direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vijverberg Zuid - 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0222.R03H010A-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De geplande herontwikkeling van het project Vijverberg-Zuid is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van dat plan is daarom noodzakelijk. Met dit bestemmingsplan Vijverberg Zuid - 2015 geeft de gemeente inhoud aan de gewijzigde inzichten voor dit plangebied. Voor dit plangebied is een verkavelingsplan opgesteld. Dit nieuwe verkavelingsplan is als bijlage bijgevoegd.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Doetinchem wordt in principe overal dezelfde plansystematiek gehanteerd. De bestemmingen en regels uit het voorliggende bestemmingsplan sluiten daardoor grotendeels aan op de bestemmingen en regels uit andere bestemmingsplannen. Daarmee wordt de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van de burgers vergroot.

Door aanpassing van het verkavelingsplan zal tegemoet worden gekomen aan (toekomstige) bewoners om meer duidelijkheid te geven over wat er gebouwd gaat worden in dit woongebied. Dit geeft ook meer duidelijkheid over de mogelijkheden om woningen te ontwikkelen.

1.2 Plangebied

Het plangebied Vijverberg Zuid - 2015 is gelegen aan de zuidoostkant van Doetinchem. Het wordt begrensd door de Rekhemseweg - Dennenweg - Koekendaalseweg / spoorlijn en natuurgebied De Koekendaal.

Het plangebied is al voorzien van infrastructuur zoals riolering en wegen. Daarnaast zijn al enkele woningen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H010A-0002_0001.jpg"

afbeelding 1: globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H010A-0002_0002.png"

afbeelding 2: plangebied 

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H010A-0002_0003.png"

afbeelding 3: luchtfoto plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Vijverberg Zuid - 2015 is een algehele herziening van de in het plangebied geldende bestemmingsplannen. Voor het bestemmingsplan Vijverberg Zuid - 2015 gelden op dit moment twee bestemmingsplannen welke na het onherroepelijk worden van het onderhavige bestemmingsplan komen te vervallen.

  • Vijverberg zuid - 2011, vastgesteld door de gemeenteraad van Doetinchem op 6 oktober 2011waarbij het plan op 1 december 2011 onherroepelijk is geworden;
  • Vijverberg zuid - 2011, 1e wijziging (Crouwelstraat ong), goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders op 5 november 2013 en op 26 december 2013 onherroepelijk geworden;

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontwikkelingen

In oktober 2011 is het bestemmingsplan 'Vijverberg zuid - 2011' vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om in het plangebied 163 woningen en 2 bijzondere woonvormen te ontwikkelen, tezamen 193 woningen. De gronden zijn inmiddels bouwrijp gemaakt en de infrastructuur zoals riolering en wegen is aangelegd.

Voor het plangebied is een nieuw verkavelingsplan opgesteld waarbij ook een nieuw bestemmingsplan hoort. Er is rekening gehouden met de gewijzigde landelijke wetgeving en de ontwikkelingen op de woningmarkt. Ook is hierdoor meer flexibiliteit in de positie van de woning mogelijk.

Ten opzichte van het verkavelingsplan uit het onderliggende bestemmingsplan 'Vijverberg zuid - 2011' zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

  • Het nieuwe verkavelingsplan maakt meer rijwoningen in het middengebied mogelijk (van 45 rijwoningen naar 78 rijwoningen). In de buitenrand is nu ruimte voor 92 woningen wat 72 woningen was. In totaal is er ruimte voor 190 woningen in dit woongebied, wat blijft binnen de aantallen uit het vastgestelde bestemmingsplan 'Vijverberg zuid - 2011';
  • de inrichting van de parkeerterreinen in het middengebied is gewijzigd;
  • de grotere kavels in de buitenrand hebben een minimale breedte van 16 meter.

2.2 Stedenbouwkundige voorwaarden

Voor het plangebied is een nieuw verkavelingsplan opgesteld. Het basisprincipe van het plan blijft ongewijzigd waarbij het woongebied is in te delen in een buitenrand en een midden- gebied. De buitenrand is bedoeld voor vrijstaande woningen op ruime kavels met hier en daar een 2/1 kapwoning. Langs de Koekendaalseweg zijn de kavels iets minder ruim en ook hier is incidenteel plaats voor 2/1 kapwoningen.

In het middengebied vindt meer verdichting plaats met rijwoningen en enkele 2/1 kapwoningen. Aan de uiteinden is ruimte voor woningen met een bijzondere vormgeving/architectuur.

Uitgangspunt in dit woongebied blijft de groene uitstraling waarbij alle woningen een groen uitzicht hebben. Hierdoor wordt het gevoel gecreëerd in het bos te wonen zonder de kwaliteiten van het bestaande bos aan te tasten. De groenbestemming uit het voorgaand bestemmingsplan 'Vijverberg zuid - 2011' is dan ook grotendeels gelijk gebeleven.

Het verkavelingsplan maakt het mogelijk om maximaal 190 woningen in het plangebied toe te laten. Er zijn geen bouwvlakken opgenomen zodat de woningen willekeurig op een kavel kunnen worden gesitueerd. Wel dient rekening te worden gehouden met minimale afstanden tot aan de voor-, achter- en zijperceelsgrenzen van respectievelijk 5, 8 en 3 meter.

Het beeldkwaliteitplan is gedeeltelijk gewijzigd en als bijlage 1. bijgevoegd. Daar waar destijds sprake was van een bouwvlak is deze nu verwijderd. Daarnaast is de zinsnede voor het planten van een eigen boom geschrapt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen en indien noodzakelijk op de verbeelding en in de regels vertaald.

De volgende beleidsstukken zijn wel bekeken voor het plangebied, maar hebben geen invloed op de ontwikkeling:

  • Nota Ruimte, Rijk, d.d. 27 februari 2006;
  • Structuurvisie Infrastructuur en milieu, Rijk, d.d.
  • Streekplan Gelderland 2005, provincie Gelderland, d.d. 29 juni 2005;
  • Belvoir 3 Cultuurhistorisch beleid 2009-2012, provincie Gelderland, d.d. 23 februari 2009;

Deze plannen zijn daarom ook niet verder toegelicht in dit plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

In deze visie beschrijft de provincie hoe zij de komende jaren willen omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. Omstandigheden veranderen; nieuwe ontwikkelingen en kansen kunnen zich voordoen. De provincie wil daarop inspelen en nodigt partijen daarom uit om mee te denken en te werken. Waar u 'energie' heeft, wil de provincie met u aan de slag. Dit als antwoord op de vraag: is het allemaal haalbaar? De provincie wordt pragmatischer, nodigt uit en kiest voor dynamiek.

De Omgevingsvisie Gelderland is op 9 juli 2014 door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland vastgesteld. Uitwerking van de omgevingsvisie voor nieuwe ontwikkelingen en kansen vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en op 18 oktober 2014 in werking getreden.

Nieuwe woonlocaties

In de verordening is in de regels opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan worden wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

In de toelichting wordt hierbij aangegeven dat voornoemde betrekking heeft op alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing e.d. worden gerealiseerd.

