direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bruchem en Nieuwaal
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.BRUBVO20180014-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2005 is de gemeente Zaltbommel gestart met een actualisatieronde van de bestemmingsplannen voor de kernen van de gemeente. Deze actualisatieronde had onder andere tot doel om tot een uniforme regeling voor alle kernen van de gemeente te komen. In de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Binnen het besluitgebied van de beheersverordening 'Bruchem en Nieuwaal' gelden vooral de bestemmingsplannen 'Bruchem' en 'Nieuwaal'. Omdat de voorgenoemde bestemmingsplannen de termijn van 10 jaar bijna bereikt hebben, is het nodig dat voor het besluitgebied een actueel planologisch instrument wordt vastgesteld. Vanwege de beperkte omvang van het besluitgebied en - inherent daaraan - de lage dynamiek, is gekozen voor het opstellen van een beheersverordening. Daarin is de bestaande situatie vastgelegd, waarbij de voorheen geldende bestemmingsplannen als uitgangspunt hebben gediend.

1.2 Ligging besluitgebied

Het besluitgebied van de voorliggende beheersverordening heeft betrekking op de volgende gebieden:

Bruchem
De kern Bruchem is één van de twee kernen binnen besluitgebied. De gronden waarop het besluitgebied betrekking heeft worden globaal begrensd door de Krangstraat aan de noordzijde, de Peperstraat en de Broekheuvelstraat aan de oostzijde, de Akkerstraat aan de zuidzijde en de achterzijde van enkele agrarische percelen aan de westzijde. De globale begrenzing is weergegeven op navolgende afbeelding. De recente plannen voor Dorpsstraat 55 en de locatie van de voormalige gemeentewerf zijn uit het besluitgebied geknipt. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar de illustratie.

Nieuwaal
Naast de kern Bruchem, is ook de kern Nieuwaal binnen het besluitgebied gelegen. De kern Nieuwaal wordt globaal begrensd door de Kerkstraat aan de noordzijde, enkele woonpercelen aan de oostzijde, de Pauwenhofstraat en het verlengde daarvan aan de zuidzijde en de achterzijde van enkel woonpercelen aan de westzijde. De globale begrenzing is weergegeven op navolgende afbeelding. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar de illustratie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BRUBVO20180014-VS01_0001.png" Globale ligging en begrenzing besluitgebied (rode omkadering)

1.3 Geldende plannen

Voor het besluitgebied gelden thans de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Vaststellingsdatum  
Bruchem   3 april 2008  
Bruchem, De Kosterijen III   11 februari 2010  
Bruchem, De Kosterijstraat naast 2   11 oktober 2012  
Nieuwaal   20 december 2007  
Nieuwaal Bezemerland II   1 februari 2007  
Pauwenhof Nieuwaal 2009   16 december 2010  
Bruchem, voormalige gemeentewerf   20 april 2017  
Bruchem, Dorpsstraat 55   14 juni 2018  


Naast de voorgenoemde bestemmingsplannen zijn er diverse (uitgebreide) omgevingsvergunningen verleend. Deze zijn allemaal meegenomen in de voorliggende beheersverordening.

1.4 Leeswijzer

De beheersverordening bestaat uit meerdere onderdelen: een besluitgebied - met daaraan gekoppeld een illustratie waarin de bestemming(en) zijn aangegeven - en regels waarin de bepalingen voor de in de illustratie vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van de beheersverordening zijn beschreven. Het besluitvlak, de illustratie en de regels vormen samen het juridische bindende deel van de beheersverordening. In de toelichting worden de keuzes die in de beheersverordening worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt omschreven wat een beheersverordening inhoudt;
  • in hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op de beheersverordening;
  • in hoofdstuk 4 wordt de karakteristiek van de gebieden weergegeven;
  • in hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
  • in hoofdstuk 6 volgt de beschrijving van het juridische deel van de verordening;
  • tot slot komt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod;

Hoofdstuk 2 Beheersverordening

2.1 Het instrument beheersverordening

Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de termijn van de verordening. Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en de feitelijk bestaande bebouwing vastgelegd. Het gaat daarbij om gebruik en bouwen inclusief wat op basis van verleende vergunningen is toegestaan, maar nog niet is gerealiseerd. Bij bestaand gebruik in ruime zin wordt het geldende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen. De gemeente Zaltbommel heeft voor de deze laatste variant gekozen.

Onderdelen van de beheersverordening
Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet uit welke onderdelen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. Voor de rest is dit instrument vormvrij. De beheersverordening wordt digitaal vertaald en sluit verder aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wro.

Dat maakt dat een beheersverordening bestaat uit:

  • een object, dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft. Dat is op bijbehorende illustratie aangegeven als verordeningsgebied, met een of meer objecten binnen het gebied, die op de verbeelding zijn aangeven als besluit(sub)vlak;
  • regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten en die kunnen gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en eventueel overgangsrecht.

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt niet dat sprake moet zijn van een toelichting. Toch is het noodzakelijk dat de beheersverordening vergezeld gaat van een toelichting, waarin de gemaakte keuzen zijn onderbouwd. De Wro bepaalt wel dat de beheersverordening de volgende onderdelen kan bevatten:

  • een verbod om bepaalde werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning;
  • een verbod om bouwwerken te slopen zonder omgevingsvergunning;
  • binnenplanse afwijkingsregels;
  • overgangsrecht.

In deze beheersverordening is ervoor gekozen om geen aanlegverbod en sloopverbod op te nemen. Dit was niet noodzakelijk. Wel zijn er binnenplanse afwijkingsregels opgenomen. Conform de 'Handreiking beheersverordening Wro' van de VNG voorziet de beheersverordening in overgangsrecht.

Procedureel
De beheersverordening is een gemeentelijke verordening. In tegenstelling tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen beroep open. De beheersverordening wordt digitaal vastgesteld tegelijk met de verordening op papier. Bij verschil in uitleg is de digitale versie de doorslaggevende.

Een beheersverordening kent net als andere gemeentelijke verordeningen geen directe rechtsbescherming. Dit is pas aan de orde in het kader van de vergunningverlening. Op basis van de beheersverordening kan een omgevingsvergunning voor het bouwen worden afgegeven of geweigerd. Op het moment dat een belanghebbende het niet eens is met deze vergunning of deze weigering kan hij dit besluit aanvechten. Dit kan er toe leiden dat de bestuursrechter een uitspraak over de verleende of geweigerde omgevingsvergunning moet doen. De rechter kan hierbij kijken naar de gronden waarop de omgevingsvergunning is verleend. Hij kan dan dus ook kijken naar de beheersverordening (dit wordt indirecte toetsing genoemd). Als de rechter van mening is dat de gemeenteraad voor het onderhavige perceel geen beheersverordening had mogen vaststellen, omdat er op voorhand allerlei ruimtelijke ontwikkelingen te voorzien waren, dan kan de rechter de beheersverordening onverbindend verklaren en in het verlengde hiervan het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning vernietigen. Dit omdat het niet op goede gronden is genomen. In deze situatie blijft de beheersverordening bestaan, maar heeft deze (of dat deel ervan) geen rechtskracht.

