Plan: | Molenbeek-1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.UI00006-vg01 |
COLOFON: | |||
Gegevens projectbetrokkenen: | |||
Betrokken ambtenaar: | de heer A. Dickhof | ||
Projectleider Buro SRO: | de heer M. Geerts / www.buro-sro.nl |
De gemeente Nunspeet is voornemens om ten noordoosten van de kern Nunspeet een nieuwe uitbreidingswijk te ontwikkelen: Molenbeek. In lijn met de gemeentelijke Woonvisie is het belangrijk om voldoende woningen in een aantrekkelijk woonmilieu aan te kunnen bieden. Met de ontwikkeling van Molenbeek wordt hieraan een belangrijke bijdrage geleverd. In aanvulling op de meest recente uitbreidingen vormt Molenbeek een logische afronding van Nunspeet aan deze zijde van het dorp.
Voorliggend plan voorziet in de invulling van de eerste fase van de ontwikkeling van Molenbeek. Deze eerste fase bestaat uit de ontwikkeling van circa 203 woningen. In het vigerende globale bestemmingsplan "Molenbeek" is de locatie reeds bestemd voor woningbouw. De locatie heeft in dit 'moederplan' een uit te werken bestemming. Het beoogde ontwerp, zie hoofdstuk 2, past in de doelstelling van het uit te werken moederplan. In voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied bevindt zich in Nunspeet in de provincie Gelderland. Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Nunspeet grenzend aan de bestaande woonwijken van noord- en oost Nunspeet. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Luchtfoto met plangebied (ruimtelijkeplannen.nl) |
Het bestemmingsplan (of het hieraan gelijk te stellen uitwerkingsplan) is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied wordt grofweg omsloten door de Elburgerweg, de gronden van landhuis De Grote Bunte, de Molenweg en het Wezenland. Op de bijgevoegde luchtfoto is het plangebied globaal aangegeven.
Globale ligging plangebied op luchtfoto (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Het plangebied ligt op de overgang tussen de hoger gelegen zandgronden van de Veluwe en de lager gelegen veen- en kleiafzettingen. Het landschap van de Veluwe is hoofdzakelijk gesloten met enkele open plekken. Het landschap van de veen- en kleiafzettingen wordt gedomineerd door de landbouw en heeft een open karakter.
Houtwallen, singels, poelen, essen en kampen in de overgangszone tussen Veluwe en weidegebied, zijn kenmerkend voor het oude Veluws cultuurlandschap. Het plangebied behoort tot deze zone en wordt gekenmerkt door een halfopen karakter, grillige wegen en waterlopen. Open gras- en akkerbouwland wordt afgewisseld met laan- en erfbeplantingen. Opvallend is de hoogopgaande beplanting rondom landhuis De Grote Bunte, dat nagenoeg geheel is ingepakt. Er is in enige mate sprake van een herkenbare onregelmatige blokverkaveling. Sommige bebouwing staat, vanwege het van oorsprong natte karakter van het gebied, op verhoogde kavels. Vooral nabij de Molenbeek zijn van deze verhogingen duidelijk zichtbaar in het landschap. De Molenbeek zelf is een smalle waterloop die zich niet heel duidelijk manifesteert in het landschap.
Het plangebied wordt in de huidige situatie voor het grootste deel agrarisch gebruikt in de vorm van grasland en bouwland. De huidige bebouwing staat veelal op de hogere delen van het landschap en is georiënteerd op de langs het plangebied lopende wegen, de Molenweg en het Wezenland. Bijzondere elementen langs de randen van het plangebied zijn het bos rondom Landhuis De Grote Bunte en de historische boerderij aan de Wezenland 34 ('t Hoeveke). Deze complexen staan ingesnoerd met erfbeplantingen.
Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied ligt de kern Nunspeet. Direct aan het plangebied grenzen de woonwijk De Bunte, de zuivelfabriek Nestlé en de woonwijken van Nunspeet-Oost. Ten noorden van de Molenbeek ligt het open weidegebied. Opvallend is verder nog de aanwezigheid van Molen De Duif, op de hoek van de Bovenweg en de Molenweg. De molenbiotoop hiervan ligt voor een deel over het plangebied.
De Elburgerweg (N310) is een voor de omgeving belangrijke doorgaande weg. De Molenweg heeft een functie voor lokaal verkeer. Het Wezenland is een landweg die enkel voor bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Doorgaand autoverkeer is niet mogelijk vanwege een obstakel in de weg.
Beeld vanaf Wezenland met links het opgaand geboomte van De Grote Bunte (bron: Google Streetview)
Beeld van Molenweg op plangebied (bron: google Streetview)
In opdracht van de gemeente is door Lodewijk Baljon Landschapsarchitecten een stedenbouwkundig plan opgesteld. In deze paragraaf zal hierop worden ingegaan. Het uitgewerkte ontwerp is weergegeven in de hiernavolgende afbeelding maar ook als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
Stedebouwkundig plan Molenbeek cluster 1 (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Voorliggend uitwerkingsplan biedt uitvoeringsvrijheid om op detailniveau nog wat aan het stedenbouwkundig plan te wijzigen, maar de hoofdlijnen van het stedenbouwkundige ontwerp zijn geborgd.
Voor Molenbeek is gezocht naar een ruimtelijk concept dat inspeelt op de context van Nunspeet: op de overgang van wonen in het bos naar het open landschap. De landelijke sfeer wordt bepaald door de positie aan de rand van Nunspeet en de Veluwe en meer specifiek door de ligging aan het beekdal van de Molenbeek. De stedenbouwkundige structuur is op de landschappelijke omstandigheden geënt. De lange lijnen sluiten aan bij de historische verkavelingsstructuur die zich kenmerkt door smalle lange noord-zuid georiënteerde kavels die begeleid worden door houtwallen of kleine bospercelen. De oostelijke groene zone biedt ruimte aan het Wezenland met de bijbehorende houtwallen en de historische boerderij 't Hoeveke. De westelijke groene zone is een nieuwe groenstructuur.
De woondichtheid biedt niet zonder meer ruimte voor een aangename dorpse of landelijke sfeer. Samen met de lange lijnen van de hoofd groenstructuur en de karakteristieke randen van de wijk, moet de ontspannen rangschikking van de woningen het beoogde beeld oproepen. Een stratenpatroon van smalle licht knikkende straten die uitkomen op twee lange lijnen die de hoofdstructuur vormen dragen bij aan dit dorpse karakter.
Groenstructuur
Afbeelding groenstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Het Wezenland vormt de historische as van het plangebied. Van oudsher vormde het plangebied een half open gebied met houtwallen in noord- zuid richting en kleine bospercelen. Het gebied loopt in hoogte af richting de Molenbeek en werd ook meer open richting de beek. In de vorige eeuw is veel van deze kenmerkende beplanting verdwenen. Rond de historische boerderij 't Hoeveke (Rijksmonument) zijn de houtwallen nog in tact en liggen ze zelfs op een klein walletje. Dit gedeelte blijft gehandhaafd en maakt geen deel uit van de planontwikkeling.