Het te ontwikkelen woongebied is een nieuwe invulling van het vigerende bestemmingsplan 'Vijverberg - zuid 2011' waarbij het aantallen woningen iets minder worden. Het te ontwikkelen woongebied voorziet dan ook niet in nieuwe woningen en past hiermee binnen de doelstellingen van de omgevingsvisie en -verordening.

3.2.3 Regionale woonagenda Achterhoek

Op 25 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld als opvolger van de Regionale Woonvisie 2010-2020. De Regionale woonagenda schetst de kaders en geeft ruimte om de inhoud mede door andere partijen te laten invullen. Daarmee verschuift de rol van de overheid van inhoudelijk bepalend naar proces- begeleidend. Kernbegrippen zijn kaders stellen, faciliteren en ruimte geven.

De kernboodschap voor de komende jaren luidt dan ook:

  • er zijn (bijna) voldoende woningen (in aantallen) om te voorzien in de vraag. Het is noodzakelijk om de regionale ambitie (5.900 woningen toevoegen tussen 2010 en 2025) verder te verlagen met 10%. Het nieuwe regionale aantal is 3.145 woningen tussen 2015 en 2025.
  • een integrale aanpak is nodig om de bestaande woningen toekomstbestendig te maken (kwalitatief), waarbij de eigenaar een persoonlijke mix kiest van onderhoud, isolatie, energieopwekking en levensloopbestendig maken. Sloop/nieuwbouw kan een optie zijn.
  • voor leegstaand en leegkomend vastgoed is een gezamenlijke beeldvorming met een lokale aanpak nodig. Naast herbestemmen zal in toenemende mate ook sloop aan de orde zijn.
  • wonen en zorg vormt een belangrijk aandachtspunt bij al deze genoemde ontwikkelingen.

De gemeente Doetinchem heeft het kwantitatieve deel van de regionale woonagenda uitgewerkt in de herziene woningbouwstrategie. Deze is op 5 november 2015 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. In de herziene woningbouwstrategie is vastgelegd, dat in Doetinchem tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2025 maximaal 1.375 woningen mogen worden toegevoegd. Hierin is ook vastgelegd dat voor de locatie Vijverberg Zuid rekening gehouden is met de realisatie van maximaal 190 woningen. Dit aantal blijft dan ook binnen het vigerende aantal van 193 woningen.

3.2.4 Ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Om zorg te dragen voor goede ruimtelijke ordening en omgevingsbeleid hanteert de provincie een zogenaamde duurzaamheidsladder, een processchema dat alle mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen of initiatieven voor stedelijke functies, via beleidskaders begeleidt naar een optimale locatiekeuze. Nadrukkelijk wil de provincie de ladder inzetten voor het 'goede gesprek' over ruimtelijke ontwikkelingen of initiatieven. In de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is de Rijksladder voor duurzame verstedelijking (opgenomen in Bro) geïncorporeerd.

De provincie heeft de ambitie om de achterliggende principes van de ladder ook van toepassing te laten zijn op landelijke functies. Hierop vooruitlopend is de naam gewijzigd in ladder voor duurzaam ruimtegebruik i.p.v. verstedelijking.

Doelen van de Gelderse ladder zijn:

  • Begeleiden van de bundeling van de verstedelijking in Gelderland en op gepaste wijze ruimte geven aan spreiding van stedelijke functies in landelijk gebied. De provincie faciliteert het actuele veranderingsproces van nieuwbouw naar beheer en vernieuwing stedelijk gebied;
  • Voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen ten koste gaan van bestaand stedelijk gebied;
  • Bevorderen van vraaggerichte programmering waarbij de behoefte aan de betreffende stedelijke functie centraal staat;
  • Bijdragen aan duurzaam ruimtegebruik;
  • Stimuleren van overtuigende motivering in en transparante besluitvorming over ruimtelijke plannen.

Uitgangspunten voor de Gelderse ladder:

  • Bij verstedelijking in eerste instantie de focus leggen op de bestaande voorraad aan gebouwen (denk aan hergebruik en transformatie) en in tweede instantie aan beschikbare gronden (denk aan nieuwbouw). Eerst in stedelijk gebied dan in landelijk gebied;
  • Het stedelijk gebied niet bij voorbaat volbouwen. Het gaat om het maken van een zorgvuldige afweging, waarbij stedenbouw, wateropvang, klimaatadaptatie en leefomgevingskwaliteiten redenen kunnen zijn om 'open' plekken in het stedelijk weefsel te handhaven en te versterken;
  • Aandacht voor stads- en dorpsrandzones door introductie van het al dan niet grenzen aan bestaand stedelijk gebied;
  • In z'n algemeenheid geeft grondeigendom alleen geen recht om te mogen bouwen.

Zoals uit paragraaf 1.1 aangegeven betreft voorliggend bestemmingsplan een nieuwe invulling van een woongebied waar al een bestemmingsplan voor is vastgesteld. Dit plan maakt geen extra ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van dit vastgesteld bestemmingsplan. Door deze reparatie worden de verschillende rechten en plichten planologisch vastgelegd. Deze planontwikkeling is dan ook niet in strijd met de doelstellingen van de duurzaamheidsladder.

3.2.5 Streekplanuitwerking kernkwaliteiten en omgevingscondities

In de uitwerking Streekplan Gelderland 2005 'Kernkwaliteiten en Omgevingscondities' van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur, d.d. 16 mei 2006, staat dat versterking van de ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt is voor het Gelderse ruimtelijk beleid. Het ruimtelijk beleid draagt bij aan de bescherming en de ontwikkeling van de natuur. Het doel van de streekplanuitwerking is de ruimtelijke regeling van behoud en ontwikkeling van de door de provincie gewenste natuurkwaliteit in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS- natuur, verweving en verbindingszone).

Voor beoordeling van de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de EHS geeft het streekplan het volgende aan:

Binnen de EHS geldt de “nee, tenzij”-benadering. Dit houdt in dat bestemmingsplanwijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot belang.

Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek worden verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken zal de provincie de te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied specificeren.

In de streekplanuitwerking zijn de wezenlijke kenmerken en waarden voor de EHS uitgewerkt in de vorm van kernkwaliteiten en omgevingscondities.

Gemeenten dienen de bescherming van de natte delen van de EHS, de HEN-wateren en de bijbehorende beschermingszones in de bestemmingsplannen te regelen.

Het betreffen voor Doetinchem de volgende kernkwaliteiten:

  • De beken met hun landschappelijke, ecologische en hydrologische samenhang met hun omgeving;
  • De samenhang en verbindingen tussen de grote Oost-Gelderse natuurkernen via kleinere rivieren en beken en de daaraan gekoppelde ecologische verbindingszones, voor Doetinchem specifiek de Oude IJssel en Hummelo-Keppel/Slangenburg;
  • De verbinding tussen de restanten (natte) heideterreinen, heischrale terreinen en blauwgraslanden binnen de Graafschap;
  • Het vanuit ecologisch opzicht samenhangend geheel van landgoederen, natuurgebieden, bossen, beken en landschapselementen in het kleinschalige agrarische cultuurlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H010A-0002_0004.jpg"

Streekplanuitwerking – Kernkwaliteiten EHS

Voor het plangebied Vijverberg Zuid - 2015, staan in de streekplanuitwerking kernkwaliteiten EHS geen specifieke ontwikkelingen beschreven. Wel is een nader hydrologisch onderzoek gedaan naar de effecten van de ontwikkeling van het gebied op de nabijgelegen Zumpe. Hier wordt in paragraaf 3.2.2. nader op ingegaan. De ontwikkeling sluit aan op de doelstellingen zoals aangegeven in het streekplan.

