direct naar inhoud van Toelichting
Plan: WEZENLAND ONG.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01130-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordzijde van de kern Nunspeet is de beoogde woningbouwlocatie Molenbeek gelegen. Molenbeek is de laatste grote nieuwbouwlocatie van de gemeente Nunspeet. Voor de locatie wordt in een bestemmingsplan opgesteld, om de eerste fase van circa 430 woningen te kunnen realiseren. Fase 2 is voorzien na 2024 en omvat circa 160 woningen. Het plangebied van Molenbeek is in figuur 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Plangebied woningbouwlocatie Molenbeek

Aan de Wezenland 31, gelegen in het plangebied van de eerste fase van Molenbeek (geel gearceerd) is momenteel een woning met paardenstal en bijbehorende voorzieningen aanwezig. Tussen de gemeente en de eigenaar is afgesproken, dat de woning en bijbehorende vorzieningen worden verplaatst naar een locatie ten noorden van Molenbeek aan de oostzijde van Wezenland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: Plangebied Wezenland (ONG) en omgeving

In figuur 1.3 is de bestaande situatie Wezenland 31 (links) en de beoogde locatie (rechts) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0004.png"

Figuur 1.3: Bestaande situatie (links) en beoogde locatie (rechts)

1.2 Planbegrenzing

De begrenzing van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.3. (rechts). Het plangebied ligt ten oosten van de Wezenland tegenover Wezenland 39.

1.3 Vigerende bestemmingsplan

De gronden van het plangebied liggen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2015 (zie figuur 1.4). Aan de gronden zijn bestemming 'Agrarisch' toegekend. Tevens geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming Waarde - Randmeerkust en de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied. Een deel van de gronden heeft een archeologische dubbelbestemming.

De bestaande bestemming staat de realisatie van een reguliere woning met paardenstallen en bijbehorende voorzieningen niet toe. Voorliggend bestemmingsplan dient om de verplaatsing van de woning met paardenstal en stapmolen mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige inrichting van het plangebied beschreven. De relevante beleidskaders van de verschillende overheidsinstanties staan centraal in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van het plan. In hoofdstuk 6 komt de economische haalbaarheid van het plan aan bod. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Historie

Nunspeet is ontstaan langs de rand van het Veluwemassief, op de overgang van hoog gelegen landschap en de laaggelegen open polders. Die overgang kenmerkt zich door dekzandruggen. Deze natuurlijke verhogingen in het landschap zijn ontstaan door afzettingen van door de wind vanaf de Veluwe meegevoerd
zand. Ten noorden van de Bovenweg strekt zich langs de Molenbeek de Rug van Wessingen uit, een dekzandrug die nu nog zichtbaar is in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0005.png"

rondom 1850 rondom 1900

De Molenbeek zelf ontspringt bij het huidige Wessinge in het vroegere Doornspijk, op anderhalve kilometer oostelijk van het plangebied. Ter hoogte van de Molenweg doorsnijdt de beek de rug van Wessingen.

Uit de kadastrale kaart van 1832 blijkt, dat de Molenbeek toen al was verkort om water sneller af te voeren naar de Zuiderzee. Bij deze doorsnijding staat sinds 1886 de windmolen De Duif, die nog steeds een markant element in het landschap vormt.

De Elburgerweg, die zuidelijk langs het plangebied Molenbeek loopt, maakt deel uit van de oude Zuiderzeestraatweg. Deze doorgaande route verbindt dorpen als Hierden, Hulshorst en ook Nunspeet langs de rand van de Veluwe. Het centrum van Nunspeet groeide aan een knik in deze route. Later werd de doorgaande weg om verkeerstechnische redenen noordelijk langs het centrum geleid. Op de topografische kaart van 1900 zijn de coulissen duidelijk te herkennen. Deze met houtsingels omzoomde ruimtes zijn kenmerkend voor het toenmalige landschap langs de Veluwerand. Te midden van dit coulisselandschap bevinden zich de landgoederen, waar de Grote Bunte prominent aanwezig is.

2.1.2 Omgeving locatie Wezenland (ONG)

De locatie Wezenland ligt op de overgang van het hoger gelegen landschap en de lager gelegen open polders. Die overgang kenmerkt zich door dekzandruggen.

Ten noorden van Wezenland ligt de Bovenweg. De Bovenweg, een historische verbindingsroute, volgt in grote lijnen de Rug van Wessingen. Ten noorden hiervan ligt het meer grotere agrarisch open weide gebied met weilanden. Ten zuiden van de Bovenweg met de Molenbeek ligt een gebied van kleinschalige akkers en weiden als overgang naar het Veluwe-massief.