2.2 Overige ruimtelijke instrumenten

De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten op basis waarvan bepaalde bouw- en gebruiksmogelijkheden geboden worden. De beheersverordening kan niet los worden gezien van de andere instrumenten, die mogelijkheden voor bouwen of gebruik bieden. Het gaat daarbij om de volgende mogelijkheden:

  • 1. de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen en/of te gebruiken (op basis van het Besluit omgevingsrecht, bijlage II, artikel 2 en 3);
  • 2. de mogelijkheden om in afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening een omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruik te verlenen (op basis van het Besluit omgevingsrecht, bijlage II, artikel 4). Dit worden ook wel de planologische kruimelgevallen genoemd;
  • 3. de mogelijkheden om in afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening een omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruik te verlenen, voor zover dit niet onder punt b. valt. In dat geval moet de aanvraag voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Een dergelijke vergunning wordt ook wel een projectomgevingsvergunning genoemd. Dit is op basis van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • 4. de mogelijkheid om met een bestemmingsplanherziening (een postzegelplan) bepaalde bouw- en gebruiksmogelijkheden toe te staan.

Hieronder wordt kort op de 4 mogelijkheden ingegaan.

Vergunningvrij bouwen
In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouw- en gebruiksactiviteiten opgenomen, waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:

  • de geheel vergunningvrije activiteiten uit artikel 2 van Bijlage II, die niet binnen een bestemmingsplan of beheersverordening hoeven te passen. Hiervoor moet wel aan bepaalde (hoogte) maten voldaan worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van het verkeer. Verder is het vergunningsvrij bouwen niet mogelijk indien het bestemmingsplan vanwege bepaalde waarden geen of zeer beperkt gebouwen binnen de bestemming toelaat (zie de uitspraak van de Raad van State 10 juli 2013 201209655/1/A1).
  • de activiteiten uit artikel 3 van bijlage II, die alleen vergunningvrij zijn als zij passen binnen een bestemmingsplan of beheersverordening, zoals bouwwerken op het achtererf die hoger zijn dan 5,0 m, zwembaden bij woningen, openbare speeltoestellen en onder omstandigheden veranderingen aan bouwwerken.

Voor beide categorieën gelden op basis van artikel 5 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een aantal uitzonderingen. Het gaat onder andere om de volgende uitzonderingen:

  • bij toepassing van de artikelen 2 en 3 moet het aantal woningen gelijk blijven. Deze eis is niet van toepassing op de huisvesting in verband met mantelzorg;
  • vergunningvrij bouwen is niet toegestaan in een gebied dat wegens explosiegevaar of op grond van veiligheidsrisico's onbebouwd moet blijven;
  • wanneer een gebied archeologische resten bevat is vergunningvrij bouwen over een oppervlakte van meer dan 50 m2 niet toegestaan.

Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de wet prevaleert boven deze beheersverordening. Dit voor het geval bijvoorbeeld de genoemde vergunningvrije bouwwerken na de vaststelling van onderhavige beheersverordening wijzigen en de hierboven opgenomen tekst om deze reden hiermee niet meer in overeenstemming is.

Planologische kruimelgevallen
In bijlage II van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om de volgende categorieën:

  • 1. bijbehorende bouwwerken, groter dan de vergunningsvrije bouwwerken;
  • 2. gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening;
  • 3. bouwwerken geen gebouw zijnde of een gedeelte daarvan;
  • 4. dakterras, balkon, of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een bouwwerk;
  • 5. antenne-installaties;
  • 6. installaties voor warmtekrachtkoppeling bij een glastuinbouwbedrijf;
  • 7. installaties bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren;
  • 8. gebruik van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied;
  • 9. gebruik van bouwwerken en van bij de bouwwerken aansluitend terrein binnen de bebouwde kom: buiten de bebouwde kom uitsluitend logiesfuncties voor werknemers of opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
  • 10. gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van bewoning;
  • 11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10 voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt, geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open. Voor de inhoudelijke wettelijke regeling verwijzen wij naar de wetgeving. Deze kan immers wijzigen nadat deze beheersverordening onherroepelijk is geworden.

Projectomgevingsvergunning (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo)
Voor de op dit moment onvoorziene ontwikkelingen, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de mogelijkheid van de beheersverordening af te wijken. Hiervoor moet worden aangetoond, dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Mocht zich tijdens de looptijd van een plan zodoende een situatie voordoen die niet in de beheersverordening is in te passen, noch met voorgaande instrumenten kan worden toegestaan, dan zal deze situatie worden beoordeeld in het kader van de gevolgen die de betreffende ontwikkeling voor de ruimtelijke kwaliteit heeft.

Hiervoor geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en een ieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De procedure heeft een doorlooptijd van ongeveer 6 maanden. Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open.

Bestemmingsplanherziening (postzegelplan)
Uiteraard kan de gemeente er ook voor kiezen om medewerking te verlenen aan een nieuwe ontwikkeling via een bestemmingsplanprocedure specifiek voor dat initiatief (postzegelplan).

Toepassing instrumenten in aanvulling op beheersverordening
Bij het opstellen van onderhavige beheersverordening is rekening gehouden met de mate waarin bovengenoemde instrumenten kunnen worden ingezet in het besluitgebied. Bij deze keuze heeft de strekking van het instrument de beheersverordening een belangrijke rol gespeeld. Zoals eerder al benoemd, is de beheersverordening bedoeld om de bestaande situatie te beheren. Op het moment dat zich een geval voordoet die niet als passend binnen de 'bestaande situatie' kan worden beschouwd, kunnen de eerder genoemde alternatieve instrumenten worden ingezet. Het vergunningvrij bouwen is een wettelijk recht. De gemeente kan hier maar beperkt invloed op uitoefenen. Slechts wanneer op gronden vanwege bepaalde waarden gebouwen niet (of nauwelijks) zijn toegestaan, is geen sprake van een erf als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Vergunningsvrije bouwen is in die gevallen uitgesloten. Dit is anders voor de activiteiten uit de kruimelgevallenregeling. Deze activiteiten moet de gemeente eerst goedkeuren alvorens deze kunnen worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 De uitgangspunten

3.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is stil gestaan bij het instrument van de beheersverordening en de aanvullende instrumenten. In dit hoofdstuk wordt de toepassing van deze instrumenten op het besluitgebied uiteengezet en de gemaakte keuzes inzichtelijk gemaakt.

3.2 Waarom een beheersverordening?

Het overgrote deel van het besluitgebied heeft betrekking op woongebieden. De openbare ruimten (vooral groenvoorzieningen) zijn ingericht ten behoeve van de woonfunctie. Tussen de woonbebouwing in komen diverse niet-woonfuncties voor, zoals maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, horeca en enkele bedrijven. Deze functies komen verspreid over het gebied voor.

Het besluitgebied kan worden getypeerd als een gebied dat geheel is uitontwikkeld. Uiteraard is wel sprake van kleinschalige ontwikkelingen, zoals wijzigingen in erfbebouwing, geringe wijzigingen van (het uiterlijk van) hoofdgebouwen door bijvoorbeeld dakkapellen en dakopbouwen en het (her)inrichten van openbaar gebied, zoals de aanleg van groen- en speelvoorzieningen.

Daarnaast is er een beperkt aantal percelen waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld, maar waar de toegestane woningen of bedrijfsgebouwen nog niet allemaal zijn gerealiseerd. Omdat er in juridisch-planologisch zin sprake is van een bouwtitel, worden deze situaties beschouwd als bestaand gebruik. De thans geldende bouwmogelijkheden van deze percelen zijn overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen.

Om de bestaande kwaliteit van de woonwijken te behouden wordt de beheersverordening ingezet. De beheersverordening is hiervoor het meest geschikte instrument, omdat het juist bedoeld is om de bestaande situatie vast te leggen, terwijl kleinschalige ruimtelijke wijzigingen mogelijk blijven. Deze wijzigingen moeten dan wel passen bij een gebied met lage dynamiek.

