direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Velp-Noord, locatie Pinkenbergseweg 5F
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0275.BPVN19-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (de kaart) en regels. Door het perceel op te zoeken waarover informatie wordt gewenst, kan worden afgelezen welke bestemming het heeft. In een bestemmingsplan worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden van gronden en opstallen aangegeven door middel van kleuren en symbolen, waarbij per object regels zijn gegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat juridisch wordt toegestaan. Een bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridische status.

1.2 Aanleiding bestemmingsplan

Het Groenhorst is een landelijke onderwijsinstelling die praktijkonderwijs voor vmbo- en mbo-opleidingen biedt. Het opleidingsaanbod is gericht op de sectoren dier, natuur, bloem en voeding. Het Groenhorst kent verschillende Groenhorst locaties die gevestigd zijn in Midden-Nederland en Flevoland, waaronder één in Velp.

Het Groenhorst is gevestigd aan de Pinkenbergseweg 5F in Velp Noord en wil renoveren en uitbreiden. Deze renovatie- en uitbreidingsplannen komen voort uit de wens om de externe MBO-vestiging in Arnhem weer samen te voegen met de overige opleidingen op de hoofdlocatie van het Groenhorst te Velp. Om deze uitbreiding mogelijk te maken en de zichtbaarheid en de herkenbaarheid van het Groenhorst te verbeteren zijn de percelen aan de Beukenweg 10 en 12 verworven. Door de uitbreiding van het Groenhorst in Velp kunnen meer leerlingen op de locatie in Velp gehuisvest worden. Het is de verwachting dat het aantal leerlingen groeit van circa 600 naar circa 750 leerlingen.

De uitbreidingsplannen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Met onderhavig bestemmingsplan wordt de gewenste uitbreiding van het Groenhorst in Velp mogelijk gemaakt.

Ontwerp bestemmingplan in 2012

Het ontwerp bestemmingsplan 'Velp Noord, locatie Pinkenbergseweg 5F' heeft met ingang van 18 oktober 2012 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Begin 2013 heeft de initiatiefnemer te kennen gegeven de verbouw- en nieuwbouwplannen aanzienlijk te willen beperken. De initiatiefnemer is vervolgens de tijd gegeven voor een interne heroverweging. Begin 2014 heeft de initiatiefnemer laten weten dat de uitbreidingsmogelijkheden, waarvan sprake was ten tijde van het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan 'Velp-Noord, locatie Pinkenbergseweg 5F', niet meer aan de orde zijn. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft vervolgens besloten om de bestemmingsplanprocedure stop te zetten. Dit is gecommuniceerd naar de indieners van zienswijzen.

Opgerichte bebouwing ná 2012

De initiatiefnemer heeft gebruik gemaakt van de bouwmogelijkheden die het vigerend bestemmingsplan biedt om het complex uit te breiden. Dat heeft betrekking op drie locaties op het terrein. Deze zijn op onderstaande luchtfoto in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVN19-VA01_0001.png"

Initiatief 2015

Het Groenhorst College heeft aangegeven behalve de uitbreiding zoals hierboven in rood is aangegeven en welke past binnen het vigerend bestemmingsplan, toch graag uit te willen breiden buiten het bouwvlak van het vigerend bestemmingsplan. Hiertoe is onderhavige bestemmingsplan opgesteld. Deze uitbreiding is op bovenstaande luchtfoto in blauw aangegeven.

1.3 Ligging plangebied

Het plan heeft betrekking op de percelen Pinkenbergseweg 5F, Beukenweg 10 en 12 gelegen in het dorpsdeel Velp-Noord. Dit deel van het dorp is te kenmerken als een woongebied. Het plangebied is grotendeels gelegen op het binnenterrein van de (overwegende) woonbebouwing aan de Beukenweg, Biesdelselaan, Alteveer en Pinkenbergseweg. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan de provinciale weg, de Beukenweg. Aan de oostkant is de Pinkenbergseweg gelegen. Het terrein wordt op dit moment ontsloten door de Pinkenbergseweg.


De ligging van de locatie is op de volgende kaart met een cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVN19-VA01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVN19-VA01_0003.jpg"

1.4 Geldende bestemmingsplan

Voor onderhavig perceel geldt het bestemmingsplan Velp-Noord dat op 27 februari 2007 is vastgesteld, op 28 augustus 2007 door Gedeputeerde Staten van Gelderland is goedgekeurd en bij besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 december 2008 onherroepelijk is geworden.

Hieronder is een uitsnede opgenomen van de plankaart van bestemmingsplan Velp-Noord, met in het midden in rood Het Groenhorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVN19-VA01_0004.png"

De gewenste ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op de percelen Pinkenbergseweg 5F, Beukenweg 10 en 12. Het perceel aan de Pinkenbergseweg 5F heeft hierin de bestemming Voorzieningen met de aanduiding Maatschappelijke Instelling. Het bouwvlak is echter niet toereikend voor de gewenste uitbreiding. Het perceel aan de Beukenweg 10 kent de bestemming Voorzieningen met een bouwblok en het perceel aan de Beukenweg 12 kent de bestemming wonen. De wens om het Groenhorst uit te breiden is dus strijdig met de geldende bestemming.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 De locatie

Het plangebied is gelegen in het noordoosten van het dorp Velp. In de stedenbouwkundige structuur van het dorp valt deze omgeving aan te merken als een parkachtig woongebied dat zich kenmerkt door een ruim opgezette verkaveling en een zeer rustige en luxueuze sfeer. Zowel de openbare ruimte als de privé tuinen vormen de groene entourage van forse solitaire bouwmassa's. Het gebied wordt doorsneden door laanstructuren waarvan de Beukenweg functioneel gezien de meest voorname route is. De Beukenweg maakt deel uit van het hoofdontsluitingsstructuur van het dorp.

Onderhavig plangebied vormt zowel in functioneel als ruimtelijk opzicht een uitzondering op de algemene karakteristieken van de omgeving. Het betreft een instituut voor vmbo en mbo onderwijs dat voornamelijk is gericht op de agrarische en groene sector. De huidige onderwijslocatie is ietwat verscholen gelegen op het achterterrein van de woningen aan de Beukenweg, Biesdelselaan, Alteveer en de Pinkenbergseweg. Het terrein wordt ontsloten vanaf de Pinkenbergseweg. Op het terrein is een schoolgebouw gelegen dat in de loop der jaren is uitgebreid. Daarbij huisvest het terrein de nodige praktische voorzieningen als een kas, een dierenverblijf en een educatieve tuin.

Het plangebied wordt gevormd door het terrein waarop het Groenhorst is gehuisvest en twee percelen aan de Beukenweg: één woonperceel en een terrein dat in gebruik was als garagebedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVN19-VA01_0005.jpg"

2.2 Gewenste situatie

Het Groenhorst heeft aangegeven meer leerlingen te willen huisvesten op de locatie in Velp. Het is de bedoeling dat het mbo (thans in Arnhem gevestigd) ook naar deze locatie komt (een uitbreiding van circa 600 leerlingen naar 750 leerlingen). Als gevolg hiervan heeft de instelling de intentie om de onderwijshuisvesting op het terrein uit te breiden. Tevens is het de bedoeling om de zichtbaarheid en herkenbaarheid van de onderwijsinstelling te verbeteren.