De Bovenweg heeft veel van haar karakteristieken behouden, zoals bomenstructuur, houtsingels, kleinschalige verkavelingen, akkers en weilanden en individuele boerderijen met bijbehorende schuren. De latere nieuwbouw die hier en in de directe omgeving is toegevoegd, veelal ter vervanging van bestaande bebouwingslocaties, past binnen het bestaande bebouwingskarakteristiek van een erfopzet, namelijk een hoofdgebouw met bijgebouwen gegroepeerd rondom een erf.

De losse bebouwingsstructuur en de doorzichtlijnen naar het open landschap zijn hier kenmerkend. Gezien de toekomstige ontwikkelingen zal een groot gebied rondom Wezenland opgenomen worden in de plannen van Molenbeek. De gekozen locatie voor de verplaatsing van de woning Wezenland 31 ligt op de rand ten noorden van het plangebied Molenbeek. Waar het plan Molenbeek ophoudt komt het zicht op het open weidegebied met de Molenbeek en Bovenweg. Deze plek heeft een meer open uitstraling richting oost-west. Dit is de lijn van de waterloop van de Molenbeek en de Bovenweg. Ook het zicht op de Bovenweg speelt hier een rol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0006.png"

Figuur 2.1: Analyse omgeving Wezenland (ONG)

2.1.3 Huidige gebruik

Het plangebied is momenteel als agrarische grond in gebruik. De ligging en begrenzing is in figuur 1.2 aangegeven.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Stedenbouwkundige en landschappelijke kaders

In figuur 2.2. is de toekomstige situatie schematisch weergegeven. Voor de inrichting van het terrein is het landschap leidend. De architectuur is dienend

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0007.png"

Figuur 2.2: Toekomstige situatie

Bebouwing

De positie (rooilijn) van het hoofdgebouw vindt plaats op circa 18 meter gemeten vanaf de as van de weg. Het vormt geen bezwaar het hoofdgebouw in meer noordelijke richting te plaatsen in verband met de ontwikkeling van de wijk Molenbeek. Het is ook beter het gebouw een vrije positie te geven. Achter het hoofdgebouw kunnen de verdere opstallen geplaatst worden. De voorzieningen voor de paarden passen goed in het meer beschutte deel van het terrein in zuidelijke richting. Het overige deel wordt ingevuld met weilanden. Een nadere analyse van de inpassing binnen de landschappelijke en stedenbouwkundige kaders is weergeven in bijlage 1.

Parkeren

Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het plangebied is het belang 'defensie' relevant. Het plangebied bevindt zich in een radarverstoringsgebied, onder andere van het dichtstbijzijnde radarstation AOCS Nieuw Milligen. Binnen de radarverstoringsgebieden gelden bouwbeperkingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0009.png"

Figuur 3.1: Radarverstoringsgebieden

Voor een zone binnen 15 km van de antenne van een radarstation bestaan beperkingen voor alle bouwwerken. Daarbuiten zijn enkel beperkingen voor windturbines opgenomen. Het plangebied ligt op meer dan 15 km van het radarstation AOCS Nieuw Milligen. Dit levert voor het bestemmingsplan geen belemmeringen op.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening is in 3.1.6 lid 2 vastgelegd, dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan de ladder voor duurzame verstedelijking moeten voldoen. Dat houdt in, dat de toelichting bij een ruimtelijk besluit, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in trede 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in trede 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Uit jurisprudentie volgt dat het bouwen van één woning niet als stedelijke ontwikkeling wordt beschouwd in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Drie woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt en drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid, is ook niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1 onder i van Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is op basis van bovenstaande derhalve niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling dat de realisatie van één woning met bijbehorende voorzieningen omvat.

3.1.4 Conclusie

Het plan past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland. In deze geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie zijn de volgende wijzigingen verwerkt:

  • het actualisatieplan Windvisie (vastgesteld door PS op 12 november 2014, en op 25 februari 2015)
  • het actualisatieplan Omgevingsvisie (december 2014) deel I (vastgesteld door PS op 8 juli 2015)
  • het besluit tot Aanpassing begrenzing GNN en GO (vastgesteld door GS op 2 juni 2015 )
  • structuurvisie WaalweeldeWest (vastgesteld door PS op 8 juli 2015); alleen de begrenzing van het plangebied, en de bijbehorende procedure-tekstdelen

De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te spelen op de opgaven in het gebied Noord-Veluwe. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:
Gastvrije regio

  • Veluwe als merk versterken;
  • doorontwikkelen tot dé fietsregio van Nederland;
  • bestaande kwaliteiten beter benutten.

