direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Wildezand 15 en 15a, Wilp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20228-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Het Wildezand 15 en 15a in Wilp, heeft bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend om de bestemming van de huidige bedrijfswoning om te zetten naar de bestemming Wonen. Het perceel valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en 'Buitengebied, eerste herziening' en heeft daarin de bestemming Agrarisch met de functieaanduiding glastuinbouw. Daarnaast gelden de volgende dubbelbestemmingen: Waarde - Landschap en Waarde - Archeologie (3, 5 & 6). Verder ligt het perceel in een gebied dat wordt aangeduid als reconstructiewetzone - verwevingsgebied.

De eigenaar van het perceel heeft een koper gevonden voor het glastuinbouwcomplex. Het voornemen is om het bedrijf te verkopen zonder de bedrijfswoning. Hier wil de initiatiefnemer graag in blijven wonen en zodoende beschikbaar maken voor burgerbewoning. Om het plan te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.2 Doel

Doel van onderliggend bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van het gebruik van de woning op het perceel Het Wildezand 15 voor woondoeleinden. De overige gronden blijven de bestemming Agrarisch houden (zowel met als zonder de functieaanduiding glastuinbouw).

1.3 Ligging plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt tussen de kern Twello en de Wilpsedijk. Een luchtfoto van het perceel is opgenomen in afbeelding 2. De rode rechthoek betreft de agrarische bedrijfswoning waarvan de bestemming naar Wonen omgezet dient te worden. Het perceel staat kadastraal geregistreerd als gemeente Voorst, sectie S, perceelsnummers 260, 261, 262, 464 en 555.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20228-VS00_0001.png" Afbeelding 1 - plangebied in de omgeving (zwarte cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20228-VS00_0002.png" Afbeelding 2 - luchtfoto perceel.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan Het Wildezand 15 en 15a, Wilp bestaat uit de volgende

hoofdstukken:

hoofdstuk 2: een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie;

hoofdstuk 3: een beschrijving van het relevante beleidskader;

hoofdstuk 4: een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan;

hoofdstuk 5: een beschrijving van het plan;

hoofdstuk 6: een beschrijving van de juridische planopzet waarin de bestemmingen worden toegelicht;

hoofdstuk 7: een beschrijving van de resultaten van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Op het perceel Het Wildezand 15 en 15a in Wilp is momenteel een agrarisch bedrijf actief. Op het perceel is naast de agrarische bedrijfswoning een kassencomplex aanwezig. De agrarische bedrijfswoning heeft een oppervlakte van circa 185 m2. De twee schuren behorend bij de agrarische bedrijfswoning hebben een oppervlakte van circa 20 m2 en 35 m2. Het kassencomplex heeft een totale oppervlakte van bijna 18.000 m2 en het gehele perceel is ruim 3,6 ha groot.

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door veelal agrarische gronden en verspreid liggende (woon)bebouwing. Tevens grenst het perceel in het zuiden en zuid-oosten aan Tuinland Wilp, een detailhandellocatie.

2.2 Toekomstige situatie

Door dit plan zal er qua indeling en bebouwing op het perceel weinig veranderen. Het betreft enkel een omzetting in gebruik. De agrarische bestemming met het glastuinbouwcomplex wordt verkocht en blijft bestaan. Het bedrijf dat zich in de kassen wil vestigen is een kwekerij en dit past goed binnen het glastuinbouwcomplex. Rondom de woning zal sprake blijven van grasland. De eigenaar wil na de verkoop van het bedrijf blijven wonen in de huidige bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning wordt middels het plan geschikt gemaakt voor burgerbewoning. Tevens wil de eigenaar een gedeelte van de agrarische gronden in bezit houden voor onder andere het hobbymatig houden van dieren. Deze gronden krijgen in de nieuwe situatie geen functieaanduiding glastuinbouw.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking wordt in de SVIR geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (weergegeven in afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20228-VS00_0003.png" Afbeelding 3 - schema Ladder voor duurzame verstedelijking.

Gezien de aard en omvang van dit bestemmingsplan is de SVIR en ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De visie is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die er voor moeten zorgen dat de in de Omgevingsvisie opgenomen visie ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De verordening dient dan ook als het (juridische) toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning. De verordening bestaat uit een kaart met daaraan gekoppeld de regels.

