Plan: | Hartenseweg 7, 2020 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0207bg-on01 |
Aan de Hartenseweg tussen de nummers 5 en 9 bevindt zich een paardenstal (van circa 11 meter bij 17 meter) met ruimte voor 2 paarden op een kavel op enige afstand van de weg. De initiatiefnemer heeft het voornemen de paardenstal op de locatie te slopen (of beter gezegd te demonteren) en de schuur te vervangen door een woning. De woning zal op de locatie waar nu de schuur staat worden gebouwd. De woning is kleiner dan de schuur. Rondom de nieuwe woning zal een (natuur-)tuin worden aangelegd. De schuur op het perceel heeft huisnummer 7. De woning kan dit nummer overnemen.
De locatie is kadastraal bekend als gemeente Renkum, sectie A onder nummer 3517. De Hartenseweg vormt een secundaire verbindingsweg tussen Renkum en Wageningen. De locatie ligt tegen het beekdal van de Renkumse Beek tussen twee bestaande woningen. Aan de weg ligt een perceel kadastraal bekend als gemeente Renkum, sectie A onder nummer 3516. Deze kavel is geen onderdeel van de planlocatie.
Afbeelding 1: Het plangebied is het perceel met kadastraal nummer 3517 (bron: gemeente Renkum). Het perceel met nummer 3516 - grenzend aan de Hartenseweg is geen onderdeel van de planlocatie.
Abeelding 2: locatie plangebied
Afbeelding 3: Luchtfoto uit 2019 (bron: gemeente Renkum). Planlocatie rood omcirkeld.
Afbeelding 4: Luchtfoto planlocatie 2019 (bron: GeoObliek, Slagboom en Peeters). De locatie wordt vanaf de Hartenseweg ontsloten via een pad tussen de percelen 3516 en 3518 (zie ook afbeelding 1).
Bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013':
Het voorliggende plan herziet een deel van het bestemmingsplan 'Renkum – Heelsum 2013' (vastgesteld 26 juni 2013).
Afbeelding 5: Verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Renkum – Heelsum 2013'. Het plangebied heeft primair de enkelbestemming 'Natuur' (plangebied rood omcirkeld). In de bestemmingplan is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de schuur is opgericht.
In het bestemmingsplan 'Renkum – Heelsum 2013' heeft de locatie de bestemmingen 'Natuur', 'Verkeer' én de dubbelbestemming Waarde – Archeologie middelhoge verwachting. Een klein puntje van de locatie heeft de dubbelbestemming Waarde – Archeologie hoge verwachting. De grens tussen de twee dubbelbestemmingen ligt onder de bestemming 'Verkeer' in de meest noordelijke punt van de planlocatie. Op de kavel is een bouwvlak aanwezig waar een gebouw gebouwd mag worden met een maximale nokhoogte van 6 meter en een goothoogte van 4 meter. Binnen dat bouwvlak is nu uitsluitend (zie artikel 21.2.1.) een gebouw toegestaan ten behoeve van agrarisch medegebruik en/of het hobbymatig houden van dieren, zoals opslag en dierenstal. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd.
Nieuw bestemmingsplan:
In het nieuwe bestemmingsplan krijgt de locatie op de plek van de woning de bestemming 'Wonen-3'. De grens van bestemming 'Verkeer(-3)' blijft ongewijzigd ten opzichte van het huidige plan. Het betreft de toerit naar de planlocatie en, aan de (noord)oostzijde, de bestaande toerit naar het achterterrein van de buurman. Deze gaat en ging gedeeltelijk over het planlocatie. De ruimte rond de woning 'Tuin-3'. Voor het overige blijft de bestemming 'Natuur' gehandhaafd met binnen deze bestemming nog een functieaanduiding 'tuin'. De dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie middelhoge verwachting' en 'Waarde – Archeologie hoge verwachting' blijven ongewijzigd ten opzichte van het vigerende plan. De bestemmingen 'Wonen', 'Verkeer' en 'Tuin' krijgen de toevoeging -3 om ze te onderscheiden van de reguliere bestemmingen 'Wonen', 'Verkeer' en 'Tuin'. Om de kwaliteit van de ontwikkeling van de locatie te borgen zijn de mogelijkheden van de bestemmingen ingeperkt.
Voor het oprichten van de woning is een bouwvlak opgenomen. Het bouwvlak is kleiner dat het huidige bouwvlak van de schuur. Het bouwvlak is even groot als het bestemmingsplan 'Wonen'.
Voor de systematiek van het nieuwe bestemmingsplan wordt aangesloten op de systematiek van het huidige bestemmingsplan. De regels zijn daarbij, zoals aangegeven, wel aangepast aan de bijzondere situatie en zijn zo aangepast dat de randvoorwaarden vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan zo goed mogelijk worden geborgd. Het plan kent voor de bouw en ontwikkeling van het initiatief meer beperkingen dan aan een regulier plan op een andere locatie zouden worden opgelegd.
Afbeelding 6: Verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan "Hartenseweg 7, 2020".
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plan(-gebied). In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het (beheergedeelte van) voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
Langs de Hartenseweg waren oorspronkelijk op en naast de planlocatie een aantal woningen gesitueerd in een klein lint. Op de planlocatie stond een kleine boerderij. Deze situatie heeft tot in de jaren 50 van de vorige eeuw bestaan.
Afbeelding 7: Situatie tussen 1920 en 1950 (kaartbeeld 1925). Langs de Hartenseweg bevindt zich een klein lint van bebouwing. Op de planlocatie staat een kleine boerderij (rode cirkel).
In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw werd het dal van de Renkumse beek ten zuiden van de Hartenseweg ingericht als bedrijventerrein. Naast de oorspronkelijke papierfabrieken kwam hier ook andere bedrijvigheid, zoals bijvoorbeeld de bandenfabriek van de Vredestein.
Afbeelding 8: Situatie in 1980 met alleen nog de papierfabriek. De fabriek van Vredestein volgde later meer naar het zuiden. De boerderij op de planlocatie is verdwenen. Er resteren alleen nog enkele schuren. Een aantal lindes langs de straat herinnert nu nog aan de oorspronkelijke boerderij (zie afbeeldingen 10, 12, 13, 17, 18 en 21).
Afbeelding 9: Situatie in 2011. De bedrijvigheid is gesaneerd. Op de planlocatie staan de schuren nog. Met de herinrichting van het beekdal is begonnen.
Begin deze eeuw is de bedrijvigheid gesaneerd en is begonnen met het herinrichten van het beekdal en het herstellen van de natuurwaarden.
