direct naar inhoud van Regels
Plan: Molenbeek-1
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.UI00006-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;

1.2 plan:

het bestemmingsplan Molenbeek-1 met identificatienummer NL.IMRO.0302.UI00006-vg01 van de gemeente Nunspeet;

1.3 aan huis gebonden bedrijf:

een bedrijf niet zijnde een aan huis gebonden beroep dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, uitgezonder prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het oppervlakte dat hiervoor gebruikt wordt is maximaal 40% van het oppervlakte van de woning tot een maximum van 50 m2. Detailhandel is niet toegestaan en reclame-uitingen alléén na een vergunning;

1.4 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het oppervlakte dat hiervoor gebruikt wordt is maximaal 40% van het oppervlakte van de woning tot een maximum van 50 m2. Detailhandel is niet toegestaan en reclame-uitingen alléén na een vergunning;

Onder een aan huis gebonden beroep wordt tevens verstaan

  • een kleinschalige bedrijf(je) zoals deze gevoerd wordt door een elektricien, loodgieter of schilder en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bedrijf en waarbij een kleine voorraad van kleine producten en / of grondstoffen inpandig aanwezig is en waarbij, beperkt en incidenteel, werkzaamheden worden uitgevoerd;
  • een internetwinkel type A1 en A2;
1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwd

woningen van het type twee-aaneen of méér dan twee woningen aaneen gebouwd;

1.8 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een intensieve veehouderij, een glastuinbouwbedrijf, een boom- en/of sierkwekerij, een intensieve kwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een bollenteeltbedrijf;

1.11 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw of een bijbehorend bouwwerk zijnde;

1.12 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;

1.13 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.14 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.16 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.17 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen een bouwvlak, of binnen een bestemmingsvlak indien daarbinnen geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;

1.18 bed & breakfast:

een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.19 bedrijf/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor één persoon, gezin of andere groep van personen, van wie huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.20 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.21 beganegrondverdieping:

de eerste bouwlaag;

1.22 bestaande:

bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.26 bouwaccent:

het bouwen van ten minste 1 van de volgende 3 bouwmogelijkheden tot en met 4 woningen op een rij en 2 van de volgende 3 bouwmogelijkheden bij 5 woningen op een rij en meer:

  • 1. een verspringing in de goot en/of bouwhoogte in de aaneengesloten hoofdgebouwen van minimaal 0,3 m;
  • 2. een verspringing in de voorgevel van minimaal 1 m;
  • 3. een kapverdraaiing;
1.27 bodemingreep:

grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:

  • a. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. woelen, mengen, diepploegen, ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden,
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • e. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
1.28 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.30 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.35 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied (waaronder begrepen landschapselementen) toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.36 dak:

iedere bovenbeëindiging boven de goothoogte van een bouwwerk;

1.37 daknok:

hoogste punt van een schuin dak;

1.38 dakvoet:

laagste punt van een schuin dak;

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, waaronder zijn begrepen internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.41 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.42 evenement:

een verplaatsbare, voor het publiek toegankelijke, georganiseerde gebeurtenis, (openlucht-)manifestatie, (thema-)dag of week;

1.43 extensief recreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waaronder in elk geval niet wordt verstaan: boerengolf, paintball, gemotoriseerde sport;

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.45 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.46 gevellijn

de tweede naar de weg gekeerde gevel van een woning (waarbij de eerste gevel de voorgevel betreft) of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.47 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.48 horeca:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.49 internetwinkel:

een (bedrijfsmatige) dienst bestaande uit een keten van activiteiten gericht op het maken, onderhouden en exploiteren van een website met een afhaalcentrum*. Ondersteunend aan de website kan tevens een fysieke bezoekmogelijkheid aanwezig zijn gericht op het showen en informeren (etc.) van klanten. Er wordt onderscheid gemaakt in 4 type internetwinkels:

  • A1. Zonder fysieke bezoekmogelijkheid op locatie. Indien een fysieke bezoekmogelijkheid elders aanwezig is dient deze aldaar passend bestemd te zijn. Dit geldt ook voor het elders aanwezige afhaalcentrum;
  • A2. Zonder fysieke bezoekmogelijkheid en met een afhaalcentrum. Indien een fysieke bezoekmogelijkheid elders aanwezig is dient deze aldaar passend bestemd te zijn;
  • B1. Met fysieke bezoekmogelijkheid. Het afhaalcentrum is elders gevestigd en aldaar passend bestemd;
  • B2. Met fysieke bezoekmogelijkheid en met een afhaalcentrum.