Aan de westzijde van het Wezenland staan elzen solitair of in kleine groepen tussen weg en greppel. Deze vormen samen een karakteristiek geheel en waren dan ook een aanleiding om het Wezenland als hoofd groenstructuur in de wijk op te nemen en er aan de westzijde te versterken met een parkstrook. Deze loopt van rotonde tot de noordgrens van het plangebied en geeft uitzicht over het open beekdal. De centrale groenstrook wordt in de planontwikkeling het Wezenlandpark genoemd. Evenwijdig aan dit Wezenlandpark wordt meer westelijk in het plangebied een nieuwe parkstrook gerealiseerd. Deze tweede parkstrook bestaat uit een ruim gedimensioneerde houtwal, die weer aansluit op het landgoedbos rondom landhuis De Grote Bunte. Op deze manier ontstaat een kenmerkende groenstructuur die een drager vormt voor de wijk. Er is ruimte voldoende ruimte voor een trapveld en andere spelvoorzieningen. Het Wezenlandpark vormt ook de ecologische verbinding naar het buitengebied. Het park biedt ruimte aan aanvullende faunavoorzieningen als een vleermuizentoren of specifieke beplantingen.
De bestaande boombeplantingen (houtwallen en losse rijen langs het Wezenland) zijn uitgangspunt geweest voor het ontwerp. Deze blijven behouden en krijgen de ruimte in het plan. Het aantal te kappen bomen is daarom beperkt.
Afbeelding bomenstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
In de groenstructuur wordt een fors aantal bomen geplant. De boomstructuur blijft niet beperkt tot de hoofdstructuur. In de doorgaande woonstraten staat steeds aan een zijde een kleine boom. Enkele straten en vrije kavels grenzen aan bestaande houtwallen of het landgoedbos. Voor alle bestaande beplantingen geldt dat er afhankelijk van de kroondiameter enkele meters vrij van bebouwing en verhardingen wordt gehouden. Tussen bestaande beplantingen en op te hogen kavels is een greppeltje nodig om waterproblemen bij de beplantingen te voorkomen. Als het een vrije kavel betreft, kan overwogen worden om de ruimte onder de bomen en de greppel mee uit te geven. Buiten de reeds genoemde houtwallen aan het Wezenland en rond 't Hoeveke is er nauwelijks bestaande opgaande beplanting in het plangebied ten westen van het Wezenland.
Programma
Het programma voor het eerste cluster bestaat uit 203 nieuwe woningen. In dit programma participeren de gemeente Nunspeet, twee ontwikkelaars, een CPO groep en een woningcorporatie. Binnen voorliggend plan is het stedenbouwkundige plan zoals in dit hoofdstuk beschreven opgedeeld in 4 deelgebieden. Voor elk van deze deelgebieden gelden, op onderdelen, eigen regels. Die regels zorgen er voor dat de benodigde differentiatie in het stedenbouwkundige beeld ook geborgd zijn. De 4 deelgebieden zijn:
In paragraaf 5.4 is een afbeelding te zien van de 4 deelgebieden zoals de verbeelding deze aanbrengt.
Het programma is divers en bestaat uit koop- en huurwoningen in diverse prijsklassen en uit vrijstaande woningen, twee onder een kappers, rijwoningen in korte rijtjes variërend van 3 tot 8 woningen en 3 clusters van 8 woningen die rug aan rug gebouwd worden. Bovendien willen de leden van de CPO groep graag buren zijn en zijn deze woningen bijeen geplaatst. Dit gemengde programma is een uitgelezen kans om woningtypen in een straat te mengen en zo bij te dragen aan het gewenste informele, dorpse karakter.
In het beeldkwaliteitplan wordt uiteengezet hoe ook de architectuur daaraan kan bijdragen met specifieke goothoogtes, kaprichtingen, materialisering en hoekoplossingen.
In de regels van dit bestemmingsplan wordt dit beeld op verschillende manieren geborgd. Eén daarvan is het realiseren van bouwaccenten in de hoofdmassa. Er is tevens een afwijkingsregeling opgenomen om minder dan het minimumaantal bouwaccenten te realiseren (het minimum aantal bouwaccenten is 1 bij 3 of 4 woningen op een rij en 2 bij rijen van 5 woningen of meer). Dat kan alleen als de diversiteit op een andere wijze geborgd is: de architectuur.
Molenbeek krijgt een dorps karakter. Voortuinen met voldoende maat en groene erfafscheidingen dragen daar in belangrijke mate aan bij. Het plan gaat uit van voortuinen van minimaal 4 m diep. Op de erfgrenzen die zichtbaar zijn vanaf de straat staan hagen op eigen terrein. Dit geldt ook voor hoeken met garages.
Om te borgen dat deze hagen ook daadwerkelijk gerealiseerd worden, is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Er grenzen geen achterkanten aan het openbaar gebied. Rijwoningen en twee-onder-één-kapwoningen waarvan de garages geschakeld zijn, worden voorzien van 2 m brede achterpaden.
Groene kaders
Molenbeek krijgt een dorps karakter. Voortuinen met voldoende maat en groene erfafscheidingen dragen daar in belangrijke mate aan bij. Op navolgende afbeelding zijn de groene kaders van voorliggend plan te zien.
Groene kaders Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Het plan gaat uit van voortuinen van minimaal 4m diep. Op de erfgrenzen die zichtbaar zijn vanaf de straat staan hagen op eigen terrein. Dit geldt ook voor hoeken met garages. De kavels zijn zo gedimensioneerd dat er bij een kopgevel of een beëindiging met garage minimaal 1m ruimte is voor een haag. De hagen staan op eigen terrein en worden door de eigenaren beheerd. Op minder prominente plekken is een groene, met klimop begroeide afscheiding een minimumvereiste.
Op enkele plekken in de wijk komen parkeerkoffers voor. Ook deze worden omgeven door een haag. Deze hagen staan op publiek terrein. Het beheer ligt bij de gemeente.
Ten behoeve van voldoende drooglegging wordt het maaiveld opgehoogd. Aan de noordkant van het gebied leidt dit tot een hoogteverschil van ca 1m. Dit wordt opgevangen door de tuinen te voorzien van een kleine tuinmuur waarop een haag geplant wordt. De hoogteverschillen in de wijk kunnen ertoe leiden dat er bij de uitwerking op een beperkt aantal andere plekken ook tuinmuren nodig zijn.
Ontsluitingsstructuur en parkeren
Ontsluitingsstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
De hoofdontsluiting voor de auto (en de fiets) volgt de hoofd groenstructuur. Langs het Wezenlandpark en de houtwal lopen ook de toegangswegen van de wijk. Dit draagt bij aan de herkenbaarheid en aan het dorpse karakter van de wijk.
Het eerste cluster wordt ontsloten vanaf de bestaande rotonde aan de Elburgerweg en volgt de westzijde van het Wezenlandpark. De hoofdontsluiting splitst na de bestaande woning. De westelijke tak volgt ook de hoofd groenstructuur. Door de splitsing verdeelt het verkeer zich al heel snel en zal ook de hoofdontsluiting niet druk zijn. Ter hoogte van kwekerij zal de hoofdontsluiting het Wezenland kruisen en bij de bouw van een volgend cluster doorgetrokken worden tot de tweede rotonde. Tijdens de bouw van het eerste cluster doet deze verbinding dienst als bouwroute.
Tussen de twee armen van de hoofdontsluiting liggen woonstraten die licht knikken. Dit geeft de straten een afwisselend beeld en voorkomt dat er hard gereden kan worden. Er is uitgegaan van twee richtingverkeer en doodlopende straten zijn vanuit oogpunt van beheer zo veel mogelijk voorkomen. De woonstraten zijn veelal asymmetrisch van opzet. Er wordt maar aan 1 zijde langs geparkeerd, er is verlichting aan 1 zijde en er is maar aan 1 zijde beplanting. Dat maakt de straten overzichtelijk, hetgeen de verkeersveiligheid ten goede komt.
Het Wezenland is de belangrijkste fietsroute en wordt afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Net even ten noorden van het landgoedbos van De Grote Bunte wordt een verbinding met de Molenweg gerealiseerd, bedoeld voor langzaam verkeer. Tussen het retentiegebied ten noorden van het plangebied en de nieuwe bebouwing ligt een voetpad dat begeleid wordt door knotwilgen. Ook dit pad sluit aan op de Molenweg, zodat er via de Molenweg, Bovenweg en het Wezenland een ommetje rond het beekdal mogelijk is. De woonstraten zijn aan een of twee zijden voorzien van een trottoir.
Parkeerplaatsen Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Parkeren vindt plaats op eigen erf, in de straten en in parkeerkoffers. Bij de verdeling van het parkeren is ervoor gezorgd dat het straatbeeld niet gedomineerd wordt door auto's en de woonstraten een prettig en groen profiel hebben. Vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen hebben respectievelijk 2 en 1 parkeerplaatsen op eigen erf.
Vrijstaande woningen en twee onder een kappers hebben respectievelijk 2 en 1 parkeerplaatsen op eigen erf. In de woonstraten is ruimte voor eenzijdig langs parkeren en aan de hoofdontsluiting wordt een beperkt aantal langsparkeerplaatsen afgewisseld met boomgroepen zodat er een groene beleving is van de rand van het Wezenlandpark. Bovendien liggen deze parkeerplaatsen zo dat er vanuit de woonstraten zicht is op het park en men niet tegen een geparkeerde auto aan kijkt. Er komen enkele parkeerkoffers of parkeerstraten voor. De koffers of parkeerstraten liggen centraal en/of dicht bij de gebruikers (rijwoningen).
Op de hiervoor opgenomen afbeelding is te zien waar de parkeerplaatsen zich bevinden. Het plan voldoet aan de gestelde parkeernorm. In paragraaf 4.4 wordt hierop nader ingegaan.
Water en groen
Afbeelding waterstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Hemelwater van straten en daken wordt via greppels in het straatprofiel naar wadi's of greppels in de hoofd groenstructuur gevoerd waar het water infiltreert of bij hevige regenval afgevoerd wordt naar het retentiegebied aan de noordwest zijde van het plangebied.
Het te bebouwen gebied wordt gemiddeld 50cm opgehoogd. Het Wezenlandpark wordt niet opgehoogd om de bestaande bomen te behouden. Beide groenstroken worden voorzien van een wadi of greppel van voldoende maat om het water van de wijk te infiltreren of af te voeren. De wadi is 30-40cm diep
Voor de Molenbeek is gezocht naar een beeldkwaliteit die zich voegt in de context van Nunspeet: op de overgang van wonen in het bos naar het open landschap, een wijk met een dorps karakter waar de landschappelijke context beleefbaar is
De woondichtheid biedt niet zonder meer ruimte voor een aangename dorpse of landelijke sfeer. Samen met de hoofdelementen uit de groenstructuur en de karakteristieke randen van de wijk, moet de ontspannen rangschikking van de woningen het beoogde beeld oproepen. Vanwege de beperkte omvang van de tuinen en de druk van alle geparkeerde auto's luistert de uitstralingen van de architectuur nauw. Afstemming van vorm, materiaal en detaillering op de gewenste samenhang, afwisseling en sfeer zijn noodzakelijk om de wijk voor iedereen tot een prettige plek te maken. Het gaat daarbij om expressie van variatie en geborgenheid. De minimale diepte van de voortuin (4 meter) draagt, samen met hagen, bij aan een goede overgang van openbaar naar privé. De zijtuinen laten minimaal de ruimte vrij voor een stevige haag. Op privacygevoelige plekken kunnen ook met klimop begroeide schermen de tuin afzomen. Samen vormen tuin en haag een belangrijk aspect van de groene woonomgeving. Door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt realisatie van de hagen geborgd.
De regels voor de architectuur zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van het als bijlage 4 opgenomen stedenbouwkundig plan. Hierin wordt onder andere ingegaan op de volgende punten:
De hierna opgenomen referentiebeelden bieden een impressie van de gewenste beeldkwaliteit.
Referentiebeelden Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Voor meer eisen ten aanzien van de beeldkwaliteit wordt verwezen naar Bijlage 4 Stedenbouwkundig plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich wel een gebied aangewezen als NNN (ofwel GNN, voor Gelders Natuurnetwerk). Meer hierover is opgenomen in paragraaf 4.3.
Ladder duurzame verstedelijking
Het plan voorziet in nieuwe verstedelijking van een dusdanige omvang dat hiervoor de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen.
Voorliggend plan is opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma Gelderland 2010-2019 (KWP3) en is regionaal afgestemd met omliggende gemeenten. De actuele regionale behoefte is hiermee aangetoond. In paragraaf 3.2 wordt dit aspect verder uitgewerkt.
De ontwikkeling van een groot aantal woningen om te voorzien in de behoefte is niet mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied van Nunspeet. Het vigerende bestemmingsplan (2009) heeft het plangebied al bestemd als "Wonen uit te werken", wat aangeeft dat het plangebied onderdeel uitmaakt de beoogde uitbreiding van het stedelijk gebied van Nunspeet.
Daarnaast ligt aan het KWP3 ruimtelijk beleid ten grondslag, dat eveneens nog van toepassing is. Het betreft de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' (2006), waarin Molenbeek is aangegeven als 'Zoekzone wonen'. Dit geeft aan dat het gebied 'ruimtelijke gereserveerd is voor de behoefte aan stedelijke functies'. Geconcludeerd kan worden dat Molenbeek als een geschikte locatie wordt gezien voor uitbreiding van het stedelijk gebied.
Het plangebied wordt ontsloten via de bestaande Elburgerweg. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de toename van het aantal verkeersbewegingen van de ontwikkeling Molenbeek verwerken. Het aspect verkeer is nader uitgewerkt in paragraaf 4.4.
Het voorliggend plan voldoet hiermee aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Omgevingsvisie & Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland zijn vanaf 18 oktober 2014 in werking. In de Omgevingsvisie wordt het ruimtelijk-maatschappelijk beleid uiteengezet, in de Omgevingsverordening wordt de juridische borging daarvan geregeld om de provinciale belangen veilig te stellen. Een eerste actualisatie van de Omgevingsverordening is gedeeltelijk vastgesteld op 8 juli 2015. Elke ontwikkeling in Gelderland heeft te maken met de bepalingen uit de Omgevingsverordening.
Voor het plangebied Molenbeek is een aantal artikelen relevant vanwege de ligging en een aantal vanwege de voorgenomen woningbouwontwikkeling. Voor Molenbeek geldt dat het ligt binnen de volgende gebieden:
Daarnaast is in Omgevingsverordening de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening doorvertaald. Dit is van belang bij het ontwikkelen van een nieuwe woonlocatie.
Planspecifiek
Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij
In de Omgevingsverordening is de ontwikkelingsruimte voor niet-grondgebonden veehouderij vastgelegd. In verwevingsgebied is nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven niet toegestaan. Uitbreiding is onder voorwaarden mogelijk. Voor het stedenbouwkundig plan Molenbeek zijn deze regels niet van belang, omdat geen nieuwvestiging of uitbreiding van veehouderijen wordt beoogd.
Overige gebieden glastuinbouw
Ook voor glastuinbouwbedrijven is de ontwikkelingsruimte in de Omgevingsverordening vastgelegd. Nieuwvestiging en hervestiging in overige gebieden glastuinbouw is niet toegestaan. Een uitbreiding met minder dan 20% kan eenmalig worden toegestaan. Omdat geen sprake is van glastuinbouwbedrijven in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het stedenbouwkundig plan Molenbeek.
Waardevol open gebied & nationaal landschap
Het gehele plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap De Veluwe. Het noordelijke gedeelte van het plangebied is daarnaast aangeduid als Waardevol open gebied. In de als waardevol open gebied aangeduide gebieden is de grootschalige openheid de belangrijkste kernkwaliteit van het landschap. Ten noorden van de nieuwe wijk Molenbeek (buiten het plangebied van dit bestemmingsplan) blijft dit open landschap gehandhaafd.
De kernkwaliteiten van de nationale landschappen zijn in bijlage 6 bij de Omgevingsverordening beschreven. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Randmeerkust Harderwijk – Elburg'. Beeldbepalend voor het Randmeergebied is de zichtbare overgang van de besloten stuwwalflanken naar de kust. Er liggen landschappelijke zones parallel aan de Randmeren, die een voor Nederland unieke landschappelijke gradiënt vormen. Van zuid naar noord zijn dit:
Het ontwerp van de wijk Molenbeek is ingebed in het landschap, waarbij de landschappelijke lijnen en bestaande landschappelijke elementen worden gerespecteerd. De genoemde kernkwaliteiten komen niet in het geding door de ontwikkeling.
Molenbiotoop
Het plangebied bevindt zich deels binnen de molenbiotoop van Molen De Duif (zie navolgende afbeelding). In bestemmingsplannen binnen de molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing en beplanting toegestaan, tenzij wordt aangetoond dat de nieuwe bebouwing/beplanting geen invloed heeft op het functioneren van de molen door middel van windvang.
In voorliggend plan is het beschermingsregime voor de molenbiotoop in de regels verwerkt, waardoor het functioneren van de molen gewaarborgd is.
Molenbiotopen Omgevingsverordening Gelderland
Kader voor woningbouwontwikkeling
In de omgevingsverordening is vastgelegd dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De locatie Molenbeek is opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma Gelderland 2010-2019 (KWP3). De voorgenomen ontwikkeling past binnen het afsprakenkader voor de regio Noord-Veluwe.
Regionale afstemming
In overleg met de provincie Gelderland (oktober 2015) is afgesproken om de harde woningbouwplannen terug te brengen naar de woningbehoefte. Onderdeel van deze afspraak is het faseren van het plan Molenbeek over een periode tot 2030. De realisatie van het complete plan Molenbeek wordt opgeknipt in twee gedeelten, waarbij het tweede gedeelte na 2024 wordt gestart. Dit is na de periode van de vigerende Kwantitatieve Opgave Wonen voor de regio Noord-Veluwe. Het woningbouwprogramma is daarmee meer in lijn met de binnenregionale verdeling, waarmee de provincie in juli 2015 heeft ingestemd. Onderhavig bestemmingsplan maakt de eerste fase van de ontwikkeling van Molenbeek mogelijk.
Conclusie planspecifiek
Gezien de hiervoor beschreven aspecten kan gesteld worden dat de ontwikkeling van Molenbeek-1 past binnen de uitgangspunten zoals die door de provincie worden gesteld.
De gemeentelijke Integrale Ruimtelijke Toekomstvisie Nunspeet 2015 (IRTV) is een gemeentelijke visie op de ruimtelijke toekomst van Nunspeet. Het beschrijft de visie ten aanzien van verschillende functies, zoals wonen, werken, toerisme, recreatie en natuur en voorzieningen. Daarnaast gaat het specifiek in op de kernen, het buitengebied en het centrumgebied van Nunspeet.
Kaart IRTV met Molenbeek als zoeklocatie wonen
De ambitie ten aanzien van wonen is om door middel van nieuwbouw, herstructurering en stedelijke vernieuwing voldoende mogelijkheden te bieden voor de doelgroepen, om hun specifieke carrières te kunnen doorlopen. Deze doelgroepen zijn jongeren en starters, ouderen en gezinnen. In eerste instantie wil men bouwen voor de eigen inwoners en in mindere mate voor instromers uit de regio en woningzoekende van buiten de regio.
Eén van de manieren om deze groepen te kunnen bedienen is het realiseren van woningbouw op uitbreidingslocaties. Een betere afstemming van het aanbod op de vraag in kwalitatieve zin en een stabiel bouwtempo, bespoedigen de lokale doorstroming op de woningmarkt. Het woningbouwprogramma voor Nunspeet moet daarbij deels worden gerealiseerd door uitbreidingslocaties. Molenbeek is hiervan de grootste uitbreidingslocatie en is ook op het kaartbeeld te zien.
Planspecifiek
Voorliggende planuitwerking van de eerste fase van Molenbeek voorziet in de ontwikkeling van circa 203 woningen. Het programma is divers en bestaat uit koop- en huurwoningen in verschillende prijsklassen. Met deze uitwerking kunnen de doelgroepen uit de toekomstvisie bediend worden. Naast deze kwalitatieve afstemming is eerder al de kwantitatieve afstemming geregeld zoals beschreven in paragraaf 3.2. Het plan sluit daarmee aan op de toekomstvisie van Nunspeet.
De woonvisie "Werken aan een duurzaam en vitaal Nunspeet" is vastgesteld op 23 oktober 2014 en voor het eerst herzien op 25 juni 2015. Voor de gemeente Nunspeet is de woonvisie een belangrijk beleidsdocument. Het geeft richting aan de woonontwikkeling van de gemeente en geeft een kwantitatieve en kwalitatieve inkleuring aan het wonen in de gemeente. Om van de woonvisie een effectief sturingsinstrument te maken, wordt een uitvoeringsagenda met daarin de belangrijkste acties voor de komende periode
opgenomen.
Dilemma's woningmarkt
De woonvisie biedt inzicht in de ontwikkelingen op het brede gebied van het wonen. Het geeft ook
een beeld van de effecten van beleid van de afgelopen jaren. Maar ook richt de visie zich op de
toekomst waar zich grote veranderingen aankondigen, in hoofdlijnen worden de volgende dilemma's benoemd:
Visie
De gemeente is verantwoordelijk voor de woonvisie en neemt op dit punt dan ook de regie. Daarom heeft de gemeente voor de ontwikkeling van die visie de kennis van de woningcorporatie, de maatschappelijke organisaties, de marktpartijen en de bewonersgroepen ingezet. In hoofdlijnen worden de volgende hoofdpunten benoemd:
Planspecifiek
Nieuwbouwplan Molenbeek draagt bij aan de uitvoering van de woonvisie. De ontwikkeling van circa 203 woningen met een divers programma van huur- en koop woningen voorziet in de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen. Met het plan wordt aanbod gecreëerd voor jongeren, er komen sociale huurwoningen bij en er is aandacht voor duurzaamheid. Daarnaast kan met de uitbreiding de huishoudensgroei worden opgevangen. Het plan is in lijn met de woonvisie van Nunspeet.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Molenbeek", vastgesteld op 31 augustus 2009. Het gebied heeft de bestemming "Wonen-Uit te werken". Daarnaast liggen er in het gebied:
Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het bestemmingsregime weer.
Uitsnede bestemmingsregime (Ruimtelijke plannen.nl)
In de directe nabijheid van het plangebied hebben zich reeds een aantal ontwikkelingen voorgedaan waarvoor een partiële herziening is opgesteld. Het betreft de volgende plannen:
Voorliggend plan voorziet in de uitwerking van het rood omlijnde deel van het totale gebied Molenbeek.
Binnen de bestemming "Wonen-Uit te werken" is woningbouw mogelijk. Voorliggend plan voldoet aan de doelstellingen zoals die in het moederplan worden gesteld aan de uitwerking.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Voor grote delen van het plangebied zijn bodemonderzoeken gedaan (zie bijlage 1). Deze onderzoeken geven een representatief beeld van de bodemkwaliteit in het plangebied. Sinds het uitvoeren van de onderzoeken is het grondgebruik van de percelen ongewijzigd. Wel blijft kadastraal perceel 4082 gehandhaafd als 'verdachte locatie', vanwege een licht verhoogde concentratie in het grondwater. Daarnaast worden twee risicolocaties (gesloopte schuur Wezenland en Wezenland 27) genoemd, waar in het verleden bebouwing aanwezig was en mogelijk asbest in de bodem kan worden aangetroffen. Om de aanwezigheid van asbest uit te sluiten wordt additioneel onderzoek geadviseerd. Voorafgaand aan de bouw op deze locaties zal dit onderzocht zijn. Gezien de beperkte omvang van deze onderzoekslocaties en de (financiële) omvang van dit woningbouwproject vormt de bodemkwaliteit bij het eventueel aantreffen van enige verontreiniging geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Vanuit de historie moet vermeld worden dat bij het bouwrijp maken van de gronden mogelijk op een enkele plek een vervuiling gevonden kan worden. Op basis van 'horen zeggen' moet het voor mogelijk worden gehouden dat oude sloten zijn opgevuld met vervuilt bodemmateriaal. Deze vervuiling zou dan komen van de oude verffabriek die hier vroeger was (Veluvine). In het veld zijn deze ophogingen niet meer zichtbaar noch geven luchtfoto's aanleiding (via verkleuringen in het gewas bijvoorbeeld) en er is verder geen concrete aanleiding te denken dat dit een signifcant probleem zou zijn. Een onderzoek in deze planfase zou dusdanig gedetailleerd moeten zijn dat het niet opweegt tegen de kosten. Bij bodemwerkzaamheden zal, als het zich inderdaad voordoet, het zeker naar voren komen. Op dat moment moet dan verder gekeken worden hoe daar mee omgegaan wordt. Gezien de vermoede beperkte omvang en de (financiële) omvang van dit woningbouwproject vormt de bodemkwaliteit bij het eventueel aantreffen van enige verontreiniging geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Gelet op het voorstaande is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van de bodemkwaliteit.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
In het plangebied worden circa 203 woningen gerealiseerd, waarmee ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit het initiatief van geringe omvang is ten opzichte van de benoemde grenswaarden (>1.500 huizen). Het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen aanwezig voor de realisatie van het plan.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai en wegverkeerslawaai. De geluidszone - industrie die hoort bij het bedrijfsgebied van Nestlé ligt over het zuidelijk deel van het plangebied. Hier zijn 2 woningen beoogd die binnen deze geluidszone - industrie zijn gelegen, voor het overige ligt de zone over een plandeel waar geen woningen mogelijk worden gemaakt. Voor de 2 woningen die wel liggen binnen de geluidszone, geldt dat dit geen probleem geeft onder de voorwaarde dat een hogere waarde is afgegeven. Hieraan zal worden voldaan. Vanuit industrielawaai zijn er daarmee geen belemmeringen voor de realisatie van woningen in het plangebied.
Het aspect wegverkeerslawaai is in een eerder stadium voor de locatie onderzocht (in het kader van uitwerkingsplan 2011). In het onderzoek (zie bijlage 2) is voor de nieuwe woningen die het dichtst bij de Elburgerweg liggen, een maximale geluidsbelasting van 47 dB berekend (inclusief de wettelijke aftrek van 5 dB ex artikel 110g Wet geluidhinder). Derhalve ligt de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Alle woningen in het uitwerkingsplan van 2011 voldeden aan de voorkeursgrenswaarde.
Aangezien het voorliggend uitwerkingsplan geen woningen op een kortere afstand van de Elburgerweg beoogd dan het uitwerkingsplan uit 2011, kunnen de resultaten van het onderzoek als representatief worden beschouwd voor dit uitwerkingsplan. De voorgestelde verkaveling van het plan Molenbeek te Nunspeet voldoet derhalve aan de grenswaarden zoals gesteld in de Wet geluidhinder, en is hiermee uitvoerbaar.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
In en rondom het plangebied ligt een aantal agrarische bedrijven die een (stank)hindercirkel om zich hebben. Op de bijgevoegde kaart staan ze aangegeven. De hindercirkels van bedrijven waarvan zeker is dat ze hun activiteiten beëindigen, zijn niet op de kaart gezet. Derhalve zijn nu drie stankcirkels op de kaart opgenomen.
Ligging stankcirkels agrarische bedrijven
De ruimtelijke inrichting van nieuwbouwplan Molenbeek krijgt een zodanige vorm dat het aangemerkt kan worden als een bebouwde kom in termen van de Wgv. De huidige geurnorm voor een geurgevoelig object in een bebouwde kom is 3 ouE/m3. Dit betekent dat de geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object niet meer dan 3 ouE/m3 mag bedragen. Er mag dus geen nieuwe planologische bestemming plaatsvinden die vestiging van een geurgevoelig object binnen de individuele geurcontouren van 3 ouE/m3 van de omliggende veehouderijen mogelijk maakt. De geurcontouren van 3 ouE/m3 van individuele veehouderijen zijn te zien op het kaartbeeld (het gele gebied is het plangebied van het 'moederplan' en dus groter dan het plangebied van onderhavig bestemmingsplan). De aangegeven geurcontouren vallen allemaal buiten het plangebied van dit uitwerkingsplan, binnen de aangegeven stankcirkels rondom agrarische bedrijvigheid is geen woningbouw gepland. Van belemmeringen voor de woningbouw zal daarom geen sprake zijn.
Voor wat betreft de achtergrondbelasting geeft de geurverordening aan in de toekomstige situatie het grootste gedeelte van het plangebied een ‘goed’ of ‘redelijk goed’ leefklimaat. Nabij de veehouderijen aan de Bovenweg wordt het leefklimaat ‘matig’. Dit is echter ruim buiten het plangebied van onderhavig uitwerkingsplan.
Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die een effect hebben op het woon- en leefklimaat van de toekomstige woonbuurt Molenbeek. Alle bedrijven die wel van belang zijn, liggen verder weg en hebben daardoor geen noemenswaardige impact op het gebied. Hierdoor kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en tevens zijn er geen bedrijven die in hun bedrijfsvoering worden belemmerd door de ontwikkeling. Vanuit het aspect milieuzonering is het plan uitvoerbaar.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Ten zuiden van het plangebied zijn de zuivelfabriek Nestlé en het zwembad (De Brake) gelegen.
In de zuivelfabriek Nestlé vindt de productie en de verpakking plaats van baby- en kindervoeding. Volgens het handboek 'Bedrijven en milieuzonering' valt het bedrijf in de categorie 'overige zuivelproductenfabrieken' (SBI-code: 1551, 5). Hierbij hoort een milieucategorie 4, met 300 m als grootste afstand voor de component geluid. Voor de overige categorieën, zoals gevaar, gelden afstanden van 50 m.
De provinciale risicokaart geeft aan dat op het terrein van het bedrijf Nestlé, een koel- of vriesinstallatie aanwezig is. In deze koel- en vriesinstallaties wordt ammoniak als koelmiddel gebruikt. Ammoniak is een koelmiddel, dat bij een ramp vrij kan komen als giftig gas.
Uitsnede risicokaart
De zoneringsafstanden voor het plaatsgebonden risico (PR) in 2010 vallen niet binnen het plangebied.
Ten aanzien van het groepsrisico is in oktober 2008 onderzoek verricht naar de bedrijven 'Nestlé Nederland B.V.' en het zwembad bij sportcentrum 'De Brake'. Hierbij zijn de mogelijk relevante risico's tegen het licht gehouden. Uit dit onderzoek blijkt dat gezien de uitgangspunten, activiteiten en mogelijke effecten, er geen belemmeringen zijn voor het ontwikkelen van plan Molenbeek. Er is geen sprake van een groepsrisico. Gezien de huidig geldende afstanden en de nieuwe afstanden valt het plangebied 'Molenbeek' buiten de risicocontouren van Nestlé en is een aanvullende verantwoording niet noodzakelijk.
Voor het sportcentrum De Brake worden enkele aanbevelingen gedaan. Bij implementatie en toepassen van de aanbevelingen wordt de interne veiligheid nog beter op orde gebracht en worden de eventuele kansen op en gevolgen van ongevallen die effecten hebben buiten de inrichting, tot een minimum beperkt.
Transportleiding
Aan de zuidzijde van het plangebied loopt een regionale aardgastransportleiding deels door het plangebied. Deze leiding heeft een werkdruk van 40 bar, een diameter van 300 mm en een wanddikte van 7,5 mm (12"- leiding). Rondom gastransportleidingen gelden bebouwingsvrije afstanden. In oktober 2008 is onderzoek verricht naar deze aardgasleiding. Uit de rapportage blijkt dat het Plaatsgebonden Risico 0 is. Het Groepsrisico is eveneens bepaald en valt ruim onder de oriënterende waarde. Dit is de grens waarboven mogelijk maatregelen nodig zijn en een afweging over het groepsrisico noodzakelijk is. De aanwezigheid van de leiding heeft dus geen consequenties voor de realisatie van plan Molenbeek. Wel worden enkele aandachtspunten meegegeven. Voor de leiding geldt namelijk de 'Belemmerde Strook' van 4 meter aan beide zijden van de leiding. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en), zijn diverse activiteiten in de Belemmerde Strook niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder. Deze strook is in het bestemmingsplan doorvertaald door hier een dubbelbestemming neer te leggen. Deze dubbelbestemming zal in dit plan worden overgenomen.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure.
Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.
Ook als de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (duidelijk) niet gehaald worden dient aandacht uit te gaan naar de milieugevolgen van een plan of project. Die aandacht naar de milieugevolgen heet dan 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Een m.e.r. kan ook nodig zijn als de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet de vormvrije m.e.r.
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst de ontwikkeling van circa 203 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van "een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen" uit bijlage D 11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan bevat die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' is in deze toelichting ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het projecten en de kenmerken van de potentiële effecten. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan volstaat met deze vormvrije m.e.r.-beoordeling. Eventuele gevolgen ten aanzien van ecologie worden nader beschreven in paragraaf 4.3.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Voorliggend plan wordt afgestemd met het waterschap Vallei en Veluwe.
Planspecifiek
Bodemopbouw
De bodem van het plangebied bestaat volgens de bodemkaart van Nederland uit Gooreerd- en
Beekeerdgronden, die opgebouwd zijn uit zwak tot sterk lemig fijn zand. Uit het veldwerk, dat gedaan is in het kader van het geohydrologisch onderzoek en advies (Molenbeek, Geohydrologisch onderzoek en advies, DHV: ON-A 20060052, augustus 2006), blijkt dat de bodem tot 4 meter beneden maaiveld bestaat uit goed doorlatend matig fijn tot grof zand. De doorlatendheden van de toplaag (tot 0,5 meter beneden maaiveld) variëren tussen de 1 m/dag en 3 m/dag. Deze toplaag heeft een hoog humusgehalte. Onder de toplaag bevinden zich goed doorlatende lagen met een doorlatendheid variërend van 3 m/dag – 8 m/dag. Dit betekent, dat de aanleg van infiltrerende voorzieningen, zoals wadi's mogelijk zijn.
Oppervlaktewater
Aan de westgrens van het plangebied en door de eerste fase het plangebied loopt van zuid naar noord een tweetal secundaire watergangen. Per 1 januari 2017 worden deze watergangen als B watergang aangemerkt. De overige watergangen hebben momenteel een tertiaire status en worden per 1 januari 2017 als C watergang aangeduid. De secundaire en tertiare watergangen zijn in de zomermaanden deels droogvallend.
Net buiten de plangrens loopt ten noorden van het plangebied de Molenbeek. De Molenbeek is permanent watervoerend en heeft de status van A watergang. Het behoudt deze status na 1 januari 2017.
Bij de aanleg van nieuw oppervlaktewater moet rekening worden gehouden met de lage grondwaterstanden in de zomer, waardoor de watergangen droogvallend zullen zijn. Het verhang in het maaiveld maakt dat in de watergangen voorzieningen aangebracht moeten worden om water vast te houden als deze voor waterberging aangewend willen worden.
Waterberging
Doorgaans moet er bij een toename aan verharding compensatie plaasvinden door de aanleg van waterberging. Conform het beleid van het waterschap moet minimaal 60 mm water per m² toename aan verharding worden geborgen. Dit is 60 l/m² ofwel 600 m³/ha. nieuwe verharding.
Het maaiveld is aflopend van het zuiden richting het noorden met een verval van +5,8 m NAP tot +4,0 m NAP . Hierbij dient bij het ontwerp en de locatie van waterbergende voorzieningen rekening gehouden te worden. Bij bovengrondse afvoer moet rekening worden gehouden met het maaiveldverloop. Het water dient onder vrij verval richting de waterberging te stromen. De maximale afstand waarover het water bovengronds afgevoerd kan worden naar een voorziening bedraagt circa 150 meter. Daarbij moeten bochten worden vermeden. Het minimale benodigde verhang voor bovengrondse afvoer bedraagt circa 1:300.
Een overzicht van het huidige maaiveldverloop is weergegeven in de figuur.
Hoogteverloop plangebied en omgeving
In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de afwatering en de infiltratie in het plangebied. Hemelwater van straten en daken wordt via greppels in het straatprofiel naar wadi's of greppels in de hoofd groenstructuur gevoerd waar het water infiltreert of bij hevige regenval afgevoerd wordt naar het retentiegebied aan de noordwest zijde van het plangebied.
Grondwaterstanden
De grondwaterstanden in het plangebied variëren van 0,2 tot 1,7 meter beneden het maaiveld. De hoge grondwaterstanden variëren daarbij van 0,2 tot 0,8 meter beneden het maaiveld en de lage grondwaterstanden van 0,7 tot 1,7 meter beneden het maaiveld.
Voor een goede afwatering zal het te bebouwen gebied incidenteel worden opgehoogd. Het Wezenlandpark en de westelijke nieuwe houtwal worden niet opgehoogd waardoor het water hier goed naartoe gevoerd kan worden. Beide groenstroken worden voorzien van een wadi of greppel van voldoende maat om het water van de wijk te infiltreren of af te voeren. De woonstraten worden aangelegd met een dakprofiel zodat de helft van het water in westelijke richting afstroomt en de andere helft in oostelijke richting afstroomt. Om de hoeveelheid water die afgevoerd wordt naar het retentiegebied te minimaliseren wordt waar mogelijk waterdoorlatende verharding toegepast.
Enkele straten en vrije kavels grenzen aan bestaande houtwallen of het landgoedbos rondom De Grote Bunte. Voor alle bestaande beplantingen geldt dat er afhankelijk van de kroondiameter enkele meters vrij van bebouwing en verhardingen wordt gehouden. Tussen bestaande beplantingen en op te hogen kavels is een greppel nodig om waterproblemen bij de beplantingen te voorkomen. Als het een vrije kavel betreft kan overwogen worden om de ruimte onder de bomen en de greppel mee uit te geven.
Riolering
Binnen het plangebied wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Dit betekent dat het schone hemelwater wordt afgekoppeld van het vuilwater dat via de vuilwaterriolering wordt afgevoerd richting de RWZI.
Conclusie planspecifiek
Gezien de hiervoor beschreven resultaten wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht ten aanzien van water. Gebiedseigen regenwater wordt gescheiden opgevangen en vertraagd afgevoerd. Voor het opvangen en vertraagd afvoeren zijn voldoende mogelijkheden in het plangebied aanwezig. Al het regenwater komt vervolgens terecht in het noordelijk van het plangebied geprojecteerde infiltratiegebied. Het plan is besproken met het Waterschap Vallei en Veluwe en zij zijn al langer op de hoogte van de planontwikkeling alhier. Later, bij de gedetailleerde civieltechnische uitwerking van dit plan, wordt het Waterschap uiteraard weer betrokken. Het aspect water staat daarmee niet aan uitvoering in de weg.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Natura2000-gebieden
Het plangebied is niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is "Veluwe". Dit gebied bevindt zich op een afstand van circa 1,0 kilometer ten zuiden van het plangebied. Tevens bevindt het Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren" zich op een afstand van circa 2,4 kilometer ten noorden van het plangebied. Beide gebieden zijn zowel aangewezen als Habitatrichtlijn- als Vogelrichtlijngebied. Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden voor de ontwikkeling van Molenbeek, alsook de ruime afstanden tot de Natura 2000-gebieden zijn negatieve effecten van verstoringsfactoren (zoals trillingen, geluid en licht) uit te sluiten.
Gelders NatuurNetwerk (voorheen EHS)
Er is geen Gelders Natuurnetwerk in de directe nabijheid van het plangebied gelegen (zie kaartbeeld). Het beoogde initiatief heeft vooralsnog geen effecten op de instandhouding van het GNN.
Uitsnede GNN (omgevingsverordening juli 2015)
Om te onderzoeken of er zich in of in de nabijheid van het plangebied (leefgebieden van) beschermde soorten in gevaar komen door de ontwikkeling, zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn in het kader van voorgaande procedures uitgevoerd.
Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat in delen van het plangebied een leefgebied aanwezig is voor vleermuizen. Voor deze dieren geldt dat via mitigerende maatregelen goed voorzien kan worden in het voorkomen van negatieve effecten. Een van die maatregelen is het bouwen van een vleermuistoren. De vleermuistoren heeft een omvang van twee bij twee meter en ruim 4,5 meter hoog. Deze krijgt een locatie aan de oostzijde van het park Wezenland. Dit punt ligt strategisch op een kruispunt van routes door de buurt en naar hun fourageergebied ten noorden daarvan. De houtwallen en in lijn geplante bomen begeleiden de vleermuizen van en naar de toren. Bij de exacte locatiebepaling zal onder meer rekening worden gehouden met de aanwezigheid van opgaande beplanting (schaduwwerking) en openbare straatverlichting. Daarnaast zullen speciaal voor vleermuizen ontwikkelde vleermuisstenen worden ingemetseld in de nieuw te bouwen woningen.
In de uitgevoerde onderzoeken is tevens aangegeven dat er een verlaten nestlocatie van een steenuil aanwezig was. Dit betrof echter een locatie die in het onderhavig bestemmingsplan buiten het plangebied is gelegen (en waar inmiddels ook geen ontwikkelingen zijn voorzien). Wel worden vooral buiten het plangebied diverse maatregelen genomen die van belang zijn om het leefgebied van het leefgebied van de steenuil te versterken. Zo worden de agrarische gronden aan de noordzijde van het plangebied Molenbeek opgewaardeerd ten gunste van de steenuil, krijgen de oevers van de Molenbeek een meer natuurlijke en diverse inrichting en wordt door een extensiever beheer gestreefd naar kruidenrijke en prooirijke graslanden. Dit kan worden gerealiseerd door de percelen niet meer te bemesten en minder frequent te maaien. In het opwaarderingsgebied zijn geen geschikte natuurlijke nestplaatsen aanwezig. Hier zullen minimaal twee nestkasten worden opgehangen. De precieze locaties worden in een latere fase door een terzakekundige bepaald. Mocht in de nabije toekomst de steenuil zich in of nabij het plangebied willen vestigen, dan zijn de voorwaarden daar zeer geschikt voor.
Voor de overige diersoorten kan gesteld worden dat er geen verbodsbepalingen worden overtreden, als er buiten het broedseizoen wordt gewerkt of als er per deelontwikkeling voor het broedseizoen wordt begonnen en de werkzaamheden continu voortduren. Bij de tweede optie zal in ieder geval het te verwijderen opgaand groen buiten het broedseizoen zijn verwijderd. Als de werkzaamheden voor het broedseizoen worden gestart en continu voortduren, zullen broedvogels een rustiger broedplaats (op enige afstand) zoeken en niet door de werkzaamheden worden gestoord. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Flora- en faunawet geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten wordt dit uitwerkingsplan ten aanzien van flora en fauna uitvoerbaar geacht.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plan takt met de hoofdontsluiting direct aan op de bestaande rotonde aan de Elburgerweg. In de huidige situatie is de landweg het Wezenland ook al aangesloten op de rotonde. De nieuwe hoofdontsluiting van de wijk neemt deze aansluiting over, waarna het Wezenland voor autoverkeer afgewaardeerd wordt.
Conform het CROW levert een woonwijk van 203 woningen de volgende verkeersgeneratie op:
rijwoningen huur aantal: 42 verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk): 223
rijwoningen koop aantal: 81 verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk): 608
twee-onder-één-kap aantal: 48 verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk): 394
vrijstaand aantal: 32 verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk): 275
Het totaal aantal verkeersbewegingen bedraagt hiermee 1500. De Elburgerweg is een doorgaande provinciale weg, die voldoende capaciteit biedt voor de toename aan verkeersbewegingen. Tevens biedt de in aanleg zijnde oostelijke Rondweg (langs het bedrijventerrein De Kolk) een snelle ontsluiting richting de A28. Zo ontstaat er nauwelijks extra verkeersdruk op de bestaande wegen in de kom van Nunspeet.
In het kader van het opstellen van het verkavelingsplan is een parkeerbalans opgesteld. Hierna is dit in tabelvorm opgenomen. De benodigde parkeerplaatsen zijn opgenomen in de verkaveling.
(bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)
Gezien de hiervoor beschreven aspecten is dit plan uitvoerbaar ten aanzien van verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Het groeiende besef dat de toenemende ruimtelijke ontwikkelingen - en de bodemingrepen die daarmee gepaard gaan - op termijn het bodemarchief vernietigen, heeft in 1992 geleid tot de Conventie van Valletta (Verdrag van Malta). In dit Europese verdrag is vastgelegd dat het archeologisch erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter beschermd moet worden.Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd.
In Nederland is het verdrag van Malta geïmplementeerd met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze wet is op 1 september 2007 van kracht geworden. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het stedenbouwkundig plan wordt ingepast in de bestaande historische landschappelijke structuur. Nabij het plangebied ligt historische boerderij 't Hoeveke aan de Wezenland (rijksmonument). Rond deze historische boerderij zijn de houtwallen nog in tact. Daarnaast ligt het voormalige landhuis van De Grote Bunte (gemeentelijk monument) nabij het plangebied. Deze bebouwing zal niet aangetast worden door de woonwijk Molenbeek, er wordt voldoende afstand bewaard tussen de bestaande en nieuwe bebouwing en het landgoed. Beide monumenten maken geen deel uit van de planontwikkeling. Met de uitvoering van het plan komen geen cultuurhistorisch waardevolle aspecten in in het geding.
Archeologie
In februari 2007 is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd, om vast te stellen of zich archeologische waarden in de bodem (kunnen) bevinden. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport 'Molenbeek te Nunspeet, gemeente Nunspeet' (rapportnummer V241). In het onderstaande is alleen de conclusie overgenomen. Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 3.
Het plangebied ligt volgens de IKAW-kaart in een gebied met een deels lage en deels middelhoge verwachting op archeologische waarden. Het booronderzoek toonde aan dat het oorspronkelijke archeologische landschap voor het grootste gedeelte verstoord was. Er behoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Wel dienen eventuele vondsten bij bouwwerkzaamheden gemeld te worden. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Exploitatieovereenkomst
Om het verhaal van eventuele kosten voor de gemeente zeker te stellen, zijn er tussen ontwikkelende partijen en de gemeente anterieure overeenkomsten opgesteld waarin afspraken zijn opgenomen met betrekking tot het verhaal van de in artikel 6.2.3 en 6.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening genoemde kosten. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het uitwerkingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het uitwerkingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Binnen elk deelgebied worden enkele woningen méér toegestaan dan nu beoogd. Dit dient ook om in te kunnen spelen op mogelijke veranderingen in de markt. De typologie als vastgelegd mag evenwel niet anders worden zodat de stedenbouwkundige kwaliteit, zeker bij het open gebied, niet wezenlijk anders kan worden. Mede daarom is het toegelaten aantal woningen maar beperkt groter dan beoogd in het stedenbouwkundige plan dat model staat voor dit uitwerkingsplan. Onderstaande afbeelding geeft de gebieden zoals die op de verbeelding is weergegeven weer.
Voor enkele kavels in het plangebied is een tweezijdige oriëntatie van de woning erg belangrijk. Het zijn enkele hoekkavels waarbij die kavels ook nog op beeldbepalende hoeken zijn gelegen. De tweezijdige oriëntatie volgt uit het BKP en krijgt daarbij een doorvertaling naar de architectuur wat via de Woningwet (Welstandstoezicht) wordt geborgd. Dat wordt ook doorvertaald in de bouwbepalingen in de regels van dti plan, en dan met name voor de bijbehorende bouwwerken: op deze bijzondere kavels geldt dat bijbehorende bouwwerken zowel achter de voorgevel moeten liggen (op ten minste 1 m achter de voorgevel) én ook in, of achter, een tweede lijn moeten liggen. Dit tweede lijn is de gevellijn. Afwijken van deze eis is mogelijk: maar dan wordt per situatie goed gekeken naar het beoogde plan, de omgeving en de architectuur.
Om het realiseren van de vanwege de dorpse uitstraling gewenste hagen te waarborgen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
De noemenswaardige bijzonderheden van dit plan zijn de aanwezigheid van een geluidzone - industrie (zeer beperkt van invloed op het plan) en de vrijwaringszone - molenbiotoop, die de windvang van molen De Duif waarborgt.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is afgestemd met de provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.
Omdat de beschreven planontwikkeling bekend is in de directe omgeving, en feitelijk in heel Nunspeet, is er voor gekozen geen formele inspraak meer te houden.
In bijlage 5 wordt verslag gedaan van de ingekomen zienswijzen en de wijzigingen welke bij vaststelling zijn aangebracht.