Afbeelding 10: De herinrichting van het beekdal is in een vergevorderd stadium. Op de planlocatie staan de twee oude schuren. De nieuwste schuur daarvan wordt gebruikt als paardenstalling. Het terrein wordt nog intensief agrarisch gebruikt. In de cirkel de vier lindes die nog herinneren aan de boerderij die hier gestaan heeft (zie ook afbeeldingen 12,13, 17, 18 en 21). Aan de zuidzijde van de Hartenseweg is de hoge monumentale muur van de voormalige bedrijfsgebouwen blijven staan (=fysieke barrière).
In 2015 worden de schuren op de locatie afgebroken en vervangen door de huidige schuur. De schuur is gebouwd als paardenstalling voor hobbymatig gebruik met ruimte voor twee paarden. Het aansluitende terrein wordt nog agrarische gebruikt.
Afbeelding 11: Huidige situatie (kaartbeeld 2019) De herinrichting van het beekdal is afgerond. De twee schuren op de planlocatie zijn vervangen door de huidige schuur. Deze nieuwe schuur wordt gebruikt als paardenstalling.
Afbeelding 12: Luchtfoto huidige situatie (2019).
Afbeelding 13: Recente (voorjaar 2020) foto van de planlocatie met rechts de nieuwe schuur en op de achtergrond de Hartenseweg met de monumentale muur aan de andere zijde van de weg. In de huidige situatie ligt er meer (puin-)verharding dan op de luchtfoto's zichtbaar is. Het weiland voorbij de erfafscheiding met palen hoort niet bij de bestemmingsplanwijziging.
Afbeelding 14: bestaande schuur (zomer 2020)
Afbeelding 15: bestaande schuur, met bijhorende (puin)verharding (zomer 2020) | Afbeelding 16: bestaande schuur (zomer 2020), kijkrichting naar het zuiden, pad en bebouwing bij Hartenseweg 9. |
Afbeelding 17: oprit perceel, kijkend naar muur en lindes aan de Hartenseweg, kijkrichting naar het zuiden. Links de opgang naar de woning en tuin van Hartenseweg 5. Weiland op voorgrond hoort niet bij bestemmingsplan wijziging (zomer 2020) | Afbeelding 18: kijkrichting naar het zuiden, rechts de bestaande schuur en (puin)verharding in het zuiden de monumentale muur aan de zuidzijde van de Hartenseweg. Links de bestaande oprit en woning perceel Hartenseweg 5 (zomer 2020) |
Afbeelding 19: Hartenseweg, kijkrichting naar het westen. Links de monumentale muur, in de verte woning Hartenseweg 8 en rechts lindes. (zomer 2020) | Afbeelding 20: Bestaande schuur, kijkrichting naar het noorden, rechts oprit Hartenseweg 5 en 7 en links Hartenseweg 9 (zomer 2020) |
Afbeelding 21: Hartenseweg, kijkrichting naar het westen, met uitzicht op lindes en Hartenseweg 9, de bestaande schuur (rechts) en richt inrit perceel Hartenseweg 5 en 7. Weiland op voorgrond hoort niet bij bestemmingsplanwijziging.
De initiatiefnemer wil op de locatie een eenvoudige, houten 'schuurwoning' ontwikkelen die door de initiatiefnemer - hij is als architect opgeleid - zelf is ontworpen. De woning bestaat uit één laag met een kap. Er komen geen losse bijgebouwen bij de woning. Die zijn ook niet nodig. In de woning is ruimte voor het parkeren van één auto en in de woning is voldoende bergruimte. De woning wordt prefab gebouwd en op locatie in elkaar gezet. Met de architectuur sluit de woning aan op de soberheid die op een dergelijke locatie is gewenst. De bestaande schuur heeft een oppervlakte van 16 bij 10,6 meter (het bouwvlak doorvoor in het bestemmingsplan Renkum - Heelsum is circa 17 bij 11 meter). De nieuwe woning wordt met een vloeroppervlakte van 14,6 bij 9,CC5 meter aanmerkelijk (18%) kleiner dan de feitelijke schuur. De woning is duurzaam en volledig energieneutraal.
Afbeelding 22: Impressie van de woning (zie ook beeldkwaliteitsplan)
Afbeelding 23: Impressie woning en omgeving (natuur)
Afbeelding 24: Impressie woning
De locatie ligt aan de rand van de Veluwe en, zoals aangegeven, aan het Renkums beekdal. De bestemming is 'Natuur', maar binnen het provinciaal beleid is de locatie onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone (GO). nr. 142 'Renkumse en Heelsumse beken', net als alle (naastgelegen) woningen met tuinen aan de Hartenseweg (5,9,11 en de even nummers 8 tot en met 22), de aansluitende noordelijke en westelijke agrarische percelen, de Hartenseweg zelf en de begraafplaats.
Voor een ontwikkeling binnen het GNN en het GO is de provincie het bevoegd gezag. De ligging binnen de GO staat nieuwe ontwikkelingen wel toe onder strikte voorwaarden. Dit is in de Omgevingsverordening (vastgesteld in december vastgelegd in artikel 2.6.5 (Instructieregels bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone/ artikel 2.52 (nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Groen ontwikkelingszone) lid 2:
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken, als:
A In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt.
B De versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Door een zorgvuldige en geborgde ontwikkeling van de planlocatie wordt aan deze eisen voldaan. De initiatiefnemer heeft met de diverse betrokken en deskundige partijen, waaronder de provincie contact gezocht. De kennis opgedaan in deze contacten in verwerkt in de plannen die zijn uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 3) waarin ook de landschappelijke inpassing is opgenomen. Bij de regels in dit bestemmingsplan is een koppeling gemaakt met de landschappelijk inpassing. De landschappelijk inpassing is als Bijlage 1 bij de regels opgenomen.
Uitgangspunt bij de landschappelijke inpassing zijn de ontwikkeldoelen zoals die bij de ontwikkelingszone nr. 142 'Renkums en Heelsumse beken' zijn geformuleerd om op die manier de kernkwaliteiten te versterken. Dit ontwikkeldoelen zijn:
Niet alle ontwikkeldoelen zijn voor deze locatie relevant. Met name aan de ontwikkeldoelen 1, 4, 5 en 8 kan op deze locatie een bijdrage worden geleverd.
Afbeelding 25: Landschappelijk inpassing Annerie van Daatselaar (zie ook Bijlage 1 bij regels).
Door de initiatiefnemer is aan landschapsarchitect Annerie van Daatselaar gevraagd om een inpassingsplan te maken met een landschappelijke en natuurlijke uitstraling waarmee bijgedragen kan worden aan de kernkwaliteiten van het beekdal zoals beschreven door de provincie en die tevens aansluit op de eigen wensen van de initiatiefnemer (zie eerder).