Zorgzame regio

  • van zorgen voor naar zorgen dat;
  • dwarsverbanden zoeken in zorgsectoren met sociale en economische activiteiten;
  • een passend woonaanbod voor elke leeftijdsfase en doelgroep;
  • duurzame participatie arbeidsmarkt.

Duurzame regio

  • inzet op groene economie en duurzame energiehuishouding;
  • versnelling van de energietransitie;
  • duurzame mobiliteit.

Bereikbare regio

  • bereikbare voorzieningen en leefbare kernen;
  • goede ontsluiting van het groene gebied voor recreanten met respect voor de omgeving;
  • goede bereikbaarheid van werklocaties, per auto en met goed openbaar vervoer;
  • garanderen van goede verbindingen met omliggende regio's;
  • verbeteren en stimuleren van de binnenvaart.

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen. Dat betekent:

  • initiatieven koesteren als kans;
  • niet vooraf ontwikkelingen uitsluiten;
  • mogelijkheden zoeken.

Daarvoor dragen in eerste instantie de initiatiefnemers de verantwoordelijkheid. De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door:

  • kwalitatieve proceskaders aan te geven om te komen tot locatiekeuzes;
  • ondersteuning te bieden in de vorm van kennis, begeleiding en inspiratie;
  • daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied.

Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid. Specifiek in de Groene Ontwikkelingszone geldt de bijdrage die aan de gewenste natuurontwikkeling geleverd wordt.

Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen worden in het licht van de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Ook bij nieuwe landgoederen en functieverandering. Hiermee krijgen functies een plek die in principe ook in bestaande steden en dorpen gelokaliseerd kunnen worden. In deze gevallen zal de behoefte (Gelderse ladder) aangetoond moeten worden. Bijvoorbeeld de behoefte aan 'landelijk wonen'. Dit betekent dat onderbouwd wordt waarom de woningen niet in de bestaande steden en dorpen gebouwd worden.

Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

In veel regio's zijn teveel plannen, als gekeken wordt naar de verhouding vraag-aanbod. Dit geldt voor zowel kantoren, bedrijventerreinen, winkels als voor woningen. De provincie wil overcapaciteit van nieuwbouwplannen voorkomen. Overcapaciteit kan onnodig ruimtebeslag veroorzaken. Het kan versneld leiden tot negatieve effecten zoals leegstand en verpaupering van gebouwen in bestaande stedelijke gebieden. Het kan ook leiden tot onrendabele investeringen en financiële risico's voor zowel gemeenten als ontwikkelaars. Plannen moeten:

  • bijdragen aan een duurzame economische structuurversterking;
  • voldoen aan de (toekomstige) marktvraag;
  • een kwalitatieve toevoeging zijn aan de bestaande voorraad;
  • bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit;
  • de stedelijke structuur versterken.

De provincie maakt met partijen bindende afspraken over onder andere wonen. De status van deze afspraken ligt juridisch vast in de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland zijn vanaf 18 oktober 2014 in werking. In de Omgevingsvisie wordt het ruimtelijk-maatschappelijk beleid uiteengezet, in de Omgevingsverordening wordt de juridische borging daarvan geregeld om de provinciale belangen veilig te stellen. Een eerste actualisatie van de Omgevingsverordening is gedeeltelijk vastgesteld op 8 juli 2015. Elke ontwikkeling in Gelderland heeft te maken met de bepalingen uit de Omgevingsverordening.

Voor het plangebied geldt dat het ligt binnen de volgende gebieden:

  • Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij
  • Overige gebieden glastuinbouw
  • Waardevol open gebied
  • Nationaal landschap buiten de GNN, GO en NHW

Daarnaast is in Omgevingsverordening de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening doorvertaald. Dit is van belang bij het ontwikkelen van een nieuwe woonlocatie, zoals beoogd.

Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij

In de Omgevingsverordening is de ontwikkelingsruimte voor niet-grondgebonden veehouderij vastgelegd. In verwevingsgebied is nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven niet toegestaan. Uitbreiding is onder voorwaarden mogelijk. Voor onderhavog plan zijn deze regels niet van belang, omdat geen nieuwvestiging of uitbreiding van veehouderijen wordt beoogd.