*: Een locatie waar de consument uitsluitend via internethandel bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten;

1.50 inwoning:

twee huishoudens in een woning waarbij er sprake is van een hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft en waarbij er sprake blijft van één aansluiting op de nutsvoorzieningen;

1.51 kap:

een dak dat loodrecht geprojecteerd voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

1.52 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.53 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel en prostitutie zijnde, waarvan de omvang zodanig is, dat het woonhuis of de bedrijfswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.54 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.55 lichte horeca:

een bedrijf waar bedrijfsmatig overdag dranken en/of etenswaren worden verstrekt aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven;

1.56 maatschappelijke voorzieningen:

culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.57 normaal agrarisch gebruik:

het regulier gebruik dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;

1.58 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.59 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.60 ondergeschikte bouwdelen:

hieronder wordt verstaan plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken. (Schotel)antennes voor zover gelegen aan het voorerf vallen hier niet onder;

1.61 onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.62 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.63 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.64 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met twee wanden, waarvan maximaal één wand tot de constructie behoort;

1.65 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.66 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.67 parkeervoorzieningen

parkeerplaatsen t.b.v. (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen waarbij voldaan dient te worden aan het gemeentelijke parkeerbeleid en, voor zover van toepassing, mede dient te worden voldaan aan de eisen t.b.v. de ontsluiting en bevoorrading als opgenomen in het gemeentelijke beleid. Indien het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp geen (volledig) beeld geeft gelden de normen van het C.R.O.W. als beleidsdocument. Hierbij is voornoemd beleid dat beleid als bedoeld in artikel 3.1.2. lid 2 onder a van Bro en is het hebben en in stand houden van voldoende parkeervoorzieningen een voorwaardelijk verplichting op basis van de Wro;

1.68 particulier opdrachtgeverschap:

situatie dat de burger of een groep van burgers - in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst - tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;

1.69 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het plaatselijke niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil;
  • d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.70 perifere detailhandel:

detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;

1.71 praktijkruimte:

een niet voor bewoning bestemd gebouw of deel van een gebouw, dat uitsluitend dienstbaar is aan de uitoefening van een vrij beroep, zoals dat van accountant, advocaat, architect, arts of kunstenaar;

1.72 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.73 recreatief medegebruik:

vormen van recreatief gebruik van het agrarisch gebied en/of bossen en natuurterreinen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

1.74 recreatieve overnachting:

de overnachting die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie (dus niet als hoofdverblijf);

1.75 recreatieve voorzieningen:

bezigheden, tijdverdrijf of lichamelijke activiteiten die door mensen en dieren worden ondernomen met als enig doel de activiteit zelf, of ter ontspanning en vermaak;

1.76 recreatiewoning

een gebouw dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.77 reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat gericht is op duurzame instandhouding van het bedrijf en dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is;

1.78 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.79 seksinrichting:

een inrichting bestemd voor het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seks en/of pornobedrijf wordt mede begrepen:

  • a. seksbioscoop:

Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard;

  • b. seksclub:

een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht;

  • c. seksautomaat:

een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard;

  • d. sekswinkel:

een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en videobanden, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker;

  • e. prostitutiebedrijf:

een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie, zijnde het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen;

1.80 sociale huurwoning:

huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.81 sociale koopwoning:

koopwoning met een koopprijs vrij op naam van ten hoogste € 200.000, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor een in de verordening vastgesteld tijdvak van ten minste een jaar en ten hoogste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.82 uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.83 veldschuur:

een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, en/of de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;

1.84 verblijfsrecreatie:

elke vorm van recreatie gericht op verblijf buiten de eigen woning, waarbij ten minste één overnachting plaats vindt in een recreatief nachtverblijf;

1.85 volumineuze detailhandel:

detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, boten en caravans. In dit bestemmingsplan wordt de detailhandel in keukens, badkamers, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen en bouwmarkten hier niet onder begrepen;

1.86 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.87 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.88 voorgevelrooilijn:

voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;

1.89 woning:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.90 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de dakhelling:

de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen in de vorm van parken en bomen;
  • b. parkeerplaatsen voor zover voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
    • 1. gelegen in de oostelijk gelegen noord-zuid-strook (aan weg Wezenland: het Wezenlandpark) waarbij tevens geldt dat deze parkeerplaatsen moeten grenzen aan de bestemming 'Wonen - Molenbeek 1';
    • 2. gelegen in de westelijk gelegen noord-zuid-strook waarbij tevens geldt dat deze parkeerplaatsen oostelijk van de weg moeten zijn gelegen;
  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. inritten voor woningen;
  • e. speeltoestellen en kunstobjecten (waaronder voorzieningen voor dieren zoals een vleermuistoren);
  • f. watergangen en waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg' voor wegen tot een maximale afstand tot deze aanduiding van 10 m.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen, bouwwerken en speeltoestellen en -voorzieningen, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.2 Eisen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 3.2.1 gelden de volgende eisen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
3.3.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van het:

  • a. het realiseren van parkeerplaatsen elders in de bestemming 'Groen' met dien verstand dat dit niet is toegestaan ter plaatse van een 'waardevolle boom' als bedoeld in artikel 18.