De basis van de tuin is sober. Rondom de woning bestaat deze voornamelijk uit (gemaaid) gras met eventueel een kleine moestuin en bessenstruiken. Aan de noordzijde van de woning ligt een terras aansluitend aan de keuken en de eetkamer. Aan de zuidzijde is een klein zitje voorzien en beplanting met een landelijke uitstraling tegen de gevel van de woning.
Het terrein ten noorden en oosten van de woning zal bestaan uit ruig gras. Het is de ambitie van de initiatiefnemer om de tuin en de omgeving een eenheid te laten zijn met het beekdal. Daarom wordt naar het beekdal toe geen hekwerk geplaatst, maar een greppel gegraven, waardoor het zicht naar het beekdal niet verstoord wordt. De oostzijde van het perceel is lager gelegen en in dit deel van het terrein wordt een extra verlaging aangebracht in de nabijheid van de Oliemolenbeek. De vrijkomende grond wordt gebruikt om aan de zuidoostzijde een verhoging aan te brengen die wordt ingeplant met inheems bosplantsoen, zoals zwarte els, hazelaar, Gelderse roos en meidoorn. Het bosje vormt de achtergrond voor een zitplek in de avondzon. De plek is vanaf de woning bereikbaar via gemaaide graspaden.
De zuidrand wordt in verband met het behoud van het doorzicht vanaf de openbare weg naar het beekdal open gehouden. De toegangsweg en het voorterrein wordt uitgevoerd in halfverharding. De bocht in de toegangsweg wordt gemarkeerd door twee hoogstam fruitbomen. Een struweelhaag van maximaal 1,5 meter hoog schermt de woning en de voorruimte af.
Met de realisatie van deze vorm van terreininrichting wordt beoogd bij te dragen aan de ontwikkeldoelen 1,4,5 en 8. Ten opzichte van de huidige situatie wordt op die manier de natuurwaarde vergroot.
De randvoorwaarden voor de ontwikkeling zijn vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 3). De ontwikkeling zal, conform het beeldkwaliteitsplan, worden uitgevoerd. Alleen op die manier kan binnen de GO een ontwikkeling worden gerealiseerd. Met het beeldkwaliteitsplan is de kwaliteit geborgd. Ook eventuele wijzigingsplannen zullen hieraan moeten voldoen.
De regels en de verbeelding bij dit bestemmingsplan zijn hier ook op toegesneden. De uitbreidingsmogelijkheden die normaliter standaard zijn bij de bestemming Wonen zijn in de aangepaste regels weggelaten. De bestemming Tuin sluit direct aan op het bouwvlak en ook de bestemming Tuin is aangepast. Daarmee wordt gegarandeerd dat ook bij vervreemding van de locatie de kwaliteit gewaarborgd wordt. Een volgende eigenaar zal ook als hij/zij de huidige woning sloopt en een andere woning bouwt een woning moeten bouwen die aan de maten en aan de kwaliteiten van dit plan voldoen.
Omdat de bestemming Wonen is dit plan is toegesneden op dit specifieke plan heet de bestemming Wonen-3 (zie ook 1.3). Daarmee wordt het onderscheid van de bestemming met andere bestemmingen uitgedrukt. Dat geldt ook voor de bestemmingen Tuin en Verkeer. Ook voor deze bestemming geldt dat er -3 aan is toegevoegd om het onderscheid met de reguliere bestemmingen aan te geven.
Het planinitiatief is eind 2019 aan de gemeente Renkum voorgelegd. De gemeente heeft aangegeven dat zij een woning op de plaats van de huidige schuur voorstelbaar acht als de nieuwe woning zorgvuldig in het landschap wordt ingepast. Daarna zijn de ideeën verder uitgewerkt en is gestart met het voorleggen van de plannen aan de verschillende betrokkenen.
In maart 2020 zijn de bewoners van de aangrenzende woningen met de nummers 9 en 11 op de hoogte gebracht van het voornemen van de initiatiefnemer. In een persoonlijk gesprek met elk van de omwonenden zijn de plannen aan hen gepresenteerd. In maart 2020 is ook gesproken met een ecoloog van de provincie Gelderland. Door de initiatiefnemer zijn de plannen aan hem voorgelegd. In het gesprek is aan de orde gekomen op welke wijze de ecologische kernkwaliteiten van het beekdal kunnen worden versterkt. Naar aanleiding van dit gesprek is Annerie van Daatselaar gevraagd een plan voor de landschappelijke inpassing te verzorgen (zie Bijlage 1 bij de regels).
Het plan is ook voorgelegd aan de Vereniging Vijf Dorpen in 't Groen (telefonisch en via de mail) en aan de Stichting Het Renkums Beekdal (eveneens telefonisch en via de mail). Aan de vereniging en aan de stichting is advies gevraagd. Aan Vijf Dorpen in 't Groen is ten behoeve van de aanleg van de poel advies gevraagd over de waterhuishouding. Aan de stichting is advies gevraagd over de wijze waarop de doelsoorten het beste kunnen worden ontwikkeld na aanleg van de terreinontwikkeling. Van de laatste is nog geen inhoudelijk advies ontvangen.
In juni 2020 is contact gezocht met de bewoonster van de Hartenseweg 5. Vanwege haar leeftijd en het heersende corona-virus is dit contact via haar familie verlopen. Aan de familie is de presentatie getoond die ook tijdens de raadsontmoeting is gepresenteerd. De familie heeft ook geparticipeerd in de raadsontmoeting.
Op 30 juni 2020 zijn de plannen via een (digitale) raadsontmoeting gepresenteerd door de initiatiefnemer aan de raadsleden. De initiatiefnemer werd hierbij ondersteund door de opsteller van het beeldkwaliteitsplan.
In algemene zin wordt de integriteit en de zorgvuldigheid waarmee de initiatiefnemer het plan oppakt en heeft uitgewerkt gewaardeerd. Provincie en Stichting Het Renkums Beekdal hebben zich er verder nog niet expliciet over uitgesproken.
De omwonenden staan positief tegenover het plan als zij niet in hun belangen worden geschaad. Eén van de omwonenden heeft daarbij aangegeven de mogelijkheden voor het bouwen van een woning op het perceel aan de straat (geen onderdeel van het plangebied) te willen verkennen en zijn steun aan het plan hiervan afhankelijk te willen maken. Hij zal dit separaat aan de gemeente kenbaar maken. Dit valt daarmee buiten de context van de planprocedure op dit moment.
De Vereniging Vijf Dorpen in 't Groen staat kritisch tegenover het plan, dat heeft zij met een brief van 21 juli 2020 kenbaar gemaakt. Zij is tegen omvorming van het deel van de natuurbestemming dat een andere bestemming krijgt (wonen en tuin) en voorziet – indien het plan wordt mogelijk gemaakt – in de toekomst (bij een volgende eigenaar) een ontwikkeling waarbij de (beoogde) natuurwaarden en de ruimtelijke kwaliteit teniet worden gedaan. Tot slot geeft de vereniging aan dat de bouw van een woning inbreuk maakt op het idee om het beekdal open te maken en te houden.