De planlocatie is gelegen in een gebied dat wordt aangeduid als Verwevingsgebied. De provincie streeft in deze gebieden naar het verweven van meerdere functies met elkaar. Drie aspecten zijn hier aan de orde:

  • 1. er is groei mogelijk voor ondernemers om het bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden;
  • 2. nieuwvestiging is niet mogelijk;
  • 3. er kunnen meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging.

Voor het eerste aspect geldt dat de provincie de bestaande mogelijkheden (rechten) van bedrijven voor het bouwperceel respecteert. Wanneer het bouwperceel wordt vergroot, moet de ondernemer extra stappen zetten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en rekening houden met de aandachtspunten uit de planMER: Duurzame ontwikkeling niet-grondgebonden landbouw. Voorliggend plan voldoet aan bovenstaande punten. Een nieuw bedrijf vestigt zich in het bestaande kassencomplex, waardoor er ruimtelijk gezien geen sprake is van nieuwvestiging.

De planlocatie valt volgens de Omgevingsvisie Gelderland binnen het gebied 'glastuinbouw in overige gebieden'. Artikel 2.4.7 Overig glastuinbouw uit de Omgevingsverordening Gelderland stelt dat in een bestemmingsplan voor gebieden buiten de Glastuinbouwontwikkelingsgebieden, de Extensiveringsgebieden glastuinbouw en de Regionale clusters glastuinbouw de mogelijkheid wordt geboden de glasopstand éénmalig uit te breiden met maximaal 20% van de op 29 juni 2005 bestaande omvang van de glasopstanden. Hierin zijn ook afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Dit is op onderliggend bestemmingsplan niet van toepassing, er is sprake van een bestaand glastuinbouwbedrijf dat in omvang niet wijzigt.

Het plangebied ligt tevens in een intrekgebied. Doel van deze gebieden is het beschermen van het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening. De provincie wil niet dat fossiele energie gewonnen wordt in deze intrekgebieden. Dit is voor onderliggend plan niet relevant en vormt zodoende geen belemmering voor voorgenomen ontwikkelingen.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Dit houdt in dat bij bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling er moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan wat betreft behoefte, bestaand stedelijk gebied en bereikbaarheid. Gezien de kleinschalige aard en omvang (aantal woningen) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde. Daarnaast geldt dat bij het omvormen van de agrarische bestemming naar woonbestemming, waarbij de voormalige bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning en indien er geen sprake is van een toename van het aantal woningen, dit niet wordt gezien als een nieuwe woonlocatie op basis waarvan de verordening regels stelt.

Op basis van de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland bestaan er geen bezwaren ten opzichte van voorgenomen ontwikkelingen, de afsplitsing van de woning (waarbij deze de bestemming Wonen krijgt) en de agrarische gronden (met eventueel de functieaanduiding glastuinbouw).

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De gemeenten in de regio Stedendriehoek (met de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen) hebben gezamenlijk een regionale structuurvisie opgesteld. In deze visie heeft de regio ruimtelijk beleid ontwikkeld voor de lange termijn (2030). De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Stedendriehoek ontwikkelt zich zo in hoog tempo van een verband tussen drie steden naar een samenhangende stedelijke regio, met een groen middengebied en een groene omgeving. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. De Regionale Structuurvisie doet geen uitspraken over het beleidsthema functieverandering en afsplitsing van bedrijfswoningen en bedrijven.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (RTV, 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. Het raamwerk van deze visie biedt houvast bij de verdere uitwerking van vraagstukken op het terrein van leefbaarheid en bestemmingsplannen op dorpsniveau en is een van de peilers in de standpuntbepaling in het netwerk Stedendriehoek. In de RTV is de 'Voorster identiteit' beschreven en op basis daarvan zijn uitgangspunten geformuleerd ten aanzien van het ruimtelijk beleid. Ten aanzien van het buitengebied zijn de volgende twee uitgangspunten van belang:

  • de draagkracht en het karakter van het landschap is maatgevend voor nieuwe ontwikkelingen;
  • waarden vanuit cultuurhistorie, landschap, natuur en water zijn richtinggevende randvoorwaarden voor elke ruimtelijke ontwikkeling.