Verder zet de gemeente aanvullende instrumenten in (zoals besproken in paragraaf 2.2) om het gebied niet op slot te zetten. Op deze manier worden binnen het beheer van het gebied aanvaardbare niet-ingrijpende ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.3 Uitgangspunten beheersverordening

Uitgangspunt voor de beheersverordening is een één-op-één voortzetting van de geldende rechten, beheer van de bestaande situatie is immers het voornaamste uitgangspunt. De beheersverordening zorgt ervoor dat de gemeente over een toetsingskader beschikt op basis waarvan omgevingsvergunningen kunnen worden verleend en handhaving kan plaatsvinden. Daar waar bestaand gebruik afwijkt is dit – mits planologisch aanvaardbaar – overgenomen in de beheersverordening.

Bij het opstellen van de beheersverordening is aangesloten op de bestemmingsplansystematiek die in 2005 is gekozen. Waar nodig is deze systematiek aangepast aan de huidige eisen en omstandigheden (als gevolg van deregulering, flexibilisering). De meest in het oog springende aanpassingen hebben betrekking op de volgende punten:

  • een erker of aanbouw aan de voorzijde van de voorgevel wordt zonder nadere stedenbouwkundige toets vergund. Een erker of aanbouw mag niet breder zijn dan 2/3 van de voorgevel en dieper dan 1,5 m. Als de aanbouw of erker groter is, vindt wel een nadere stedenbouwkundige toets plaats. In die gevallen biedt de beheersverordening de mogelijkheid om door middel van een afwijking alsnog medewerking te verlenen aan een aanvraag;
  • in aansluiting op vergunningsvrij bouwen mogen bijhorende bouwwerken (bijgebouwen en aanbouwen) tot 1,0 m achter de voorgevel gesitueerd worden, voorheen was dit 3,0 m;
  • aangebouwde bijgebouwen mogen dezelfde goot- en bouwhoogte als het hoofdgebouw hebben. De enige voorwaarde is dat een afstand van 2,5 m tot de zijdelingse perceelgrens in acht wordt genomen. Er vindt hierbij geen nadere stedenbouwkundige afweging plaats. Deze bebouwing mag in de voorgevelrooilijn gebouwd worden;
  • voor de bouwhoogte van woningen wordt nagenoeg overal 10,0 m aangehouden. Dit om te voorkomen dat bij herbouw van een woning, waarbij aan de huidige Bouwbesluiteisen moet worden voldaan, onnodig procedures gevolgd moeten worden.

Na-inventarisatie
Voor het bepalen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het besluitgebied is in eerste instantie gekeken naar de huidige bestemming in de vigerende bestemmingsplannen, deze is één-op-één overgenomen. Deze planologische situatie is vergelijken met een recente luchtfoto. Daar waar sprake is van een strijdigheid met de planologische situatie, is het gemeentelijk archief geraadpleegd. Dit om te bekijken welke bouw-, milieu en/of omgevingsvergunningen voor een bepaald perceel zijn verleend. Verder is gekeken naar welke meldingen op basis van de Wet milieubeheer zijn geaccepteerd.

Gewijzigde bestemmingen
Ook is er de afgelopen jaren op diverse locaties restgroen aan woningeigenaren verkocht. Deze gronden hadden in het geldende bestemmingsplan een bestemming ten behoeve van het openbare gebied. Nu hebben deze gronden de bestemming 'Wonen' gekregen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 4.1.2.

Conclusie
De voorliggende beheersverordening betreft geen rijksverantwoordelijkheid. Onderhavige beheersverordening betreft uitsluitend het vastleggen van de bestaande, reeds vergunde situatie. De SVIR heeft geen gevolgen voor de onderhavige beheersverordening.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Per 1 oktober 2012 is aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.6.1 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Omdat de beheersverordening niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen is de ladder voor duurzame verstedelijking niet relevant.

Conclusie
Het Barro heeft geen gevolgen voor de onderhavige beheersverordening.

4.1.3 Conclusie

De beheersverordening is passend binnen het nationaal beleid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast. De laatste actualisatie betreft het actualisatieplan (december 2017) dat op 13 december 2017 is vastgesteld.

4.2.2 Omgevingsvisie

De omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via cocreatie tot stand gekomen.

De titel 'Gelderland anders' duidt op de wijze van totstandkoming van de visie: in cocreatie met partners. Daarnaast betekent 'Gelderland anders' een andere manier van sturen door de provincie. Niet vooraf vastleggen wat wel of niet mag. Maar vanuit heldere doelen over economische structuur en kwaliteit van de leefomgeving ruimte bieden voor initiatieven in een veranderende omgeving. De visie kent drie hoofdthema's.

  • Dynamisch duidt op economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid.
  • Mooi verwijst onder meer naar de opgaven op terrein van natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit.
  • Divers duidt op de regionale diversiteit en de andere wijze van werken.

Deze Omgevingsvisie is een eerste stap van de provincie om samen te werken aan 'opgaven' die de provincie en haar partners delen. Over wat er in Gelderland 'te doen' is en wat verbindt. Gelderland te ontwikkelen met kwaliteit. Dat betekent in veel gevallen afscheid nemen van regels en maatvoering en in plaats daarvan sturen op doelen. Dit vraagt om een deels aangepaste instrumentenkoffer, met bestaande maar ook met nieuwe instrumenten.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in ruimtelijke plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan.

Conclusie
De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavige beheersverordening. Met de beheersverordening worden alleen de bestaande planologische rechten vastgelegd en gecontinueerd. In de beheersverordening zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen.

4.2.3 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er één van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Conclusie
Omdat de beheersverordening de bestaande planologische situatie vastlegt, worden er in de omgevingsverordening geen onderwerpen genoemd die van belang zijn voor onderliggende beheersverordening.

4.2.4 Woonvisie Gelderland

In de Omgevingsvisie is het nieuwe woonbeleid van de provincie Gelderland opgenomen (vastgesteld juli 2014) met als belangrijk onderdeel de Regionale Woonagenda’s. De doelstelling voor wonen in de Omgevingsvisie luidt: 'de provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag?'. Zij zien daarbij de volgende opgaven:

  • 1. focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad;
  • 2. van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd.

De woonopgaven dienen in regionaal verband (Regionale Woonagenda’s) uitgewerkt te worden. In de regionale woonagenda’s worden kwalitatieve thema’s zoals de verbetering van de bestaande woningvoorraad, de huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, doorstroming en betaalbaarheid maar ook de woningbouwprogrammering verder uitgewerkt. Voor Zaltbommel vindt de uitwerking in de regio Rivierenland plaats.

Conclusie
De voorliggende beheersverordening gaat uit van de bestaande planologische capaciteit aan woningen. Daarmee is de beheersverordening in overeenstemming met de woonvisie voor Gelderland.

4.2.5 Conclusie

De beheersverordening is passend binnen het provinciaal beleid.

4.3 Waterschap

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 de lijn door van het Waterbeheerplan 2010 - 2015. Het werk op het gebied van waterveiligheid, watersysteem en waterketen wordt gecontinueerd. In het landelijk gebied is het zorgen voor voldoende en schoon water één van de belangrijkste taken van het Waterschap. Ook is het belangrijk dat dit water een geschikt leefgebied is voor planten en dieren.

De hoofdpunten van de visie uit het Waterbeheerprogramma zijn:

  • een goede vervulling van onze rol als regionale waterspecialist;
  • efficiënte taakuitvoering;
  • goede samenwerking met andere partijen;
  • oog voor de maatschappelijke meerwaarde van ons werk.

Het accent ligt hierbij onder meer op gebiedsgericht werken, waterbewustzijn en innovatie.

