de dubbelbestemming worden gebouwd.
12.3 Aanlegvergunning
12.3.1 Het is verboden op de in 12.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. werken en werkzaamheden welke direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van, van elders aangevoerde, grond, puin of afvalmaterialen;
  2. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;
  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  5. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  6. het aanleggen van buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.
12.3.2 Het in 12.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  2. werken en werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en bodemexploitatie;
  3. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering zijn;
  4. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze werken en werkzaamheden, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen aanlegvergunning wordt vereist.
12.3.3 De werken en werkzaamheden als bedoeld in 12.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Artikel 13 Waarde - Ecologie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn , behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ecologische linten.
13.2 Bouwregels
Op de in 13.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
13.3 Aanlegvergunning
13.3.1 Het is verboden op de in 13.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen en paden, en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  3. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen.
13.3.2 Het onder 13.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  2. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud van watergangen;
  3. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering zijn;
  4. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze werken en werkzaamheden, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen aanlegvergunning wordt vereist.
Artikel 14 Waterstaat - Waterbergingsgebied
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het bergen en infiltreren van regenwater door middel van wadi's.
14.2 Bouwregels
Op de in 14.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
14.3 Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 14.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in 14.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven overige bestemmingen, en uit een verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Artikel 15 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. bescherming en beheer van de naastgelegen watergangen;
  2. werkzaamheden in het kader van de verbetering van de naastgelegen watergangen.
15.2 Bouwregels
Op de in 15.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
15.3 Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 15.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in 15.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven overige bestemmingen, en uit een verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 16 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene bouwregels
17.1 Overschrijding bouwgrenzen
Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, worden overschreden ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:
  1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  2. de bouwhoogte van entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw;
  3. de breedte van entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw.
17.2 Ondergronds bouwen
Ongeacht hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen gebouwen – tenzij uitdrukkelijk elders is bepaald – niet worden voorzien van daarbij behorende kelders en andere ondergrondse ruimten.
Artikel 18 Algemene ontheffingsregels
18.1 Algemene ontheffingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, voorzover niet reeds op grond van een andere regel van dit plan ontheffing is verleend, ontheffing verlenen van in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits hierdoor geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving en mits het belang van de waterhuishouding niet onevenredig wordt aangetast en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
18.2 Gebouwen voor openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover niet reeds op grond van een andere regel ontheffing kan worden verleend, ontheffing verlenen van het plan voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations, warmtepompen en schakelstations, mits de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m³ en de goothoogte niet meer dan 3 meter.
18.3 Parkeerplaatsen
Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover niet reeds op grond van een andere regel ontheffing kan worden verleend, ontheffing verlenen van het plan voor het aanleggen van parkeerplaatsen binnen de bestemming Groen.
18.4 Ondergronds bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover niet reeds op grond van een andere regel ontheffing kan worden verleend, ontheffing verlenen van het bepaalde in 17.2, mits hierdoor geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving en mits het belang van de waterhuishouding niet onevenredig wordt aangetast en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
19.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmings- en bouwgrenzen , voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 10 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot en mits het belang van de waterhuishouding niet onevenredig wordt aangetast en mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
19.2 Nieuwe landgoederen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming Agrarisch - Oeverwalgebied voor het aanwijzen van een nieuw landgoed, indien en voorzover:
  1. de wijziging geschiedt op verzoek van de eigenaar van de desbetreffende gronden;
  2. de gronden geheel of nagenoeg geheel aan elkaar aansluitend, in één ruimtelijk samenhangend blok zijn gelegen en geen gronden van derden insluiten;
  3. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat nieuwe bebouwing pas wordt opgericht nadat op de desbetreffende gronden minimaal 10 ha aan bos en natuur in de vorm van gebiedseigen beplanting is ontwikkeld;
  4. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat minstens 90% van de gronden van het desbetreffende landgoed openbaar toegankelijk zal zijn;
  5. niet meer dan 6 woningen in ten hoogste twee hoofdgebouwen worden gerealiseerd, met dien verstande dat indien sprake is van meer dan één hoofdgebouw, de hoofdgebouwen in een directe ruimtelijke relatie met elkaar dienen te worden gesitueerd;
  6. het wijzigingsplan is gebaseerd op een inrichtingsplan waarin inzicht wordt gegeven in de gewenste beeldkwaliteit van de nieuw te realiseren bebouwing en waaruit blijkt op welke wijze voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke en stedebouwkundige inpassing in de omgeving op een gebiedseigen wijze en de daarmee samenhangende gewenste verschijningvorm van de bebouwing;
  7. indien sprake is van meer dan 12 ha nieuwe bos- en natuurontwikkeling, mag in één van de hoofdgebouwen één extra woning voor de beheerder worden opgenomen;
  8. per woning maximaal 50 m2 vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten wordt toegestaan;
  9. geen groter oppervlak van een hoofdgebouw wordt toegestaan dan 1.000 m2;
  10. één van de hoofdgebouwen tenminste een inhoud heeft van 1800 m3;
  11. voor het hoofdgebouw geen hogere hoogte dan 15 meter en geen hogere goothoogte dan 7 meter wordt toegestaan;
  12. per hoofdgebouw niet meer dan één vrijstaand bijgebouw met geen groter oppervlak dan 75 m2 per woning wordt toegestaan;
  13. voor de bijgebouwen geen grotere hoogte dan 7 meter en geen grotere goothoogte dan 4,5 meter wordt toegestaan;
  14. de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven en/of andere bedrijven in de omgeving van de nieuwe locatie niet onevenredig wordt belemmerd;
  15. de wijziging geschiedt door verwijdering van de bestaande bestemming van de betrokken gronden, het aangeven van de nieuwe bestemming(en) deze gronden volledig betreffend en, in zoverre nodig, het geven van regels;
  16. in het plan van wijziging inzicht wordt gegeven in de uitkomsten van onderzoek naar bodemverontreiniging, archeologische waarden, flora en fauna, hemelwaterretentie en financieel-economische uitvoerbaarheid en is gebleken dat de betreffende belangen in voldoende mate zijn verzekerd, waarbij ten aanzien van de hemelwaterretentie uit een schriftelijke verklaring van het Waterschap moet zijn gebleken dat zij geen overwegende bezwaren hebben.
Artikel 20 Algemene procedureregels
Bij toepassing van een ontheffing, wijziging en uitwerking ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
21.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.1.2 Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van 21.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 21.1.1 met maximaal 10%.
21.1.3 21.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
21.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
21.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 21.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
21.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in 21.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
21.2.4 21.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
'Regels van het bestemmingsplan Maurik-Oost van de gemeente Buren.'
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .
De voorzitter, De griffier,
……………… ………………