Overige gebieden glastuinbouw

Ook voor glastuinbouwbedrijven is de ontwikkelingsruimte in de Omgevingsverordening vastgelegd. Nieuwvestiging en hervestiging in overige gebieden glastuinbouw is niet toegestaan. Een uitbreiding met minder dan 20% kan eenmalig worden toegestaan. Omdat geen sprake is van glastuinbouwbedrijven in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op onderhavig bestemmingsplan.

Waardevol open gebied en nationaal landschap

Het gehele plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap De Veluwe. Het het plangebied is daarnaast aangeduid als Waardevol open gebied. In onderstaande figuur zijn de aanduidingen weergegeven.

De bescherming Waardevol open gebied is leidend daar waar beide beschermingsregimes gelden. In de als waardevol open gebied aangeduide gebieden is de grootschalige openheid de belangrijkste kernkwaliteit van het landschap. Uitgangspunt is dan ook dat ruimtelijke ingrepen die de openheid aantasten, niet zijn toegestaan. Daarnaast gelden hier de regels voor nationale landschappen. De bescherming van de kernkwaliteiten van nationale landschappen is in de Omgevingsverordening geregeld middels een bepaling die stelt dat alleen activiteiten mogen plaatsvinden die deze kernkwaliteiten versterken of niet aantasten. In afwijking daarvan zijn ingrepen mogelijk indien:

  • er geen reële alternatieven zijn;
  • er sprake is van redenen van groot openbaar belang; en
  • er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0010.png"

Figuur 3.2: Bescherming landschap Omgevingsverordening Gelderland

De kernkwaliteiten van de nationale landschappen zijn in bijlage 6 bij de Omgevingsverordening beschreven. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Randmeerkust Harderwijk – Elburg'. Beeldbepalend voor het Randmeergebied is de zichtbare overgang van de besloten stuwwalflanken naar de kust. Er liggen landschappelijke zones parallel aan de Randmeren, die een voor Nederland unieke landschappelijke gradiënt vormen. Van zuid naar noord zijn dit:

  • het besloten, grootschalige boslandschap van het Veluwemassief
  • een kleinschalig coulissenlandschap met een rij van nederzettingen, houtwallen, parkbossen, essen en strokenverkaveling
  • een strookvormig verkaveld open weidegebied naar de kuststrook met aan de kust plaatselijk strandwallen met blokverkaveling.

Het gebied wemelt van de prehistorische en middeleeuwse relicten in landschap en ondergrond, niet in de laatste plaats op de overgang naar het Veluwemassief. De beekdalen die vanaf het stuwwalmassief naar de Randmeren lopen, zijn structuurbepalend. De dorpen en vrijstaande woningen in het karakteristieke lint langs het Veluwemassief dringen plaatselijk diep het open weidegebied in en dreigen aan elkaar te groeien en de fraaie landschappelijke overgangen onzichtbaar te maken. De aanwezigheid van de spoorlijn en de A28 stimuleert deze aaneengesloten verstedelijking. In de open, lage gronden is weidebouw karakteristiek. De kleinschalige en grondgebonden landbouw is een drager van het landschap. Bij de inpassing van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het landschap, zie paragraaf 2.2. en bijlage 1.

Woningbouwlocaties
Voor nieuwe woonlocaties geldt, dat deze slechts worden toegestaan wanneer deze passen binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave. Hiervoor zijn door Gedeputeerde Staten een Kwalitatief Woonprogramma en een kwantitatieve opgave wonen voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld (juli 2015). Onderhavig plan betreft de verplaatsing van een bestaande woning met bijbehorende voorzieningen. Er is derhalve geen toename van het aantal woningen aan de orde. Het plan heeft daardoor geen relatie met het kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwprogramma. Het plan past daarmee binnen de afspraken.

3.2.3 Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Integrale toekomstvisie Nunspeet 2015

Algemeen

Het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Nunspeet bestaat uit buitengebied. De ambitie is gericht op beheerste groei, met behoud van evenwicht tussen wonen, werken, recreatie, natuur en landschap. Gestreefd wordt naar behoud van natuur en landschap enerzijds en ontwikkeling van recreatie, toerisme en woonmilieus anderzijds. De gemeente wenst mee te werken aan het behoud van de agrarische sector als beheerder van het landschap in het buitengebied. Met compenserende maatregelen kan eventuele aantasting van landschappelijke waarden beperkt blijven of zelfs geheel achterwege blijven. Naast het ontwikkelen en instandhouden van het natuurlijk landschap, geeft de gemeente ook prioriteit aan het behoud van het agrarisch gebruik.