Afhankelijk van de omvang van de ontwikkelingen in de plangebieden stelt het waterschap Rivierenland eisen voor compensatie. Aangezien hier sprake is van een consoliderend plan, zijn deze hier niet aan de orde. Rekening gehouden dient te worden met aanwezige waterkeringen, en watergangen met een A- of B-status met beschermingszone in de plangebieden.

Conclusie
De beheersverordening is conserverend van aard. Het beleid van het waterschap staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020

Op 14 juli 2016 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020 vastgesteld. De woonvisie geeft aan op welke wijze wonen bijdraagt aan de aantrekkelijkheid en kwaliteit van de subregio Bommelerwaard. De woonvisie is een richtinggevend kader voor het woonbeleid en de uitvoering daarvan in de Bommelerwaard. Centraal staat het behouden en versterken van een aantrekkelijk woonklimaat in de Bommelerwaard. De ontwikkelingen op de woningmarkt vragen om heldere antwoorden en scherpe keuzes op het gebied van het wonen.

De gemeenten Maasdriel en Zaltbommel trekken waar mogelijk gezamenlijk op in beleid en aanpak. De woonvisie heeft een looptijd van 2016 tot en met 2020. In de uitvoering is de nodige flexibiliteit van belang, waarbij de ontwikkelingen op de woningmarkt worden gemonitord. Op basis van de woonvisie maken de gemeenten samen met de woningcorporaties en huurdersorganisaties prestatieafspraken conform de Woningwet. Ook maken de gemeenten waar mogelijk en nodig afspraken met andere partijen over hun rol en bijdrage in de uitvoering.

Conclusie
Ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen en verleende omgevingsvergunningen maakt voorliggende beheersverordening geen nieuwe woningen mogelijk. De beheersverordening is daarmee niet in strijd met de Woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020.

4.4.2 Welstandsnota

De gemeente Zaltbommel heeft in 2013 haar welstandsbeleid herzien. In navolging daarvan is de welstandsnota (en het reclamebeleid) in 2016 en 2017 geactualiseerd. De welstandsnota hanteert, op basis van een gebiedsindeling, verschillende beleidsniveaus. Daarnaast zijn specifieke richtlijnen voor kleinschalige bebouwing opgenomen. Het besluitgebied valt in de volgende gebieden:

  • Dorpskernen;
  • Woongebieden met samenhang;
  • Woongebieden met diversiteit (alleen Bruchem).

Conclusie
Bij de vergunningverlening van gebouwen of werkzaamheden zal aanvullend aan de beheersverordening tevens aan de welstandsnota worden getoetst. De voorliggende beheersverordening staat deze toetsing niet in de weg. Daarmee is de welstandsnota complementair aan de beheersverordening.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid 2014 – 2018

De Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zaltbommel 2014 - 2018 is op 28 november 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie zijn onder andere ambities opgenomen over het niet toelaten van nieuwe risicobronnen en bijzonder kwetsbare objecten binnen bepaalde gebieden. De ambities gelden naast de wettelijke regels en zijn vooral van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten (zoals de onderhavige beheersverordening) en bij vergunningverlening voor risicobedrijven. Door het vaststellen van relevante regels in het ruimtelijk plan kan strijdigheid met de ambities worden voorkomen.

Conclusie
Ten opzichte van de verleende omgevingsvergunningen is toegevoegd dat enkele activiteiten binnen specifieke bestemmingen als strijdig gebruik worden gerekend. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.7 van deze toelichting.

Hoofdstuk 5 Karakteristiek

5.1 Ontstaansgeschiedenis

Bruchem
Bruchem is ontstaan op een stroomrug van de Waal. De Dorpsstraat vormt het oudste deel van Bruchem, de Peperstraat en de Molenstraat waren de uitvalswegen van het dorp waar, vaak op woerden, de boerderijen gevestigd zijn. Vooral aan de Peperstraat geven deze oude, vrij grote boerderijen op woerden ook nu nog een karakteristiek beeld.

Het dorp heeft een groen karakter dat wordt bepaald door ruime percelen, laanbomen en de boomgaard met karakteristieke boerderij midden in het dorp. Het centrum van het dorp is karakteristiek met als meest beeldbepalende objecten de kleine witte kerk, het landgoed Groenhoven en de dorpsschool, alle in een groene omgeving. De smalle wegen vaak met sloten erlangs passen binnen deze dorpse sfeer. Er zijn van oorsprong twee vluchtheuvels in Bruchem, één aan de Dorpsstraat is nog zichtbaar en beplant met onder andere platanen. De andere ligt aan de westzijde van het dorp, ten noorden van de Ottersdam, deze is echter in het geheel niet te zien.

Bruchem heeft meerdere uitbreidingswijken. De zuidelijke uitbreiding, Bruchem-dorp, is met zijn eenvormige rijwoningen kenmerkend voor de jaren '60 van de twintigste eeuw. De Annekeshof, aan de zuidwestzijde heeft het wat dorpse karakter van wijken uit de jaren '70 en '80. In aansluiting op De Annekeshof is in de jaren '00 en '10 is de Kosterijen gerealiseerd. De oostelijke rand van Bruchem is diffuus, met verspreide bebouwing aan de linten. Met het oog op de eigen identiteit en herkenbaarheid is het bewaren van voldoende afstand tot Zaltbommel wenselijk.

Nieuwaal
Nieuwaal ligt ingeklemd tussen de Waal en een glastuinbouwgebied. Het is een typisch dijkdorp met een lineaire structuur. Het dorp heeft een groen karakter door de laanbomen die de oude linten begeleiden en door de ruime percelen van de karakteristieke boerderijen. Tussen de boerderijen ligt hier en daar een kleine wei aan de weg. De bebouwing aan de Jacob Ekelmansstraat bestaat uit karakteristieke witgepleisterde woningen. De eerste uitbreidingen bestaan voornamelijk uit eenvormige bebouwing uit de jaren ‘50/’60 van de vorige eeuw. In de jaren '90 is eerst aan de zuid(west)zijde van de kern het gebied Bezemerland toegevoegd. In de jaren '00 is gestart met de aanleg van het gebied Pauwenhof aan de oostzijde.

5.2 Ruimtelijke karakteristiek

Bruchem
Bruchem ligt op de stroomrug ten zuiden van de stad Zaltbommel. De historische dorpskern bestaat uit de bebouwing rondom de belangrijkste wegen; de Dorpsstraat, de Peperstraat, de Molenstraat en de Vreedstraat, waarbij de bebouwing aan de Dorpsstraat het oudste deel van Bruchem vormt. Aan de uitvalswegen, de Peperstraat en de Molenstraat, zijn veelal grote boerderijen op woerden gebouwd. Deze geven het lint samen met de groene ruime percelen een rustiek, typisch dorpskarakter. De laanbomen langs de Dorpsstraat en de boerderij met boomgaard midden in het dorp versterken deze sfeer alleen maar. De meeste bebouwing staat op enige afstand van de openbare weg gepositioneerd.

De belangrijkste straat in het dorp is nog steeds de Dorpsstraat, waar tevens de meeste voorzieningen rondom gesitueerd zijn. Schuin tegenover de boomgaard staat een fraai kleinschalig wit N.H.-kerkgebouw met blauwgrijze dakbedekking. De bijzondere objecten in Bruchem zijn naast de N.H. kerk vooral de verschillende grootschalige (T-)boerderijen, waarvan enkele op een vluchtheuvel gelegen zijn. Verder is er nog het landgoed Groenhoven en de dorpsschool in de historische kern. Vrijwel heel Bruchem heeft een groene uitstraling door de vrijstaande boerderijen en woningen op ruime percelen met veelal diepe voortuinen. De woningen staan wisselend geordend op de kavel, niet allemaal op gelijke afstand van de weg en niet in dezelfde rooilijn. Naarmate men verder uit de oude kern verwijderd is, komen meer twee-onder-één-kap woningen voor.

Nieuwaal
Het kleine dorp Nieuwaal ligt op de jongste stroomrug in de Bommelerwaard, de Gamerense stroomrug langs de Waal. De historische dorpskern van Nieuwaal bestaat uit de bebouwing langs de twee grotendeels parallel gelegen structuren de Waalbandijk en de Kerkstraat/ (doodlopende) Beemstraat én de daar haaks op gelegen Jacob Ekelmansstraat.

Langs de Waalbandijk komt historische en karakteristieke bebouwing voor aan weerskanten van de dijk. Hier heeft tevens de eerste zeer kleinschalige dorpskernvorming plaatsgevonden rondom de N.H. kerk bij de aansluiting van de Kerkstraat op de Waalbandijk. Ten zuiden van het bebouwingslint aan de Kerkstraat komen twee kleine planmatige uitbreidingsbuurten voor en enkele voorzieningen, zoals een basisschool met peuterspeelzaal, kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente en twee kleine begraafplaatsen. Langs de Jacob Ekelmansstraat komt tevens een opvallende rij witgeschilderde of -gepleisterde lintbebouwing voor. Het dorp Nieuwaal wordt in het noorden begrensd door de Waalbandijk en in het zuiden grotendeels door een glastuinbouwgebied.

Nieuwaal is ontstaan langs de grotendeels parallel liggende Waalbandijk en de Kerkstraat/ Beemstraat. Het lineaire karakter van het dijklint en het bebouwingslint met de naastgelegen bebouwing is dan ook karakteristiek voor de dorpskern. Tussen de dijk en de Kerkstraat ligt een strook open agrarisch gebied met slechts weinig bebouwing. Aan de zuidkant van het dorp liggen tevens open gebieden voordat de glastuinbouw ‘begint’.

Hierdoor krijgt het dorp, ondanks de Waalbandijk en de omringende kassen, toch een open en groen karakter met in meer en mindere mate verspreid staande lintbebouwing. Vanaf de Waalbandijk is er goed zicht op de lager gelegen bebouwing en private kavels alsmede het achtergelegen agrarische gebied en bebouwingslint. Vooral bij de dijkbebouwing onder aan de dijk is er goed zicht op het privégebied met bijgebouwen en dergelijke door de ondiepe kavels langs de dijk.

5.3 Functionele karakteristiek

Bruchem
De voornaamste functie in het besluitgebied is de woonfunctie. Naast deze functie zijn er nog andere functies aanwezig, waar in dit hoofdstuk nader op wordt ingegaan:

  • Binnen het besluitgebied zijn een cafetaria (Annekeshof) en een voormalig restaurant (Dorpsstraat) aanwezig.
  • Aan maatschappelijke voorzieningen zijn een sporthal (Annekeshof), een kerk (Kerkplein), een basisschool (Kerkplein) en een sociaal-cultureel-medische instelling (de Kosterijstraat) aanwezig;
  • Verspreid door het dorp wordt op enkele plaatsen bedrijvigheid aangetroffen, bijvoorbeeld aan de Peperstraat, de Groenestraat, de Molenstraat en de Dorpsstraat. De bedrijvigheid bestaat onder meer uit een constructiebedrijf met winkel, een motor & scooterzaak en een garagebedrijf;
  • In het besluitgebied liggen geen specifieke recreatievoorzieningen. Bruchem wordt gekenmerkt door een zeer open structuur waarin bebouwing wordt afgewisseld met tuinen, weilanden en ander agrarisch gebruik;
  • De belangrijkste ontsluiting van Bruchem wordt gevormd door de Krangstraat en de Molenstraat die verbonden zijn met de doorgaande infrastructuur.


Nieuwaal
De voornaamste functie in het besluitgebied is de woonfunctie. Naast deze functie zijn er nog andere functies aanwezig, waar in dit hoofdstuk nader op wordt ingegaan:

  • In het plangebied komen geen reguliere detailhandelsvoorzieningen voor. Aan de Kerkstraat ligt een basisschool. Het geestelijk leven is vertegenwoordigd in de vorm van twee kerken; één aan de Kerkstraat en één aan de Jacob Ekelmansstraat;
  • De bedrijvigheid in Nieuwaal is geconcentreerd aan de Waalbandijk. Het betreft hier een autobedrijf. Daarnaast is er aan de Jacob Ekelmansstraat een bedrijf gevestigd dat handelt in tuinmachines;
  • In de Kerkstraat is een snackbar annex café gevestigd;
  • In het plangebied liggen meerdere groenvoorzieningen. Nieuwaal wordt gekenmerkt door een zeer open structuur waarin bebouwing wordt afgewisseld met tuinen. Er zijn geen specifieke recreatieve voorzieningen;
  • De belangrijkste ontsluiting van Nieuwaal wordt gevormd door de Waalbandijk (richting Gameren of Zuilichem).

Hoofdstuk 6 Milieu- & omgevingsaspecten

6.1 Verkeer en parkeren

6.1.1 Verkeer

Bruchem
Bruchem is door middel van de Krangstraat (richting Zaltbommel) en de Molenstraat (richting Kerkwijk) verbonden met de doorgaande infrastructuur. Vanwege het doorgaande karakter zijn dit wegen met een snelheidsregime van 50 km/u. De overige wegen zijn, behoudens de Groenstraat, de Peperstraat, de Dwarsstraat en de Broekheuvelstraat, ingericht als 30 km/u-gebied.

Nieuwaal
De belangrijkste ontsluiting van Nieuwaal wordt gevormd door de Waalbandijk (richting Gameren in het oosten of Zuilichem in het westen. Vanuit zuidelijke richting wordt de kern ontsloten via de Jacob Ekelmansstraat. Vrijwel alle wegen zijn ingericht als 30 km/u-gebied, behoudens een klein deel van de Waalbandijk.

De provincie heeft plannen gemaakt voor een nieuwe rondweg aan de westzijde van Nieuwaal. Gedeputeerde Staten hebben hiervoor op 27 maart 2018 een wijzigingsplan vastgesteld. Deze weg vormt een nieuwe verbinding tussen de kruising Jacob Ekelmansstraat - Hogeweg aan de zuidzijde en de kruising Beemstraat – Waalbanddijk - Kerkstraat aan de noordzijde.

De bestaande Jacob Ekelmansstraat ten noorden van de Hogeweg wordt afgebogen richting het westen en aangesloten op de nieuwe verbindingsweg. De nieuwe weg heeft vooral een functie voor het vrachtverkeer dat een bestemming heeft ten noordwesten van Nieuwaal en daardoor niet meer door de kern hoeft te rijden.

Conclusie
De voorliggende beheersverordening continueert de bestaande rechten en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Alle wegen in het besluitgebied hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen.

6.1.2 Parkeren

De voorliggende beheersverordening continueert de bestaande rechten en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke parkeernota en aanvullend, voor zowel maatvoering als normering, de meest actuele versie van het ASVV van CROW. Als er geen gemeentelijke parkeernota is vastgesteld, vindt de beoordeling in zijn geheel plaats op basis van de meest actuele versie van de ASVV van CROW.

6.2 Bodem

6.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

6.2.2 Doorvertaling beheersverordening

Binnen Regio Rivierenland hebben de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neerijnen, Tiel en Zaltbommel een regionale bodemkwaliteitskaart alsmede een nota bodembeheer met gebiedsspecifiek beleid vastgesteld. Indien grondverzet plaatsvindt, mag de grond conform het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit slechts onder bepaalde voorwaarden op een andere locatie worden hergebruikt. Onder andere geldt hiervoor een meldplicht. Indien grond buiten de grenzen van de bodemkwaliteitskaart toegepast zal worden, dient een partijkeuring conform het BRL SIKB 1000 VLB protocol 1001 te worden uitgevoerd.

Onderhavige beheersverordening heeft een conserverende werking. Er worden alleen mogelijkheden geboden voor uitbreiding van de bestaande bebouwing. De bodem wordt daarvoor geschikt geacht.

In de beheersverordening worden planologisch geen nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden gecreëerd. Het aspect bodem heeft zodoende geen invloed op het besluitgebied en vormt geen belemmering voor de vaststelling van deze beheersverordening.

6.3 Geluid

6.3.1 Regelgeving

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

Op basis van het Bouwbesluit 2012 geldt een minimale geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied (gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen). In die gevallen waarbij een besluit hogere waarden is genomen (op basis van de Wet geluidhinder of de Tracéwet) geldt de eis dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie het verschil is tussen de hoogst toelaatbare geluidbelasting (uit het besluit hogere waarden) en 35 dB(A) bij industrielawaai of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai.

6.3.2 Wegverkeerslawaai

Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een ruimtelijk plan dient bij nieuwe ontwikkelingen voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het besluitgebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BRUBVO20180014-VS01_0002.png"

Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Doorvertaling beheersverordening
De Wet geluidhinder verlangt inzicht in de akoestische effecten bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen. Binnen het voorliggende besluitgebied zijn diverse bestaande geluidsgevoelige objecten (zoals woningen) aanwezig, alsmede enkele ontsluitingswegen. In voorliggende beheersverordening worden echter geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt en is geen sprake van reconstructies van wegen. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is dan ook niet aan de orde.

6.3.3 Railverkeerslawaai

Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 55 dB.

Doorvertaling beheersverordening
Het besluitgebied is niet gelegen binnen de zone van een spoorweg. Onderzoek naar spoorweglawaai is daarom niet aan de orde.

6.3.4 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van de beheersverordening.

6.4 Bedrijven en Milieuzonering

6.4.1 Regelgeving

Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten via een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BRUBVO20180014-VS01_0003.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

6.4.2 Doorvertaling beheersverordening

De in het besluitgebied aanwezige bedrijven zijn voorzien van een passende bestemmingsregeling, waarbij de vigerende rechten één-op-één zijn overgenomen. Dat betekent dat binnen de bestemming 'Bedrijf' uitsluitend bedrijvigheid in milieucategorie 1 van de als bijlage bij de regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf' is toegestaan. Feitelijk aanwezige bedrijven die van deze regeling afwijken zijn voorzien van een maatwerkbestemming en daarmee ook toegestaan. Deze bedrijven waren op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan reeds toegestaan. Er zijn geen situaties waarin een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat aan de orde is. Het aspect bedrijven- en milieuzonering staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.

6.5 Luchtkwaliteit

6.5.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

6.5.2 Doorvertaling beheersverordening

Onderhavige beheersverordening heeft een conserverende werking en maakt in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wel worden er beperkte mogelijkheden geboden voor uitbreiding van de bestaande bebouwing. Het aspect luchtkwaliteit heeft zodoende geen invloed op het besluitgebied en vormt geen belemmering voor de vaststelling van deze beheersverordening.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is wel beoordeeld of ter plaatse van het besluitgebied, mogelijke hogere concentraties luchtverontreinigende stoffen aanwezig zijn. Langs wegen zijn vooral de stoffen NO2, PM10 en PM2,5 van belang. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn daarom de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het besluitgebied.

Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de belangrijkste wegen in of nabij het besluitgebied (N322 voor beide kernen en de N832 en A2 alleen voor Bruchem) voor de voorgenoemde stoffen minder dan 35 µg/m3, 35 µg/m3 respectievelijk 20 µg/m3 bedragen De jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) worden daarmee niet overschreden. De trend is dat de emissies en de achtergrondconcentraties in de toekomst zullen afnemen, waardoor in de toekomst dan ook geen overschrijdingssituaties zijn te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.

6.6 Geur

6.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 3 ouE/m³   maximaal 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 14 ouE/m³   maximaal 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. Op dit punt heeft de raad op 14 januari 2010 een geurgebiedsvisie en -verordening vastgesteld.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

6.6.2 Doorvertaling beheersverordening

In de directe omgeving van Bruchem is één intensieve veehouderij aanwezig. Daarnaast zijn er zowel rond Bruchem als Nieuwaal enkele grondgebonden agrarische bedrijven aanwezig. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij moeten er bepaalde afstanden worden aangehouden tussen intensieve veehouderijen en geurgevoelige objecten (onder andere woningen). Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien, is een onderzoek naar geurhinder in het kader van de voorliggende beheersverordening niet aan de orde.

Conclusie
De beheersverordening is conserverend van aard. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien, is een onderzoek naar geurhinder in het kader van de voorliggende beheersverordening sowieso niet aan de orde. De Wgv staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.

6.7 Externe veiligheid

6.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 m). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

6.7.2 Doorvertaling beheersverordening

Om na te gaan wat er in het plangebied speelt op het gebied van externe veiligheid, is de provinciale risicokaart bekeken. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de risicokaart blijkt dat er een butaan- en propaangashandel aan de Waalbandijk 13 te Nieuwaal is gelegen. Dit betreft een risicobedrijf. Het gasflessendepot heeft een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 15 m. De bovengrondse propaantank in de vorm van een propaangastankwagen heeft een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 0 m. Op 10 december 2018 heeft de gemeente besloten een omgevingsvergunning milieu aan het risicobedrijf te verlenen, omdat er geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour meer buiten de inrichtingsgrens is gelegen. Er zijn niet langer kwetsbare objecten gelegen binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Uit een beoordeling van de Omgevingsdienst Rivierenland blijkt dat er geen grens- en/of richtwaarden voor het 10-6 plaatsgebonden risico worden overschreden.

Nagegaan is of de beheersverordening gevolgen heeft voor een wijziging in de aard van de bestemmingen, in het aantal aanwezige personen of in de aard van de aanwezige personen rondom het risicobedrijf. Geconstateerd is dat de vaststelling van de beheersverordening niet leidt tot een andere aanwezigheid(sduur) of zelfredzaamheid van personen binnen objecten in het besluitgebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De rijksweg A2 is op circa 1.000 m ten oosten van het besluitgebied (Bruchem) gelegen en is daarmee niet relevant. Er valt slechts één woning (Peperstraat 14) binnen het invloedsgebied van deze weg. Over de N322 en de N832 vindt nauwelijks transport van gevaarlijke stoffen plaats. Uit een beoordeling van de Omgevingsdienst Rivierenland blijkt dat er geen grens- en/of richtwaarden voor het 10-6 plaatsgebonden risico worden overschreden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
De Waal is op circa 50 m ten noorden van de kern Nieuwaal gelegen. Een klein deel van het besluitgebied valt daarmee binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico de Waal (de 200 m zone). Het overgrote gedeelte ligt er echter buiten. Waar de 200 m zone van de Waal over Nieuwaal valt, liggen enkele bestemmingen voor (beperkt) kwetsbare objecten. Uit een beoordeling van de Omgevingsdienst Rivierenland blijkt dat er geen grens- en/of richtwaarden voor het 10-6 plaatsgebonden risico worden overschreden. Aangezien de beheersverordening niet leidt tot een andere aanwezigheid(sduur) of zelfredzaamheid van personen op een bepaalde locatie binnen de toetsingszone, neemt ook het groepsrisico niet toe.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Op basis van de provinciale risicokaart blijkt dat het besluitgebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een buisleiding.