3.2.6 Streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking

In de streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, d.d. 12 december 2006, wil de provincie voorzien in voldoende ruimtelijke reservering voor de behoefte aan stedelijke functies en een kwaliteitsslag bevorderen in het landelijk gebied. Met de streekplanuitwerking wil de provincie de procedures voor gemeentelijke plannen binnen deze zoekzones vereenvoudigen.

De zoekzones wonen, werken en kleine kernen zijn voor Doetinchem op onderstaande kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H010A-0002_0005.jpg"

uitsnede streekplankaart, rood: zoekzones wonen, paars: zoekzones werken, zwart: zoekzones kleine kernen

Het plangebied Vijverberg Zuid - 2015 is specifiek opgenomen in de streekplanuitwerking als zoekzone voor stedelijke functie, Dt3, Vijverberg Zuid. Voor Vijverberg zuid is als 'aandachtspunt' opgenomen dat het in het hydrologisch beinvloedingsgebied van het natuurbeschermingswetgebied 'de Zumpe' bevindt. Daarbij wordt vermeld dat door de gemeente, in samenwerking met waterschap en provincie al in 2005 een geohydrologisch onderzoek ("hydrologische effecten op de Zumpe, -twee stedelijke ontwikkelingen in Doetinchem-") heeft laten uitvoeren waarbij zowel naar de effecten op de grondwaterstand als naar de grondwaterstroming is gekeken. Het onderzoek is als bijlage 1. bij dit bestemmingsplan gevoegd. Aangegeven is dat indien bij de ontwikkeling van het plan Vijverberg Zuid wordt voldaan aan de uitgangspunten uit het onderzoek, er geen nadelig effect van de ontwikkeling van Vijverberg zuid op de grondwatersituatie van het natuurgebied de Zumpe is te verwachten. De uitgangspunten uit het onderzoek zijn vertaald in de verdere ontwikkeling van Vijverberg zuid. De ontwikkeling van Vijverberg zuid sluit aan op de doelstellingen zoals aangegeven in het streekplan.

3.2.7 Waterplan Gelderland 2010-2015

In het Waterplan Gelderland 2010-2015 wordt met betrekking tot stedelijk gebied aangegeven, dat inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem gericht zijn op:

  • het voorkomen en beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van (diepe) drainage en het voorkomen van instroming van oppervlaktewater op de riolering;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.

De waterketen in stedelijk gebied is zodanig ingericht dat deze geen negatieve invloed heeft op het grond- en oppervlaktewater. Stedelijke ontwikkelingen en stedelijke herinrichting en herstructurering dient “waterneutraal” te zijn en wordt benut om het watersysteem waar nodig op orde te brengen en te verduurzamen.

Voor het plangebied Vijverberg Zuid - 2015, staan in het waterplan geen specifieke doelstellingen beschreven. De ontwikkeling sluit aan op de doelstellingen zoals aangegeven in het plan. In paragraaf 4.7 wordt nader op het aspect water ingegaan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

Op 26 april 2012 heeft de gemeenteraad van Doetinchem de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 vastgesteld. Dit is een actualisatie van de Regionale structuurvisie uit 2004.

Als basis voor ruimtelijk beleid zijn er een aantal speerpunten voor de regio benoemd. Dat zijn:

  • omgaan met de krimp;
  • externe relaties;
  • veranderingen in het landelijk gebied;
  • overstap naar duurzame energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0222.R03H010A-0002_0006.jpg" Visiekaart Achterhoek

Huidige kwaliteit als basis voor de toekomst

De kaart geeft de regionale structuren en kwaliteiten weer.

Landschap: De verschillen in landschaptypen zijn een belangrijkste identiteitsdrager van de Achterhoek. De Achterhoekse gemeenten willen die kenmerken en landschappelijke verschillen in de toekomst behouden, versterken of herstellen. Het gaat er daarbij niet om terug te keren naar het verleden, maar om het opdoen van inspiratie uit het verleden bij de toekomstige inpassing van nieuwe ontwikkelingen. De karakteristieken van deze landschapstypen bieden aanknopingspunten voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Het Achterhoekse landschap kan veel functies absorberen. De ‘landschapstypekaart’ (bijlage 5 van de structuurvisie) geeft het regionale kader weer. De aanbevelingen met betrekking tot lokale wijze van inpassing staat hier ook verder beschreven.

Het woongebied Vijverberg zuid is gelegen in het landschapstype 'Rivierduinen'. Dit zijn hoger gelegen duinen langs de Oude IJssel. Het gebied is grotendeels bebost waarbij het bos grillige patronen volgt die de natuurlijke loop van de duinen/de ondergrond volgen. Het bos wordt onderbroken door landbouwenclaves (essen) en enkele dorpen, in het bosgebied is een enkel landhuis gelegen.

Het totale landschapsbeeld moet volledig worden behouden. Er zijn geen belangrijke landschappelijke of stedelijke toevoegingen gewenst. Geen nieuwe bouwlocaties toevoegen en de natuurwaarden versterken met waterpartijen en watergangen. Kleinschalige landschapselementen (zoals poelen, heggen) kunnen worden aangevuld. Het streven is niet gericht op een verdere verdichting met opgaande elementen. Geen nieuwe landgoederen of grootschalige natuurontwikkeling toestaan. Mogelijkheden benutten in het vasthouden van water.

In onderhavig plan worden geen nieuwe bouwlocaties toegevoegd. In dit plan worden bestaande bouwlocaties herverkaveld. Daarnaast vindt er kleinschalig aanleg van groen plaats. Hiermee wordt voldaan aan de doelstellingen voor het landschap uit de structuurvisie.

Infrastructuur: Bereikbaarheid van en in de regio is van groot belang. De infrastructuur is derhalve wel functioneel van belang. Deze is voor de toekomst maar zeer beperkt ruimtelijk ordenend, niet meer dan het nu al is. De pijlen geven de verbindingen aan waar verbetering noodzakelijk-wenselijk is.

Pijl c geeft de 'Verbetering interne ontsluiting regio Achterhoek' aan tussen Doetinchem - Varsseveld - Winterswijk (met aftakking naar Bocholt). Deze verbinding is gelegen ten noorden van het gewenste plangebied en op acceptabele afstand. Het woongebied staat een eventuele aanleg van deze verbinding niet in de weg.