De instelling wenst het bestaande schoolgebouw te renoveren en opnieuw in te delen. De uitbreiding betreft een tweelaagse aanbouw aan de zuidwestzijde van het gebouw (op onderstaande tekening in paars aangegeven). Deze attractieve nieuwbouw zal tevens dienst doen als nieuwe entree van het gebouw. De beoogde uitbreiding past niet in het bestemmingsplan Velp-Noord.

Ten behoeve van de uitbreiding en het vergroten van de zichtbaarheid naar de omgeving zijn twee panden aan de Beukenweg verworven (de woning Beukenweg 12 en het garagebedrijf Beukenweg 10). Deze panden zullen worden gesloopt ten behoeve van een nieuwe en tweede entree van het schoolterrein en ter vergroting van de zichtbaarheid en herkenbaarheid van de instelling vanaf de Beukenweg. De opening aan de Beukenweg zal zicht bieden op het nieuwe gedeelte van het schoolgebouw en een groene uitstraling krijgen, passend bij de aard van de instelling.

Voorts zal het schoolterrein deels opnieuw worden ingericht. Naast het op attractieve wijze inrichten van de zuidelijke entree van het terrein (ter plaatse van de te slopen panden aan de Beukenweg), wordt nabij het gymnastiekgebouw een fietsen- en scooterstalling gerealiseerd. Daarnaast wordt aan de noordoost zijde een nieuwe fietsen- en scooterstalling gerealiseerd. De parkeervoorzieningen worden aan de zuid- en oostzijde van het gebouw uitgebreid. De fietsenstalling alhier komt te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVN19-VA01_0006.png"

Afbeelding: tekening inrichting terrein

2.3 Afweging

In het bestemmingsplan Velp-Noord werd op de locatie van Groenhorst voorzien in een bestemming Voorzieningen (met een beperking ten behoeve van een maatschappelijke instelling). De woning en de garage aan de Beukenweg kenden respectievelijk de bestemmingen Wonen en Voorzieningen. De bouwmogelijkheden voor deze laatste twee percelen waren afgestemd op de feitelijk aanwezige bebouwing en op het schoolterrein werd voorzien in een royaal bouwvlak, waarbij de nodige uitbreidingsruimte werd geboden. De beoogde uitbreiding kan niet worden gevat in de geldende bouwmogelijkheid. Hiertoe is afgewogen of deze uitbreiding wenselijk is en recht doet aan de karakteristiek van het gebied.

Ondanks dat ruimtelijk terughoudend zou moeten worden omgegaan met verdere verdichting van achterterreinen, is stedenbouwkundig geoordeeld dat onderhavige locatie een uitbreiding van bebouwingsvolume verdraagt. Het binnenterrein is ruim van opzet en had tot voor kort naar de randen toe (met woonbebouwing) een groen karakter. Vanwege de noodzakelijke aanleg van parkeerplaatsen is er groen verwijderd. De zijde aan de Beukenweg wordt groen ingericht. De initiatiefnemer heeft de intentie om ook aan de randen naar de woonbebouwing groen terug te plaatsen. De omliggende bebouwing is doorgaans op voldoende afstand van het schoolterrein gelegen, met uitzondering van de twee appartementengebouwen aan weerszijden van de huidige entree aan de Pinkenbergseweg. Aan deze zijden wordt geen nadere bebouwingsuitbreiding voorzien.

Gelet op de wens om meer herkenbaarheid aan de Beukenwegzijde te creëren is het begrijpelijk dat gevraagd wordt om meer volume aan deze zijde te creëren met een aansprekende uitstraling. Het principe van een herindeling van het schoolterrein en het realiseren van een uitbreiding en het vergroten van de herkenbaarheid van de school aan de Beukenwegzijde stuit derhalve niet op stedenbouwkundig verzet.

Ten aanzien van het vergroten van de herkenbaarheid wordt geconstateerd dat het verwerven van de panden/percelen Beukenweg 10 en 12 kansen biedt wanneer deze worden geamoveerd en het terrein zich aan deze zijde richting de Beukenweg presenteert. De huidige entree ligt behoorlijk verscholen aan de Pinkenbergseweg die van een andere orde is dan de Beukenweg met zijn ontsluitende functie. Stedenbouwkundig wordt de sloop van beide panden niet als onacceptabel gezien gelet op de diffuse opzet in de huidige situatie. Een ruim en groen voorportaal naar het schoolterrein kan een attractieve uitwerking hebben naar de Beukenweg en een verbetering in ruimtelijke opzet betekenen voor dit gedeelte van de percelen langs de Beukenweg. Bij het ontwerp van het voorterrein is het wenselijk een groene uitstraling na te streven en terughoudend te zijn met hekwerken en/of opgaand groen.

Ingevolge de ruimtelijk afweging wordt in dit bestemmingsplan het gehele plangebied voorzien van een bestemming Maatschappelijk. De bouwmogelijkheid op het terrein wordt conserverend overgenomen aangevuld met de voorziene uitbreiding. De kas op het terrein wordt specifiek bestemd. De twee percelen aan de Beukenweg worden ontdaan van hun huidige bestemming en bouwmogelijkheid.

In Hoofdstuk 4 wordt een en ander toegelicht. Geconcludeerd kan worden dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen argumenten voorhanden zijn die het leggen van de gewenste bestemming belemmeren. Het gemeentebestuur wil derhalve meewerken aan het hiervoor beschreven gewenste situatie. Daarvoor is onderhavig plan in procedure gebracht.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden. Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie

jaar gebeuren. In het Barro zijn dertien projecten van nationaal belang beschreven:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainport ontwikkeling Rotterdam.
  • 3. Kustfundament.
  • 4. Grote rivieren.
  • 5. Waddenzee en Waddengebied.
  • 6. Defensie.
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • 8. Electriciteitsvoorziening.
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • 10. Ecologische hoofdstructuur.
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • 12. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • 13. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De projectlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de projectlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Overheden dienen op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling wordt in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking opgemerkt dat hier sprake is van het voorzien in een lokale behoefte aan voorzieningen door het uitbreiden van een bestaand schoolgebouw, zodat gezien aard en de kleinschaligheid van deze ontwikkeling het onderhavige plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro.

3.2 Provinciaal beleid

Kader

De Omgevingsvisie Gelderland zoals die op 9 juli 2014 door provinciale staten is vastgesteld bestaat uit een visiedocument en een verdiepingsdocument. De visie en de daarop gebaseerde Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden.

In de Visie worden de hoofddoelen benoemd:

  • Een duurzame economische structuur, waarbij niet meer moet worden gedacht in de termen van 'groei' maar meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving; hierbinnen staat het waarborgen en verder ontwikkelen van een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem centraal.

De visie is opgebouwd rond de invalshoeken Divers Gelderland, Dynamisch Gelderland en Mooi Gelderland. Daarin worden de hoofddoelen vertaald in ambities. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. Voor een goed begrip is het nodig om de invalshoeken in samenhang te beschouwen. De nadere invulling van de hoofdlijnen vindt straks plaats in door gedeputeerde staten vast te stellen uitvoeringsprogramma's.