Tenslotte zijn in de gemeentelijke Beleidsvisie externe veiligheid (vastgesteld 28 november 2013) ambities opgenomen over het niet toelaten van nieuwe risicobronnen en bijzonder kwetsbare objecten binnen bepaalde gebieden. In aansluiting hierop zijn in de beheersverordening specifieke gebruiksregels opgenomen om strijdig gebruik met deze visie te voorkomen.

Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van deze beheersverordening.

6.8 Waterhuishouding

6.8.1 Regelgeving

Algemeen
Het waterbeleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Europees beleid: Kaderrichtlijn Water;
  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, Waterbeheer 21e eeuw, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterwet;
  • Provinciaal waterbeleid: Omgevingsvisie- en verordening;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Koers houden, kansen benutten;
  • Gemeentelijk waterbeleid: Water en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017 - 2021.

Kaderrichtlijn Water
Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Koers houden, kansen benutten
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 de lijn door van het Waterbeheerplan 2010 - 2015. Het werk op het gebied van waterveiligheid, watersysteem en waterketen wordt gecontinueerd. In het landelijk gebied is het zorgen voor voldoende en schoon water één van de belangrijkste taken van het Waterschap. Ook is het belangrijk dat dit water een geschikt leefgebied is voor planten en dieren.

De hoofdpunten van de visie uit het Waterbeheerprogramma zijn:

  • een goede vervulling van onze rol als regionale waterspecialist;
  • efficiënte taakuitvoering;
  • goede samenwerking met andere partijen;
  • oog voor de maatschappelijke meerwaarde van ons werk.

Het accent ligt hierbij onder meer op gebiedsgericht werken, waterbewustzijn en innovatie.

Water- en Rioleringsplan (WRP) Bommelerwaard 2017 - 2021
Het WRP is een gezamenlijk plan van de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en Waterschap Rivierenland). Het WRP beschrijft breed gedragen de beleidsvoornemens en de maatregelen voor inzameling, transport en de (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in de Bommelerwaard voor de periode 2017 - 2021.

6.8.2 Watertoets

Voorliggende beheersverordening maakt geen nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk. De bestaande vergunde situatie is overgenomen in deze beheersverordening, waarmee een afweging niet nogmaals hoeft plaats te hebben.

Waterstructuur
De A-watergangen in Bruchem bevinden zich aan de west- en zuidwestzijde van de kern. Ook de watergang tussen de Krangstraat en de Peperstraat (deels gelegen aan de noordzijde van de Groenstraat) is een A-watergang. Voor het onderhoud en bescherming van A-watergangen, kennen deze watergangen een beschermingszone van 4,0 m langs de boveninsteek. Het betreft een strook langs de watergang waarbij de oever niet worden meegerekend. Deze zone moet in principe obstakelvrij blijven. In de regels en op de bijbehorende illustratie is de genoemde beschermingszone opgenomen door middel van de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterlopen”, waarmee de belangen uit de keur zijn gewaarborgd. Het gewoon en buitengewoon onderhoud van de A-Watergangen (gedeeld onderhoud) is de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het gewoon onderhoud van het talud gerekend vanaf de insteek tot de teen van het onderwatertalud is de verantwoordelijkheid van de aangrenzende perceeleigenaren. De overige watergangen in Bruchem zijn aangemerkt als B- en C-watergangen. Deze watergangen hoeven geen beschermingszone.

In Nieuwaal liggen A-watergangen langs de oostzijde van de Jacob Ekelmansstraat, aan de zuidzijde en de westzijde van de kern. De overige watergangen in Nieuwaal zijn B- en C-watergangen.

Waterkeringen
De Waalbandijk bij de kern Nieuwaal is in de Legger van Waterschap Rivierenland aangemerkt als primaire waterkering. De kernzone van deze waterkering wordt in deze beheersverordening gewaarborgd via de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. De beschermingszone wordt voorzien van de gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone - dijk 1’ en de buitenbeschermingszone krijgt de gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone - dijk 2’. Het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering is daarmee gewaarborgd in deze beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BRUBVO20180014-VS01_0004.png" Uitsnede Legger waterkeringen ter hoogte van Nieuwaal van het waterschap Rivierenland

Beheer en onderhoud
Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het besluitgebied is bepaald dat een strook van 4,0 m langs de watergangen in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat in principe advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.

Keur en Legger
Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het Waterschap.

De Legger Wateren is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is.

6.8.3 Conclusie

Gelet op het conserverende karakter van voorliggende beheersverordening vormt het aspect 'Waterhuishouding' geen belemmering. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal overleg plaatsvinden met het Waterschap Rivierenland. De resultaten van dit overleg worden te zijner tijd verwerkt in voorliggende beheersverordening.

6.9 Ecologie

6.9.1 Regelgeving

Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Zaltbommel is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Natura 2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Via een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

NatuurNetwerk Nederland
Het NatuurNetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

6.9.2 Doorvertaling beheersverordening

Soortenbescherming
Aangezien de beheersverordening een conserverend karakter heeft en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is een nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna niet noodzakelijk. Wel geldt de zorgplicht voor alle in het wild levende planten- en diersoorten.

Gebiedsbescherming
Het besluitgebied maakt geen deel uit van een gebied dat onder de Wet natuurbescherming (Wnb) valt. In de omgeving - ten noordoosten - ligt wel het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Gezien de afstand tot dit gebied (circa 5 km) en het conserverende karakter van de voorliggende beheersverordening zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitats, waarvoor het Natura 2000-gebied als zodanig is aangewezen, op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking. Evenmin maakt het besluitgebied onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland.

Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavige beheersverordening.

6.10 Archeologie & cultuurhistorie

6.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2019. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016 - 2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

6.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
De gemeente Zaltbommel heeft op 7 juli 2011 een eigen archeologiebeleid vastgesteld. Dit om op basis van een meer gespecificeerde inventarisatie- en beleidskaart maatwerk te kunnen bieden. Voor het hele grondgebied van de gemeente Zaltbommel is het archeologiebeleid vastgesteld. Hierin zijn de verwachtingswaarden in verschillende beleidszones weergegeven en zijn uitspraken gedaan over de noodzaak van aanvullend archeologisch onderzoek bij ontwikkelingen.

Beleidszones   Vrijstellingsgrens oppervlakte   Vrijstellingsdiepte  
Waarde - Archeologie 0   0 m2   0 cm  
Waarde - Archeologie 1   30 m2   30 cm  
Waarde - Archeologie 2   100 m2   30 cm  
Waarde - Archeologie 3   2.500 m2   30 cm  
Waarde - Archeologie 4   2.500 m2   150 cm  
Waarde - Archeologie 5   5.000 m2   150 cm  
Geen Waarde - Archeologie   Geen voorschriften   Geen voorschriften  

Overzicht Beleidszones archeologische beleidskaart gemeente Zaltbommel, vastgesteld 7 juli 2011

Voor iedere beleidszone zijn planregels opgesteld. Indien een te ontwikkelen gebied in meerdere beleidszones valt dan dient te worden uitgegaan van de hoogste archeologische interventiewaarde.

Voor het besluitgebied gelden drie verschillende beleidszones: 'Waarde - Archeologie 1', Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Aan de uiterste zuidoostzijde van Nieuwaal geldt voor een deel ook geen archeologische verwachtingswaarde. De verschillende beleidszones zijn in deze beheersverordening voorzien van een gelijknamige archeologische dubbelbestemming. In deze dubbelbestemmingen is bepaald dat voor bodemverstorende werkzaamheden die een bedreiging kunnen vormen voor de mogelijk aanwezige waarden een vergunning verplicht is. Voor de verschillende verwachtingswaarden gelden andere verschillende criteria voor wanneer een vergunning verplicht is en archeologisch onderzoek verricht moet worden. Daarbij dienen de voorgenoemde vrijstellingsgrenzen als uitgangspunt.