3.3.2 Voorwaarden voor afwijken

Bij de afweging om, al dan niet, tot afwijking over te gaan worden in elk geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. het belang van de aanvrager;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden;
  • c. de stedenbouwkundige, milieukundige, planologische en verkeerskundige belangen;
  • d. de vraag of een zekerheidstelling nodig is m.b.t. de (plan)kosten;
  • e. de vraag of er eisen gesteld moeten worden aan het plan met betrekking tot bijvoorbeeld de (perceels)inrichting, sloop, situering, gebruik, termijnen, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik etc.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met bij een en ander behorende voorzieningen zoals in- en uitritten, paden, bermen, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken geen gebouw zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Erkers

bijbehorende bouwwerken aan de voorzijde van een woning, zoals erkers, ingangspartijen en daarmee vergelijkbare bijbehorende bouwwerken, mogen worden gebouwd, mits de:

  • 1. diepte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  • 2. diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde voortuin ten minste 2,5 meter bedraagt;
  • 3. breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
  • 4. bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.

4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. bij erf- en terreinafscheidingen 1 m;
  • b. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;
  • c. vlaggenmasten tot maximaal 6 m;
  • d. reclame-uitingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 ten behoeve van het:

  • a. het bouwen van bijbehorende bouwwerken:
    • 1. tot maximaal 40 m2;
    • 2. goothoogte en bouwhoogte maximaal 3,5 respectievelijk 5 meter;
  • b. verhogen van de toegelaten bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde met 1,5 m.

4.3.2 Voorwaarden voor afwijken

Bij de afweging om, al dan niet, tot afwijking over te gaan worden in elk geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. het belang van de aanvrager;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden;
  • c. de stedenbouwkundige, milieukundige, planologische en verkeerskundige belangen;
  • d. de vraag of een zekerheidstelling nodig is m.b.t. de (plan)kosten;
  • e. de vraag of er eisen gesteld moeten worden aan het plan met betrekking tot bijvoorbeeld de (perceels)inrichting, sloop, situering, gebruik, termijnen, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik etc.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer en het vervoer over de weg;
  • b. bermen;
  • c. watergangen;

met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, nutsvoorzieningen andere werken en voorzieningen, zoals fietspaden, taluds, ongelijkvloerse kruisingen, faunapassages, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.2 Eisen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 5.2.1 gelden de volgende eisen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;

en in samenhang daarmee voor:

  • b. aan-huis-verbonden beroep;
  • c. tuinen en erven;

met bij een en ander behorende gebouwen en voorzieningen zoals paden, bermen, parkeervoorzieningen (zie 1.67), waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven. Als geen goot- en bouwhoogte is aangegeven mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande situatie;
  • c. het bestaand aantal woningen mag niet toenemen behalve ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' waar het aangeduide aantal als maximum nieuw mag worden gebouwd;
  • d. voorzien moet worden in voldoende parkeervoorzieningen (zie 1.67).

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte maximaal 3,5 m;
  • b. bouwhoogte maximaal 5 m;
  • c. minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • d. gezamenlijke maximaal oppervlakte in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    • 1. 60 m2 in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2;
    • 2. 70 m2 in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 maar kleiner dan of gelijk aan 150 m2;
    • 3. 80 m2 in geval van een bebouwingsgebied groter dan 150 m2 maar kleiner dan of gelijk aan 200 m2;
    • 4. 90 m2 in geval van een bebouwingsgebied groter dan 200 m2 maar kleiner dan of gelijk aan 250 m2;
    • 5. 100 m2 in geval van een bebouwingsgebied groter dan 250 m2 maar kleiner dan of gelijk aan 300 m2;
    • 6. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 maar kleiner dan 1.500 m2: 100 m2 vermeerderd met 10% van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van 200 m2;
    • 7. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 1.500 m2: 200 m2 vermeerderd met 5% van het bebouwingsgebied dat groter is dan 1.500 m2 tot een maximum van 300 m2;
  • e. afwijkend van de bepalingen onder:
    • 1. a en b geldt dat de goothoogte 5 m mag bedragen en de bouwhoogte 7 m als ten minste 15 m van de zijdelingse perceelsgrens wordt gebleven en ten minste 15 m van het hoofdgebouw mits het hoofdgebouw ten minste 9 m hoog is;
    • 2. b geldt, daar waar de kapconstructie in het verlengde ligt van het hoofdgebouw, als maximale bouwhoogte de hoogte van het hoofdgebouw minus 1,5 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuur 1' geldt aanvullend aan het bouwrecht in het onderliggende, en van kracht blijvende, bestemmingsplan dat het bouwrecht voor bijbehorende bouwwerken met 200 m2 wordt vergroot en waarbij de goot- en bouwhoogte respectievelijk 3,5 m en 5 m bedraagt;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuur 2' geldt aanvullend aan het bouwrecht in het onderliggende, en van kracht blijvende, bestemmingsplan dat het bouwrecht voor bijbehorende bouwwerken met 40 m2 wordt vergroot en waarbij de goot- en bouwhoogte respectievelijk 3,5 m en 5 m bedraagt.

6.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. bij erf- en terreinafscheidingen 2 m;
  • b. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;
  • c. vlaggenmasten tot maximaal 6 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 ten behoeve van het:

  • a. bouwen van hoofdgebouwen tot aan de zijdelingse perceelgrens;
  • b. overschrijden van het bouwvlak tot niet meer dan 5 m;
  • c. bouwen tot (het verlengde van de) voorgevelrooilijn;
  • d. verhogen van de toegelaten bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde met 1 m;
  • e. verhogen van de toegelaten goot- en bouwhoogte bij hoofdgebouwen met niet meer dan 3 m en bij bijbehorende bouwwerken met niet meer dan 2 m;
  • f. vergroten van het oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot niet meer dan 100 m2.

6.3.2 Voorwaarden voor afwijken

Bij de afweging om, al dan niet, tot afwijking over te gaan worden in elk geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. het belang van de aanvrager;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden;
  • c. de stedenbouwkundige, milieukundige, planologische en verkeerskundige belangen;
  • d. de vraag of een zekerheidstelling nodig is m.b.t. de (plan)kosten;
  • e. de vraag of er eisen gesteld moeten worden aan het plan met betrekking tot bijvoorbeeld de (perceels)inrichting, sloop, situering, gebruik, termijnen, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik etc.

Artikel 7 Wonen - Molenbeek 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Molenbeek 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;

en in samenhang daarmee voor:

  • b. aan-huis-verbonden beroep;
  • c. tuinen en erven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg' voor wegen tot een maximale afstand tot deze aanduiding van 10 m.

met bij een en ander behorende gebouwen en voorzieningen zoals paden, bermen, parkeervoorzieningen (zie 1.67), waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden per op de verbeelding aangegeven gebied regels. De volgende deelgebieden zijn onderscheiden:

  • a. de noord- en westrand bestaande uit open bebouwing. Zie hiertoe het bepaalde in dit artikel onder a;
  • b. het binnengebied. Zie hiertoe het bepaalde in dit artikel onder b;
  • c. een locatie aan de noordoostzijde van het Wezenland. Zie hiertoe het bepaalde in dit artikel onder c;
  • d. een locatie aan de zuidoostzijde van het Wezenland. Zie hiertoe het bepaalde in dit artikel onder d.

a Hoofdgebouwen open bebouwing

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - open bebouwing' voldoen hoofdgebouwen aan de volgende kenmerken:

  • a. de voorgevel van het hoofdgebouw is gericht naar de aanduiding 'as van de weg' behalve woningen aan de Molenweg. Deze woningen dienen gericht te zijn naar de Molenweg. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' geldt dat het hoofdgebouw op dat bouwperceel tevens is gericht naar een tweede openbare zijde;
  • b. hoofdgebouwen mogen:
    • 1. vrijstaand zijn waarbij een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt van 3 m. Bij bouwpercelen kleiner dan 450 m2 geldt een maat van 2 m;
    • 2. twee-aaneen zijn waarbij aan een zijde een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt van 4 m. Woningen van dit type mogen niet aan de noord- en westgrens van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - open bebouwing' zijn gelegen;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 4,5 respectievelijk 11 m;
  • d. de maximale diepte van het hoofdgebouw bedraagt 12 m;
  • e. de minimale diepte van de voortuin gelegen voor de voorgevel bedraagt 4 m. Erkers mogen voor deze lijn zijn gelegen. De diepte van een erker is maximaal 1,5 m;
  • f. de breedte van een erker bedraagt maximaal 2/3 deel van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • g. het maximum aantal woningen bedraagt 25;
  • h. voorzien moet worden in voldoende parkeervoorzieningen (zie 1.67).

b Hoofdgebouwen binnengebied

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - binnengebied' voldoen hoofdgebouwen aan de volgende kenmerken:

  • a. de voorgevel van het hoofdgebouw is gericht naar de aanduiding 'as van de weg'. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' geldt dat het hoofdgebouw op dat bouwperceel tevens is gericht naar een tweede openbare zijde;
  • b. hoofdgebouwen mogen:
    • 1. vrijstaand zijn waarbij een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt van 3 m. Bij bouwpercelen kleiner dan 450 m2 geldt een maat van 2 m;
    • 2. twee-aaneen zijn waarbij aan een zijde een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt van 4 m;
    • 3. aaneengebouwd zijn waarbij aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoning een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt van 2 m. Er dient tevens een bouwaccent gerealiseerd te worden als bedoeld in artikel 1.26;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 6 respectievelijk 11 m. Hierbij geldt tevens dat indien 3 naast elkaar gelegen woningen een gelijke goothoogte hebben ten minste de eerstvolgende naastgelegen woning een afwijkende goothoogte moet hebben waarbij dat verschil ten minste 1,5 m moet zijn;
  • d. de maximale diepte van het hoofdgebouw bedraagt 12 m;
  • e. de minimale diepte van de voortuin gelegen voor de voorgevel bedraagt 4 m. Erkers mogen voor deze lijn zijn gelegen. De diepte van een erker is maximaal 1,5 m;
  • f. de breedte van een erker bedraagt maximaal 2/3 deel van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • g. het maximum aantal woningen bedraagt 141;
  • h. voorzien moet worden in voldoende parkeervoorzieningen (zie 1.67); 
  • i. voor gronden gelegen in het zuiden van dit gebied, grenzend aan het kadastrale perceel 5291, geldt dat alléén vrijstaande woningen mogen worden gebouwd.

c Hoofdgebouwen Wezenland Noord

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - wezenland noord' voldoen hoofdgebouwen aan de volgende kenmerken:

  • a. de maximale bouwhoogte bedraagt 11 m;
  • b. voor de bouwpercelen welke direct zuidelijk van de oost-west geörienteerde aanduiding 'as van de weg' zijn gelegen gelden de regels uit artikel 7.2.1 onder b (binnengebied);
  • c. voor de bouwpercelen aan de zuidzijde van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - wezenland noord' gelden de regels uit artikel 7.2.1 onder a (open bebouwing) behoudens het bepaalde inzake de richting van de woning: deze woningen dienen naar het noorden te zijn gericht. Alhier zijn maximaal 2 woningen toegestaan;
  • d. het maximum aantal woningen bedraagt 35;
  • e. voorzien moet worden in voldoende parkeervoorzieningen (zie 1.67).

d Hoofdgebouwen Wezenland Zuid

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - wezenland zuid' voldoen hoofdgebouwen aan de volgende kenmerken:

  • a. de voorgevel van het hoofdgebouw is gericht naar de aanduiding 'as van de weg'. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' geldt dat het hoofdgebouw op dat bouwperceel tevens is gericht naar een tweede openbare zijde;
  • b. hoofdgebouwen mogen:
    • 1. vrijstaand zijn waarbij een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt van 3 m. Bij bouwpercelen kleiner dan 450 m2 geldt een maat van 2 m;
    • 2. twee-aaneen zijn waarbij aan een zijde een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt van 4 m;
    • 3. aaneengebouwd zijn waarbij aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoning een minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt van 2 m. Er dient tevens een bouwaccent gerealiseerd te worden als bedoeld in artikel 1.26;

waarbij aanvullend geldt dat voor bouwpercelen aan de:

    • 1. noordzijde van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - wezenland zuid' niet aaneengebouwd mag worden en niet meer dan 4 woningen mogen worden gebouwd;
    • 2. zuidzijde van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - wezenland zuid' niet aaneengebouwd mag worden en niet meer dan 3 woningen mogen worden gebouwd;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 6 respectievelijk 11 m. Hierbij geldt tevens dat indien 3 naast elkaar gelegen woningen een gelijke goothoogte hebben ten minste de eerstvolgende naastgelegen woning een afwijkende goothoogte moet hebben waarbij dat verschil ten minste 1,5 m moet zijn;
  • d. de maximale diepte van het hoofdgebouw bedraagt 12 m;
  • e. de minimale diepte van de voortuin gelegen voor de voorgevel bedraagt 4 m. Erkers mogen voor deze lijn zijn gelegen. De diepte van een erker is maximaal 1,5 m;
  • f. de breedte van een erker bedraagt maximaal 2/3 deel van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • g. het maximum aantal woningen bedraagt 20;
  • h. voorzien moet worden in voldoende parkeervoorzieningen (zie 1.67).