In de Verdieping worden de regio's en thema's nader beschouwd. Beschreven worden onder andere de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, het wonen, kantoren, detailhandel, bedrijventerreinen, demografische ontwikkeling, energietransitie, vrijetijdseconomie, land- en tuinbouw, mobiliteit, cultuur en erfgoed, natuur en landschap alsook water en ondergrond.

Het dorp Velp is aangegeven als liggende in de stedelijke agglomoratie. De provinciale ambitie is het versterken van de economische kracht en uitstraling van de steden door onder andere het benutten van agglomeratie-voordelen en de economische potenties van de stedelijke agglomeraties Arnhem-Nijmegen. De provincie wil de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen waar mogelijk behouden en versterken. Dit vergt een evenwichtige benadering van stedelijke functies. De ambitie is te zorgen voor een optimale kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen, niet om alle voorzieningen te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVN19-VA01_0007.png"

Onderhavig bestemmingsplan is van dusdanig lokaal karakter dat het provinciale beleid niet van invloed is op dit plan. Het plan is dus niet strijdig met de doelstellingen van het provinciale beleid.

Het ruimtelijke beleid van de provincie zoals dat in de Omgevingsvisie Gelderland is verwoord, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening is bindend voor de gemeente.

Stadsregio Arnhem Nijmegen

Binnen de provinciale kaders zijn op regionaal niveau afspraken gemaakt. Ook in het regionale structuurplan van het voormalig Knooppunt Arnhem Nijmegen wordt niet verder ingezoomd op het dorp.

Conclusie

De waarden die beschermd worden in de provinciale verordening worden door onderhavig bestemmingsplan niet aangetast. Evenmin is sprake van strijdigheid met het provinciale en stadsregionale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Op 31 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Rheden de structuurvisie 'Een droom om in te wonen' vastgesteld. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de komende 15 tot 20 jaar. Het belangrijkste doel is de leefbaarheid in de gemeente te behouden en te versterken, waarbij de bewoner centraal staat.

De gemeente wil met name inzetten op een aantrekkelijk woonklimaat. Hierbij is een versterking van de woonomgeving met natuur en landschap een uitgangspunt. Er is gekozen voor een goed voorzieningenniveau en een kwalitatief goede openbare ruimte.

Onderhavig plan voorziet in de wens naar een goed voorzieningenniveau.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

Wanneer een bestemmingsplan wordt vervaardigd, dient dit plan binnen de planperiode uitvoerbaar te zijn. De uitvoerbaarheid wordt mede onderzocht door het te toetsen aan regelgeving, beleid van de gemeente en van andere overheden en uitkomsten van onderzoeken.

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder is voor het onderdeel weg- en railverkeerslawaai van toepassing op geluidgevoelige gebouwen die zijn geprojecteerd binnen zones van (al dan niet) in het plangebied gelegen wegen. Wegen die deel uitmaken van een woonerf en van een 30-kilometer zone zijn daarvan uitgezonderd. De wettelijke rijsnelheid van de omliggende wegen bedraagt 50 km/uur voor de Beekhuizenseweg en de Beukenweg. Voor de overige wegen bedraagt de maximale snelheid 30 km/uur. Aan de orde is het toelaten van een uitbreiding van een school. Onderwijsgebouwen zijn geluidsgevoelige bestemmingen conform de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is derhalve van toepassing en dit betekent dat de geluidsbelastingen getoetst dienen te worden aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

In 2012 is door DGMR reeds een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportage I.2011.01.R001, 24 mei 2012). Het onderzoek is niet meer bruikbaar in verband met de gewijzigde ligging van de bouwvlakken en een actualisatie van verkeersgegevens. Uit het akoestisch onderzoek Groenhorst, Velp, Actualisatie akoestisch onderzoek van onderzoeksbureau DGMR, gedateerd 22 april 2015 en genummerd I.2011.1201.04.R001, blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels ten gevolge van het wegverkeer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai). Bij de bepaling van de geluidsbelastingen is de periode van 23.00 tot 07.00 uur (nacht) buiten beschouwing gelaten, aangezien het onderwijsgebouw in de betreffende periode(s) niet als zodanig in gebruik is. Uit de berekening is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor de Beekhuizenseweg en de Beukenweg niet overschreden wordt. De geluidsbelasting ten gevolge van de 30 km/u wegen bedraagt maximaal 32 dB zonder aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder en voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Nader onderzoek naar maatregelen en geluidwering van de gevel is niet noodzakelijk.

4.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.


Voor dit bestemmingsplan is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek, Verkennend bodemonderzoek Pinkenbergseweg 5F te Velp van Econsultancy, gedateerd 14 oktober 2011 en genummerd 11085991 (zie Bijlage 2 Bodemonderzoek), geeft aan dat dit project op het gebied van de bodemkwaliteit door kan gaan.

Op twee delen van het terrein is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek ter plaatse van de vergroting van het bouwblok blijkt dat er sprake is van een lichte verontreiniging in de boven- en ondergrond en in het grondwater. De verontreiniging is geen belemmering voor het toekomstig gebruik. Ter plaatse van de Beukenweg 4-10 zat een tankstation en een garagebedrijf met onder andere een werkplaats en een wasplaats. In het kader van SUBAT is in 2000 het tankstation geamoveerd. Er heeft ook een bodemsanering plaatsgevonden die in 2005 is afgerond. De sanering is door Gedeputeerde Staten van Gelderland goedgekeurd. Er is geen sprake van een restverontreiniging of nazorg. Tijdens het bodemonderzoek van oktober 2011 is nagegaan of het overige terrein met onder andere de werkplaats en de wasplaats een bodemverontreiniging heeft veroorzaakt. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de boven- en ondergrond en het grondwater licht zijn verontreinigd. Deze verontreiniging is geen belemmering voor het toekomstig gebruik. Aan de oostkant van het terrein Beukenweg 4-10 is sprake van een kleine sterke verontreiniging met PAK's.  Deze kleine sterke verontreiniging is geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan en zal bij de inrichting van het terrein worden verwijderd.

Op een klein deel van het terrein heeft nog een asbest in bodem onderzoek plaatsgevonden in verband met de voormalige aanwezigheid van een garage aan de Beukenweg 4-10 die hoogstwaarschijnlijk voorzien was van een asbestverdachte dakbedekking. Uit het door Econsultancy uitgevoerde onderzoek Verkennend onderzoek asbest in bodem Beukenweg 12 te Velp (d.d. 29 december 2011, rapportnummer 11116367) blijkt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie zijn (zie Bijlage 3 Onderzoek asbest in de bodem). Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen en in de bodem is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest waargenomen/aangetoond. Er bestaat dan ook geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

4.3 Milieuzonering

De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van maart 2009 is een algemeen geaccepteerd hulpmiddel in de ruimtelijke ordening. In de publicatie is voor een aantal milieuaspecten per milieucategorie een indicatieve afstand aangegeven die aangehouden wordt voor beoordeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Deze afstanden zijn van belang wanneer in de directe nabijheid van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen bedrijvigheid (in dit geval een school) wordt gerealiseerd. In dit onderzoek is aangesloten bij de beoordelingssystematiek van 'Bedrijven en milieuzonering'.