Het buitengebied

Het buitengebied is van oorsprong agrarisch productiegebied, variërend van bosbouw en schaapskuddes in het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) tot intensieve veeteelt en akkerbouw in de agrarische enclave, de overgangszone en het weidegebied. In het CVN voert bescherming van de natuurwaarden de boventoon. In de andere gebieden is meer aandacht voor handhaving van een economisch gezonde agrarische sector. De landbouw is de afgelopen decennia sterk van karakter verandert, maar blijft de belangrijkste ruimtegebruiker in het buitengebied (het CVN uitgezonderd). Voor het beheer van het buitengebied en het behoud van landschappelijke waarden, is voortzetting van een gezonde agrarische economie van groot belang. De landbouw in Nunspeet levert ook een waardevolle bijdrage aan de inrichting van het buitengebied door natuur- en landschapsbeheer. Er wordt gewaakt voor mogelijke negatieve effecten van de landbouw op landschaps- en natuurwaarden. Naast de landbouw heeft ook de verblijfsrecreatie (campings en vakantieparken) een belangrijke economische functie.

Beleid en beeldkwaliteit

Transformatie van het buitengebied, variërend van natuurontwikkeling tot nieuwe economische (neven)activiteiten, staat de gemeente in de regel slechts toe op voorwaarde dat de economische positie van de aanwezige agrariërs gewaarborgd blijft. Bij beheer en bij transformatie van het buitengebied is specifieke aandacht voor de beeldkwaliteit.

Landschaps- en natuurwaarden

Er vond de afgelopen jaren een geleidelijke verandering plaats in de waardering van het buitengebied. Waar het buitengebied (met name in het weidegebied en de agrarische enclave) voorheen werd gezien als agrarisch-economische productiefactor, is er nu in toenemende mate waardering voor het multifunctionele gebruik, ontwikkeling van agrarische (neven)functies zoals toenemende aanwezigheid van kleinschalige recreatieve voorzieningen en natuur. Als gevolg van deze veranderende betekenis van het buitengebied neemt de aandacht voor landschaps- en natuurbeheer, vrijkomende agrarische bebouwing, behoud van stilte en weren van kunstlicht, enzovoort toe. Hiermee draagt het buitengebied bij aan het welzijn van de Nunspeetse bevolking en haar bezoekers. Zowel in het weidegebied als in het CVN zijn meerdere natuurontwikkelings- en beheersgebieden aangewezen. Door het grote aandeel van de Veluwe in het Nunspeets grondgebied en natuurwaarden in de halfopen overgangszone en aan de Randmeerkust, is natuur- en landschapsbeheer in Nunspeet nauw verbonden met ontwikkelingen in de agrarische sector.

Onderhavig plan heeft geen belemmering op omliggende agrarische activitieten tot gevolg. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing die leidt tot een versterking van de bestaande kwaliteit.

3.3.2 Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

In dit bestemmingsplan wordt het houden van paarden mogelijk gemaakt. Bij de beoordeling of dit gebruik past binnen de omgeving worden de richtafstanden van een ‘paardenfokkerij’ uit de VNG-Uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering (2009) toegepast, ook al is er geen sprake van bedrijfsmatig gebruik. Dit houdt in dat de minimale afstand tot de omliggende gevoelige bestemmingen 50 meter moet bedragen vanweg het aspect geur en 30 meter vanwege geluid en stof. Van deze afstanden mag gemotiveerd worden afgeweken. Omdat het aantal paarden gemaximeerd is kunnen de afstanden conform jurisprudentie worden verminderd tot respectiefelijk 30 en 10 meter. Het plan is daarmee planologisch acceptabel in zijn omgeving.

4.2 Bodem

In een bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. De rseultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd in het rapport dat als bijlage 2 is bijgevoegd. In het rapport is het volgende geconcludeerd.

In de grond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan onderzochte stoffen aangetoond. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende achtergrond- en/of streefwaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw.

4.3 Waterparagraaf

Inleiding

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het project is in dit kader via de digitale watertoets aangemeld. Daarnaast het per emailafstemming met het waterschap plaatsgevonden. De door het waterschap aangedragen aandachtspunten zijn verwerkt in voorliggende waterparagraaf.

Voorgenomen ontwikkeling

Ten behoeve van de ontwikkeling van woningbouw moet de bestaande bebouwing en opstallen aan de Wezenland 31 in Nunspeet worden verplaats. Wezenland 31 heeft diverse voorzieningen voor het houden van paarden, zoals een stallen, een rijbak en een stapmolen.