7.2.2 bijbehorende bouwwerken

bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte maximaal 3,5 m;
  • b. bouwhoogte maximaal 5 m;
  • c. minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen en, voor die percelen met de aanduiding 'gevellijn', in of achter (het verlengde van) de gevellijn;
  • d. gezamenlijke maximaal oppervlakte in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
    • 1. 60 m2 in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2;
    • 2. 70 m2 in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 maar kleiner dan of gelijk aan 150 m2;
    • 3. 80 m2 in geval van een bebouwingsgebied groter dan 150 m2 maar kleiner dan of gelijk aan 200 m2;
    • 4. 90 m2 in geval van een bebouwingsgebied groter dan 200 m2 maar kleiner dan of gelijk aan 250 m2;
    • 5. 100 m2 in geval van een bebouwingsgebied groter dan 250 m2 maar kleiner dan of gelijk aan 300 m2;
    • 6. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 maar kleiner dan 1.500 m2: 100 m2 vermeerderd met 10% van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van 200 m2;
    • 7. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 1.500 m2: 200 m2 vermeerderd met 5% van het bebouwingsgebied dat groter is dan 1.500 m2 tot een maximum van 300 m2;
  • e. afwijkend van de bepalingen onder:
    • 1. a en b geldt dat de goothoogte 5 m mag bedragen en de bouwhoogte 7 m als ten minste 15 m van de zijdelingse perceelsgrens wordt gebleven en ten minste 15 m van het hoofdgebouw mits het hoofdgebouw ten minste 9 m hoog is;
    • 2. b geldt, daar waar de kapconstructie in het verlengde ligt van het hoofdgebouw, als maximale bouwhoogte de hoogte van het hoofdgebouw minus 1,5 m.

7.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. bij erf- en terreinafscheidingen 2 m;
  • b. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;
  • c. vlaggenmasten tot maximaal 6 m.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en de inrichting van het terrein ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van het terrein en de naaste omgeving. Een en ander zoals omschreven in en ter uitvoering van het stedenbouwkundige plan en het daar opgenomen een beeldkwaliteitplan (zie bijlage 4).

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2 ten behoeve van het:

  • a. bouwen van gebouwen tot in de perceelgrens;
  • b. bouwen van bijbehorende bouwwerken tot in én voor (het verlengde van de) voorgevelrooilijn en / of gevellijn;
  • c. verhogen van de toegelaten bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde met 1 m;
  • d. afzien van de verplichting als beschreven in artikel 7.2.1 onder 'b' inzake het bepaalde onder 'b3' en toe te laten dat 1, danwel géén, bouwmogelijkheid als bedoeld in artikel 1.26 wordt gerealiseerd;
  • e. afzien van de verplichting als beschreven in artikel 7.2.1 onder 'b' inzake het bepaalde onder 'c' en toe te laten dat meer dan 3 woningen op rij eenzelfde goothoogte hebben;
  • f. verhogen van de toegelaten goot- en bouwhoogte bij hoofdgebouwen met niet meer dan 3 m en bij bijbehorende bouwwerken met niet meer dan 2 m;
  • g. het toelaten van andere type hoofdgebouwen waaronder ook beneden-bovenwoningen en / of appartementen;
  • h. het toelaten van meer woningen per deelgebied;
  • i. vergroten van het oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot niet meer dan 100 m2.

7.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Bij de afweging om, al dan niet, tot afwijking over te gaan worden in elk geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. het belang van de aanvrager;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden;
  • c. de stedenbouwkundige, milieukundige, planologische en verkeerskundige belangen;
  • d. de vraag of een zekerheidstelling nodig is m.b.t. de (plan)kosten;
  • e. de vraag of er eisen gesteld moeten worden aan het plan met betrekking tot bijvoorbeeld de (perceels)inrichting, sloop, situering, gebruik, termijnen, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik etc.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Voorwaardelijke verplichting groene erfafscheidingen

Binnen twee jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen van woning(en) dient op de desbetreffende percelen een groene erfafscheiding te zijn aangelegd zoals beschreven in het stedenbouwkundige plan in bijlage 4 (vervolgens paragraaf 3.6 van deze bijlage). Het betreft die percelen met de aanduiding 'hagen privé' en 'muur met haag'. Na de aanleg dient deze erfafscheiding vier jaar te worden onderhouden en in stand te blijven.

7.5.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 7.5.1 en toestaan dat:

  • a. geen groene erfafscheiding wordt aangelegd;
  • b. de aanleg maximale twee jaar wordt uitgesteld.

7.5.3 Voorwaarden voor afwijken

Bij de afweging om, al dan niet, tot afwijking over te gaan worden in elk geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. het belang van de aanvrager;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden;
  • c. de stedenbouwkundige, milieukundige, planologische en verkeerskundige belangen;
  • d. de vraag of een zekerheidstelling nodig is m.b.t. de (plan)kosten;
  • e. de vraag of er eisen gesteld moeten worden aan het plan met betrekking tot bijvoorbeeld de (perceels)inrichting, sloop, situering, gebruik, termijnen, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik etc.