Met dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een scholengemeenschap mogelijk gemaakt. In de directe nabijheid van het plangebied zijn verschillende woningen van derden gelegen. Deze woningen worden aangemerkt als geluidsgevoelige/hindergevoelige functies, waarvoor dus een hinderafstand geldt. Voor scholen voor beroeps, hoger en overig onderwijs geldt een hinderafstand (voor geluid) van 30 meter.

De woningen van derden liggen op een afstand van enkele meters van het Groenhorst. Hiermee wordt niet voldaan aan de hinderafstand. In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering is echter aangegeven dat gemotiveerd kan worden afgeweken van deze hinderwaarden. Hiervoor moet voor het gebiedstype woongebied voldaan worden aan de in de VNG-uitgave opgenomen beoordelingsniveaus. Om te toetsen of aan deze beoordelingsniveaus voldaan wordt is door DGMR akoestisch onderzoek uitgevoerd. In 2012 is door DGMR hiervoor reeds akoestisch onderzoek uitgevoerd (I2011120102R001, 4 april 2012). Dit onderzoek is niet meer bruikbaar in verband met de gewijzigde terreinindeling en de ligging van de bouwvlakken. Er is een actualisatie van het onderzoek uit 2012 uitgevoerd (zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek industrielawaai en Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai bijlagen).

Uit het onderzoek blijkt ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus geen overschrijding van stap 2 uit het stappenplan. Ten aanzien van de maximale geluidsniveaus treden bij stap 2 uit het stappenplan wel overschrijdingen op tot ten hoogste 7 dB. Wat betreft de verkeersaantrekkende werking blijkt dat ten aanzien van de equivalente geluidsniveaus van de indirecte hinder geen overschrijving optreedt.

In verband met de geconstateerde overschrijdingen van de streefwaarde voor de maximale geluidsniveaus uit stap 2 van het stappenplan uit Bedrijven en milieuzonering zijn maatregelen onderzocht. Opgemerkt wordt dat het rijden van brommers/scooters en het schreeuwen van kinderen in de dagperiode in de huidige, bestaande situatie ook reeds voorkomt. Deze piekgeluiden zijn niet het gevolg van de uitbreiding van de school. Weliswaar komen er door de uitbreiding van de school meer leerlingen, echter dit heeft geen effect op de hoogte en de beoordeling van de maximale geluidsniveaus. Om deze reden worden deze verder buiten beschouwing gelaten en zullen hier verder geen maatregelen voor onderzocht worden.

Voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking blijkt dat geen overschrijving van stap 2 uit het stappenplan optreedt.

Er kan gemotiveerd worden afgeweken van de toetswaarden uit stap 3 uit Bedrijven en Milieuzonering. Argumenten om deze afweging te maken zijn:

  • De in hoofdstuk 6 van het onderzoek genoemde opmerking.
  • De zekere mate van functiemenging, hierdoor is er in de bestaande situatie in zekere zin sprake van gemengd gebied. Direct naast de woningen komen ook andere functies (school) voor.

4.4 Luchtkwaliteit

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Bij bepaalde nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De luchtkwaliteitsnormen in de Nederlandse wetgeving zijn gebaseerd op de Europese luchtkwaliteitseisen. Sinds 11 juni 2008 geldt de richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Pb EG L 152). Vooruitlopend op deze nieuwe Europese richtlijn is op 15 november 2007 reeds de zogenoemde Wet luchtkwaliteit van kracht geworden, officieel titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet luchtkwaliteit bevat de Europese luchtkwaliteitseisen en de basisverplichtingen op grond van de richtlijn, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen (meten en berekenen) van de luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De uitvoeringsregels die behoren bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen.

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is in 2007 ook de Algemene Maatregel van Bestuur Niet in betekende mate (Besluit NIBM) in werking getreden. In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip niet in betekende mate. Met het ingaan van het NSL gelden er per 1 augustus 2009 nieuwe grenzen voor wat niet in betekende mate is: het begrip is nu gedefinieerd als 3% en minder van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In de praktijk zal daarom voor de nieuwbouw tot ongeveer 1.500 woningen geen onderzoek meer nodig zijn.

Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaand schoolgebouw. De verkeersaantrekkende werking die dit bestemmingsplan tot gevolg heeft is aan te merken als nihil. Het effect van onderhavig bestemmingsplan is derhalve aan te merken als 'niet in betekende mate'. Verder onderzoek naar het effect van dit plan op de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.5 Externe veiligheid

Beoordelingskader

Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De aan de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen verbonden risico's moeten volgens het beleid externe veiligheid aanvaardbaar blijven. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid is dan ook gestoeld op een risicobenadering.

Het gaat in de eerste plaats over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, oftewel het plaatsgebonden risico. Dit is de overlijdenskans die een persoon loopt, door op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent aanwezig te zijn. In de tweede plaats gaat het om de kans op een groep dodelijke slachtoffers door een ongeval met een gevaarlijke stof, ofwel het groepsrisico. Dit risico drukt de kans uit op een ramp van bepaalde omvang in doden.

Voor transportassen zijn de regels vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRNVGS), voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Alle drie de besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm, maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het bestemmingsplan.

Planbeoordeling

Het plan maakt de uitbreiding van een bestaand kwetsbaar object (scholengemeenschap) mogelijk. In de omgeving van het plangebied vinden geen activiteiten plaats met gevaarlijke stoffen plaats en liggen geen relevante risicobronnen. Voor deze ontwikkeling is het aspect externe veiligheid dan ook niet relevant.

4.6 Verkeer

Ontsluiting

Het Groenhorst wordt in de huidige situatie alleen ontsloten via de Pinkenbergseweg. Naast de hoofddoelstellingen van het bestemmingsplan, namelijk het uitbreiden van het Groenhorst en het verbeteren van de herkenbaarheid en zichtbaarheid vanaf de Beukenweg, zal er ook een extra ontsluiting aan de Beukenweg worden gerealiseerd. Deze ontsluiting aan de Beukenweg is bedoeld voor voetgangers en expeditieverkeer. Aan de Beukenweg komt een kiss and ride voorziening voor het afzetten van scholieren. Er wordt een voetpad aangelegd waardoor de school aan de zijde van de Beukenweg toegankelijk is. Deze ontsluiting aan de Beukenweg is tevens bedoeld voor expeditieverkeer. Werknemers en scholieren die met de auto en fiets komen blijven gebruik maken van de ontsluiting via de Pinkenbergseweg.

Hoewel deze extra ontsluiting aan de Beukenweg, ter plaatse van de aangekochte percelen Beukenweg 10 en 12, niet gebruikt gaat worden door gemotoriseerd verkeer en fietsers vormt een entree aan de voorkant er een die passende is voor een dergelijke school. De school ligt dan niet meer verscholen in een woonwijk. Ook voor automobilisten op de Beukenweg wordt zo zichtbaar dat ze zich in de omgeving van een school bevinden. Bovendien wordt door een tweede ontsluiting langzaam verkeer (voetgangers) deels gescheiden van autoverkeer. Hierdoor ontstaat voor voetgangers een kortere route. Tot slot zorgt een tweede ontsluiting er ook voor dat bij calamiteiten de school vanaf twee kanten bereikbaar is. Mensen krijgen met een extra ontsluiting de mogelijkheid om via twee uitwegen bij calamiteiten het terrein te verlaten.