De nieuwe locatie voor de woning en overige gebouwen ligt iets noordelijker aan de andere kant van de weg. In de huidige situatie is deze locatie geheel onbebouwd en heeft het een agrarische functie. De locatie is gelegen buiten de bebouwde kom van Nunspeet.

Waterhuishouding

Langs de Wezenland ligt een B-watergang met schouw. Door het plangebied en aan de oosten zuidzijde van het plangebied lopen tertiaire watergangen zonder schouw. Met ingang vanaf 2017 worden dit allemaal zogenaamde C-watergangen. Een overzicht van de aanwezige watergangen in het plangebied en de toekomstige status is weergegeven op de volgende figuur.

Indien voor de herinrichting van het plangebied met de te verplaatsen bebouwing, rijbak en stapmolen bestaande watergangen gedempt moeten worden zullen deze gecompenseerd moeten worden met de aanleg van minimaal een gelijke hoeveelheid oppervlaktewater.

Bij een toename van meer dan 4.000 m2 aan verharding moet de toename aan verharding gecompenseerd worden met de aanleg van waterberging. Vooralsnog wordt de toename aan verharding minder dan 4.000 m2 ingeschat.

Voor de eventuele aanpassingen aan watergangen zal te zijner tijd een watervergunning aangevraagd moeten worden bij het waterschap Vallei en Veluwe.

De vuilwaterafvoer wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel van de gemeente Nunspeet.

4.4 Archeologie

In het kader van het bestemmingsplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd/ De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Wezenland, Nunspeet' (Antea Group, 28 oktober 2015), dat als bijlage 3 is bijgevoegd.

Conclusie

Op basis van bovenstaand onderzoek worden binnen het plangebied geen bewoningsresten verwacht.

De verwachting voor archeologische resten uit de prehistorie wordt laag ingeschat en vanwege het algemeen aanwezige A/C-profiel zal een eventuele vindplaats uit deze periode waarschijnlijk niet intact aanwezig zijn. Het plangebied is relatief laag gelegen en was te nat voor bewoning. In de late middeleeuwen en nieuwe tijd wordt het gebied als landbouwgrond in gebruik genomen, hiervan getuigen de losse waarneming van laatmiddeleeuws aardewerk en een voormalig boerenerf aan de overkant van de weg (zie afb. 6 en 8 in bijlage 3). Van de landbouwactiviteiten in deze periode zouden nog enkele sporen in het plangebied aanwezig kunnen zijn, zoals greppels of verspreid liggende kuilen, maar dan gaat het om resten in de periferie van een eventuele vindplaats.

In het oosten van het plangebied, in boring 06, zijn vermoedelijke beekafzettingen aangetroffen. Ter plaatse van het beekdal kunnen archeologische resten (‘natte context’) worden aangetroffen. Deze sporen kunnen echter zeer plaatselijk voorkomen en niet of nauwelijks met een karterend booronderzoek of proefsleuvenonderzoek worden opgespoord. Het oostelijk deel van het plangebied wordt op basis van de voorlopige situatieschets (zie afb. 2 van bijlage 3) vooral in gebruik genomen als weiland, waardoor er naar verwachting effectief geen grote verstoringen worden toegebracht aan het beekdal. Op basis van deze constateringen wordt geen vervolgonderzoek voor archeologie geadviseerd.

4.5 Cultuurhistorie en landschap

Gezien de toekomstige ontwikkelingen zal een groot gebied rondom Wezenland opgenomen worden in het woningbouwplan Molenbeek. De gekozen locatie voor de verplaatsing (Wezenland (ONG) ligt op de rand ten noorden van het plangebied Molenbeek en sluit aan op de toekomstige wpoonbuurt. Waar het plan Molenbeek ophoudt komt het zicht op het open weidegebied met de Molenbeek en Bovenweg. Deze plek heeft een meer open uitstraling richting oost-west. Dit is de lijn van de waterloop van de Molenbeek en de Bovenweg. Ook het zicht op de Bovenweg speelt hier een rol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0011.png"

Figuur 4.1: Zichtlijnen Molenbeek.

Bij de inrichting van het perceel Wezenland (ONG) is rekening gehouden met de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zie bijlage 1.

Conclusie

De gestelde stedenbouwkundige en landschappelijke kaders borgen een goede landschappelijke en cultuuhistorische inpassing.

4.6 Ecologie

In het kader van dit bestemmingsplan is een natuuronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd in het rapport Natuurtoets Verplaatsing woning Wezenland 31 te Nunspeet (Antea Group, 28 oktober 2015), dat als bijlage 5 is bijgevoegd.