Cultuurhistorie
In het besluitgebied is gelegen - wordt aan de noordzijde begrensd door de Waal en aan de zuidzijde door de Maas. 'Waard' of 'Weerd' is dan ook de aanduiding voor een gebied dat door water wordt ingesloten. Aan deze omsluiting heeft het gebied haar naam te danken. Eeuwen lang hebben er mensen gewoond in de Bommelerwaard, het water heeft altijd een grote invloed gehad op het dagelijkse leven. Vanaf het neolithicum zien we al langzaam bewoning ontstaan in de Bommelerwaard. Aan het eind van de vroege middeleeuwen zijn vrijwel alle dorpen, gelegen aan de rivieren, in de Bommelerwaard ontstaan. Tot circa 1300 was de Bommelerwaard een verzameling van dorpjes met een eigen waterbeheer. Rond 1325 ging men inzien dat het verstandiger was om samen te werken en werd er een grote bandijk om het gebied gelegd. Verschillende keren brak deze dijk door en om de wateroverlast tegen te gaan werd een dwarsdijk aangelegd tussen de Waal- en de Maasdijk, daar waar de afstand het smalst was. Dat is de Meidijk. De aanleg van deze dijk verdeelde de Bommelerwaard in twee delen. De Bommelerwaard boven de Meidijk (stroomopwaarts) en de Bommelerwaard beneden de Meidijk (stroomafwaarts). Het deel beneden de Meidijk werd aanvankelijk niet voorzien van een bandijk. Pas in 1478 werd ten westen van de Meidijk de Nieuwendijk aangelegd waardoor de dorpen Brakel en Poederoijen werden omsloten. Veel relicten in het landschap, waaronder de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de dijken, de watermolens en de sluizen, doen ons herinneren aan een eeuwen durende strijd met en tegen het water. De dorpen in de Bommelerwaard lagen vrij geïsoleerd. Pas met de voltooiing van de Van Heemstraweg in 1959 zijn alle dorpen in de Bommelerwaard goed ontsloten.

Uit cultuurhistorische inventarisatiekaart is op te maken dat rivieren - fossiele en levende - grote invloed hadden op de bewoning. In binnendorpen als Bruchem sluit het patroon van nederzetting naadloos aan bij dat van de meandergordel, waarop lange tijd met droge voeten kon worden gewoond. De meandergordel van Bruchem, waar:

  • de oude dorpskernen nog herkenbare eenheden in een rustieke omgeving vormen;
  • het oudste patroon van nederzetting zichtbaar verband houdt met het sierlijke beloop van de stroomgordel;
  • verhaalplekken voorkomen waarvan toponiemen en archeologische vondsten verwijzen naar sinds lang verdwenen godshuizen en kastelen;
  • wegen/kaden en verkaveling nog vertellen over ontginningen en slimme waterbeheersing vóór de bedijking;
  • groepen terpen en dellen nog een onderlinge relatie vertonen en samen nog nadrukkelijk herinneren aan de overstromingsmisère in de eeuwen na de bedijking;
  • het oude cultuurlandschap nog goed uitkomt tegen het uitgestrekte, grotendeels open groenland van de kommen aan weerszijden van de meandergordel;
  • de watergangen, wegen/kaden en resten van bemaling in die kommen nog een herkenbare relatie met de dorpen op de meandergordel hebben.

Ook lijkt er een verband te bestaan tussen het ontbreken van meandergordels en de vroege aanwezigheid van lintbewoning aan dijken/kaden zoals in Nieuwaal.

In Bruchem komen de volgende gemeentelijke monumenten voor:

Object   Adres  
Boerderij   Dorpsstraat 8  
Woonhuis   Dorpsstraat 21  
Transformatorhuisje in Haagse School stijl   Dorpsstraat 22  
Boerderij   Molenstraat 1  
Woonhuis; winkel- en bedrijfspand   Peperstraat 29  
Woonhuis   Peperstraat 30  
Woonhuis; school   Peperstraat 32  
Woonhuis   Peperstraat 34  
Hallenhuisboerderij   Peperstraat 37  
Hooiberg   Peperstraat bij 37  
Boerderij   Peperstraat 39  
Boerderij   Peperstraat 41  

In Bruchem komen de volgende rijksmonumenten voor:

Object   Adres  
Huis 'Groenhoven'   Dorpsstraat 6  
Hervormde kerk   Kerkplein 1  
Hoeve   Akkerstraat 1  
Boerderij   Peperstraat 27  

In Nieuwaal komen de volgende gemeentelijke monumenten voor:

Object   Adres  
Boerderij   Jacob Ekelmansstraat 11  
Woonhuis   Kerkstraat 1  
Woonhuis   Kerkstraat 5  
Woonhuis   Kerkstraat 10  
Boerderij   Kerkstraat 23  
Hooiberg   Kerkstraat bij 23  
Woonhuis   Waalbandijk 11  
Winkel; woonhuis   Waalbandijk 19  

In Nieuwaal komen geen rijksmonumenten voor.

De aanwezige Rijks- en gemeentelijke monumenten in het besluitgebied zijn voorzien van de bouwaanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' en 'specifieke bouwaanduiding - Rijksmonument'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden.

6.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van deze beheersverordening.

6.11 Leidingen

6.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

6.11.2 Doorvertaling beheersverordening

In het besluitgebied komt zowel in Bruchem als in Nieuwaal een rioolwatertransportleiding voor.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

Voor de juridische planbeschrijving wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage Juridische toelichting bij de regels behorende bij deze beheersverordening.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke regeling wordt bepaald door de financiële haalbaarheid van daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen en de grondexploitatie. Bij de mogelijk gemaakte ontwikkelingen gaat het vooral om perceelsgebonden ontwikkelingen.

Deze vinden over het algemeen plaats op het moment dat een initiatiefnemer hiervoor geld beschikbaar heeft. Daarmee is in de meeste gevallen de financiële haalbaarheid van een ontwikkeling aangetoond.

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. De vaststelling van een exploitatieplan is bij een beheersverordening niet nodig. De Wet ruimtelijke ordening geeft namelijk aan dat een exploitatieplan alleen van toepassing is bij een bestemmingsplan, een wijzigingsplan en een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening.

In de beheersverordening zijn geen ontwikkelingen voorzien. Voor de uitvoering van het plan zijn zodoende voor de gemeente geen bijzondere kosten aanwezig. De plankosten worden gedragen door de gemeente Zaltbommel. Mede op grond hiervan wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.2.1 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg zal de beheersverordening voor advies worden toegezonden aan de vaste overlegpartners. De eventuele reacties worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.

8.2.2 Inspraak

De beheersverordening zal voor vier weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode wordt er een informatieavond belegd in Bruchem en Nieuwaal.

8.3 Handhaving

Het juridisch vastleggen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in een beheersverordening heeft geen zin, als na de vaststelling van de beheersverordening geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een beheersverordening aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Er zijn vier factoren van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van een beheersverordening bij degenen die het moeten naleven.
  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in de verordening. De inhoud van de beheersverordening kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het gebied van de verordening. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van de verordening. Een algemene positieve benadering van de beheersverordening is echter wel wenselijk.
  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De regels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  • 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het gebied van de verordening. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels niet worden nageleefd. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van deze beheersverordening. In deze beheersverordening is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik. Vervolgens is door middel van het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen, en dus handhavingssituaties worden voorkomen.