De wens om een extra ontsluiting via de Beukenweg voor beperkt autoverkeer en fietsers is niet haalbaar gebleken in verband met de hoge kosten voor verkeersremmende maatregelen op de Beukenweg. Om ook fietsers te laten uitwegen op de Beukenweg dienden er maatregelen te worden genomen in de vorm van middengeleiders die voorkomen dat de fietsers minder zullen uitwaaieren over de weg en diende er een rustpunt te worden creëert voor de solitaire fietser die oversteekt.

Verkeersbewegingen

De ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, zullen leiden tot een beperkte verkeerstoename in de Pinkenbergseweg. Op dit moment maken circa 500 motorvoertuigen gebruik van de Pinkenbergseweg. Uitgaande van een verkeersgeneratie van 5 voertuigbewegingen per 100 m2 bvo zal op basis van de uitbreiding van de school het aantal verkeerbewegingen met circa 40 toenemen. Met deze toename blijft de toekomstige intensiteit ruimschoots onder het maximum van 4000 á 5000 motorvoertuigen die vanuit Duurzaam Veilig voor dergelijke woonstraten als te hanteren maximum wordt aangehouden.


Parkeren
Voldaan moet worden aan de normen zoals aangeven in de bijlage van het bestemmingsplan en hebben betrekking op de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid op het onderhavige perceel. Op basis van de (maximale) mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, heeft een voorlopige toets plaatsgevonden.

In de toekomstige situatie zal de school beschikken over 31 lokalen, waarvan 22 lokalen voor Vmbo (waaronder Gymlokaal, VAP en dag coordinatie) en 9 lokalen voor MBO (7 reguliere + 2 lokalen bij de kas). Uit de berekening op basis van de parkeernormen volgt dat er (22 * 0,8 plus 9 * 6 =) 72 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden.

In het kader van het uiteindelijke bouwplan vindt een finale toetsing plaats op het aspect parkeren.

4.7 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en waterlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen valt zo bijvoorbeeld de daken.

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Ook in deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen. In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterthema's voor het bestemmingsplan relevant zijn. Na de tabel volgt een toelichting op de relevante aspecten.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Hoofdthema's      
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
1. Nee
2. Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
1. Ja
2. Nee
3. Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Ja
2. Ja
3. Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
Grondwaterkwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënsiche of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee
2. Nee  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte Natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
1. Nee
2. Nee  
Inrichting en Beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Nee
2. Nee  
Aandachtsthema's      
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Ad Wateroverlast (opp.water) : Opgemerkt wordt dat het verboden is om bij nieuwbouw hemelwater op het riool te lozen en dat het verplicht is het hemelwater dat afkomstig is van de nieuwe daken en verhardingen op eigen terrein te verwerken.

Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt dat er voldoende doorlatende grond aanwezig is om dak- en water van verharding te infiltreren.

Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Hieruit blijkt dat het plan geen problemen oplevert voor de waterhuishouding.

Opgemerkt wordt dat per 1 januari 2010 de bouwverordening bij nieuwbouw verplicht tot het op eigen terrein verwerken van hemelwater, tenzij dit niet mogelijk blijkt te zijn. Daarom is door IF Technology in het rapport Hemelwater infiltratieonderzoek Groenhorst College te Velp (d.d. 9 november 2011, genummerd 25.515/61341/LH) de bodemopbouw en de geohydrologie onderzocht ten behoeve van de geschiktheid van een hemelwaterinfiltratie (zie Bijlage 6 Geohydrologisch onderzoek). Gekozen is voor een wadi en een infiltratieriool als infiltratievoorziening. Voor het ontwerp van de wadi en het infiltratieriool zijn een aantal zaken van belang. Ten eerste dient de infiltratievoorziening zo ver mogelijk van de aanwezige bodemverontreiniging ten gevolge van het voormalige tankstation en garagebedrijf aan de Beukenweg gepositioneerd te worden en moet worden aangetoond dat de infiltratievoorziening de bodemverontreiniging niet negatief beïnvloedt. Wanneer de infiltratievoorziening de verontreiniging beïnvloedt, dient een saneringsplan gemaakt te worden Daarnaast dienen de daken, die worden gekoppeld, geen uitloogbare materialen te bevatten zoals bitumen, lood en zink. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, zal de infiltratievoorziening geen negatieve gevolgen hebben.


Geconcludeerd wordt dan ook dat dit aspect geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.8 Cultuurhistorie

De locatie waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, ligt niet in een beschermd dorpsgezicht. Het pand is evenmin aangewezen als beschermd monument.


Niet alleen het bovengronds zichtbare kan een waarde vertegenwoordigen. Ook het behoud en de kennis van archeologische waarden vertegenwoordigt een waarde. De bescherming van deze waarden is per 1 september 2007 wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Gemeenten moeten zorgdragen dat in de bestemmingsplannen het belang van de archeologische monumentenzorg wordt meegewogen. Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan kan de provincie archeologische attentiegebieden aanwijzen waarvoor de gemeente binnen een door de provincie te bepalen termijn archeologievriendelijke bestemmingsplannen moet hebben vastgesteld. De gemeenteraad heeft in 2008 de archeologienota Uitgediept vastgesteld. Hierin wordt een aantal beleidsvoornemens ten aanzien van archeologie verwoord. Archeologie wordt op grond van deze nota voortaan beschermd via de bestemmingsplannen. Dit laat onverlet dat mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd zijn beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Of een vondst van archeologische resten uiteindelijk moet leiden tot behoud van deze resten of een opgraving wordt door de regioarcheoloog bepaald aan de hand van de in de archeologienota uitgewerkte selectiemethode.

De gemeenteraad heeft op 26 februari 2013 een gemeentelijke nota vastgesteld waarin de archeologische beleidskaarten zijn geactualiseerd. Voor de onderbouwing is onderzoek gedaan naar archeologische waarden in Rheden. De resultaten van dat onderzoek zijn samengevat in een aantal kaarten. Op deze kaarten staan de archeologische waarden en de archeologische verwachtingen weergegeven. Op 15 april 2014 heeft de raad het 'Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en recreatief medegebruik Buitenplaatsen' vastgesteld. Hierin zijn de geactualiseerde archeologische beleidskaarten vertaald naar dubbelbestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0275.BPVN19-VA01_0008.png"

Uitsnede verbeelding 'Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en recreatief medegebruik Buitenplaatsen' met in blauwe cirkel plangebied


Volgens de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Rheden ligt het plangebied op een daluitspoelingswaaier, ter plaatse van een erosiedal/-geul. Dergelijke gebieden hebben op grond van de archeologische beleidskaaren een middelhoge archeologische verwachting. In het 'Parapluplan Archeologie Rheden 2013 en recreatief medegebruik Buitenplaatsen' is het plangebied aangeduid als 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen deze gebieden dient, bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld en een onderzoekslocatie groter dan 100 m2, vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De ingrepen van onderhavig bestemmingsplan overtreffen bovengenoemde drempelwaarden. Derhalve is door Econsultancy het archeologisch bureauonderzoek en karterende booronderzoek Pinkenbergseweg 5F te Velp (d.d. 7 februari 2012, rapportnummer 11096007) uitgevoerd (zie Bijlage 7 Archeologisch onderzoek). Het uitgevoerde onderzoek biedt ook nu nog voldoende basis voor het onderhavige bestemmingsplan.

Op basis van de verzamelde aardwetenschappelijke gegevens blijkt, zoals bovenstaand reeds vermeld, dat het plangebied in een erosiedal op een daluitspoelingswaaier ligt. Op deze daluitspoelingswaaier zijn in het verleden archeologische resten aangetroffen van zowel jagers/verzamelaars als van landbouwers. Deze resten zijn merendeels aangetroffen op de hogere delen van de daluitspoelingswaaier, maar ook aan de randen van erosiegeulen. De kans op het voorkomen van archeologische resten binnen het plangebied wordt dan ook middelhoog geacht voor alle perioden vanaf het Paleolithicum. De archeologische resten worden direct onder aan of onder het maaiveld verwacht. De vondstenlaag wordt verwacht in de eerste 30 cm beneden maaiveld. Archeologische sporen (uitgezonderd) worden binnen 50 cm beneden maaiveld verwacht. Deze archeologische resten bestaan hoofdzakelijk uit aardewerk en/of vuursteenstrooiingen. Organische resten en bot zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd.

In het karterend booronderzoek zijn in (de top van) alle boringen zwak tot matig grindige, matig fijne tot matig grove zanden aangetroffen. Vanaf een diepte van 1,6 meter beneden maaiveld zijn in één boring matig tot sterk grindhoudende, zeer tot uiterst grove zanden aanwezig. De afzettingen betreffen fluvio-periglaciale afzettingen van de Formatie van Boxtel.

Binnen het gehele plangebied zijn sintels, kolengruis, houtskool, (metaal)slakken en klappersteenfragmenten aangetroffen. Deze vormen een indicatie voor ijzerproductie ter plaatse/in de nabijheid van het plangebied. Op basis van deze resultaten wordt verwacht dat binnen het plangebied mogelijk resten van ijzerproductie aanwezig zijn.

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek luidt de conclusie van het onderzoek om het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuvenonderzoek. Dit aanvullend onderzoek heeft als doel te bepalen of binnen het plangebied inderdaad resten van ijzerproductie aanwezig zijn, en indien dat het geval is, of deze resten behoudenswaardig zijn.

In overleg met de regioarcheoloog is in de zomer (juli) van 2012 geconcludeerd dat het graven van proefsleuven gedurende de bestemmingsplanprocedure lastig is vanwege ondergrondse infrastructuur en een gebrek aan ruimte. Daarnaast is de school nog in gebruik en betekent het graven van proefsleuven het opnieuw aanstraten van het terrein. Om een goede waardestelling mogelijk te maken en ook om de opdrachtgever niet met te voorkomen kosten/overlast te belasten, is besloten het onderzoek naar een tijdstip voorafgaande aan de bouw te verplaatsen. Namens het bevoegd gezag zijn de volgende voorwaarden hieraan verbonden:

- Het bodemarchief wordt niet geroerd voorafgaande aan het onderzoek. Verwijderen van verharding en ondergrondse funderingen: terugkoppeling naar het bevoegd gezag;

- De waardestelling (IVO-P) kan ongestoord plaatsvinden en KNA-conform;

- Opdrachtgever is zich er van bewust dat eventuele kosten voor een opgraving pas inzichtelijk zijn voorafgaand aan de bouw. E-consultancy stelt een raming op met kosten die een opgraving met zich meebrengen;

- Voor een doorstart naar een eventuele opgraving en de uitvoering daarvan wordt tijd ingeruimd die daarvoor noodzakelijk is.

Bij de uitbreiding van de school die in 2014/2015 is gerealiseerd, zijn proefsleuven gegraven en een deel is archeologisch begeleid (zie Bijlage 8 Proefsleuvenonderzoek). Ingrepen in het gebied die nog niet zijn onderzocht middels proefsleuven of archeologische begeleiding, dienen alsnog archeologisch onderzocht te worden.

Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen oplevert voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Het plangebied ligt op een afstand van 100 meter van het Gelders Natuurnetwerk en het Natura 2000-gebied Veluwe. Door de aanwezigheid van een school is er sprake van een drukke locatie. Bovendien komen tussen het plangebied en de Veluwe bebouwing en wegen voor, waardoor volgens onderstaande onderzoek van Loo Plan geen negatieve effecten verwacht worden op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied of de kernkwaliteiten van de EHS. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde. Soortbescherming ingevolge de Flora- en faunawet is wel van toepassing op het plangebied. Bij sloop van de bebouwing en de herinrichting dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de zorgplicht vanuit de Flora- en Faunawetgeving.


Er is een Quickscan Flora- en Faunawet uitgevoerd, gedateerd 7 juli 2011. Gezien de ouderdom van de quickscan flora en fauna is er een update uitgevoerd (zie Bijlage 9 Natuurwaardenonderzoek update). In de tuin bij de school zijn tongvarens aangetroffen. Omdat het aangeplante exemplaren betreft, zijn deze niet beschermd.

Tijdens het veldonderzoek zijn geen zoogdieren waargenomen. Licht beschermde soorten zoals de haas, konijn, bunzing en egel kunnen in het gebied worden verwacht. Voor deze licht beschermde zoogdieren dient dan ook de zorgplicht in acht genomen te worden. Tot slot kunnen in het plangebied de gewone dwergvleermuis en laatvlieger aanwezig zijn. De aanwezige bebouwing en bomen vormen een geschikte habitat voor de vleermuizen. Op basis van de quickscan kan de aanwezigheid van vleermuizen in de school of garage niet worden uitgesloten. Nader onderzoek naar kraamkolonies, zomer-, paar- of winterverblijfplaatsen is dan ook noodzakelijk en wordt aanbevolen.

In navolging op de conclusies uit de quick scan van 2011 is door Loo Plan het nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen en de functie van de gebouwen en omgeving voor vleermuizen Groenhorst College Velp (d.d. 24 oktober 2011, genummerd 2011-626-02990) uitgevoerd (zie Bijlage 10 Vleermuizenonderzoek). In het aanvullend onderzoek zijn in het plangebied verschillende soorten vleermuizen aangetroffen, waarvan alleen de gewone dwergvleermuis binding met het gebied heeft. Als gevolg van de geplande werkzaamheden zullen een aantal vaste paarverblijfplaatsen verloren gaan. Dit verlies valt te compenseren door het aanbieden van vleermuiskasten. Geadviseerd wordt om zes kasten aan te bieden. Voor de uitvoering van de werkzaamheden is een ontheffing van de Flora- en Faunawet aangevraagd.

Om de omstandigheden rond de kraamkolonie in het nabijgelegen appartementencomplex zo min mogelijk te verstoren, is het gewenst om de bomen tussen de huidige toegangsweg en het complex te handhaven. Dit geldt ook voor de lindeboom aan de linkerzijde van de ingang.

Hoewel er op dit moment geen zicht is op mogelijke aanpassing van de verlichting op het terrein, moeten aanpassingen tussen het schoolgebouw en het appartementencomplex worden getoetst aan de gunstige staat van instandhouding ten opzichte van de kolonie. Geconcludeerd kan dus worden op grond van bovenstaande dat het aspect ecologie geen belemmering is voor de uitvoer van dit bestemmingsplan.