Dorpenlandschap: Voorzieningen worden in een bepaalde mate geconcentreerd in bestaande grotere kernen, te weten Doetinchem, Winterswijk, Vorden, Hengelo, Borculo, Eibergen, Ruurlo, Neede, Lichtenvoorde, Groenlo, Aalten, Dinxperlo, Varsseveld, Gendringen, Steenderen , Wehl, Didam, ‘s-Heerenberg, Zelhem, Ulft /Gendringen en Silvolde/Gaanderen/Terborg. Dit betekent echter niet dat overal hetzelfde voorzieningenniveau wordt nagestreefd. In eerste instantie bepalen lokale behoefte en initiatief het niveau van de voorzieningen. Regionaal wordt afstemming gezocht om overaanbod en/of concurrentie door nabijheid te voorkomen. Het uitkristalliseren van deze afstemming is nog in voorbereiding.

Overige speerpunten, zoals duurzame energie, toerisme etc.: deze speerpunten gelden regionaal en zijn in banners in de zijkant weergegeven. Er zijn geen specifieke locaties voor aangewezen. Wel wordt regionale afstemming nagestreefd.

3.3.2 Waterbeheerplan 2010-2015

In het Waterbeheerplan 2010-2015 zijn door het Waterschap Rijn en IJssel opgestelde uitgangspunten voor water-, waterkeringen- en waterwegbeheer vastgelegd. Kernbegrippen zijn schoon, levend en functioneel water. Het waterschap streeft samen met gemeenten naar een vorm van duurzaam stedelijk waterbeheer en verbetering van de waterkwaliteit, door afkoppelen van schoon regenwater, het minimaliseren van de verontreiniging van oppervlaktewater en waterbodem en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Met betrekking tot de chemische en ecologische waterkwaliteit van oppervlaktewater wordt gewerkt aan nadere invulling van doelstellingen en maatregelen op basis van de normstelling uit de Europese Kaderrichtlijn Water.

Voor het plangebied Vijverberg Zuid - 2015, staan in het beheersplan geen specifieke doelstellingen beschreven. De ontwikkeling sluit aan op de doelstellingen zoals aangegeven in het plan. In paragraaf 4.7 wordt nader op het aspect water ingegaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bomenbeleid en de nieuwe Bomenverordening

De bescherming, de herplant en het kappen van bomen is geregeld in de gemeentelijke bomenverordening. De beleidsregels voor toepassing van deze regelgeving zijn opgenomen in de Bomenverordening 2015. Deze verordening bevat regels ten aanzien van de beoordeling kapaanvragen en belangenafweging, bijzondere bomen en de duurzame instandhouding en bescherming van bomen. Het bomenbeleid is in essentie gericht op het behoud van (toekomstig) waardevolle bomen en boomstructuren.

Bomen dragen in belangrijke mate bij aan de structuur, identiteit, belevingswaarde, ecologische waarde en gebruikswaarde van de (woon)omgeving en worden dan ook beschouwd als de belangrijkste groenelementen in de stedelijke omgeving. Hierbij geldt dat naarmate bomen ouder zijn de waarde voor de omgeving toeneemt. Om deze reden is het van belang in de bestaande situatie en bij nieuwe ontwikkelingen met zorg om te gaan met aspecten van beheer en inrichting van de boom en zijn groeiplaats.

De aanwezige waardevolle bomen worden beschermd middels de kapverordening en de kapvergunning. In dit bestemmingsplan zijn derhalve geen maatregelen opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan Vijverberg Zuid - 2015 sluit daarmee aan op dit nieuwe beleid.

Het onderhavige bestemmingsplan Vijverberg Zuid - 2015 sluit daarmee aan op dit nieuwe beleid.

3.4.2 Nota Cultuurhistorie: Doetinchem, Cultuurhistorierijk!

In de nota cultuurhistorie, Doetinchem Cultuurhistorierijk, d.d. 25 september 2008, worden voorwaarden en kansen geschetst die het mogelijk maken om de Doetinchemse cultuurhistorie te behouden, te beheren en te ontwikkelen. De nota gaat in op de cultuurhistorische opgave voor de komende 10 jaar.

De cultuurhistorie moet weer op een positieve manier in beeld komen. Een aantal speerpunten daarbij zijn:

  • Besef van en waardering voor het cultuurhistorisch erfgoed;
  • Kennisvermeerdering over het cultuurhistorisch erfgoed;
  • Visualisatie en exposure van het cultuurhistorisch erfgoed;
  • Stimulering wisselwerking tussen cultuurhistorisch erfgoed, moderne stedenbouw en landschapsontwikkeling.

De gemeente Doetinchem kent verschillende historische identiteiten, zoals landschap, wonen en werken, etc., welke de komende jaren een leidraad moeten vormen voor het cultuurhistorisch beleid. Daarnaast moet het cultuurhistorisch beleid zoveel mogelijk aansluiten op bestaande wetgeving.

Binnen de gemeente Doetinchem wordt gewerkt aan een inhaalslag op het gebied van informatie en kennis over de cultuurhistorie. Iedere ruimtelijke ontwikkeling moet benut worden om de kennisleemte verder aan te vullen. Daarnaast moet de reeds beschikbare kennis benut worden als belangrijk ingrediënt en inspiratiebron bij de betreffende ontwikkeling.

De gemeente heeft inmiddels veel informatie beschikbaar over de archeologie, de naoorlogse wijken, het industrieel erfgoed, het centrum van Doetinchem, het landelijk gebied en enkele kleinere onderzoeksitems. Uit alle onderzoeken zijn aanbevelingen naar voren gekomen voor behoud en ontwikkeling van bepaalde panden of structuren, onder en boven de grond.

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied is voor het bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011 al onderzoek naar de archeologische waarden in de bodem uitgevoerd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn verwerkt in een archeologisch rapport welke onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011. Omdat destijds het gehele plangebied is onderzocht en er sindsdien geen wijzigingen in de bodem hebben opgetreden is dit onderzoek ook bruikbaar voor dit nieuwe bestemmingsplan. Het archeologisch onderzoek is dan ook opgenomen in paragraaf 4.8.2. van dit bestemmingsplan. De voorgestane ontwikkeling sluit daarmee aan op hetgeen is opgenomen in de nota Cultuurhistorie.

3.4.3 Waterplan Doetinchem

De gemeente Doetinchem heeft samen met het waterschap Rijn en IJssel het Waterplan Doetinchem opgesteld. In dit beleidsdocument is de integrale omgang met water in stedelijk en landelijk gebied aangegeven ter ondersteuning van het streven te komen tot veerkrachtige watersystemen en het scheiden van vuil- en schoonwaterstromen als principe. Sinds de gemeentelijke herindeling (2005) is dit beleid ook van toepassing op het gebied van de voormalige gemeente Wehl.

Het Waterplan Doetinchem bundelt op lokaal niveau het inzicht in de huidige situatie en geeft in de streefbeelden en ambities aan hoe duurzaamheids- en gidsprincipes van integraal waterbeheer in plannen vertaald kunnen worden. Hierin zijn belangen van ruimtelijke ordening, milieu, natuur en toerisme meegewogen.

Het waterplan is door de gemeente in samenwerking met waterschap, waterbedrijf, vertegenwoordigers van natuur en milieubelangen, inwoners en bedrijfsleven tot stand gekomen. In het waterplan zijn Rijksbeleid, provinciaal beleid en het beleid van het waterschap als fundamentele elementen opgenomen. Het Waterplan uit 2003 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2015 vormen samen de basis voor de omgang met water in het algemeen en het rioleringsstelsel in het bijzonder.

Met betrekking tot de ruimtelijke ordening en het stedelijk gebied zijn de volgende gidsprincipes voor integraal waterbeheer van belang:

  • Het toepassen van de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • Water van schoon naar minder schoon laten stromen (geen afwenteling);
  • Met water de identiteit van een plek zichtbaar maken;
  • Een goede communicatie opzetten (intern en extern);
  • Water als mede-ordenend principe toepassen bij ruimtelijke plannen;
  • Samenwerken en afstemmen;
  • Balans in watersysteem en waterketen.

Door het toepassen van deze principes wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een robuust, veerkrachtig en gezond watersysteem binnen de gemeentegrenzen, gecombineerd met een aantrekkelijke woonomgeving met optimale belevings- en gebruiksmogelijkheden van het water. Er is een goede samenwerking en afstemming tussen alle bij het waterbeheer betrokken partijen, en er vindt geen bestuurlijke, financiële of ruimtelijke afwenteling plaats. Dit is het algemene streefbeeld voor 2030.

In het waterplan wordt het algemene streefbeeld per functie en thema nader uitgewerkt. in paragraaf 4.7 wordt nader op het aspect water ingegaan. Dit bestemmingsplan sluit aan op het gestelde in het waterplan.

3.4.4 Planologisch Beleid 2011

Op 6 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Doetinchem ingestemd met het Planologisch Beleid 2011. Het planologisch beleid vormt het ruimtelijk beleidskader voor woningen en bijbehorende bouwwerken. In de nota wordt beleid geformuleerd voor kleine bouwplannen met betrekking tot woningen. Ook voorziet de nota in een belangrijke verruiming en versoepeling van de tot nu toe gehanteerde bouwvoorschriften. In de voorgestelde regeling is een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. ruimtelijke aspecten die betrekking hebben op het woonhuis en bijbehorende bouwwerken alleen;
  • b. de ruimtelijke aspecten van de woning die alleen geregeld kunnen worden als de kenmerken van de omgeving daarbij betrokken worden.

Daarnaast zijn een aantal relatief ondergeschikte bouwactiviteiten die voorheen als afwijking verleend kon worden, nu als 'bij recht' toegestane bouwactiviteiten opgenomen. Dit zijn bijvoorbeeld erkers, toegangspartijen en overkappingen in de voortuin van een woning. Verder zijn versoepelingen doorgevoerd voor:

  • woonruimte in bijbehorende bouwwerken,
  • overkappingen,
  • erfafscheidingen,
  • beroepen en bedrijven aan huis,
  • mantelzorg.

Met het Planologisch Beleid 2011 ligt er een vernieuwde basis voor omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Daarnaast is het beleid de basis voor nieuwe planontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en overige aspecten waarmee rekening gehouden moet worden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Deze aspecten kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties.

4.2 Bodem

Bij een bestemmingsplan moet worden bepaald dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming.

Voor het plangebied is in 2005 een bodemonderzoek uitgevoerd (Ecopart, 19 december 2005). Hoewel het bodemonderzoek inmiddels ouder is dan vijf jaar, wordt het onderzoek representatief geacht voor het weergeven van de actuele bodemkwaliteit. Dit omdat er geen aanwijzingen zijn dat in de achterliggende jaren het terrein (ernstig) verontreinigd is geraakt. Er is sprake van een voor bodemverontreiniging onverdacht terrein.

Het onderzoek uit 2005 is dan ook nog goed bruikbaar voor dit bestemmingsplan en is dan ook als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoeks- locatie licht verontreinigd zijn, met uitzondering van een sterke nikkelverontreiniging in het grondwater. Gelet op de reeds bekende problematiek rondom nikkel in grondwater wordt een vervolgonderzoek voor de ontwikkellocatie niet noodzakelijk geacht. Wel geldt er een gebruiksbeperking voor grondwater.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid en luchtkwaliteit

Voor de tot stand koming en vaststelling van het bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011 is door KuiperCompagnons een milieuonderzoek uitgevoerd, bestaande uit wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en luchtkwaliteit. Dit milieuonderzoek is verwoord in een rapport met werknummer 156.301.12 d.d. 8 juni 2011. Bekeken is of dit milieuonderzoek nog als milieuonderzoek kan worden gebruikt bij dit onderliggende bestemmingsplan.

Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011 voorziet dit bestemmingsplan in een andere verkaveling. De plangrenzen zijn hetzelfde gebleven. Wel kan de positionering van de woningen wijzigen, het aantal woningen blijft echter hetzelfde.

De berekeningen voor het wegverkeer- en railverkeerslawaai zijn berekent op de plangrenzen. Omdat de plangrenzen in beide bestemmingsplannen hetzelfde zijn gebleven heeft dit geen invloed op een eventuele gewijzigde positionering van de woningen. Daarnaast zijn de berekeningen uitgevoerd met de verkeersgegevens uit 2022.

Het plangebied bevindt zich binnen de invloedzone van de spoorlijn Doetinchem - Winterswijk. Aan deze spoorlijn of in de directe omgeving ervan hebben geen wijzigingen plaatsgevonden. Ook de intensiteit van het treinverkeer is niet gewijzigd ten opzichte van de destijds uitgevoerde berekeningen.

De luchtkwaliteit is berekent met behulp van de verkeersintensiteiten zoals die zijn gebruikt bij de berekening van het wegverkeerslawaai. Omdat deze gegevens op de toekomst zijn gericht heeft dit ook geen invloed op een wijziging in de luchtkwaliteit.

Geconcludeerd kan worden dat het milieuonderzoek dd. 8 juni 2011, met werknummer 156.301.12 nog bruikbaar is als beoordelingskader voor dit bestemmingsplan. Het milieuonderzoek is als bijlage 5. bijgevoegd.

4.3.1 Wegverkeerslawaai

Wegverkeer kan overlast bij woningen of geluidsgevoelige functies veroorzaken. In de Wet geluidhinder zijn daarom geluidsnormen en voorkeursgrenswaarden opgenomen.

Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere weg, met uitzondering van woonerven en 30 km gebieden. Voor alle woningen en geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van die weg liggen, moet de geluidbelasting als gevolg van verkeerslawaai berekent worden. Het plangebied bevindt zich binnen de invloedzone van de snelweg A18 en de Rekhemseweg. Voor de Dennenweg (30 km gebied) geldt formeel geen onderzoeksplicht maar is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch onderzocht.

Uit het akoestisch onderzoek, dat onderdeel uitmaakt van het hierboven genoemd milieuonderzoek, wordt geconcludeerd dat de voorkeurswaarde binnen de bestemming Wonen niet wordt overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3.2 Railverkeerslawaai

Voor railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Er is van rechtswege (Wet geluidhinder) een zone gelegen langs iedere spoorlijn (die zone bedraagt binnen de gemeentegrens Doetinchem 100 meter). Het plangebied bevindt zich binnen de invloedzone van de spoorlijn Doetinchem - Winterswijk.

Uit het akoestisch onderzoek, dat onderdeel uitmaakt van het hierboven genoemd milieuonderzoek, wordt geconcludeerd dat de voorkeurswaarde binnen de bestemming Wonen niet wordt overschreden. Het aspect railverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3.3 Industrielawaai/bedrijfszonering

In het plangebied zijn geen bedrijven cq. bedrijfsbestemmingen gevestigd. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan niet in nieuwe bedrijfsbestemmingen. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3.4 Luchtkwaliteit

In de 'Wet luchtkwaliteit' (Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen om o.a. de verkeersgerelateerde emissies (o.a. fijnstof en stikstofdioxide) te reguleren. Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als de luchtkwaliteit als gevolg van het project met ten hoogste 3% verslechterd.

Uit het uitgevoerde onderzoek naar Luchtkwaliteit, zoals opgenomen in het hierboven genoemd milieuonderzoek, blijkt dat de ontwikkelingen binnen het plan kunnen worden aangemerkt als NIBM. Toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit is daarom niet aan de orde.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen bepaald binnen de bestemming Wonen. Uit deze berekening blijkt dat de grenswaarden voor NO2 en PM10 niet worden overschreden. Het aspect luchtkwaliteit leidt daarom niet tot belemmeringen voor de ontwikkeling in dit plan.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen, stationaire bronnen zoals een chemische fabriek of LPG vulpunt en mobiele bronnen zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen. Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Bij externe veiligheid wordt een onderscheid gemaakt tussen een groepsrisico en een plaatsgebonden risico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt de burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen.

In de omgeving van het plangebied zijn geen mobiele en/of stationaire bronnen aanwezig.

Voor transport over de weg is het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Voor transport door leidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Voor transport over wegen, vaarwegen en sporen (transportroutes) geldt de Regeling Basisnet (in werking 1 april 2015). In deze Regeling wordt het groepsrisico aangegeven (PR 10-7 contour) waarbinnen geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd mogen worden. Ingevolge de Regeling Basisnet geldt tussen afrit 4 (Doetinchem-Oost) en afrit 5 (Varsseveld) een afstand van 82 meter. Het plangebied is gelegen op 300 meter van de A18. In de Regeling wordt de Oude IJssel als vaarweg en de spoorlijn Doetinchem - Winterswijk niet genoemd. De Regeling is hierop dan ook niet van toepassing.

Een buisleiding is niet gelegen in de directe nabijheid van het plangebied. De afstand van de autosnelweg A18 tot aan het plangebied voldoet aan de minimale afstand zoals genoemd in de Regeling Basisnet. Een onderzoek naar externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.5 Bedrijvigheid

Omliggende bedrijven mogen door de planontwikkeling Vijverberg zuid - 2015 niet in hun toekomstige ontwikkelingen worden belemmerd. Anderzijds moet duidelijk zijn dat de aanwezige bestaande functies de ontwikkelingen in het plangebied niet belemmeren.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die door de ontwikkelingen in hun bedrijfsvoering worden belemmert. Anderzijds zijn er ook geen functies aanwezig die de plantontwikkeling belemmeren.

Geconcludeerd kan dan ook worden dat de bedrijvigheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan en vice versa.

Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Flora en fauna

Binnen de grenzen van de gemeente Doetinchem is de Zumpe aangewezen als beschermd natuurgebied. Overige beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, waarin de gebiedsbescherming vanuit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn is geïmplementeerd, zijn binnen de gemeente Doetinchem niet aanwezig.

De Flora- en faunawet is per 1 april 2002 van kracht. In die wet is de zorgplicht, artikel 2, opgenomen. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Naast de zorgplicht voor alle dieren en planten zijn in de Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet van 25 januari 2005 (Staatscourant, 2 februari 2005), drie tabellen opgenomen met een overzicht van beschermde inheemse dieren en planten. Ter voorkoming van verontrusting, verstoring, doden, vernieling van vaste rust- of verblijfplaatsen e.d. van beschermde soorten dient voorafgaand aan plan- en visievorming, uitvoering, verstrekken van vergunningen (bouw-, sloop-, aanleg-, en milieuvergunningen) en aanleg- of reconstructiewerken een inventarisatie plaats te vinden van de beschermde flora- en faunasoorten, met daaraan gekoppeld een beschrijving van de effecten en eventuele mitigerende (maatregelen om het fysische effect van barrières te verminderen) en compenserende maatregelen om de eventuele negatieve effecten te beperken of te voorkomen. Op basis van de aangetroffen soorten dient er een afweging plaats te vinden voor de instandhouding van de biodiversiteit en hun ecotoop.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, dienen de verbodsbepalingen artikel 8 t/m12 van de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek dient te worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantensoorten die op grond van de Flora- en faunawet bescherming genieten. Met name binnen de stedelijke omgeving dient aandacht te worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed van vleermuizen. Tevens dient te worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Indien inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Flora- en faunawet zijn vastgesteld, kan een vrijstelling gelden of een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd.

In 2005 is door het Bureau Waardenburg een Quick scan Flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Deze Quickscan gaf destijds aan dat de voorgenomen ingreep tot ontwikkeling van het plangebied geen significant effect zal hebben op beschermde natuurgebieden rondom het plangebied. Wel kan het recreatieve gebruik van het bosgebied De Wrange ten gevolge van de nieuwe bewoners toenemen, wat meer verstoring in het gebied tot gevolg kan hebben. Op dit moment wordt het gebied reeds vrij intensief gebruikt door bewoners van Doetinchem. Voor flora en fauna zal de voorgenomen ontwikkelingen naar verwachting niet leiden tot een wezenlijke verstoring (met wezenlijke invloed). Voor enkele soorten geldt dat er sprake is van een lokaal verlies van de biotoop, maar voor soorten is voldoende geschikt biotoop in de omgeving aanwezig.

In 2011 heeft er een uitgebreide 'Quickscan natuurtoets' plaatsgevonden. Deze quickscan is een aanvulling op het eerder uitgevoerde onderzoek uit 2005. In deze quickscan uit 2011 is mede een scan gemaakt voor de komende 5-10 jaar. Aan de hand van de resultaten van de quickscan natuurtoets wordt de conclusie getrokken dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is.

Blijft het terrein na 2011 langer braakliggend (geen ontwikkelingen op het terrein) dan wordt geadviseerd om voor aanvang van ontwikkelingen op het terrein (ruimtelijke ingrepen) onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van de vestiging van de levendbarende hagedis en naar de aanwezigheid van streng beschermde plantensoorten waarbij laatstgenoemde onder ecologische begeleiding dienen te worden verplaatsen.

Deze verplichting om, voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden onderzoek te plegen, wordt opgenomen in de te verlenen omgevingsvergunning onderdeel bouwen.

4.7 Water

4.7.1 Watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt “Anders omgaan met water” vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

4.7.2 Waterplan

In paragraaf 3.4.3 is het Waterplan Doetinchem behandeld. Het beleid dat daarin is verwoord is vertaald in deze waterparagraaf.

4.7.3 Waterhuishoudkundige aspecten

Voor het plangebied is in 2006 een waterhuishouding- en rioleringsplan inclusief waterparagraaf opgesteld. Dit onderzoek is nog bruikbaar voor dit bestemmingsplan en is als bijlage 8. bij het bestemmingsplan gevoegd.

Het rapport behelst de vaststelling van de waterhuishouding- en rioleringssituatie en het in beeld brengen van de mogelijkheden en beperkingen om te komen tot duurzaam waterbeheer voor het plangebied. Er wordt (mede aan de hand van de uitkomsten van talrijke proefboringen) een beschrijving gegeven van de geohydrologie van het plangebied, richtlijnen vanuit de gemeente en waterschap voor het ontwerp van de hemelwaterafvoer en de droogweerafvoer en alternatieven voor de droogweerafvoer. De uitkomsten van het onderzoek zijn vertaald in het stedenbouwkundig plan.

4.8 Cultuurhistorie

4.8.1 Historisch landschappelijk en stedenbouwkundig erfgoed

Het plangebied bestond voor ontwikkeling voornamelijk uit akkerland. Hier is geen waardevol landschappelijke en/of stedenbouwkundig erfgoed meer aanwezig.

4.8.2 Archeologisch erfgoed

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.

Het archeologiebeleid van de gemeente Doetinchem is er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. In haar rol van bevoegd gezag kan de gemeente van initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen vragen aan te geven wat de effecten van de voorgenomen bodemingrepen zullen zijn op de eventueel aanwezige archeologische waarden. Om deze reden heeft de gemeente Doetinchem (mede als uitvoering van de nota cultuurhistorie) een archeologische beleidskaart laten opstellen waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een (deel)gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn. De archeologische beleidskaarten zijn samen met de erfgoedverordening op 18 november 2010 door de gemeenteraad van Doetinchem vastgesteld. De archeologische beleidskaarten zijn terug te vinden op www.doetinchem.nl/Leven/Cultuurhistoriewelkom/Cultuurhistorie/Rapporten.aspx

Door RAAP archeologisch adviesbureau is in 2005 een archeologisch vooronderzoek (RAAP-rappport 1018) uitgevoerd. Voor het plangebied gold bij aanvang van het onderzoek een (middel)hoge archeologische verwachting voor sporen van bewoning uit alle archeologische perioden vanaf de oude steentijd. Deze verwachting is gebaseerd op de ligging van het plangebied in een rivierduinlandschap en de aanwezigheid van bekende archeologische vindplaatsen in de nabije omgeving.

Uit het vooronderzoek blijkt dat verspreid over het plangebied grote bodemverstoringen hebben plaatsgevonden. Deze verstoringen bestonden uit het vergraven en egaliseren van het plangebied. Dit heeft ertoe geleid dat in een groot gedeelte van het plangebied het oorspronkelijk bodemprofiel is verdwenen. Tijdens het inventariserend archeologisch onderzoek zijn geen aanwijzigingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. Er wordt dan ook geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Het onderzoeksrapport is als bijlage 9. bijgevoegd.

Wel dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) in verband met de mogelijkheid tot toevalsvondsten.

4.9 Verkeer en parkeren

In het plangebied is de infrastructuur aangelegd. Deze infrastructuur is grof aangelegd en wordt bij nadere afwerking verfijnd. Uitgangspunten bij de inrichting van deze wegen binnen het plangebied zijn:

  • de functie van de weg conform het wegencategoriseringsplan (wegennetvisie), dit betekent voor erftoegangswegen 30 km/h en voor ontsluitingswegen 50 km/uur;
  • de inrichting van de weg (het wegbeeld) moet het gewenste rijgedrag en de rijsnelheid 'afdwingen';
  • herkenbare inrichting van de verschillende verkeersruimtes door materiaal/kleur;
  • de (kwaliteit van de) leefomgeving staat centraal;
  • de weg dient na realisatie goed te beheren te zijn (beheerbewust ontwerpen);
  • snelheidsremmende maatregelen worden getroffen in erftoegangsstraten en op gebiedsontsluitingsstraten waar kwetsbare verkeersdeelnemers de weg moeten kruisen.

De kwaliteit van de leefomgeving dient centraal te staan. Kunstmatig ingepaste maatregelen, zoals veel borden en bloembakken op de weg hebben vaak wel een kort effect op de rijsnelheid, maar zijn geen duurzame oplossingen. De omgeving en weg als geheel moeten zorgen voor het gewenste rijgedrag zodat deze kunstingrepen overbodig zijn.

Een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen de verschillende verkeersruimtes zorgt er voor dat de verkeersdeelnemer duidelijk zijn plek en die van anderen op de weg weet en zo de verkeersruimte op de juiste wijze gebruikt. Op drukke erftoegangsstraten is het belangrijk dat voetgangers veilig kunnen lopen op een trottoir. Voor rustige erftoegangsstraten kan worden overwogen alle verkeersdeelnemers gebruik te laten maken van dezelfde ruimte. Een smalle weg die gebruikt wordt door iedereen leidt tot een lagere rijsnelheid.

Fysieke maatregelen als drempels ondervinden een steeds grotere weerstand bij de gebruikers en omwonenden en hulpdiensten. Ze leiden tot trillingshinder en toename van de geluidsoverlast. Met deze bij-effecten moet al rekening worden gehouden bij het ontwerp. Bij voorkeur wordt gezocht naar maatregelen die een lagere snelheid afdwingen, maar die geen of beperkte bij-effecten hebben voor de leefomgeving en hulpdiensten. Voorbeelden zijn: een smaller wegprofiel, toepassing andere materialen en kleuren, afwisselend parkeren aan weerszijden van de weg, afwisseling met groen, doorzicht beperken, beperken rechtstanden etc. Drempels en plateaus die op een logische plaats zijn gesitueerd (rekening houdend met de afstand tot de woning) en volgens de richtlijnen van het CROW (publicatie 172) zijn aangelegd kunnen bij uitzondering worden toegepast.

Parkeren
Het beleid van de gemeente is erop gericht dat parkeeroplossingen bij woningen worden gezocht op eigen terrein of in clusters. Voorwaarde is dat de kwaliteit van de openbare ruimte gewaarborgd blijft. Zo zijn de regels opgesteld voor parkeren op eigen terrein. Dit geldt ook voor de hoekwoningen van de aaneengebouwde woningen, waarbij de tussenwoningen gebruik mogen maken van de parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Hiervoor worden in het plangebied voldoende parkeerplaatsen aangelegd.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan, waarbij flexibiliteit wenselijk is. Voor een deel is dat mogelijk met de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarmee kunnen reeds voorziene maar ook onvoorziene ontwikkelingen planologisch worden geregeld zoals verschuiving binnen de bedrijfsbestemmingen en uitbreidingen van gebouwen en functies. Het plan is daarom opgezet als een globaal bestemmingsplan. Op hoofdlijnen is duidelijk waarvoor gronden en gebouwen mogen worden gebruikt en wat er aan bebouwing wordt toegestaan. Dit biedt voldoende rechtszekerheid voor de burger.

5.2 Toelichting op de regels

De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • hoofdstuk I: Inleidende regels;
  • hoofdstuk II: Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk III: Algemene regels;
  • hoofdstuk IV: Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Inleidende regels

De inleidende regels omvatten de in de planregels gebruikte begripsomschrijvingen en afkortingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).

5.2.2 Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is, overeenkomstig de RO-Standaarden 2012 waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (2012), in beginsel opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving: een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
  • de bouwregels: deze bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.
5.2.2.1 Groen

De bestemming Groen is nader aangeduid met de hoofdletter G. Binnen de bestemming Groen is het structurele groen van het plangebied geregeld. De bestemming Groen is gelegen in de ring tussen het middengebied en de buitenring. Qua uitstraling krijgt het vorm als een ringvormig bosrand met de uitstraling van een bomenweide met een gevarieerde natuurlijke onderbegroeiing.

In de regels is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor gebouwen (nutsvoorzieningen) en bouwwerken geen gebouwen zijnde (straatverlichting, straatmeubilair, e.d.) ten behoeve van de bestemming. Ten behoeve van extensieve dagrecreatie mogen fiets- en wandelpaden worden aangelegd. Onder extensieve dagrecreatie wordt tevens verstaan het plaatsen van o.a. bankjes, tafels en prullenbakken.

5.2.2.2 Verkeer

De bestemming Verkeer is toegekend aan de gronden met een ontsluitende en verkeersdoorstromende functie. Tevens is de bestemming toegekend aan bermen, parkeerplaatsen en niet structurele groenvoorzieningen. In de regels van deze bestemming is een beperkte bebouwingsregeling opgenomen voor gebouwen ten behoeve van de bestemming zoals bushokjes en nutsvoorzieningen. Tevens is ten behoeve van deze bestemming een bebouwingsregeling opgenomen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals straatmeubilair, straatverlichting, e.d. Binnen de regels zijn afwijkingsregelingen opgenomen om onder voorwaarden van de maximale bouwhoogte te mogen afwijken.

5.2.2.3 Woongebied

De gebieden waar in de komende jaren woningbouw zal plaatsvinden zijn voorzien van de bestemming Woongebied. Hierbij is onderscheid gemaakt naar Woongebied - 1 en Woongebied - 2.

Het plangebied is op te delen in twee ringen: een binnenring en een buitenring. De buitenring is bestemd als Woongebied - 1 en de binnenring als Woongebied - 2. Beide woongebieden kennen geen bouwvlakken zodat een grote flexibiliteit ontstaat in kavelverdeling. In de regels is aangegeven wat zoal mogelijk is binnen deze bestemmingen.

Woongebied - 1 is bedoeld voor vrijstaande woningen en een aantal twee-onder-één-kap woningen. Woongebied -2 is bedoeld voor vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen en aaneengebouwde woningen met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken. De benodigde tuinen en erven, waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen maar ook nutsvoorzieningen en wandel- of fietspaden kunnen in deze bestemmingen gerealiseerd worden.

In een deel van Woongebied - 1 is een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' verbeeld op de plankaart. In dit deel van het plangebied is het qua ruimtelijke uitstraling en stedenbouwkundig niet wenselijk om twee-onder-een-kap woningen te realiseren. In de planregels is dan ook hiervoor in dit aanduidingsvlak een uitzondering gemaakt.

5.2.3 Referentiekader afwijkingsbevoegdheid

Een aantal planregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om een afwijking te verlenen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening. Deze zogenoemde binnenplanse afwijking is mogelijk van een aantal specifieke bouwregels. Bij het afwijken van de regels wordt in overweging genomen dat de belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad en dat er geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan.

5.2.4 Algemene regels

De algemene of aanvullende regels tenslotte vormen een set algemene regels die op alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. De algemene regels bestaan onder meer uit bouw-, gebruiks-, afwijkings- en wijzigingsbepalingen.

De algemene bouwregels regelen het maximale aantal woningen dat binnen de bestemmingen Woongebied - 1 en 2 mogen worden gebouwd. Daarnaast mogen bestaande maten worden gehandhaaft en geeft het aan dat de opgenomen bouwregels alleen gelden voor bovengrondse bouwwerken.

De algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemming of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten. Tevens wordt hier aangegeven wat onder strijdig gebruik moet worden verstaan bijvoorbeeld dat bijbehorende bouwwerken niet als woonruimte mogen worden gebruikt. Daarnaast wordt hier aangegeven dat het voornoemd verbod niet van toepassing is op het grbuik van bouwwerken voor een aan huis gebonden beroep (inclusief vrije beroep) of aan huis gebonden bedrijf. Ook het gebruik van een deel van de woning of een vrijstaand bijbehorende bouwwerk voor mantelzorg is hierin geregeld.

De algemene afwijkingsregels voorzien in de mogelijkheid om op ondergeschikte onderdelen af te wijken van de regels van het bestemmingsplan. Tevens is hier aangegeven dat onder voorwaarden kan worden afgeweken van het type woning binnen de bestemmingen Woongebied - 1 en 2 en afwijkende (bijzondere) woonvormen kunnen worden toegestaan.

De algemene wijzigingsregels laten meer ingrijpende afwijkingen toe en worden daarom gekoppeld aan een zwaardere procedure dan die voor het verlenen van een afwijking van de bouw- en gebruiksregels.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In de loop van de tijd kan het gebruik van gronden of bouwwerken gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het bestemmingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld in hoeverre deze afwijkingen positief bestemd worden. Daar waar maten van bestaande legale bouwwerken op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp meer bedragen dan is voorgeschreven in het nieuwe bestemmingsplan, gelden deze maten ingevolge het in het bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht als maximum.

De naam van het plan wordt in de slotregel aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2015 is een globaal bestemmingsplan met veel vrijheid tot indeling van het woongebied. Het gebied is al woonrijp en de kavelverkoop is gestart.

Bij de ontwikkeling van het gebied is in het verleden reeds rekening gehouden met het risico van planschade. Ook na aanleiding van de ontwikkelingen in het plangebied is een quickscan planschade uitgevoerd. Uit deze quickscan is op te maken dat er geen planschade wordt verwacht. In een aantal gevallen heeft dat ertoe geleid dat in het bestemmingsplan is aangesloten bij regelingen uit de vigerende plannen, waarbij uiteraard de ruimtelijke aanvaardbaarheid voorop heeft gestaan.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van deze procedure en overleggen worden behandeld. De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden niet toegevoegd aan dit hoofdstuk. Dit maakt onderdeel uit van het raadsvoorstel en -besluit omtrent de vaststelling.

7.2 Inspraak

Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Vijverberg zuid - 2011 geeft dit bestemmingsplan meer mogelijkheden voor flexibiliteit. Grote wijzigingen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan uit 2011 hebben niet plaatsgevonden. Een voorontwerp bestemmingsplan is dan ook niet noodzakelijk. Een ieder kan tegen het ontwerp bestemmingsplan zijn zienswijzen inbrengen.

7.3 Overleg

Het plan is alleen aan het Waterschap Rijn en IJssel voorgelegd in het kader van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening. Op basis van provinciale- en rijksoverheidsrichtlijnen is vooroverleg met deze instanties niet nodig. Omdat geen sprake is van Rijks- of provinciaal belang kunnen zij desgewenst reageren op het ontwerp bestemmingsplan. Het waterschap Rijn en IJssel heeft aangegeven geen op- of aanmerkingen op dit bestemmingsplan te hebben.