In deze paragraaf zijn de conclusies van de natuurtoets weergegeven. gepresenteerd. De conclusies zijn opgedeeld in soortenbescherming (7.1) en gebiedsbescherming (7.2).

Conclusies soortenbescherming

In het plangebied komen geen beschermde soorten voor die negatieve effecten ondervinden. Er dient enkel rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels op het plangebied.

Broedvogels

Voor de voorgenomen werkzaamheden waarbij bomen en gebouwen verwijderd of aangepast worden, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli).

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:

  • 1. De werkzaamheden aan de bomen en gebouwen wordt buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel). Of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
  • 2. Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.

Overzicht

In tabel 4.1 worden de soorten weergeven die in het plangebied aanwezig zijn en/of worden verwacht en waar nader onderzoek naar uitgevoerd moet worden.
afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0012.png"

Tabel 4.1. Mogelijk voorkomen van en effecten op beschermde soorten in het plangebied.

Conclusies gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Binnen het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden en de afstand tot het Natura 2000-gebied zijn effecten op dit gebied uit te sluiten. Vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet, zoals het opstellen van een voortoets, zijn dan ook niet noodzakelijk.

4.7 Geluid

Het plangebied ligt in de geluidzone van de Bovenweg (60 km per uur) en de Wezenland (60 km per uur). Vanweg het feit dat de Wezenland een doodlopende straat is van slechts 3,5 meter breed en de lage verkeersintensiteit op de Wezenland en de Bovenweg is het voldoende aannemelijk, dat de geluidbelasting op de woning in het plangebied zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm).

Bij besluitvorming is het van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Uit bijlage 3a van de Regeling Niet in Betekenende Mate bijdragen blijkt, dat een project als niet in betekende mate wordt aangemerkt indien sprake is van "..woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat". Hiervan is in onderhavige situatie sprake. Het plangebied wordt, ontsloten door 2 of meer wegen en er worden minder dan 3.000 woningen (en ook minder dan 1.500 woningen) geprojecteerd.

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van slechts 1 woning en een paardenstal met bijbehorende voorzieningen voor hobbymatig gebruik mogelijk. Dit is van veel geringere omvang dan wat hiervoor is aangegeven als 'niet in betekenende mate'. Daarom kan worden geconcludeerd, dat de luchtkwaliteit vanwege onderhavig plan niet "in betekenende mate" zal verslechteren.

4.9 Geur

Het plan ligt in de buurt van het agrarisch bedrijf aan de Bovenweg 19. De geurbelasting op de geplande woning bedraagt 3,8 OUE/m3 wanneer deze gesitueerd wordt op het in het bestemmingsplan vastgestelde bouwvlak. Aangezien de woning niet aan te merken is als woning binnen de bebouwde kom wordt ruimschoots voldaan aan de normstelling van 14 OUE/m3 uit de geurverordening van de gemeente Nunspeet.

Op de locatie Bovenweg 11 is een veehouderij van C. vd Bunte gevestigd. Dit bedrijf stopt met de veehouderij. Op de locatie Bovenweg 17 is bestemmingsplantechnisch geen veehouderij mee toegestaan.

Op de locatie Wezenland 39 is volgens het bestemmingsplan niet toegestaan om vee te houden. De overige locaties waar een veehouderij is toegestaan liggen op grotere afstand, waardoor de belangrijkste geurbron in de omgeving Bovenweg 19 is.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd, dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de bestaande agrarische bedrijven (veehouderijen) niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

4.10 Externe veiligheid

Uit de Risicokaart Nederland blijkt dat ten zuiden van het plangebied een buisleiding van de Gasunie, een inrichting met een koel- en vriesinstallatie met ammoniak en een zwembad aanwezig zijn. De afstand tot de buisleiding is ca. 485 meter. Tot de beide inrichtingen is de afstand groter dan 500 meter.

Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6-contour van de inrichtingen en buisleiding. Omdat met het bestemmingsplan de verplaatsing van de woning aan Wezenland 31 naar de nieuwe locatie mogelijk wordt gemaakt, zal het groepsrisico niet toenemen. De nieuwe locatie ligt immers verder van de buisleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01130-vg01_0013.png"

Figuur 4.2: Locatie plangebied in relatie tot risicovolle inrichtingen en buisleidingen

Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.11 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Wezenland en de Bovenweg. Doordat sprake is van verplaatsing van een woning, die zich in de huidige situatie aan dezelfde weg (Wezenland) bevindt, zal de hoeveelheid verplaatsingen op deze wegen niet veranderen. In parkeergelegenheid wordt op het eigen terrein voorzien. Gezien de grootte van het erf is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar. Dit wordt geborgd in de regels van dit plan.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Hoofdopzet

In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

  • 1. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
  • 2. In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat gebouwd mag worden. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
  • 3. In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling.
  • 4. Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

5.2 Artikelgewijze toelichting

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard dat gebruikt wordt in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'wijze van meten' is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid. De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (=het gebruik). De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn dan alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om omgevingsvergunning. Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Wonen

Er mag binnen de betsemming maximaal 1 woning worden gebouw. De oppervlakte van het woonhuis is de oppervlakte zonder alle bijbehorende en daarmee ondergeschikt aan en bij het gebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken, waaronder ondergeschikte uitbreidingen van woonruimtes, serres, en dergelijke.

De voorgevel is bij het hanteren van de regels het meest naar de wegzijde gekeerde deel van het woonhuis, waarbij erkers en uitbouwen aan de voorzijde niet meetellen. Het is dus vaak in dat opzicht de authentieke voorgevel. Een woning heeft maar één voorgevel.

Het houden van paarden is toegestaan. Bijbehorende voorzieningen zoals een paardenstal, paardenbak en stapmolens mogen op het perceel worden gerealiseerd. Voor de paardenbak is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de specfieke gebruiksregels (lid 3.4).

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelling is van belang voor een juiste interpretatie van de bebouwingsregels. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 5 Algemene bouwregels

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat bij het meten ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouwvlakgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
In het tweede lid is opgenomen dat voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken of
400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken toegelaten geluidgevoelige functies uitsluitend mogen worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft aan wat er in ieder geval onder verboden gebruik van gronden en opstallen ten opzichte van het bestemmingsplan wordt verstaan.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Het gaat hierbij om de afwijkingsmogelijkheid van de in de overige regels gegeven maten met betrekking tot onder andere het bouwen, het oprichten van kleine gebouwen van openbaar nut, afwijking beloop, profiel of aansluiting wegen en de mogelijkheid voor bijenstallen.

Artikel 8 Overige regels

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan. In het tweede lid is geregeld dat de adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, de adressen betreffen zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden op het moment van vaststelling van het plan. Deze zijn niet leesbaar op ruimtelijke plannen. Tot slot regelt het derde lid dat ter plaatse en in de regels geboden ruimte ten aanzien van de situering, de maatvoering en de vormgeving van bouwwerken nader kan worden ingevuld door de welstandscriteria, zoals opgenomen in de gemeentelijke "Welstandsnota" en het "Aanvullend welstandsbeleid bij nieuwbouw en uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Nunspeet".

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 10 Slotregel

In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en handhaving

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden onderzocht of het bestemmingsplan maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is. Op de maatschappelijk uitvoerbaarheid wordt ingegaan in hoofdstuk 7.

Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid geldt het volgende. Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder een aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte, of de bouw van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte aan kassen verstaan. Het exploitatieplan is in deze situatie de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4 van het Bro worden daartoe onder andere gerekend de kosten van de aanleg van voorzieningen, de kosten ven het opstellen van gemeentelijke plannen en andere door het gemeentelijk apparaat te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de bouwplannen. Daarnaast kan een exploitatieplan vereist zijn indien aanvullende eisen en regels gesteld moeten worden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst getekend, waardoor het kostemnverhaal anderzins is verzekerd. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar.

6.2 Handhaving

De gemeente heeft een algemeen handhavingsbeleid voor overtredingen op de bestemmingsplanregelingen. Door middel van verschillende stappen en sancties kan de gemeente optreden tegen begane overtredingen.

In het bestemmingsplan zijn een groot aantal afwijkingsregelingen opgenomen. Met name voor de algemene 10%-afwijking geldt dat deze in de praktijk als een 'bij recht'-regeling wordt gebruikt. De gemeente Nunspeet gaat deze regeling weer als een uitzondering toepassen, in bijzondere situaties wordt hiervoor een omgevingsvergunning verleend.

Voor de overige in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingen geldt dat deze voorzien in ontwikkelingen die in principe toegestaan en gewenst zijn, maar die de gemeente nog wel graag wil toetsen op bijvoorbeeld mogelijke overlast of schade aan natuur en landschap.

De gemeente is van mening dat een afwijking weer een uitzondering moet worden in plaats van regel.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak

Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt voor zes weken ter inzage gelegd waarbij iedereen zienswijzen kan indienen op het plan.

7.2 Overleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan wordt aan de relevante instanties toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.