Zoals eerder is aangegeven is voor de classificatie als natuur vooral het provinciaal beleid aan de orde. De locatie ligt in de Groene Ontwikkelingszone (GO) waarin kleine ontwikkelingen mogelijk zijn. Met de plannen zoals beschreven worden de kernkwaliteiten van natuur en landschap op de locatie versterkt. Zeker als we deze afzetten tegen de huidige kwaliteiten. De risico's voor de toekomst zijn beperkt door voor het plan een pakket aan regels op maat op te stellen. De (bouw-)mogelijkheden zijn ten opzichte van de regels die normaal worden gehanteerd sterk beperkt.
Met de bouw van de woning wordt het bebouwd volume verkleind. De woning is kleiner dan de bestaande schuur. De zichtlijnen op het dal vanaf de Hartenseweg blijven behouden. Tegenover de locatie staat aan de andere kant van de weg de monumentale muur die hier het zicht op het dal naar het zuiden belemmerd en de eventuele migratie van dieren beperkt. Van een verdichting van het beekdal door de bouw van de woning is dan ook geen sprake. De woning wordt daarnaast gebouwd tussen de bestaande woningen met tuinen aan de Hartenseweg 5 en 9, 11, nabij Hartenseweg 9. Tussen het daadwerkelijke beekdal en Hartenseweg 7 ligt nog de woning met tuin aan de Hartenseweg 5. Ook past het nieuwe gebruik beter op de locatie, een nieuwe woning tussen woningen in een lint, waarbij het agrarische gebruik en bebouwing verdwijnt.
In de raadsontmoeting van 30 juni werden de plannen door de raadsleden in principe positief ontvangen.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie. Op 20 juni 2019 is het ontwerp voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) verschenen. In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijk spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze verandering kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI in deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
De ontwerp – NOVI vormt de basis voor een maatschappelijk debat over de ruimtelijke inrichting en de kwaliteit van de leefomgeving in Nederland. Met provincies, gemeenten en waterschappen, maar ook met kennisinstellingen en maatschappelijke partijen. Ook de opvattingen van bewoners worden gehoord en betrokken, inclusief die van de jongeren. De ontwerp – NOVI is van 20 augustus tot en met 30 september 2019, samen met het Mileueffectrapport NOVI (PlanMER) ter inzage gelegd. Verwacht wordt dat de NOVI in het voorjaar van 2020 wordt vastgesteld. Tot die tijd blijft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte het vigerend beleid.
Indertijd was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' vastgesteld. Deze structuurvisie gag en geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen' , de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen zijn:
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Conclusie
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is niet van nationaal belang en een verdere toetsing aan het nationaal beleid is niet nodig.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
De planlocatie ligt binnen de bebouwde kom en is geen onderdeel van de EHS. Het Barro heeft geen directe doorwerking op deze ontwikkeling en belemmert deze verder niet.
Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:
De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van 1 woning in de bebouwde kom van Renkum (bestaand bebouwd gebied). Met het plan wordt een (beperkte) bijdrage geleverd aan het oplossen van de woningnood in de regio die in maart 2020 is herijkt en vastgelegd is in de Woondeal regio Arnhem - Nijmegen. Gezien het feit dat er bestaande schuur wordt gesloopt en wordt vervangen door een woning is er sprake van een transformatie van de huidige bebouwing.
Daarmee voldoet het bouwplan op grond van de voorwaarden genoemd onder a en b, voor zover er al sprake zou zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn in eerste op 17 oktober 2014 in werking getreden. Beide documenten worden regelmatig aangepast, geactualiseerd en geconsolideerd. Op dit moment gelden de volgende versies als actueel provinciaal beleid.
Alle drie zijn ze op 1 maart 2019 in werking getreden. De provincie werkt aan nieuwe omgevingsverordening op basis van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Deze zal eind 2020, voorafgaand aan het in werking treden van de Omgevingswet, worden vastgesteld
Met de consolidatie van de verschillende plannen zijn besluiten die sinds oktober 2014 zijn genomen verwerkt in de plannen. Deze consolidatie heeft voor het plangebied niet geleid tot wijzigingen. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren (zie paragraaf 3.2.3). Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Conclusie
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. Met het transformeren van de schuur naar een woning, die zorgvuldig landschappelijk wordt ingepast worden de ruimtelijk en landschappelijk kwaliteiten van de locatie gewaarborgd. De ontwikkeling verbetert de kwaliteit van de locatie ten opzichte van de bestaande situatie.
Het plan is in paragraaf 3.2.3 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Om in te spelen op de snel veranderende woningmarkt is door de regio Arnhem – Nijmegen op 4 maart 2020 een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregie Arnhem – Nijmegen opgesteld: de zogenaamde Woondeal regio Arnhem – Nijmegen. In de woondeal zijn een aantal kernafspraken vastgelegd. De betreffen:
Geconstateerd wordt dat er voor de periode 2020 – 2030 in de regio behoefte is aan in totaal 35.000 nieuwe woningen. Op dit moment is er capaciteit voor de bouw van 28.000 woningen, waarvan 17.000 tot de harde capaciteit behoren. Een versnelling van de bouw van woningen wordt daarmee noodzakelijk, rekening houdend met de andere kernafspraken.
De ambitie is om het woningtekort in 2030 terug te brengen naar 2%. Tot 2025 is een minimale bouwproductie nodig van 15.000 woningen. De versnelling moet leiden tot een productie van 20.000 woningen. Hiermee kan worden bijgedragen aan een continue bouwstroom en aan het voorkomen van te grote fluctuaties.
Het grootste deel van de woningen zal in de gemeente Arnhem en Nijmegen worden gerealiseerd, maar ook de andere gemeente dienen substantieel bij te dragen. Een belangrijk criterium is daarbij betaalbaarheid. Minimaal 50 % van de woningen dient in het betaalbare segment gerealiseerd te worden.
Conclusie
Het toevoegen van 1 woning aan de plancapaciteit draagt, weliswaar beperkt, bij aan de versnellingsopgave die vertaald is in de Woondeal regio Arnhem – Nijmegen. De woningen valt niet in het betaalbare segment. Het is een particulier initiatief. Het project is duurzaam, groen en circulair. Met de ontwikkeling van de woning wordt de situatie op de locatie verbeterd.
In september 2019 is door gemeente Renkum de nieuwe nota Wonen vastgesteld. De Nota Wonen is opgesteld om goed wonen te bevorderen voor de huidige en toekomstige inwoners van de gemeente Renkum. De actuele situatie was het vertrekpunt voor de nota. De nota wordt ook benut als gemeentelijke agenda voor de gemeentelijke agenda voor samenwerking met andere partijen en vormt de basis voor de gemeente voor het voeren van regie op de woningbouwopgaven.
Als speerpunten voor het beleid zijn geformuleerd:
Een belangrijk punt daarbij is dat de gemeenten Renkum (N.B. de Woondeal is hierin nog niet betrokken) maximaal 900 woningen aan de voorraad wil toevoegen in de periode tot 2027. Op de planningslijst stonden (in april 2019) ongeveer 500 woningen (harde en zachte plannen). De gemeente heeft nog ruimte voor nieuwe woningbouwplannen. De gemeente wil de plancapaciteit vergroten en is op zoek naar nieuwe bouwlocaties. De gemeente ondersteunt initiatieven voor transformatie.
Conclusie
Het toevoegen van 1 woning op deze locatie voldoet aan de uitgangspunten van de Nota Wonen, met name aan de speerpunten 2, 4 en 6. Het betreft een nieuwe transformatielocatie waarmee kan worden voldaan aan de specifieke woonwens van een particuliere initiatiefnemer. Het type woning maakt de woning levensloopbestendig. De woning is bovendien duurzaam en klimaatneutraal.
Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.
Conclusie
De Ruimtelijke Visie 2025 spreekt zich niet uit over kleinschalige initiatieven. Voor dergelijke initiatieven wordt een zelfstandige afweging gemaakt. Met de transformatie van de locatie wordt de ruimtelijke kwaliteit van de locatie versterkt. De ontwikkeling ondersteunt daarmee de in de Ruimtelijke Visie 2015 geformuleerde, op ruimtelijke kwaliteitsverbetering gerichte, algemene aspecten. De ontwikkeling past binnen het kader van de Ruimtelijke Visie 2025.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
In het kader van het wijzigen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien er sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Met dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Door ABO Milieuconsult is in april een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (rapport ANL20-5027, zie Bijlage 2). Het onderzoek leidt tot de volgende conclusies en aanbevelingen.
Bodemonderzoek
De sterk puinhoudende bovengrond ter plaatse van het toegangspad/halfverharding is licht verontreinigd met koper, PAK (10 VROM) en minerale olie. De bovengrond op het overige deel van de locatie is licht verontreinigd met zink, kwik, lood en PAK (10 VROM). De ondergrond is ook licht verontreinigd met kwik, lood en PAK (10 VROM). De gehalten overschrijden de achtergrondwaarde in geringe mate. De overige parameters uit het NEN 5740 standaard stoffenpakket grond zijn niet verhoogd boven de achtergrondwaarde gemeten.
Het grondwater is licht verontreinigd met zink, cadmium en barium. Daarbij wordt de streefwaarde overschreden. De overige parameters uit het NEN 5740 standaard stoffenpakket water zijn niet verhoogd boven de streefwaarde gemeten.
Het is onduidelijk waardoor de verhoogde concentratie aan zink in het grondwater wordt veroorzaakt. De resultaten van de grondanalyses geven geen aanleiding om aan te nemen dat de bron van de zinkverontreiniging in het grondwater zich op de onderzoekslocatie bevindt. Uit de literatuur is bekend dat in het grondwater op zandgronden van nature verhoogde concentraties aan zink kunnen voorkomen. Deze concentraties worden dan beschouwd als verhoogde achtergrondconcentraties. Dit geldt naar verwachting ook voor de onderzoekslocatie. Aanvullend onderzoek naar de verhoogde zinkconcentratie in het grondwater wordt in het kader van de nieuwbouw en de bestemmingswijziging niet noodzakelijk geacht.
De hypothese dat de onderzoekslocatie 'onverdacht' is dient op basis van de analyseresultaten te worden verworpen. De aangetroffen verontreinigingen in grond en grondwater zijn echter dermate gering dat aanpassing van de onderzoeksopzet of het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Asbestonderzoek
Zintuiglijk is in de grove fractie van de puinhoudende grond uit de 4 inspectiegaten en boringen geen asbestverdacht (plaat-)materiaal aangetroffen. In het mengmonster van de fijn fractie uit de 4 inspectiegaten en boringen is een gewogen asbestgehalte bepaald van 1,9 mol/kg ds. Dit gewogen gehalte ligt daarmee ver onder de interventiewaarde (en hergebruikswaarde) van 100 mg/kg ds.
Conclusie
De resultaten van het uitgevoerde bodem- en asbestonderzoek vormen geen aanleiding voor het aanbevelen van nader bodem- of asbestonderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de bestemmingsplanwijziging en voor de nieuwbouw.
Aanbevolen wordt om bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond zo veel mogelijk op de locatie te verwerken. Indien vrijkomende grond van de locatie moet worden afgevoerd, moet rekening worden gehouden met het gegeven dat in het onderzoek geen onderzoek PFAS is uitgevoerd.
Opgemerkt dient te worden dat aan de hand van de onderzoeksresultaten geen absolute uitspraken kunnen worden gedaan over de hergebruiksmogelijkheden van eventueel af te voeren grond. Om te bepalen of er sprake is van grond of van een bouwstof gelden er andere beoordelingscriteria en onderzoeksstrategieën. In ieder geval moet aan het Besluit bodemkwaliteit worden voldaan.
Op 15 november 2007 is de 'Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de 'Wet milieubeheer' luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Hierin zijn het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' opgenomen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet langer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Conclusie
De realisatie van 1 woning draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een toets is niet noodzakelijk.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wgh (artikel 1) worden de volgende objecten beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving:
In het Activiteitenbesluit bij de Wgh zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zonering. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).
Het plangebied ligt niet binnen de zones van een rijksweg of een spoorlijn. Dit maakt het uitvoeren van een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai niet noodzakelijk. In een akoestisch onderzoek zou ook de Hartenseweg zijn meegenomen. Deze weg heeft met een maximum snelheid van 30 km/uur weliswaar geen zone, maar zou in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch in het onderzoek betrokken zijn geworden. Een akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de afzonderlijke bronnen en het toetsen aan het wettelijk kader. Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Het bevoegd gezag (gemeente Renkum) heeft geen geluidbeleid opgesteld.
Gezien het feit de locatie niet binnen een geluidscontour ligt is het opstellen van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Er is sprake van de bouw van geluidsgevoelige functie. Aangezien deze niet ligt binnen een geluidszone van een (spoor-)weg is nader onderzoek niet nodig.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies - zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijk ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)' geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
De locatie bevindt zich niet binnen de milieuzone van een bedrijf en is zelf ook geen gezoneerde functie. Nader onderzoek naar de milieuzonering is dan ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect milieuzonering is geen belemmering voor het wijzigen van de bestemming.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten van gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (PR) en het groepsrisico (GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor de externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De uitsnede van de kaart maakt duidelijk dat er in de omgeving geen bijzonderheden te vinden zijn. Op grotere afstand bevinden zich een onderwijsinstelling en een hotel. Daarnaast wordt aangegeven dat de omgeving van de planlocatie een grotere kans heeft op het voorkomen van natuur(bos-)branden. Voor de ontwikkeling van de woning is dit niet relevant
Afbeelding 26: Uitsnede uit de risicokaart. Er zijn geen relevante risico's voor de ontwikkeling.
Conclusie
De ontwikkeling (bouw van een woning) wordt als hindergevoelige bestemming gekwalificeerd, maar er zijn vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de uitvoering van het initiatief.
In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.
Water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en kan de kwaliteit van het water hoog blijven. Op Rijks- en Europees niveau zijn de laatste jaren plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21ste eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan. De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstig waterbeleid in Nederland. De adviezen staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid in Nederland, Waterbeleid voor de 21ste eeuw. De kern van het rapport is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het water de ruimt zelf neemt. In het Waterbeleid worden twee principes van duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan de vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. De Waterwet bundelt de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten. Dit resulteert in één vergunning: de watervergunning.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In een waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water en milieu. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater. Het plangebied en de wijde omgeving zijn aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning). Een intrekgebied is een beschermingsgebied grondwater waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn. De enige beperking is (artikel 2.38) is vastgelegd in artikel 2.38 waarin is vermeld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een intrekgebied de winning van fossiele energie niet mogelijk maakt. Dit wordt herhaald in artikel 3.33 (verbod op winning fossiele energie in Intrekgebieden): Het is verboden in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie.
Afbeelding 27: Uitsnede kaart Omgevingsverordening, Water en milieu (arcering = intrekgebied). Voor het beekdal (blauwe vlakt)
geldt kwalificatie waterbeschermingsgebied.
Conclusie
De ontwikkeling van het project beïnvloedt de wateraspecten niet. Er kan zonder nadelige effecten een woning worden ontwikkeld op de planlocatie.
Per 1 januari 2013 zijn Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei en Eem samen gegaan als waterschap Vallei en Veluwe. Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma 2016- 2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft de ambities en doelen voor de komende jaren. Het waterschap wil de waterveiligheid waarborgen, zorgen voor voldoende en schoon oppervlaktewater, zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (o.a. dijken en kaden), watergangen (o.a. kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen, wegen en gemalen). De keur maakt het mogelijk dat het waterschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren en initiatieven van derden kan toetsen.
De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.
Voor de planlocatie geldt dat de hoeveelheid (half-)verharding ten opzichte van de huidige situatie afneemt. Hemelwater zal op de locatie worden opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd. Vuil water zal via de gemeentelijke riolering worden afgevoerd.
De planontwikkeling zorg voor een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt af en hemelwater wordt op de locatie opgevangen en geborgen. Het aspect 'water' staat de beoogde bestemmingsplanontwikkeling niet in de weg.
Bij elk ruimtelijk initiatief wordt een beschrijving gevraagd over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Bij het maken van plannen kan rekening gehouden worden met elementen die er vroeger wel waren, maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
De archeologische verwachtingswaarde van het gebied is middelhoog. Op de verbeelding en de regels is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' en in een puntje de de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie hoge verwachting' opgenomen. Het opnemen van de dubbelbestemming is voldoende voor het kunnen opstellen van het bestemmingsplan.
Bij een middelhoge verwachting is het, zonder nader onderzoek, mogelijk gebouwen ter realiseren als de bouw (binnen de contouren van de dubbelbestemming) beperkt blijft tot een oppervlakte van maximaal 500 m2. Voor dit project wordt die norm niet overschreden. Het deel van de planlocatie met de verwachting hoog wordt door de bouw van de woning in het geheel niet beïnvloed.
Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2).
Op de locatie zijn geen erkende cultuurhistorische waarden aanwezig.
In het plangebied zijn geen erkende cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie is daarmee geen belemmering. De gemeentelijke archeologische kaart geeft aan dat de verwachtingswaarde ter plaatste van het bouwvlak middelhoog is. Een niet relevant deel van de locatie valt binnen kwalificatie hoog. Voor middelhoog betekent dit dat onderzoek pas noodzakelijk is als de oppervlakte van het te verstoren gebied meer dan 500 m² bedraagt. Dat is hier niet aan de orde. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Er is geen verstoring van het bodemarchief te verwachten. Het bestemmingsplan wordt op het gebied van cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar geacht.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Wet natuurbescherming. Deze wet vormt tevens de implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren. Door Adviesbureau Mertens is in het maart 2020 een quickscan Flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 1). Door KuiperCompagnons is een Aerius-berekening uitgevoerd (Bijlage 4).
Het plangebied ligt in de nabijheid van, maar niet in, verschillende Natura 2000-gebieden. De ontwikkeling van het project laat een tijdelijke, lichte toename van de stikstofuitstoot zien en daarmee tijdelijk een kleine extra stikstofdepositie op de omgeving. De voornaamste bron is het bouwverkeer tijdens de demontage van de huidige schuur en de bouw van de woning. In de huidige situatie biedt de schuur ruimte aan twee paarden. In de nieuwe situatie is er sprake van een emissieloze woning. Uit de Aerius-berekening blijkt dat de stikstofdepositie als gevolg van deze ontwikkeling op de gevoelige gebieden structureel afneemt. Het saldo van de depositie tijdens realisatie en de depositie tijdens gebruik is negatief.
Afbeelding 28: ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied De Veluwe (groene arcering in de omgeving).
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN (hier Gelders NatuurNetwerk (GNN) genoemd) ligt ten oosten van de Oliemolenbeek en ten zuiden van de Hartenseweg. De geplande ontwikkeling zal een positief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Mede ook omdat het agrarische gebruik van het perceel zal vervallen en een groot deel van het terrein actief als natuur wordt ingericht. De bescherming van het GNN staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De locatie ligt in de Groene Ontwikkelingszone (GO). nr. 142 'Renkumse en Heelsumse beken', net als alle (naastgelegen) woningen met tuinen aan de Hartenseweg (5,9,11 en de even nummers 8 tot en met 22), de aansluitende noordelijke en westelijke agrarische percelen, de Hartenseweg zelf en de begraafplaats. De omvorming van een paardenschuur en bijbehorend agrarische gebruik naar een iets kleinere woning met de inrichting van natuur betreft een kleinschalige ontwikkeling/verandering. Daarbij wordt een groot deel van het terrein nu actief ingericht als natuur, met ruig grasland, ruimgtestroken en een poel (nabij de Oliemolenbeek). Hiermee worden de kernkwaliteiten van het gebied versterkt. Het agrarisch gebruik zal verdwijnen evenals een goot deel van de puinverharding. De kernkwaliteiten van het gebied worden hiermee verbeterd. Zie hiervoor het landschapsinrichtingsplan (o.a. opgenomen in Bijlage 3) en hetgeen is beschreven bij paragraaf 2.2..
Migratie van (grote) dieren over het terrein naar het zuiden of het noorden is nu en straks het zelfde en niet eenvoudig. De reden daarvoor is de oversteekbaarheid van de Hartenseweg en vooral de bestaande lange en hoge monumentale muur van de voormalige bedrijfsgebouwen aan de zuidzijde van de Hartenseweg die het hele gebied tussen Hartenseweg 5, 7 en 9 afschermt. Migratie is voorzien in het Renkums Beekdal (ten oosten van de Oliemolenbeek), waar een niet zo heel lang geleden een tunnel is aangebracht onder de Hartenseweg, en ook door de bossen ten westen van de begraafplaats en restaurant Campman). De woonbebouwing / wooncluster aan de Hartenseweg (even en oneven nummers) is daarvoor niet geschikt en ook niet geschikt te maken. Wel wordt het terrein van de bestemmingsplanwijziging deels voor natuur ingericht waardoor dieren in en over dat deel van het terrein kunnen leven / bewegen richting het noorden en oosten over de Oliemolenbeek.
Flora
Het plangebied is volledig in cultuur gebracht. Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde plantensoorten of resten van beschermde plantensoorten gevonden. De aanwezigheid van beschermde plantensoorten wordt daarom uitgesloten.
Vleermuizen
De aanwezigheid van verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Bij het veldonderzoek zijn geen sporen van vleermuizen vastgesteld zoals keutels of afgebeten vleugels van vlinders. Negatieven effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen worden daarom uitgesloten.
In de omgeving zijn voldoen oriëntatiemogelijkheden. Negatieve effecten op vliegroutes worden daarom ook uitgesloten. Dat geldt ook voor migratieroutes en foerageermogelijkheden. Er zijn nu voldoende alternatieven en de toekomstige situatie zal leiden tot verbetering. De huidige schuur heeft geen enkele waarde voor vleermuizen.
Overige zoogdieren
De aanwezigheid van overige internationaal beschermde zoogdieren wordt uitgesloten. Tijdens het veldonderzoek zijn ook geen sporen van de steenmarter gevonden. In het plangebied komen wellicht algemeen voorkomende soorten, zoals de bosmuis als huisspitsmuis, voor, maar hiervoor geldt een algemene provinciale vrijstelling'.
Broedvogels
Bij het veldbezoek zijn geen geschikte potentiële nestlocaties aangetroffen voor vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Voor gierzwaluw en huismus ontbreken geschikte openingen in muren en dak. Er zijn tijdens het veldbezoek geen sporen vastgesteld van huismus, steen- of kerkuil. Negatieve effecten op nesten en eieren van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen worden uitgesloten.
Amfibieën
De aanwezigheid van internationaal beschermde soorten wordt uitgesloten. In het gebied komen gewone pad en bruine kikker voor. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene provinciale vrijstelling in de Provincie Gelderland.
Reptielen
In het Renkums beekdal leeft de ringslang. Op deze locatie ontbreken broeihopen, opgaande kruidachtige vegetaties en water. Het voorkomen van de ringslang kan dan ook worden uitgesloten.
Voor activiteiten op het de locatie geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen die weet dat hij schade aan de natuur gaat veroorzaken door een bepaalde handeling, die handeling niet uitvoert of maatregelen neemt om de schade aan de natuur zoveel als mogelijk te beperken. Bij een ruimtelijke ingreep dienen zoveel mogelijk bomen, struiken en overig groen behouden te blijven. Werken buiten de winterperiode voorkomt dat dieren die in winterrust verstoord of gedood worden.
Bij de ontwikkeling van Hartenseweg 7 worden geen houtopstanden geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt geen beperking voor de beoogde ontwikkeling.
Op grond van de analyse worden effecten op beschermde planten- en dierensoorten uitgesloten. De ontwikkeling aan de Hartenseweg 7 is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming (zie ook paragraaf 2.2).
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een nieuw initiatief op de verkeersstructuur. De locatie is al ontsloten op de Hartenseweg. Op de locatie is voorzien in voldoende (drie) parkeerplaatsen. Van verkeerstoename is, als rekening wordt gehouden met de huidige verkeersbewegingen, geen sprake.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging.
Aangezien het hier een particulier initiatief betreft, zullen de kosten voor de bestemmingsplanprocedure en het bouwplan voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Om dit te regelen is een samenwerkingsovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst zijn ook bepalingen ten aanzien van planschade opgenomen, zodat eventuele planschadeclaims op de initiatiefnemer worden afgewikkeld. Het initiatief wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: 'Natuur', 'Tuin - 3', 'Verkeer - 3', 'Wonen - 3'. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'.
Natuur
De bestemming 'Natuur' is oorspronkelijk in plan Renkum – Heelsum 2013 toegekend aan enkele (agrarische) percelen, waaronder de planlocatie. Deze percelen hadden deze bestemming ook in het voorheen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied (correctieve) herziening '2008'. Het grootste deel van de planlocatie behoudt deze bestemming. Op deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden.
Met de functieaanduiding 'tuin' wordt het mogelijk gemaakt om de woning bereiken zonder dat dit leidt tot aantasting van de natuurwaarden.
In de bestemming wordt een koppeling gemaakt met het plan voor de landschappelijke inpassing om het op die manier makkelijk te maken om dit plan te realiseren en de natuurwaarden te versterken.
Tuin-3
De bestemming 'Tuin-3' is toegekend aan de tuin bij de geplande woning. Op percelen met de bestemming 'Tuin-3' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Verkeer-3
De bestemming 'Verkeer-3' is toegekend aan de gronden die deze bestemming in het plan Renkum – Heelsum 2013 ook al hadden. Binnen de bestemming is ook groen toegestaan. Ten opzichte van de reguliere bestemming 'Verkeer' zijn de mogelijkheden beperkt.
Wonen-3
De bestemming 'Wonen-3' is toegekend aan de locatie van de nieuw te bouwen woning. Het bestemmingsplan komt overeen met het bouwvlak.
Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen alleen binnen bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak mag geheel worden volgebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten.
In de bestemming 'Wonen-3' zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, diverse functies, zoals een aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) of een bed & breakfast toegestaan.
Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woning zijn afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, zorgwoning, aan-huis-verbonden-bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woning.
In de regels van de bestemming Wonen zijn voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.