Het plangebied is gelegen in het gebied het Groene Carré. De primaire functie van dit gebied, gezien de ligging en de ruimtelijke druk, is het zoeken naar het mengen van 'rode' (de verstedelijking) en groen-blauwe functies aangevuld met recreatie. De cultuurhistorisch waardevolle landschappen binnen dit gebied vormen een drager voor natuurontwikkeling, landschapsversterking en verdere ontwikkelingen van het recreatieve netwerk. Binnen het Groene Carré is er (gelijke) ruimte voor recreatie, landschap en water. Onderliggend plan zorgt voor het behoud van werkgelegenheid. Dit is eveneens een belangrijk uitgangspunt uit de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst. Daarnaast worden er geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden gecreëerd. Enkel een omzetting van een gedeelte van de agrarisch gronden naar een woonbestemming en aanpassingen in de functieaanduidingen. Het plan past binnen de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In dit plan vindt geen sloop en nieuwbouw plaats, de bestaande woning en schuren krijgen de bestemming Wonen. Ook blijft het glastuinbouwcomplex bestaan. Een verkennend bodemonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Dit aspect vormt dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Om te beoordelen of het beoogde plan belemmerend is voor de nabij gesitueerde bedrijvigheid, wordt getoetst aan de VNG-publicatie. Deze richtafstanden zijn relevant om enerzijds een goed woon-leefklimaat te kunnen scheppen en anderzijds biedt dit voldoende zekerheid aan het kassenbedrijf om de bedrijfsactiviteiten uit te voeren onder aanvaardbare voorwaarden.

Vanwege het behoud van het kassencomplex blijft er in de directe omgeving agrarische grond met glastuinbouw bestaan. Op ruim 120 meter ten zuiden van de bedrijfswoning komt een detailhandellocatie (tuincentrum) voor. De minimale richtafstand die voor deze bestemming aangehouden dient te worden is 30 meter, deze vormt dus geen belemmering voor de toekomstige woonbestemming.

Voor het glastuinbouwcomplex wordt eveneens een richtafstand van 30 meter aangehouden. In de huidige en toekomstige situatie is de afstand tot de kassen, gemeten vanaf de grens van de toekomstige woonbestemming, circa 43 meter. De afstand tot de woning bedraagt ruim 55 meter en de afstand van de inrit van het kassencomplex tot de woonbestemming is circa 30 meter. Deze afstanden vormen geen directe belemmeringen voor de woonbestemming.

Naast het kassencomplex ligt een strook met folie. Deze strook is een kleine twintig meter breed, waardoor de richtafstand van 30 meter hier niet behaald wordt. Echter wordt er zowel in de huidige als in de toekomstige situatie bedrijfsmatig geen gebruik van gemaakt. Tevens kan er in de toekomstige situatie, in verband met de ligging van het agrarische bouwvlak, niet zo maar gebouwd worden.

Het huidige woon-leefklimaat blijft gehandhaafd. Op basis van de VNG-publicatie is er geen belemmering om medewerking te verlenen aan de beoogde omzetting van de bedrijfswoning. Het plan leidt dan ook niet tot beperkingen voor de omliggende bedrijvigheid.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door Artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom, ten oosten van het dorp Twello aan Het Wildezand. Er is sprake van een bestaande situatie. De bedrijfswoning wordt omgevormd tot een burgerwoning waarbij ook het kassencomplex blijft bestaan. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats bij deze wijziging, ook worden er geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Zodoende is een nadere toetsing aan de wet voor vaststelling van het plan niet nodig.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt.

Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Het bestemmingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg.

Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Om die reden hoeft niet verder op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.2.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid draait om het beheersen van de risico's bij transport, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (vervoer gevaarlijke stoffen) bronnen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen groepsrisico (GR) en plaatsgebonden risico (PR). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20228-VS00_0004.png"

Afbeelding 5 - uitsnede risicokaart Gelderland (overstroombaar gebied)

Zoals uit afbeelding 5 duidelijk wordt, ligt de planlocatie in een gebied dat een klein risico loopt op overstromingen. Een kleine kans betekent dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar de kans dat dit binnen een mensenleven plaatsvindt is zeer gering. Het plangebied ligt in een beschermd gebied. Dat wil zeggen dat dit gebied beschermd wordt door een primaire waterkering (de zwarte lijn) tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc.).