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

8.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

8.3 Bouwregels

Op of in de in 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies Is Ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend Indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt In ieder geval gerekend:

het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van Inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.6.1 Verbod werkzaamheden

Het Is verboden op of In de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of In afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen In de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

8.6.2 Uitzondering verbod

Het in 8.6.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden;

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

8.6.3 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

8.6.4 Advies leidingbeheerder

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 8.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

10.2 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de plankaart aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

10.3 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen

In die gevallen dat op de verbeelding een noodzakelijke maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van meer dan 40 m²;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardenbak tenzij het specifiek wordt toegestaan.
11.2 Afwijken van de gebruiksregels
11.2.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 11.1 onder c in die zin dat gronden en bouwwerken gebruikt mogen worden ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van niet meer dan 60 m², met dien verstande dat het bouwperceel ten minste 1000 m² groot moet zijn;
  • b. de regels ten behoeve van andere parkeeroplossingen en / of -normen en of (verkeers)voorzieningen dan beschreven in genoemde beleidsstukken.

5.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Bij de afweging om, al dan niet, tot afwijking over te gaan worden in elk geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. het belang van de aanvrager;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden;
  • c. de stedenbouwkundige, milieukundige, planologische en verkeerskundige belangen;
  • d. de vraag of een zekerheidstelling nodig is m.b.t. de (plan)kosten;
  • e. de vraag of er eisen gesteld moeten worden aan het plan met betrekking tot bijvoorbeeld de (perceels)inrichting, sloop, situering, gebruik, termijnen, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik etc.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 vrijwaringszone - molenbiotoop

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regels:

  • a. binnen de zone van 100 m gemeten vanaf de molen mogen geen bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van meer dan 4,2 m;
  • b. binnen de zone gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand van 400 m gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere gebouwen worden gebouwd dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:
    H = X/n + c.z
    Waarin:
    H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)
    X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen
    n = 75 voor de afstand gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand gemeten van 250 m vanaf de molen
    n = 50 voor de afstand gemeten van 250 m vanaf de molen tot een afstand gemeten van 400 m vanaf de molen
    c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%)
    z = askophoogte = 16,15 m.
  • c. bestaande bouwwerken waarvan de hoogte afwijkt van hetgeen op grond van sub a en b zou zijn toegestaan, worden geacht in overeenstemming te zijn met het bepaald in sub a en b.

12.2 geluidzone - industrie
12.2.1 omschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (geluidhinderlijke inrichtingen).

12.2.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde elders in dit bestemmingsplan mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gebouwd op de gronden met de aanduiding als bedoeld in 12.2.1.

12.2.3 afwijking van de bouwregel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.2 voor het bouwen van nieuwe geluidgevoelige objecten, overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidbelasting vanwege de industrie niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende maximaal toelaatbare waarde, dan wel de verleende hogere waarde.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemeen

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de regels:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, van welke bouwwerken de oppervlakte niet meer dan 45 m2 en de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bergbezinkbassin met een maximale oppervlakte van 2500 m², maximaal 3 meter diep, maximaal 1 meter hoog, met een regelkast van 2 meter hoog en een oppervlakte van 6 vierkante meter;
  • c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden, bebouwingsgrenzen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten, afmetingen en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten, afmetingen en percentages.
13.2 As van de weg

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de regels:

  • a. ten behoeve van het realiseren van de weg op een grotere afstand dan 10 m van de aanduiding 'as van de weg' waarna de (bouw)regels uit artikel 7 dienen te worden getoetst aan de nieuwe ligging van de weg.
13.3 Parkeervoorzieningen

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de bepalingen inzake parkeervoorzieningen als opgenomen in artikel '1.67' (parkeervoorzieningen).

13.4 Voorwaarden voor afwijken

Bij de afweging om, al dan niet, tot afwijking over te gaan worden in elk geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. het belang van de aanvrager;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden;
  • c. de stedenbouwkundige, milieukundige, planologische en verkeerskundige belangen;
  • d. de vraag of een zekerheidstelling nodig is m.b.t. de (plan)kosten;
  • e. de vraag of er eisen gesteld moeten worden aan het plan met betrekking tot bijvoorbeeld de (perceels)inrichting, sloop, situering, gebruik, termijnen, vormgeving, materiaal- en kleurgebruik etc.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Geringe veranderingen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van (bestaande) bestemmings- en bouwgrenzen tot niet meer dan 5 m.

14.2 Planopzet

Burgemeester en wethouders kunnen de planopzet wijzigen in de vorm van het wijzigen van de in hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingen in andere bestemmingen en/of aanduidingen mits deze zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van dit plan en waarbij, aanvullend op het bepaalde in 14.3, geldt dat de hoofdgroenstructuur in takt moet blijven.

14.3 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  • d. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  • e. dat het wijzigingsplan inpasbaar is in het volkshuisvestingsprogramma indien het gaat om woningbouw;
  • f. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  • g. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld;
  • h. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan 'Molenbeek-1' van de gemeente Nunspeet.

Behorend bij het besluit van ...

Hoofdstuk 5 Bomen

Artikel 17 Boomzone

17.1 Kapverbod

Binnen een boomzone is verboden om zonder omgevingsvergunning bomen te kappen met een stamomtrek van 90 centimer of meer (gemeten op 1,30 m boven maaiveld).

17.2 Uitzondering

Het verbod als beschreven in artikel 17.1 geldt niet voor:

  • a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;
  • b. bomen op gronden in bezit bij overheden;
  • c. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
  • d. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  • e. kweekgoed;
  • f. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;
  • g. houtopstand ten aanzien waarvan bij een geldend bestemmingsplan of bij een geldend voorbereidingsbesluit is bepaald dat het verboden is deze te vellen zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders;
  • h. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are ofwel bestaat uit een rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;
  • i. houtopstand welke moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in die aanschrijving.
17.3 Omgevingsvergunning

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het verbod in artikel 17.1. De volgende belangen dienen afgewogen te worden:

  • a. natuurwaarde van de houtopstand;
  • b. landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • c. waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • d. beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  • e. cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • f. waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;
  • g. de veiligheidsituatie bij het niet verlenen van de vergunning;
  • h. de motivatie en het belang van de aanvrager.

Bij het verlenen van de vergunning kunnen voorschriften worden gesteld aan de vergunning.

Artikel 18 Waardevolle boom

Ter plaatse van een op de verbeelding als 'waardevolle boom' aangegeven boom geldt het volgende:

18.1 Kapverbod

De bepalingen als opgenomen in artikel 17.1, 17.2 en 17.3 zijn mede van toepassing.

18.2 Verbod verrichten bodemwerkzaamheden
18.2.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter plaatse van de bepaling 'Waardevolle boom':

  • a. binnen 7,5 m vanaf de stam van de boom / bomen een bodemingreep uit te voeren;
  • b. in het gebied vanaf 7,5 m vanaf de stam van de boom / bomen een bodemingreep uit te voeren dieper dan 20 cm.

18.2.2 Omgevingsvergunning

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden afgeweken van het verbod in artikel 18.2.1. De volgende belangen dienen afgewogen te worden:

  • a. de natuur- en landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • b. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • c. cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • d. waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;
  • e. het effect van de werkzaamheden op de houtopstand en, daarmee, op bovengenoemde waarde;
  • f. de motivatie en het belang van de aanvrager.

Bij het verlenen van de vergunning kunnen voorschriften worden gesteld aan de vergunning.

18.2.3 Uitzonderingen

Het onder 18.2.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren.
18.3 Bouwverbod
18.3.1 Verbod

Het is, ongeacht andere bepalingen in dit plan, verboden om zonder omgevingsvergunning te (ver)bouwen ter plaatse van de bepaling 'Waardevolle boom'.

18.3.2 Omgevingsvergunning

Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden afgeweken van het verbod in artikel 18.3.1. De volgende belangen dienen afgewogen te worden:

  • a. de natuur- en landschappelijke waarde van de houtopstand;
  • b. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  • c. cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  • d. waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;
  • e. het effect van het bouwen op de houtopstand en, daarmee, op bovengenoemde waarde;
  • f. de motivatie en het belang van de aanvrager.

Bij het verlenen van de vergunning kunnen voorschriften worden gesteld aan de vergunning.

18.3.3 Uitzonderingen

Het onder 18.3.1 vervatte verbod geldt niet voor (ver)bouwwerkzaamheden:

  • a. welke behoren tot het normale onderhoud;
  • b. voor verbouwingen aan bestaande (legale) bebouwing;
  • c. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • d. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren.

Hoofdstuk 6 Welstand

Artikel 19 Waarde - Welstand

19.1 Welstandsbeleid

Binnen de voor 'Waarde - Welstand' aangewezen gronden geldt het gemeentelijke Welstandsbeleid.

19.2 Aanvullend welstandsbeleid

Ter plaatse van de aanduiding 'aanvullend welstandsbeleid - Molenbeek-1' geldt, ten behoeve van de ontwikkeling van de woonwijk Molenbeek en aanvullend aan het reguliere Welstandsbeleid, dat de welstandstoetsing van bouwwerken ook geschiedt aan de welstandsbepalingen als opgenomen in het stedenbouwkundig plan als opgenomen in bijlage 4.