Het plan bevat verder twee zogenaamde dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming valt als het ware over "onderliggende" materiële bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Een dubbelbestemming dient dus een specifiek ruimtelijk belang en is vaak eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Hierna wordt de dubbelbestemming beschreven.
Waarde - Archeologie middelhoge verwachting/ Waarde – Archeologie hoge verwachting
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' en 'Waarde – Archeologie hoge verwachting' zijn, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemming hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor een archeologische dubbelbestemming geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden ontwerpbestemmingsplannen verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. De provincie heeft aangegeven dat plannen waar geen (grote) provinciale belangen aanwezig zijn niet toegezonden hoeven worden. Daarom is dat nu ook niet gedaan, ook mede omdat eerder ook informeel vooroverleg heeft plaatsgevonden en de belangen er niet zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Hartenseweg 7, 2020' heeft vanaf ……………. gedurende zes weken, dus tot en met ……….. ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn ……. zienswijzen ingediend. In de Staatscourant van woensdag ………… en in het huis-aan-huis blad Rijn en Veluwe van woensdag ……………… is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 23 september 2020 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Rijn en Veluwe en op de gemeentelijke website. Daarin stond dat naar verwachting het ontwerpbestemmingsplan binnen een paar weken ter inzage zou worden gelegd.
Communicatie initiatiefnemers en omgeving (zie ook 2.3):
Het planinitiatief is eind 2019 aan de gemeente Renkum voorgelegd. De gemeente heeft aangegeven dat zij een woning op de plaats van de huidige schuur voorstelbaar acht als de nieuwe woning zorgvuldig in het landschap wordt ingepast. Daarna zijn de ideeën verder uitgewerkt en is gestart met het voorleggen van de plannen aan de verschillende betrokkenen.
In maart 2020 zijn de bewoners van de aangrenzende woningen met de nummers 9 en 11 op de hoogte gebracht van het voornemen van de initiatiefnemer. In een persoonlijk gesprek met elk van de omwonenden zijn de plannen aan hen gepresenteerd. In maart 2020 is ook gesproken met een ecoloog van de provincie Gelderland. Door de initiatiefnemer zijn de plannen aan hem voorgelegd. In het gesprek is aan de orde gekomen op welke wijze de ecologische kernkwaliteiten van het beekdal kunnen worden versterkt. Naar aanleiding van dit gesprek is Annerie van Daatselaar gevraagd een plan voor de landschappelijke inpassing te verzorgen (zie Bijlage 1 bij de regels).
Het plan is ook voorgelegd aan de Vereniging Vijf Dorpen in 't Groen (telefonisch en via de mail) en aan de Stichting Het Renkums Beekdal (eveneens telefonisch en via de mail). Aan de vereniging en aan de stichting is advies gevraagd. Aan Vijf Dorpen in 't Groen is ten behoeve van de aanleg van de poel advies gevraagd over de waterhuishouding. Aan de stichting is advies gevraagd over de wijze waarop de doelsoorten het beste kunnen worden ontwikkeld na aanleg van de terreinontwikkeling. Van de laatste is nog geen inhoudelijk advies ontvangen.
In juni 2020 is contact gezocht met de bewoonster van de Hartenseweg 5. Vanwege haar leeftijd en het heersende corona-virus is dit contact via haar familie verlopen. Aan de familie is de presentatie getoond die ook tijdens de raadsontmoeting is gepresenteerd. De familie heeft ook geparticipeerd in de raadsontmoeting.
Op 30 juni 2020 zijn de plannen via een (digitale) raadsontmoeting gepresenteerd door de initiatiefnemer aan de raadsleden. De initiatiefnemer werd hierbij ondersteund door de opsteller van het beeldkwaliteitsplan.
In algemene zin wordt de integriteit en de zorgvuldigheid waarmee de initiatiefnemer het plan oppakt en heeft uitgewerkt gewaardeerd. Provincie en Stichting Het Renkums Beekdal hebben zich er verder nog niet expliciet over uitgesproken.
De omwonenden staan positief tegenover het plan als zij niet in hun belangen worden geschaad. Eén van de omwonenden heeft daarbij aangegeven de mogelijkheden voor het bouwen van een woning op het perceel aan de straat (geen onderdeel van het plangebied) te willen verkennen en zijn steun aan het plan hiervan afhankelijk te willen maken. Hij zal dit separaat aan de gemeente kenbaar maken. Dit valt daarmee buiten de context van de planprocedure op dit moment.
De Vereniging Vijf Dorpen in 't Groen staat kritisch tegenover het plan, dat heeft zij met een brief van 21 juli 2020 kenbaar gemaakt. Zij is tegen omvorming van het deel van de natuurbestemming dat een andere bestemming krijgt (wonen en tuin) en voorziet – indien het plan wordt mogelijk gemaakt – in de toekomst (bij een volgende eigenaar) een ontwikkeling waarbij de (beoogde) natuurwaarden en de ruimtelijke kwaliteit teniet worden gedaan. Tot slot geeft de vereniging aan dat de bouw van een woning inbreuk maakt op het idee om het beekdal open te maken en te houden.
Zoals eerder is aangegeven is voor de classificatie als natuur vooral het provinciaal beleid aan de orde. De locatie ligt in de Groene Ontwikkelingszone (GO) waarin kleine ontwikkelingen mogelijk zijn. Met de plannen zoals beschreven worden de kernkwaliteiten van natuur en landschap op de locatie versterkt. Zeker als we deze afzetten tegen de huidige kwaliteiten. De risico's voor de toekomst zijn beperkt door voor het plan een pakket aan regels op maat op te stellen. De (bouw-)mogelijkheden zijn ten opzichte van de regels die normaal worden gehanteerd sterk beperkt.
Met de bouw van de woning wordt het bebouwd volume verkleind. De woning is kleiner dan de bestaande schuur. De zichtlijnen op het dal vanaf de Hartenseweg blijven behouden. Tegenover de locatie staat aan de andere kant van de weg de monumentale muur die hier het zicht op het dal naar het zuiden belemmerd en de eventuele migratie van dieren beperkt. Van een verdichting van het beekdal door de bouw van de woning is dan ook geen sprake. De woning wordt daarnaast gebouwd tussen de bestaande woningen met tuinen aan de Hartenseweg 5 en 9, 11, nabij Hartenseweg 9. Tussen het daadwerkelijke beekdal en Hartenseweg 7 ligt nog de woning met tuin aan de Hartenseweg 5. Ook past het nieuwe gebruik beter op de locatie, een nieuwe woning tussen woningen in een lint, waarbij het agrarische gebruik en bebouwing verdwijnt.
In de raadsontmoeting van 30 juni werden de plannen door de raadsleden in principe positief ontvangen.
P.M.
P.M.
P.M.