Voor het aspect externe veiligheid luidt de conclusie dat het zojuist genoemde risico op overstromingen geen belemmering vormt voor onderliggend plan. Daarbij is geen sprake van toevoeging van personen en/of kwetsbare objecten. De nieuwe situatie verandert niet ten opzichte van de bestaande.

4.2.6 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (in de Natura 2000-gebieden) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig bekend als Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing van het natuurnetwerk. Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer worden gerealiseerd in of nabij beschermde natuurgebieden. Projecten die in of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie (bevoegd gezag) een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen).

De locatie is niet gelegen in een beschermd natuurgebied. De aanwezigheid van bijzondere plant- en diersoorten op de planlocatie is niet bekend. Gezien de aard van onderliggend plan, het wijzigen van de bestemming Agrarisch naar Wonen, is nader ecologisch onderzoek niet nodig. Wel dient altijd de algemene zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) in acht genomen te worden voor alle soorten planten en dieren die tijdens de werkzaamheden onverwacht worden aangetroffen. Ongeacht of deze soorten beschermd zijn of niet.

4.2.7 Archeologie

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de omgevingswet en deze treedt in 2019 in werking. Wel blijft hetgeen dat in de Monumentenwet 1988 is geregeld, zoals hieronder vermeld, van toepassing. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De gemeente Voorst heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarmee zijn de te verwachten archeologische waarden gedetailleerd in beeld gebracht. De beleidskaart is doorvertaald in dubbelbestemmingen voor bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan Buitengebied. Een gedeelte van de planlocatie ligt in een Archeologisch waardevol gebied 3. Deze categorie houdt bij een bekende archeologische vindplaats een bufferzone van 25 m (landweer), 50 m (vindplaats) of 200 m (historische erven) in. Als uitvoeringsvoorwaarde voor onderzoek wordt bij deze categorie gesteld, een oppervlakte van de ingreep groter dan 100 m² en 30 centimeter onder maaiveld. Ook de Archeologische verwachtingszones 5 & 6 (hoge en middelmatige archeologische verwachtingen) zijn aanwezig in het plangebied. Het streven is hier ook naar het behoud in huidige staat.

In de verwachtingszone 5 (hoge archeologische verwachting) is een inventariserend onderzoek (IVO-protocol 1) nodig als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 100 m² en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 centimeter onder maaiveld. Een dergelijk onderzoek (IVO-protocol 2) is bij de verwachtingszone met waarde 6 (middelmatige archeologische verwachting) nodig bij een ingreep groter dan 1000 m² en als de ingreep dieper reikt dan 30 centimeter onder maaiveld.

Op het perceel Het Wildezand 15 en 15a vinden geen ingrepen plaats. Het betreft enkel de omzetting van bestemming Agrarisch naar Wonen en een aanpassing in de functieaanduiding van een gedeelte van de overige agrarische gronden. De huidige dubbelbestemmingen blijven behouden met het oog op eventuele toekomstige ingrepen. Om die reden is het niet noodzakelijk archeologisch onderzoek te laten uitvoeren ten behoeve van voorliggend plan.

4.3 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 26 juli 2016 uitgevoerd (zie bijlage 1, De Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiele waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

4.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Doel van dit bestemmingsplan is om de agrarische bedrijfswoning af te splitsen van het agrarische bedrijf en deze om te zetten in een woonbestemming. Het glastuinbouwcomplex blijft bestaan. Dit hoofdstuk beschrijft kort op basis van welke overwegingen medewerking verleend kan worden aan dit plan.

In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen, zodat zij de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie wonen (art. 3.7.4) kunnen wijzigen naar de bestemming Wonen. Hierbij dient in acht te worden genomen dat:

  • wijziging uitsluitend is toegestaan indien er sprake is van algehele beëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf;
  • de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • het aantal woningen mag niet toenemen;
  • indien er sprake is van reeds bestaande nevenfuncties met een oppervlakte groter dan 100 m² wordt deze aangeduid met een op de nevenfunctie toegesneden functieaanduiding.

De wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders zoals hierboven vermeld, geeft aan dat het omzetten van de bestemming Agrarisch naar Wonen uitsluitend mogelijk is bij de algehele beëindiging van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf. In dit geval is dit niet aan de orde, op het perceel blijft een glastuinbouwbedrijf aanwezig. Op basis van de volgende overwegingen is, in dit specifieke geval, medewerking aan dit plan mogelijk.