In 2011 is een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd voor het verstoren van vleermuizen. In het besluit (zie Bijlage 11 Besluit ministerie aanvraag ontheffing) is aangegeven dat een ontheffing niet noodzakelijk is indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

· Vóórafgaand aan de sloopwerkzaamheden wordt een voor vleermuizen

ongunstig microklimaat gerealiseerd. Mochten er toch exemplaren aanwezig

zijn, kunnen deze op eigen kracht het gebouw verlaten.

· Er worden 8 vleermuiskasten aangebracht in de directe omgeving van het

plangebied. De gekozen plek wordt getoetst door een deskundige op het

gebied van vleermuizen.

· In de nieuwbouw worden voorzieningen getroffen ten gunste van vleermuizen.

In de rapportage van 10 april 2015 is aangegeven (pagina 9) dat 6 vleermuiskasten zijn opgehangen. Op grond van het besluit van het ministerie dienen er derhalve nog 2 te worden bijgeplaatst. Ook blijft de verplichting om bij de sloop en nieuwbouw voorzieningen te treffen ten gunste van vleermuizen bestaan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Procedure

De tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken en het ontwerpbesluit moet worden gepubliceerd waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Nadat de gemeenteraad een besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft genomen, ligt het plan wederom ter inzage. Belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, evenals belanghebbenden die niet kunnen worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, kunnen dan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als geen beroep is ingesteld.


Is wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling op het beroepschrift.

Crisis- en herstelwet

Het plan maakt de uitbreiding van een schoolgebouw mogelijk. Daarmee is het volgens artikel 8 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet een ander project van maatschappelijke betekenis. De uitvoering van het project komt voor versnelde uitvoering in aanmerking; de uitzonderingen zijn niet van toepassing. Hierdoor gelden de (afwijkende) bepalingen die in deze wet worden opgesomd. Voor het beroepsrecht betekent dit dat de belanghebbende het beroepschrift direct moet motiveren en na de beroepstermijn van 6 weken de beroepsgronden niet meer kunnen worden aangevuld.

5.2 Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan is een juridisch instrument en bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De kaart en regels leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden vast van de grond en de opstallen. Zij zijn juridisch bindend voor de burger en de overheid. In de digitale omgeving zijn de bestemming en daarbij geldende regels reeds gekoppeld.


Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van een verbeelding op papier. Nadat op de verbeelding de locatie is opgezocht waarover informatie wordt gewenst, kan in de regels worden nagelezen welke mogelijkheden zijn vastgelegd. Uit het samenstel van de verbeelding en de regels blijkt wat wordt toegelaten. De digitale versie is bindend bij een verschil met de papieren versie.


De toelichting is een beschrijving van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt en bevat de resultaten van het overleg met gemeenten, waterschappen en diensten van de provincie en rijk wiens belangen in het plan in geding zijn.


Per 1 januari 2010 geldt de verplichting dat bestemmingsplannen volgens een landelijke digitale opzet (digitale standaarden) worden opgesteld. De Wro geeft voorts een aantal verplichtingen, dat bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan gevolgd moeten worden. Daarmee wijkt onderhavig bestemmingsplan in de (benaming) van bestemmingen, gebruikte symbolen en de (opbouw) van regels af van de systematiek zoals die is gehanteerd voor de actualisatie van de bestemmingsplannen. De strekking van hetgeen in het thans voorliggende digitale plan wordt geregeld, sluit wel aan bij de werkwijze die voorheen werd gehanteerd.


Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. In onderhavig bestemmingsplan krijgt het gehele plangebied de bestemming maatschappelijk. Binnen de bestemming maatschappelijk wordt met de aanduiding ks een kas mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn binnen de aanduiding bg bijgebouwen toegestaan.

5.3 Regels

5.3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP.

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).


2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) aanlegvergunningstelsels en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.


Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.


Opgemerkt wordt dat ten aanzien van de vereiste parkeergelegenheid op het bijbehorende terrein in de bouwverordening voorwaarden zijn gesteld. In een bijlage bij de bouwverordening zijn onder andere bruikbaarheidsvereisten en de normen per functie vastgelegd. Wat voldoende is, wordt op basis van de bouwverordening bepaald bij de beoordeling van een bouwaanvraag.


3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse ontheffingen (een binnenplanse ontheffing is, zoals het woord het al zegt, een ontheffingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit datzelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' ontheffingen). Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht;


4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

5.3.2 Nadere toelichting op de bestemmingsregeling

Maatschappelijk - 1

Het hele plangebied is bestemd als 'Maatschappelijk - 1'. De bestemming voorziet derhalve in de school zelf en in alle bijbehorende voorzieningen (fietsenstalling, kas, parkeren). Het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Buiten het bouwvlak zijn alleen bijgebouwen toegestaan en wel tot het aangegeven maximum.

De bestemming laat uitsluitend voorzieningen toe die zijn opgenomen in de 'lijst maatschappelijke voorzieningen', die als bijlage deel uitmaakt van de regels.

Verder is van belang dat ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel is toegestaan, mits en voor zover deze wordt uitgeoefend ten dienste van de hoofdfunctie. Hiervoor is een regeling opgenomen in de begripsbepalingen. Te denken valt aan de schoolkantine of een schoolfeest. Een zelfstandige functie als winkel of als horecagelegenheid dan ook niet toegestaan. In vergelijking met het vorige bestemmingsplan voor deze locatie, wat als ontwerp ter inzage heeft gelegen en waarvan de procedure later is stopgezet, is het gebied waar bijgebouwen mogen worden opgericht aan de noordzijde ingeperkt.

5.4 Reikwijdte bestemmingsplan

Om te beoordelen of een ontwikkeling kan worden gerealiseerd, is het soms niet voldoende om alleen af te gaan op de inhoud van het bestemmingsplan. Ook indien het bestemmingsplan een ontwikkeling toestaat, kan het voorkomen dat andere regelgeving of dat gesloten verdragen de daadwerkelijke uitvoering verhinderen of pas na bijvoorbeeld vergunningverlening of onderzoek mogelijk maken.


De kaders die het bestemmingsplan biedt ten aanzien van nieuwe bouwmogelijkheden/bouwplaninitiatieven, bieden geen garantie voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwplannen zullen naast de toets aan onderhavig bestemmingsplan tevens worden getoetst aan, en dienen te voldoen aan, zowel het landelijke Bouwbesluit als de bouwverordening (vastgesteld door de gemeenteraad). Waarbij de (onafhankelijke) welstandscommissie adviseert of het bouwplan op basis van de Welstandsnota (vastgesteld door de gemeenteraad) voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het perceel is geen eigendom van de gemeente en de particuliere eigenaar, de Aeres Groep, draagt de kosten van het bouwplan, eventuele gemeentelijke maatregelen op het perceel of in het openbaar gebied. De eigenaar vrijwaart de gemeente van planschade. Hiervoor is een overeenkomst met de eigenaar gesloten. Daarmee is het verhaal van kosten voldoende verzekerd en behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Realisatie binnen de planperiode door de eigenaar is reëel. Overigens betreft de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geen bouwplan waarvoor op grond van de Wro een grondexploitatieplan behoeft te worden opgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg en inspraak

7.1.1 Vooroverleg

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is vooroverleg gepleegd met het waterschap Rijn en IJssel en de provincie Gelderland. Hierna wordt ingegaan op hun reacties.

Reactie Waterschap Rijn en IJssel 2012

Uit de reactie van het waterschap van 9 juli 2012 blijkt dat het plan aanleiding geeft tot het maken van enkele opmerkingen (zie Bijlage 12 Reactie van het waterschap 2012). Het waterschap ziet graag in de watertoetstabel dat bij het waterthema wateroverlast punt 1 en punt 2 met ja wordt beantwoord. Daarnaast verzoekt het waterschap het thema wateroverlast nader uit te werken door aan te geven wat de gevolgen zijn van het plan en hoe dit thema wordt ingepast in het plan. Daartoe moet het huidige en geprojecteerde verhard oppervlak binnen het plangebied worden uitgewerkt en moet de geprojecteerde berging van de wadi in kubieke meters worden uitgewerkt.

Reactie gemeente 2012

De watertoetstabel is aangepast. Voor wat betreft de opmerking over het huidige en het geprojecteerde verhard oppervlak is de gemeente van mening dat dit onderwerp betrekking heeft op de verdere ontwerpprocedure en dat dit geen item betreft dat in de bestemmingsplanfase al verder moeten worden uitgewerkt. Het is voldoende dat dit nu in de plannen als niet aaneengesloten op de riolering wordt beschouwd. Dit is een eis die de gemeente oplegt.

Voor wat betreft de opmerking over de geprojecteerde berging van de wadi geldt eveneens dat dit een ontwerpitem is en dat dit in deze fase niet hoeft en kan worden bepaald. Hiervoor is eerst een bodem- en doorlatendheidsonderzoek nodig. De gemeente zal dergelijke voorzieningen controleren.

In het algemeen is de bepaling van de wijze van omgaan van water in dit gebied, waar geen oppervlaktewater van enig belang aanwezig is, een zaak van de gemeente. De infiltratie van hemelwater in de bodem is een gemeentelijke kwestie omdat zij bevoegd gezag is m.b.t. de bodem. Ook eventuele wateroverlast is een probleem dat de gemeente dient te voorkomen en zij zal daar dan ook in de planvorming rekening mee houden.

Verder moet opgemerkt worden dat de juiste verwerking van hemelwater in de

Waterwet en gemeentelijke richtlijnen, eisen en regels (o.a Bouwverordening en GRP) voldoende is vastgelegd en daarmee geborgd wordt dat dit in het definitieve bouwplan wordt gerealiseerd.

Reactie Waterschap Rijn en IJssel 2015

Op 16 juni 2015 is het concept ontwerp bestemmingsplan toegestuurd naar het Waterschap Rijn en IJssel in het kader van het vooroverleg. Het waterschap heeft aangegeven geen op- en of aanmerkingen te hebben op het plan en de hierin opgenomen waterparagraaf (zie Bijlage 14 Reactie van het waterschap 2015). Vervolgens heeft het waterschap aangegeven dat de watertoetstabel volledig is opgenomen en de relevante waterthema's voldoende zijn uitgewerkt.

Provincie Gelderland 2012

De provincie Gelderland heeft in haar brief van d.d. 13 augustus 2012 laten weten dat de provincie concludeert dat het beleid voor stedelijke ontwikkeling een goede vertaling heeft gekregen in het plan (zie Bijlage 13 Reactie van de provincie).

Aangezien de uitbreiding van de school geen provinciaal belang raakt, is er over het nieuwe bestemmingsplan geen vooroverleg met de provincie gevoerd.

7.1.2 Inspraak


De gemeentelijke inspraakverordening schrijft geen inspraak voor. Gezien het vorenstaande is geen aanleiding gevonden om onverplicht inspraak te geven. Wel is het voornemen tot het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan kenbaar gemaakt. Hiertoe is de vooraankondiging op 8 april 2015 geplaatst op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad. De Rhedenaar wordt tevens geplaatst op de website van de gemeente.

Op 3 juni 2015 heeft er een informatieavond plaatsgevonden over de laatste ontwikkelingen van het bouwplan en over het onderhavige ontwerp bestemmingsplan. Hierbij is onder meer het ontwerp van de uitbreiding van de school aan de orde geweest, alsmede de gedachte ontsluiting. Ook is aandacht besteed aan de planning en aan de verdere procedure.

Het concept ontwerp bestemmingsplan is op 29 juni besproken met een werkgroep omwonenden. Daar zijn de belangrijkste items besproken.

Vervolgens is er op 13 juli 2015 een bijeenkomst georganiseerd voor alle omwonenden en belangstellenden over het bestemmingsplan. De bijeenkomst is door circa 40 mensen gezocht. Tijdens de bijeenkomst is een presentatie gehouden over de belangrijkste items van het bestemmingsplan en is uitgebreid ingegaan op enkele onderzoeken. Tevens bestond de gelegenheid tot het stellen van vragen.

7.2 Zienswijzen

Ontwerp bestemmingsplan 2012

Het ontwerpbestemmingsplan uit 2012 heeft van 18 oktober 2012 tot en met 28 november 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de tervisielegging zijn er door 9 personen zienswijzen ingediend. Het ontwerp bestemmingsplan is stopgezet. Er zijn enkele uitbreidingen van het scholencomplex uitgevoerd welke binnen het vigerend bestemmingsplan passen. Het onderhavige bestemmingsplan is opgesteld om een uitbreiding van het complex mogelijk te maken welke niet past binnen het vigerend bestemmingsplan. Daarbij is zoveel als mogelijk rekening gehouden met de eerder ingediende zienswijzen. Hieronder wordt ingegaan op de meest voorkomende in 2012 ingediende zienswijzen en in hoeverre in het voorliggende ontwerp bestemmingsplan hiermee rekening wordt gehouden.

Bezwaar tegen bijgebouwen tot maximaal 3,50 m goothoogte 5 m nokhoogte op gronden grenzend aan achtertuinen woningen Alteveer

De zone waar bijgebouwen mogen worden opgericht aan de zijde grenzend aan de achtertuinen van de woningen aan Alteveer is aangepast, waarbij aansluiting is gezocht op het vigerend bestemmingsplan. Dat betekend dat eventueel op te richten bijgebouwen verder terug komen te liggen. De afstand tussen de zone waar bijgebouwen mogen worden opgericht en het merendeel van de tuinen bedraagt hierdoor circa 30 tot 35 meter.

Bezwaar tegen dierenverblijf op gronden grenzend aan achtertuinen woningen Alteveer

In het plan uit 2012 was er sprake van de komst van een gebouw ten behoeve van een dierenverblijf aan de noordzijde van het plangebied, grenzend aan de tuinen van de woningen aan Alteveer. Dit plan is verlaten. Er komt op genoemde locatie geen gebouw ten behoeve van een dierenverblijf.

Ontwerp bestemmingsplan 2015

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met het ontwerpbesluit van 23 juli 2015 tot en met 2 september 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. De tervisielegging is bekendgemaakt op de gemeentelijke pagina, de Rhedenaar, in een huis-aan-huis blad, de Staatscourant en op de gemeentelijke website www.rheden.nl.


De beantwoording van de ingediende zienswijzen vindt plaats door middel van een bijlage bij het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.