direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groeperweg 9
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Groeperweg 9 te Renswoude (hierna: de locatie) wordt een rundvee- en paardenhouderij geëxploiteerd. De eigenaar is voornemens de paardenhouderij verder uit te breiden met een binnenrijhal en paddocks (een deel van het grasland dat wordt gebruikt om paarden uit te laten lopen). Voor deze uitbreiding (hierna: het project) is een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk.

Voornoemd voornemen is de aanleiding voor het opstellen van dit wijzigingsplan ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak. Burgemeester en wethouders van Renswoude hebben bij brief van 9 oktober 2012, kenmerk 115848, aangegeven hier mogelijkheden voor te zien. Uit dit wijzigingsplan zal dan moeten blijken dat uitvoering van het project aan bepaalde voorwaarden voldoet.

Daarnaast is ambtshalve verzocht om een aantal parkeerplaatsen en de opslag voor vaste mest binnen het bouwvlak te brengen.

1.2 Noodzaak vergroting bouwvlak

De paardenhouderij op de locatie is onder andere gericht is op het africhten en trainen van paarden.

De noodzaak van een binnenrijhal voor het africhten en trainen van paarden is onmiskenbaar en een algemeen aanvaard gegeven. Immers, door het realiseren van deze hal kunnen deze activiteiten ook bij slecht weer worden verricht. Hiermee is continuïteit geborgd. Gebruik maken van een rijhal bij derden is geen reële optie, omdat het vervoer van de paarden naar een andere locatie veel tijd vergt en duur is. Bovendien is de rijhal ook noodzakelijk om de huidige bedrijfsvoering (kwalitatief) te verbeteren en te kunnen doorgroeien naar een volwaardige paardenhouderij met voldoende perspectief voor de toekomst.

De noodzaak voor de paddocks is gelegen in het feit, dat de paarden na africhting en training in de rijhal buiten kunnen uitlopen alvorens ze weer op stal gaan. De paddocks zijn dan ook een onmisbaar onderdeel van de paardenhouderij.

Zowel de parkeerplaatsen als de opslag van vaste mest zijn noodzakelijk voor de uitoefening van de rundvee- en paardenhouderij. Daarnaast zijn de parkeerplaatsen noodzakelijk voor de de minicamping en de bed & breakfast.

1.3 Procedure

In de regels behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied 2010 gemeente Renswoude (hierna: het bestemmingsplan) is op grond van artikel 3.6, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak. Hiervoor is een wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure noodzakelijk. Op grond van artikel 3.9a, eerste lid, van de Wro is hierop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing: de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Met dit wijzigingsplan wordt beoogd de gewenste vergroting van het bouwvlak te realiseren.

1.4 Het plangebied

De locatie waarop dit wijzigingsplan zich richt, is gelegen in het buitengebied van Renswoude, zuidwestelijk van het dorp zelf. Ten zuiden wordt de locatie begrensd door de Groeperweg en ten westen door de Grote Fliertsedijk en een perceel met een woonbestemming. Ten noorden en ten oosten grenst de locatie aan percelen met een agrarische bestemming. Voor de ligging en begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de afbeeldingen in paragraaf 2.1.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een (feitelijke en planologische) beschrijving van de locatie.

Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het project.

Hoofdstuk 4 gaat in op de vergroting van het bouwvlak en de voorwaarden die hieraan zijn gesteld, afgerond met een conclusie.

Hoofdstuk 5 gaat in op de milieutechnische haalbaarheid van het project, eveneens afgerond met een conclusie.

Hoofdstuk 2 Beschrijving locatie

2.1 Feitelijke situatie

De locatie betreft het perceel Groeperweg 9 te Renswoude, kadastraal bekend gemeente Renswoude, sectie G, nummer 1187. Een kadastrale kaart van de locatie is als bijlage 1 bijgevoegd.

Op de locatie wordt een rundvee- en paardenhouderij geëxploiteerd, alsmede een minicamping en een bed & breakfast.

Het in 2012 gemelde veebestand bedraagt 40 stuks rundvee en 27 paarden. De dieren worden in twee dierenverblijven gehouden. Voor een derde dierenverblijf is in 2012 een omgevingsvergunning verleend. De realisatie hiervan is aanstaande.

Voor het africhten en trainen van paarden is een buitenrijbak aanwezig, alsmede paddocks.

De minicamping biedt plaats aan 25 kampeermiddelen. Verder zijn er vier kamers voor bed & breakfast. Ten behoeve van de minicamping en bed & breakfast zijn sanitaire ruimten aanwezig, alsmede parkeerplaatsen.

Afbeelding 1 geeft inzicht in de ligging van de locatie ten opzichte van de omgeving.

Afbeelding 2 geeft een beeld van het gebied waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0001.png" Afbeelding 1. Ligging locatie ten opzichte van de omgeving (bron:Bing maps).

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0002.png"
Afbeelding 2. plangebied (bron:Bing maps).

2.2 Planologische situatie

Op grond van het bestemmingplan geldt voor de locatie de bestemming Agrarisch. Als afbeelding 3 is een uitsnede van de bij het plan behorende verbeelding weergegeven. De bij de bestemming behorende planregels staan in artikel 3 van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0004.png"

Afbeelding 3. Bestemming locatie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

Hoofdstuk 3 Beschrijving project

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het project.

Het project komt overeen met een uitbreiding van de feitelijke situatie met een binnenrijhal en paddocks. Zoals reeds is aangegeven, is deze uitbreiding noodzakelijk om te kunnen door-groeien naar een (kwalitatief) volwaardige paardenhouderij met voldoende perspectief voor de toekomst.

Daarnaast ziet het project op het binnen het bouwvlak brengen van een aantal parkeerplaatsen en de opslag van vaste mest.

Afbeelding 4 geeft een beeld van de delen van de locatie waarop het project ziet. Deze delen zijn rood gearceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0005.png"

Afbeelding 4.Delen van de locatie waarop het project ziet.

De binnenrijhal, de paddocks en de opslag van vaste mest moeten op grond van respectievelijk de artikelen 1.19 en 1.32 van het bestemmingsplan als een bedrijfsgebouw en bouwwerken worden aangemerkt. Op grond van artikel 3.2.1, sub a, van het bestemmings-plan mogen bedrijfsgebouwen en bouwwerken alleen binnen het bouwvlak worden gerea-liseerd. Ter plaatse van de gesitueerde binnenrijhal, paddocks en opslag van vaste mest is echter geen bouwvlak, zodat hiervoor een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is.


De afbeeldingen 5 en 6 geven de maatvoeringen weer van de binnenrijhal en de paddocks.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0006.png"

Afbeelding 5.Maatvoering binnenrijhal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0007.png"

Afbeelding 6.Maatvoering paddocks.

Hoofdstuk 4 Vergroting van het bouwvlak

Artikel 3.7.3 van het bestemmingsplan bieden burgemeester en wethouders de bevoegdheid tot het vergroten van het bouwvlak, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In dit hoofdstuk worden deze voorwaarden beschreven en wordt het project hieraan getoetst.

4.1 Volwaardig agrarisch bedrijf en een doelmatige agrarische bedrijfsvoering

In artikel 1.92 van het bestemmingsplan is een definitie van een volwaardig agrarisch bedrijf opgenomen: een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, de aard van de gewassen, de hoeveelheid grond en de inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.


Op de locatie wordt (onder andere) een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Er worden runderen en paarden gehouden (graasdieren) . Om de volwaardigheid te bepalen, zijn de Nederlandse grootte-eenheden (hierna: nge) als maatstaf genomen voor de bedrijfsomvang. De berekening van de bedrijfsomvang is als bijlage 2 bijgevoegd. Uit deze berekening blijkt de omvang 36,8 nge te zijn. Om te beoordelen of er bij deze omvang sprake is van ten minste één volwaardige arbeidskracht, is gebruik gemaakt van de tabel van het Landbouw Economisch Instituut met daarin opgenomen de bedrijfsomvang (uitgedrukt in nge) per volwaardige arbeidskracht. Deze tabel is op de volgende pagina te zien. Hieruit kan worden afgeleid dat het agrarisch bedrijf in de klasse tot 40 nge valt en dat in geval van een graasdierbedrijf de omvang minimaal 30 nge moet hebben voor een volwaardige arbeidskracht. Hieraan wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0008.png"

Een doelmatige agrarische bedrijfsvoering kan als volgt worden omschreven: het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnisch correcte wijze uitvoeren van de bedrijfsprocessen van een bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen.

De vergroting van het bouwvlak is ten behoeve van het deel van het bedrijf met de grootste omvang, te weten de paardenhouderij. Om dit gedeelte op een doelmatige wijze te exploiteren, is in 2012 een buitenrijbak aangelegd en zijn paddocks gerealiseerd. Om de rijbak in de toekomst nog doelmatiger te kunnen gebruiken, zeker in natte en koude perioden, is een binnenrijhal zeer gewenst.

Opgemerkt wordt dat in hoofdzaak sprake is van een paardenhouderij dat gericht is op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden en de in- en verkoop van paarden. Daarnaast is er echter ook in beperkte mate sprake van het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden en het trainen van de eigen gefokte paarden. Er is in ieder geval geen sprake van (het omvormen naar) een manege.


1 Het aantal dieren is afgeleid van de melding Besluit landbouw milieubeheer die in 2012 is gedaan.

2 Voor de berekening is gebruik gemaakt van de rekenmodule van het Landbouw Economisch Instituut.

4.2 Oppervlakte van het bouwvlak

Op grond van het bestemmingsplan is de oppervlakte van het bouwvlak voor de locatie circa 0,30 hectare. Deze oppervlakte mag tot maximaal 1,5 hectare worden vergroot.

Dit wijzigingsplan ziet op een vergroting van het bestaande bouwvlak met circa 0,58 hectare, waardoor de totale oppervlakte na wijziging circa 0,88 hectare bedraagt. Op grond van artikel 3.7.3, sub b, van het bestemmingsplan is deze oppervlakte toegestaan.


Afbeelding 7 geeft het bestaande bouwvlak weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0009.png"
Afbeelding 7 Bestaand bouwvlak

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0010.png"

Afbeelding 8. Voorgestelde vergroting bouwvlak

4.3 Waterhuishouding en -kwaliteit

Om de mogelijke (onevenredige) aantasting van de waterhuishouding- en kwaliteit te beoordelen, is een zogeheten watertoets uitgevoerd. Het doel van de watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen.

Het resultaat van de watertoets is als bijlage 3 bijgevoegd. De uitkomst is dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen) liggen, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat het project geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap Vallei en Eem en Veluwe voor dit wijzigingsplan een positief wateradvies gegeven.

4.4 Landschapsstructuur / landschappelijke inpassing

De aanwezige beplanting op de locatie vormt het bestaand landschappelijk kader. Deze beplanting bestaat grotendeels uit inlandse elzen.

Voor de landschappelijke inpassing van de binnenrijhal ligt het voor de hand om aansluiting te zoeken bij de bestaande (structuur van de) beplanting. Voorgesteld wordt om aan de langszijde van de rijhal een rij met inlandse elzen te planten. Aanvullend hierop is te overwegen om dit ook te doen op een deel van de noordelijke perceelsgrens.


Afbeelding 9 geeft een beeld van de wijze waarop de landschappelijke inpassing kan worden ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0011.png"

Afbeelding 9.Landschappelijke inpassing binnenrijhal

4.5 Gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden naastgelegen percelen

Een deel van de locatie waarop het project ziet, grenst aan de percelen Groeperweg 7 en 5 en Grote Fliertsedijk 4. Zie afbeelding 10. Dit deel houdt verband met de binnenrijhal en de paddocks.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0012.png"

Afbeelding 10. Plangebied in relatie tot omliggende percelen (bron: Bing maps).

Een binnenrijhal is geen dierenverblijf in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. In zoverre hoeft voor geurhinder niet te worden gevreesd. Desondanks is het wenselijk dat sprake is van een verantwoorde inpassing in de fysieke omgeving, zodanig dat naastgelegen percelen niet in hun gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. De VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering", beter bekend als het 'Groene Boekje', is hét instrument hiervoor. Door toepassing te geven aan de richtafstanden die in het boekje staan, worden (milieu)belastende activiteiten en gevoelige functies op elkaar afgestemd. Voor de binnenrijhal is aansluiting gezocht bij de grootste afstand die in het boekje wordt toegekend aan een manege, te weten 50 meter. Dit houdt in dat het realiseren van de overkapping op minimaal 50 meter afstand van in de omgeving gelegen gevoelige functies, zoals woningen, moet plaatsvinden.


De paddocks kunnen worden beschouwd als onderdeel van het weiland dat wordt gebruikt om paarden uit te laten lopen. In het boekje zijn hiervoor geen afstanden opgenomen. Niettemin is het verstandig om voor het gebruik van paddocks een minimale afstand van 25 meter tot gevoelige functies te hanteren ter voorkoming van hinder van algemene aard.


Hieronder worden de omliggende percelen beoordeeld.


Groeperweg 7

Het perceel is bestemd als Wonen. Op het perceel is een woning met twee bijgebouwen aanwezig. Gezien de bestemming mag het perceel worden gebruikt voor wonen, alsmede de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep, kleinschalige activiteiten en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals een erf.

De afstand van de woning tot de paddocks bedraagt 25 meter en tot de buitenrijbak 50 meter. Deze laatste afstand is opgenomen in artikel 3.3.4, sub h, van het bestemmingsplan en kan ook, gezien het 'Groene boekje', als maatvoering worden gebruikt voor het in de nabije toekomst realiseren van de binnenrijhal. Gesteld kan worden dat met inachtneming van genoemde afstanden geen sprake hoeft te zijn van een beperking van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het perceel Groeperweg 7.


Groeperweg 5

Het perceel is bestemd als Agrarisch. Op het perceel is een woning met bedrijfsgebouwen aanwezig. Gezien de bestemming mag het perceel worden gebruikt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, alsmede wonen ten behoeve van het bedrijf en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals een erf.

De paddocks en de binnenrijhal vormen geen beperking voor de exploitatie van het agrarisch bedrijf.

De afstand van de woning tot de paddocks bedraagt 30 meter en tot de buitenrijbak meer dan 75 meter. Gesteld kan worden dat met inachtneming van genoemde afstanden geen sprake hoeft te zijn van een beperking van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het perceel Groeperweg 5 voor zover het wonen betreft.


Grote Fliertsedijk 4

Het perceel is bestemd als Agrarisch. Op het perceel is een woning met bedrijfsgebouwen aanwezig. Gezien de bestemming mag het perceel worden gebruikt voor een intensieve veehouderij, alsmede wonen ten behoeve van het bedrijf en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals een erf.

De paddocks en de binnenrijhal vormen geen beperking voor de exploitatie van de intensieve veehouderij.

De afstand van de woning tot de paddocks en tot de buitenrijbak bedraagt meer dan 75 meter. Gesteld kan worden dat met inachtneming van genoemde afstanden geen sprake hoeft te zijn van een beperking van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het perceel Grote Fliertsedijk 4 voor zover het wonen betreft.

Een ander deel van de locatie waarop het project ziet, grenst aan het perceel Groeperweg 11. Zie afbeelding 11. Dit deel houdt verband met de opslag van vaste mest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.WZ2014Groep9-ow01_0013.png"

Afbeelding 11. Plangebied in relatie tot het perceel Groeperweg 11 (bron: Bing maps).

Voor de opslag van vaste mest zijn milieuregels opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Artikel 3.46, eerste lid, van dit besluit bepaalt dat een minimale afstand van 50 meter tot een geurgevoelig object moet worden aangehouden.


Groeperweg 11


Het perceel is bestemd als Agrarisch. Op het perceel is een woning met bedrijfsgebouwen aanwezig. Gezien de bestemming mag het perceel worden gebruikt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, alsmede wonen ten behoeve van het bedrijf en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals een erf.

De afstand van de woning tot de opslag van vaste mest, uitgaande van de situering zoals deze op de afbeeldingen 4 en 8 is aangegeven, bedraagt 50 meter. Gesteld kan worden dat met inachtneming van genoemde afstand geen sprake hoeft te zijn van een beperking van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor het perceel Groeperweg 11 voor zover het wonen betreft.

4.6 Conclusie

Gezien de paragrafen 4.1 tot en met 4.5 kan worden gesteld dat aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische toelaatbaarheid

Gezien het gestelde in het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in dit wijzigingsplan inzicht te geven in de milieutechnische toelaatbaarheid van de gewenste vergroting van het bouwvlak. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan, meer in het bijzonder op de gevolgen van het realiseren van het project voor het milieu.

5.1 Geluid

De binnenrijhal en paddocks zijn niet aan te merken als geluidsgevoelige bestemmingen, waardoor het aspect geluid niet aan de orde is en verder buiten de beoordeling kan blijven

5.2 Luchtkwaliteit

Het gebruik van de binnenrijhal en paddocks draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging en leidt derhalve niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit.

Daarnaast zijn de binnenrijhal en paddocks niet aan te merken als bestemmingen die gevoelig zijn voor een eventueel verminderde luchtkwaliteit (vanwege blootstelling).

5.3 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) moet bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er moet bij het plaatsvinden van een incident worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.


Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn met name bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen).


Inrichtingen

Gezien de risicokaart van de provincie Utrecht zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen zogeheten Bevi-inrichtingen aanwezig.


Transport via weg, water en spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.


Transport via buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld aardgas.

5.4 Bodem

Het uitgangspunt voor wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van de binnenrijhal en de paddocks.

Het plangebied is tot nu toe altijd gebruikt ten behoeve van het agrarische bedrijf, veelal als weidegrond. Gelet hierop is er op voorhand geen reden te veronderstellen dat het plangebied niet geschikt is voor het realiseren van een binnenrijhal en paddocks en het gebruik hiervan.

5.5 Milieuzonering

In paragraaf 4.5 is aan dit aspect reeds aandacht besteed.

5.6 Water

In paragraaf 4.3 is aan dit aspect reeds aandacht besteed. Aanvullend heeft het waterschap geadviseerd het dakwater van de rijhal oppervlakkig laten afstromen en uit laten komen op de schouwwatergang.

5.7 Ecologie

Bij het aspect ecologie wordt onderscheid gemaakt tussen gebieds- en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied, een beschermd natuurmonument, de EHS of enig ander aangewezen gebied. Daarnaast is het niet de verwachting dat het gebruik van de binnenrijhal en de paddocks leidt tot significant negatieve effecten op genoemde gebieden.


Soortenbescherming

Het plangebied is tot nu toe altijd gebruikt ten behoeve van het agrarische bedrijf, veelal als weidegrond. Voor het realiseren van de binnenrijhal en de paddocks is het niet nodig dat bossages, bomen of andere groenelementen worden verwijderd. Er hoeven ook geen watergangen te worden gedempt. Naar verwachting zullen er dan ook geen vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten verloren gaan.

5.8 Archeologie

Ten behoeve van de bescherming van mogelijke archeologische waarden zijn in het bestemmingplan de dubbelbestemmingen 'Waarde-archeologie-2' en 'Waarde-archeologie-3' opgenomen. Deze bestemmingen gelden echter niet voor het plangebied. Dit houdt in dat het aspect archeologie verder buiten de beoordeling kan blijven.

5.9 Conclusie

Gezien de paragrafen 5.1 tot en met 5.8 kan worden gesteld dat het realiseren van het project uit milieutechnisch oogpunt toelaatbaar is.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Wettelijk is ook geregeld dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de ROstaandaarden 2012. De RO Standaarden bestaan uit wettelijk verplichte standaarden en toelichtingen op deze standaarden (praktijkrichtlijnen en werkafspraken). Hierdoor worden uniforme bestemmingsplannen gerealiseerd, die gelijkwaardig zijn en op dezelfde wijze raadpleegbaar via Ruimtelijke Plannen

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

6.2 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 omschrijvingen gegeven. Deze worden overgenomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP2012 richtlijnen gegeven.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Bestemming 'Wonen'

De drie nieuwe bouwpercelen vallen onder de woonbestemming. De hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak opgericht, daarbuiten zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. Per bouwvlak is de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte aangeduid.

Onder de bestemming wonen valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving. Bedrijfsactiviteiten aan huis en mantelzorg zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via een afwijking (omgevingsvergunning).

6.3.2 Bestemming 'Tuin'

De voor- en zijtuinen van burgerwoningen krijgen de bestemming 'Tuin'. Hier zijn, behoudens erkers, geen bijbehorende bouwwerken toegestaan. Het oprichten van erfafscheidingen is wel toegestaan.

6.4 Aanvullende aspecten

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

6.4.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, geldt een aantal algemene bouwregels. Ook is voorzien in een regeling ten aanzien van ondergronds bouwen.

6.4.3 Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Aangegeven wordt van welke regel met een omgevingsvergunning afgeweken kan worden en waarvoor.

6.4.4 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om meerdere bestemmingen te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven

6.4.5 Algemene procedureregels

In deze bepaling wordt aangegeven welke procedures moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 van de Wro is aangegeven, dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit moet onder andere als er sprake is van de bouw van één of meer woningen, zoals in voorliggend plan het geval. Als de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn, kan de gemeenteraad echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Het oprichten van 3 woningen aan het Oosteinde ongenummerd in Scherpenzeel betreft een particulier initiatief. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd middels het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak (maatschappelijke uitvoerbaarheid)

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 18 december 2013 t/m 28 januari 2014 ter inzage gelegen. Voor de ingediende reacties wordt verwezen naar bijgevoegde inspraaknota. De reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.

Ook heeft in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg met provincie en waterschap plaatsgevonden. Voor de resultaten hiervan wordt verwezen naar genoemde inspraaknota.