Doorgaans is het afsplitsen van een bedrijfswoning van de bedrijfsgebouwen en bedrijfslocatie niet wenselijk. Op termijn kan dit belemmerend werken voor zowel de woning als het bedrijf. Bij veehouderijen is het doorgaans wenselijk dat er bij het bedrijf gewoond wordt (in verband met 24 uurs toezicht). Gezien de aard van het glastuinbouwbedrijf is permanente toezicht niet noodzakelijk. Nadrukkelijk is afgewogen dat afsplitsing van de huidige bedrijfswoning in de toekomst niet mag leiden tot een nieuwe (extra) bedrijfswoning. Deze mogelijkheid komt in dit plan te vervallen. Voor zowel de huidige als toekomstige eigenaar van het glastuinbouwbedrijf is dit bekend.

Tevens blijft door het voortzetten van de bedrijfsvoering in het glastuinbouwcomplex de werkgelegenheid in de gemeente Voorst behouden.

In dit specifieke geval is sprake van een glastuinbouwbedrijf met vaste (milieu)afstanden. Zo blijkt uit paragraaf 4.2.2 dat er een minimale afstand van 30 meter ten opzichte van de woonbestemming aangehouden dient te worden. Deze afstand kan op de locatie worden behaald (ten opzichte van de kassen, de toegangsweg en eventuele buitenopslag). Dit zorgt er tevens voor dat er in de toekomst geen zwaardere bedrijvigheid op de locatie mogelijk is. Bij eventuele toekomstige uitbreiding van het glastuinbouwcomplex dient deze richtafstand ook in acht te worden genomen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitsinstrumenten.

6.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch;
  • Wonen.

Het komt regelmatig voor dat er twee functies op één perceel plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een leiding. De aanwezigheid van deze leiding brengt de nodige beperkingen met zich mee. Deze beperkingen kunnen ook gelegen zijn onder het maaiveld. In het geval dat er twee functies tegelijk op één perceel geregeld moeten worden in een bestemmingsplan wordt er wel gesproken van een 'dubbelbestemming'. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Landschap;
  • Waarde - Archeologie - 3;
  • Waarde - Archeologie - 5;
  • Waarde - Archeologie - 6.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.

Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Anti-dubbeltelbepaling

De anti-dubbeltelbepaling is als algemene regel opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Algemene bouwregels

Hierin zijn de algemene regels opgenomen die betrekking hebben op de overschrijding van bouwgrenzen en het toelaten van bouwwerken met afwijkende maten.

Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als die niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten.

Algemene aanduidingsregels

Het plangebied is gelegen binnen de Reconstructiewetzone - verwevingsgebied. De regels die van toepassing zijn, zijn bij de algemene aanduidingsregels opgenomen.

Algemene afwijkings- en wijzigingsregels

Voor een beschrijving van de algemene afwijkings- en wijzigingsregels wordt verwezen naar de paragrafen 6.4.2 en 6.4.3.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

6.3.1 Agrarisch

Alle gronden rondom de woonbestemming op het perceel Het Wildezand 15 en 15a zijn voorzien van de bestemming Agrarisch (grotendeels met de functieaanduiding glastuinbouw). In de bestemmingsomschrijving is aangegeven dat deze gronden bestemd zijn voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, nevenfuncties op het gebied van recreatie, dienstverlening en duurzaamheid en extensief recreatief en/of educatief medegebruik. Voor het aanwezige agrarische bedrijf is een bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bijgebouwen en andere bouwwerken (met uitzonderingen van erf- en terreinafscheidingen) te worden gesitueerd. Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bouwregels, volledig worden bebouwd mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Aan de oppervlakte kassen is een maximum van 21.882 m2 gesteld. Voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. Binnen de bestemming Agrarisch is bepaald dat het aantal bedrijfswoningen nul mag bedragen.

6.3.2 Wonen

Bestemmingsomschrijving

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast, groen, paden, verhardingen, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan. Hetzelfde geldt voor openbare nutsvoorzieningen.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een systematiek waarbij de woning en de bijgebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Bij het bepalen van het bouwvlak is de huidige situatie aan bebouwing rond de agrarische bedrijfswoning aangehouden.

Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een gezamenlijk maximum oppervlak van 100 m², binnen het bouwvlak. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • opslag van risicovolle onderdelen is niet toegestaan;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • het beroep en het bedrijf mogen uitsluitend door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is alleen toegestaan als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 of 2 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of –bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.

Bed & breakfast

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer en er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak Wonen. Hiervoor worden de CROW-normen gehanteerd. Vanzelfsprekend is de geldende milieuwetgeving ook van kracht.

6.3.3 Waarde - Landschap

In de dubbelbestemming Waarde - Landschap zijn de landschapswaarden beschreven die in het Landschaps Ontwikkelingsplan (LOP) zijn opgenomen.

Deze dubbelbestemming is er op gericht het belang van de herkenbaarheid, de samenhang en de kenmerkende karakteristieken van het landschap te behouden, en waar mogelijk te versterken. Ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het landschap, bijvoorbeeld het vergroten van bouwvlakken worden alleen mogelijk gemaakt indien aangetoond wordt dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden zoals opgenomen in de dubbelbestemming. In bepaalde gevallen kan bij nieuwe ontwikkelingen als voorwaarde gesteld worden dat er voldoende landschappelijke inpassing gerealiseerd wordt.

In de dubbelbestemming worden alle voor het plangebied te behouden, te beschermen, te versterken en te ontwikkelen landschapswaarden benoemd. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is een vergunningsplicht opgenomen. Hierbij is een tabel opgenomen waarin per onderscheiden waarde is aangegeven voor welke werken en werkzaamheden een uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning geldt.

6.3.4 Waarde - Archeologie (3-5-6)

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veilig gesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan 100 m² (bij de archeologische waarden 3 en 5) of 1000 m² (archeologie waarde 6) en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

6.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

6.4.1 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.

6.4.2 Afwijking

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

  • bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 of 2 van de bij het plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, of ten behoeve van bedrijven in hogere categorieën, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1 of 2;
  • bestemming 'Agrarisch': voor goot- en bouwhoogtes van bedrijfsgebouwen, silo's en hooibergen kunnen hogere maximale hoogtes toe worden gestaan;
  • bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch': ten behoeve van het toestaan van de nevenfunctie kleinschalig kamperen;
  • bestemming 'Agrarisch': ten behoeve van paardenbakken, kuilvoeropslag, waterbassins en mestbassins buiten het bouwvlak;
  • bestemming 'Agrarisch': ten behoeve van teeltondersteunende kassen en de bebouwing in gebruik voor nevenfuncties kan afgeweken worden van de maximale oppervlakte;
  • bestemming 'Agrarisch': ten behoeve van boomkwekerijen en overige kwekerijen en tuinderijen toe te staan dat lage permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, gesitueerd zijn;
  • bestemming 'Agrarisch': ten behoeve van een omschakeling naar bosbouw, sierteelt, fruitteelt of boomkwekerij;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor de aangegeven of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 75 m³ bedraagt;
  • een algemene afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik voor bewoning uit het oogpunt van mantelzorg. Er is voor gekozen om mantelzorg niet bij recht toe te staan maar te regelen via een afwijking, zodat er voorwaarden gesteld kunnen worden. Een van de voorwaarden bij deze afwijkingsmogelijkheid is dat een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd moet worden. Ook moet binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders. Tenslotte moet binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg de bewoning zijn beëindigd.

De algemene afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid.
6.4.3 Wijziging

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend wordt gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

  • bestemming 'Agrarisch': ten behoeve van de vervolgfunctie wonen is het mogelijk de gronden te wijzigen naar de bestemming Wonen;
  • bestemming 'Agrarisch': ten behoeve van deze gronden kan de bestemming gewijzigd worden in de bestemming Natuur of Bos, mits er sprake is van realisatie van natuur of bos;
  • een algemene wijzigingsmogelijkheid voor de overschrijding van bestemmingsgrenzen;
  • een algemene wijzigingsmogelijkheid voor het aanpassen van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Uitkomsten overleg

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.

Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap zal in kennis worden gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 september 2016 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. In de in Bijlage 2 opgenomen zienswijzenotitie is de zienswijze samengevat en van een reactie voorzien. De zienswijze leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan.