direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noord 2.0
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan opgenomen. In dit hoofdstuk staat ook de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

Aan de Dasselaarstraat in het noorden van de kern Hilversum bevinden zich zes appartementengebouwen met in totaal 138 woningen. De appartementengebouwen stammen uit de jaren '50 en voldoen niet maar aan de eisen van de huidige tijd. Om die reden heeft de eigenaar en beheerder van de woningen het voornemen om het plangebied te herontwikkelen. De huidige appartementengebouwen worden gesloopt en hiervoor in de plaats worden vijf nieuwe appartementengebouwen gerealiseerd ten behoeve van maximaal 166 woningen.

Om deze ontwikkeling toch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Doelstelling

Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Het bestemmingsplan dient een toetsingskader op te leveren voor ontwikkelingen en tevens voor alle betrokkenen.

Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter, dat wil zeggen dat in het bestemmingsplan de planologische en juridische kaders worden vastgelegd waarbinnen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk zijn.

1.3 Functie van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Noord 2.0' regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een of meer verbeeldingen (kaarten), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.

Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk is al ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3-5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie, regio en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. Per planaspect wordt hierbij gemotiveerd aangegeven wat er komt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak en het ambtelijk overleg, en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken en ook de 'watertoets' zijn als bijlage opgenomen.

Hoofdstuk 2 Begrenzing plangebied en vigerende bestemmingsplannen

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het noorden van de wijk Hilversum Noord. Op korte afstand van het plangebied ligt de Westerheide, de spoorlijn Hilversum - Bussum en de N524. Het plangebied wordt begrensd door de Erfgooiersstraat in het noorden, de Verschurestraat in het zuiden, de spoorlijn Hilversum - Bussum in het westen en twee appartementengebouwen aan de Erfgooiersstraat en de Verschurestraat in het oosten. Het plangebied word doorsneden door de Van Dijkstraat.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

2.2 Vigerende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan 'Noord' is vastgesteld op 21 april 2010 en onherroepelijk geworden op 22 juli 2010. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode arcering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0003.png" Uitsnede geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan kent ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen - 2'.

De nieuw te realiseren appartementengebouwen zijn deels geprojecteerd binnen de bestemming 'Wonen - 2' en deels binnen de bestemming 'Tuin'. Binnen de bestemming 'Tuin' zijn de appartementengebouwen niet toegestaan. Voor de bestemming 'Wonen - 2' zijn maatvoeringseisen opgenomen. De beoogde gebouwen voldoen niet aan deze maatvoeringseisen.

De te realiseren parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen zijn beoogd binnen de vigerende bestemmingen 'Tuin', 'Wonen - 2' en 'Verkeer'. Op grond van de bestemming 'Groen' en 'Tuin' zijn parkeerplaatsen niet toegestaan.

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de herontwikkeling van het plangebied mogelijk te maken.

Hoofdstuk 3 Karakteristieken plangebied

In dit hoofdstuk komt de huidige situatie aan de orde. Onder andere wordt aandacht besteed aan de wegenstructuur (verschillende typen en/of categorieën wegen), groen- en waterstructuur en bebouwingsstructuren.

3.1 Ruimtelijke structuur

3.1.1 Historie

Het plangebied ligt in de wijk Hilversum Noord. De wijk Hilversum Noord bestaat uit een door de woningbouwvereniging van Erfgooiers bebouwd, vooroorlogs gedeelte en een groter deel ten westen ervan, dat voornamelijk na de oorlog is ontstaan. De historische kaarten laten zien dat de locatie tot begin jaren'60 van de vorige eeuw nog niet was verstedelijkt. Het plangebied maakte toen deel uit van het heide- en bosgebied tussen Hilversum, Laren en Bussum. Begin jaren '60 is hierna de wijk in een betrekkelijk korte tijd Hilversum-Noord gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0004.jpg"

Historische kaarten plangebied (bron: Topotijdreis.nl, bewerking SAB)

3.1.2 Stedenbouwkundige structuur

Het plangebied is gelegen in de wijk Noord. De wijk Noord is een vroeg naoorlogse uitbreiding met een sterke hoofdstructuur, gebaseerd op het uitbreidingsplan van 1933-1935. Centraal in de wijk ligt een grote begraafplaats, die er eerder was dan de omringende bebouwing. Noord is een ruim opgezette op zichzelf staande wijk met gevarieerde bebouwing in een min of meer rechthoekig stratenpatroon. De wijk bestaat uit meerdere ensembles die met elkaar verbonden worden door de hoofdstructuur. De ensembles hebben ieder een eigen centrale plek met bijzondere bebouwing of open ruimte. De overgang tussen bebouwing en landschap is zorgvuldig vormgegeven. Het groene karakter wordt versterkt door voor- en achtertuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0005.jpg"

Topografische kaart bestaande situatie (bron: Topotijdreis.nl) met globale aanduiding plangebied

De woningbouw heeft per ensemble een samenhangende compositie door herhaling van zowel woningtype als rijen en blokken. Woningen zijn met de voorgevel georiënteerd op de weg. De voorgevellijn is per rij in samenhang en in het algemeen recht. Appartementengebouwen hebben hoogstens vier lagen en een plat dak of een flauw hellend zadeldak. De nokrichting is evenwijdig aan de voorgevellijn.

Het complex Dasselaarstraat / Verschurestraat/ Van Dijkstraat ligt in het uiterste noordwesten van de wijk Noord. In deze wijk vindt al tien jaar stedelijke vernieuwing plaats, volgens uitgangspunten die zijn vastgelegd in de wijkvisie en een beeldkader. Een van die uitgangspunten is het realiseren van een aanzienlijk aandeel levensloopbestendige woningen door het aanpassen of vervangen van (veelal) portiekflats uit de wederopbouwperiode. Dit complex is in de wijkvisie benoemd als onderzoeksgebied voor een 2e of 3e fase.

De portiekflats van dit complex wijken nu al in hoogte en positie af van de eerder gerealiseerde buurten. Enkele blokken wijken in hoogte af van de gebruikelijke 3 lagen en kap. De woningen staan nu rond een openbare binnentuin en op grotere afstand van de weg.

3.2 Wonen, werken en voorzieningen

3.2.1 Wonen

In de huidige situatie bevinden zich zes appartementengebouwen in het plangebied. De gebouwen stammen uit de jaren '50 en zijn, typerend voor de bouwperiode, rationeel verkaveld.

De twee appartementengebouwen die aan de Van Dijkstraat zijn gelegen, hebben vier bouwlagen met een kap plus een souterrain. De appartementen bevinden zich op de vier bouwlagen, de bergingen van de woningen bevinden zich in het souterrain. Aan de achterzijde van de woningen bevinden zich privétuinen van de bewoners van de eerste woonlaag. Aan de voorzijde van deze appartementengebouwen bevinden zich geen tuinen, maar alleen parkeerplaatsen.

De overige vier appartementengebouwen aan de westelijke zijde van het plangebied hebben drie bouwlagen met een kap plus een souterrain. Deze gebouwen bevinden zich aan de Erfgooiersstraat, de Verschurestraat en de Dasselaarstraat. Ook voor deze gebouwen geldt dat de bergingen van de woningen in het souterrain zijn gesitueerd. Het binnenterrein van het bouwblok is ingericht als gezamenlijke binnentuin. De appartementengebouwen hebben aan de voorzijde kleine privétuinen voor de bewoners van de eerste woonlaag. De navolgende afbeeldingen geven een beeld van de huidige situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0006.jpg"

Bebouwing aan de Erfgooiersstraat, gezien vanuit het noordoosten

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0007.jpg" Van Dijkstraat vanuit het zuiden

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0008.jpg"

Bebouwing aan de Dasselaarstraat, gezien vanuit het noorden

3.2.2 Werken

Er zijn in de huidige situatie geen werkgerelateerde functies in het plangebied gelegen. Deze zijn binnen de geldende bestemmingen niet toegestaan. Wel is het op grond van de geldende bestemming 'Wonen - 2' mogelijk een aan huis gebonden beroep of bedrijfsmatige activiteit aan huis in de woningen te vestigen.

3.2.3 Voorzieningen

Er zijn in de huidige situatie geen voorzieningen in het plangebied gelegen. Deze zijn binnen de geldende bestemmingen niet toegestaan.

3.3 Verkeer

3.3.1 Autoverkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Erfgooiersstraat, Dasselaarstraat, Verschurestraat en de Van Dijkstraat. Verdere ontsluiting vindt via de Erfgooiersstraat en de Nieuwe Crailoseweg plaats via de Naarderweg/Mies Bouwmanboulevard (N524). Voor de wegen in en direct om het plangebied geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. De Erfgooiersstraat is voorzien van verkeersremmende maatregelen.

Het parkeren ten behoeve van de woningen vindt plaats op openbare parkeerplaatsen, die zich deels in het plangebied en deels aangrenzend aan het plangebied bevinden. Daarnaast zijn er enkele garageboxen met privéparkeerplaatsen in het plangebied.

In totaal zijn er 58 openbare formele parkeerplaatsen beschikbaar voor 138 woningen. Op de openbare parkeerplaatsen is de parkeerdruk gemiddeld te noemen. Op het piekmoment is (gemeten in groter gebied dan plangebied) ongeveer 72% van de parkeerplaatsen bezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0009.png"

Het plangebied wordt met het openbaar vervoer ontsloten via de buslijnen 107 en 2, waarvan de bushaltes zich aan de Mies Bouwmanboulevard (lijn 107), Erfgooiersstraat (lijn 2) en Laan 1940-1945 (lijn 2) bevinden.

3.3.2 Langzaam verkeer

Op de wegen rondom het plangebied bevinden zich geen vrijliggende fietspaden. Fietsers en automobilisten delen hier de weg. Vanwege het geldende snelheidsregime (30 km/u) en de lage verkeersintensiteit zorgt dit niet voor onveilige situaties. In het plangebied zijn stoepen aanwezig die ruimte bieden aan voetgangers.

3.4 Groen, blauw en natuur

3.4.1 Groen

Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich aan de Dasselaarstraat een groenstrook met gras en bosschages. Langs het spoor is openbaar groen aanwezig. Het groen binnen het plangebied bestaat uit de privé voor- en achtertuinen, de (openbare) binnentuin en enkele solitaire bomen die de wegen begeleiden.

3.4.2 Blauw

In de huidige situatie is in of in de directe nabijheid van het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn er geen waterkeringen of kunstwerken zichtbaar.

3.4.3 Natuur

Natuurbeschermingswet

Het dichtst nabij gelegen Natura 2000-gebied is Oostelijke Vechtplassen, gelegen op een (hemelsbrede) afstand van circa vier kilometer van het onderzoeksgebied. Gezien de tussenliggende afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn geen negatieve effecten te verwachten op de habitattypen, habitatsoorten, broedvogelsoorten en niet broedvogelsoorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn opgesteld.

Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet is in deze situatie dan ook niet aan de orde.

Ecologische hoofdstructuur

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, de voormalige EHS; bron: Provincie Noord-Holland 2015). Op circa 60 meter ten noorden van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde NNN, het betreft Crailoo en de Westerheide. Omdat het NNN in Noord-Holland geen externe werking kent, is een verdere toetsing aan het beleid niet aan de orde.

Overige natuurgebieden

Het plangebied ligt niet in gebied met bijzondere natuurwaarden buiten de EHS. Zo is geen sprake van ganzenfoerageergebied of weidevogelgebied in het plangebied of directe omgeving. Vervolgstappen zijn dan ook niet aan de orde.

3.5 Duurzaamheid en leefbaarheid

3.5.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.

De toetsing aan het aspect duurzaamheid vindt plaats in paragraaf 5.5.1.

3.5.2 Leefbaarheid

Geluid

Een (geluids)zone is een aandachtsgebied waarbinnen, indien er geluidsgevoelige bestemmingen zijn of kunnen worden gerealiseerd, moet worden getoetst aan de grenswaarden van de Wgh. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn onder andere woningen, scholen en gebouwen voor de gezondheidszorg. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van spoorweglawaai bedraagt voor woningen 55 dB en voor andere geluidsgevoelige gebouwen 53 dB. In geval van industrielawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen 50 dB(A).

De regelgeving die betrekking heeft op geluidshinder staat in een aantal wetten. De Wgh voorziet in een zonering van wegen, spoorwegen en industrieterreinen waar 'grote lawaaimakers' zijn of kunnen worden gevestigd, en stelt eisen aan de geluidsbelasting binnen de zones rond en langs die (spoor)wegen en industrieterreinen. De geluidshinder die afkomstig is van inrichtingen (met name bedrijven) wordt gereguleerd op basis van de Wm.

Onderhavig plangebied ligt in de geluidzone van spoorlijn Weesp-Hilversum en in de geluidzone van de wegen Nieuwe Crailoseweg en de Mies Bouwmanboulevard/Naarderweg (N524). In het kader hiervan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.5.2).

Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

De toekomstige situatie omtrent het aspect luchtkwaliteit wordt getoetst in paragraaf 5.5.2.

3.6 Cultuurhistorische waarden

3.6.1 Historisch-geografische waarden

Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen door het ministerie van IenM en het ministerie van OcenW. Het betreft objecten in gebieden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en in welke zich één of meerdere monumenten bevinden. Als een gebied is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht, dan dient dit in het bestemmingsplan opgenomen te zijn. Informatie over beschermde stads- en dorpsgezichten is te verkrijgen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht.

3.6.2 (Steden)bouwkundige waarden

Rijksmonumenten staan ingeschreven in het Monumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Provinciale monumenten zijn opgenomen in de provinciale monumentenlijst; gemeentelijke monumenten in de gemeentelijke monumentenlijst. UNESCO-monumenten zijn opgenomen in de lijst van het werelderfgoed.

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Daarnaast zijn de gebouwen in bouwkundig slechte staat.

3.6.3 Archeologische waarden

Binnen de gemeente Hilversum wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'. In deze structuurvisie is al het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed beschreven. Hiervan is een kaart gemaakt welke is gebruikt voor de bestemmingslegging van de archeologische dubbelbestemmingen.

Voor het plangebied geldt op basis van de navolgende kaart een hoge archeologische verwachtingswaarde (donkerbruin).

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0010.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met globale aanduiding plangebied (zwart)

Op de locaties van de huidige bebouwing is de verwachting dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn. Doordat de huidige bebouwing is voorzien van een souterrain is de grond dermate geroerd dat archeologische waarden niet meer intact zijn.

Voor een nadere toetsing aan het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.6.3.

3.7 Bodem en watersysteem

3.7.1 Bodem

Bodem

De gemeente Hilversum maakt deel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen.

Het plangebied ligt op de tijdens het Pleistoceen gevormde gronden, die worden gerekend tot de Betuweformatie. De bodem ter plaatse bestaat uit donkergekleurd zand (afzettingen van Duinkerke), overgaand in geel en siltig zand op gemiddeld 1.0 m-mv. Het maaiveld van de locatie bevindt zich op ongeveer 9.0 meter boven NAP1 .

Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw. De bodemopbouw binnen het plangebied stelt echter geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.

Bodembeschermingsgebieden en aardkundige waarden

Binnen het plangebied zijn geen aardkundige monumenten en aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Het plangebied ligt eveneens niet binnen een bodembeschermingsgebied.

3.7.2 Watersysteem

Huidige waterhuishoudkundige situatie

In de huidige situatie is, op de binnentuin na, het plangebied grotendeels verhard. De verharding bestaat uit de bestaande appartementengebouwen, wegen, stoepen, parkeerplaatsen en erfverharding.

In de navolgende tabel is globaal de verhouding van verharde/onverharde oppervlaktes in de huidige situatie binnen het plangebied opgenomen.

  oppervlakte in m2  
Bebouwing   4.651  
Erfverharding en infrastructuur   6.015  
Subtotaal   10.666  
Onverhard   2.986  
Subtotaal   2.986  
Totaal   13.652  

Het plangebied ligt in de wijk Noord. De wijk Noord is gescheiden gerioleerd. Het regenwater van de openbare ruimte en de bebouwing loopt door de regenwaterriolen naar de Berlagevijver. Deze van oorsprong infiltrerende vijver is nu voorzien van een dichte bodem. Het regenwaterstelsel heeft een overloopleiding naar een gemengd rioolstelsel, waardoor vijverwater wordt geloosd op de RWZI Hilversum aan de Minckelersstraat.

Het plangebied wordt gekenmerkt door zandgronden met een diepe grondwaterstand.

3.8 Kabels en leidingen

Er zijn in de huidige situatie geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.

3.9 Veiligheid

3.9.1 Sociale veiligheid

Sociale veiligheid omvat de bescherming tegen elke vorm van criminaliteit en fysieke bedreiging/gevoelens van onveiligheid. Enkel het souterrain kan als sociaal onveilig worden gezien, aangezien hier nauwelijks (toe)zicht en controle is. Voor de rest gelden er voor het plangebied geen bijzonderheden op het gebied van sociale veiligheid.

3.9.2 Fysieke veiligheid

De fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken. Bij de huidige inrichting van het plangebied is het plangebied goed bereikbaarheid voor hulpdiensten, zijn er voldoende primaire en secundaire bluswatervoorzieningen en is het gebied voldoende verkeersveilig.

3.9.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen.

Het plangebied is gelegen in het aandachtsgebied van de spoorzone, welke aan de westzijde van het plangebied is gelegen. Over de spoorlijn Amsterdam-Amersfoort worden gevaarlijke stoffen vervoerd waarbij met name LPG een punt van aandacht is.

Het aspect externe veiligheid is in het kader van onderhavig bestemmingsplan nader bekeken. Deze analyse is weergegeven in paragraaf 5.9.3.

3.10 Beheer

De privétuinen aan de binnen- en buitenzijde van de appartementengebouwen worden beheerd door de bewoners op de begane grond. Daarnaast is er nog een grote binnentuin aan de binnenzijde van de gebouwen. Deze wordt beheerd door de Alliantie.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook is aandacht besteed aan relevant Europees beleid.

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes hebben veel bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • 1. de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • 2. de bereikbaarheid verbeteren;
  • 3. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Toetsing

In de SVIR zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor onderhavig plangebied.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor onderhavig plangebied.

4.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

1. Regionale behoefte

De huidige appartementengebouwen voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Deze worden gesloopt en hiervoor in de plaats worden nieuwe appartementengebouwen gerealiseerd. De gebouwen worden met liften uitgevoerd, waardoor zijn ook geschikt zijn voor ouderen/minder validen. In totaal worden er maximaal 166 nieuwe woningen gerealiseerd. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt per saldo toe met circa 29.

Met de realisatie van maximaal 166 woningen wordt voorzien in een actuele regionale behoefte aan woningen. De gemeente Hilversum heeft vanuit de regio Gooi en Vechtstreek een woningbouwopgave in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht gekregen. Deze woningbouwopgave wordt op basis van de Regionale woonvisie mede door middel van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. De beoogde woningen maken deel uit van de woningbouwopgave. Daarnaast geldt dat er een lange wachtlijst bestaat voor het type woningen dat op grond van onderhavig plan gerealiseerd kan worden.

2. Binnenstedelijk

De appartementengebouwen zijn beoogd binnen bestaand stedelijk gebied. In de huidige situatie is het plangebied reeds in gebruik als woongebied. De gebouwen volgen grotendeels de bestaande footprint van de woningen. Met het plan is sprake van inbreiding.

3. Ontsluiting

Zoals in de vorige stap is beargumenteerd, vindt de ontwikkeling binnenstedelijk plaats. De ontsluitingsmogelijkheden zijn daardoor ook van binnenstedelijke aard, in die zin dat er verschillende mogelijkheden zijn om het gebied te bereiken.

4.1.4 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het plangebied ligt in het gebied 'Randstad'. De Randstad is het dichtst bebouwde en bewoonde gebied van Nederland. De strategische ligging en een sterk gecontroleerd watersysteem hebben ervoor gezorgd dat dit gebied een aantrekkelijke en welvarende delta is. Een aanzienlijk deel van de groene gebieden in de Randstad (Groene Hart, Midden Delfland) betreft veenweidegebied. Kenmerkend voor veenweidegebieden (in de Nota Ruimte benoemd als Nationaal Landschap) is dat de bodem al eeuwenlang daalt door onder andere ontwatering ten behoeve van de landbouw en verstedelijking. De toenemende kans op wateroverlast wordt het hoofd geboden door maatregelen in de sfeer van preventie, het verbeteren van de (fysieke) waterbestendigheid van de bebouwing, het vergroten van de acceptatie van wateroverlast en het toepassen van innovatieve bouwmethoden. Om verzilting van zoete polders tegen te gaan, zijn selectief enkele kwetsbare polders afgekoppeld. Daarmee wordt de zoutdruk op de boezem beperkt. In droge perioden wordt zoet water vanuit het IJsselmeer aangevoerd. Veenweidegebieden zijn gedifferentieerd naar gebieden met water en natuur, gebieden met aangepaste landbouw en gebieden met intensieve landbouw. Centraal daarin staat het gebiedsspecifiek handhaven of verhogen van de grondwaterstanden, het al dan niet aanpassen van het grondgebruik dan wel het uitsluiten van activiteiten die leiden tot peilverlaging. Er wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke zelfvoorzieningsgraad als het gaat om de waterbalans en waterkwaliteit.

4.2 Provincie

4.2.1 Structuurvisie Noord - Holland 2040; 'Kwaliteit door veelzijdigheid'

In de structuurvisie geeft de provincie aan welke belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Hierbij gaat het om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied. Vooral daar waar het gaat om stationsomgevingen voor bus en trein, bedrijventerreinen, ondergronds bouwen en hoogbouw. 

Toetsing

Met het plan is sprake herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. In het plan worden zes verouderde appartementengebouwen met in totaal 138 woningen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden vijf nieuwe gebouwen gerealiseerd ten behoeve van maximaal 166 woningen. Er is sprake van een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Het initiatief is in overeenstemming met de provinciale structuurvisie.

4.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

De provinciale ruimtelijke verordening is tegelijk vastgesteld met de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. Deze regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstellingen van de structuurvisie. De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie schrijft voor waar de gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen aan moeten voldoen.

Toetsing

In de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor onderhavig plangebied.

4.2.3 Provinciale Woonvisie 2010 - 2020

De provinciale woonvisie ´Goed wonen in Noord - Holland´ heeft als doelstelling dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen beschikken met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De doelstelling is uitgewerkt in drie speerpunten:

  • Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Door samen met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren, wil de provincie deze doelstelling en speerpunten behalen. De RAP's worden in het eerste kwartaal van 2011 afgerond voor de periode 2011-2015. In 2016 worden de RAP's voor de volgende periode (2016-2020) opgesteld, mede op basis van de woonmonitor 2014. Voor de regio Gooi en Vechtstreek wordt een RAP opgesteld. Op moment van schrijven is de RAP 2016-2020 nog niet klaar.

Toetsing

Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. De huidige appartementengebouwen voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Deze worden gesloopt en hiervoor in de plaats worden nieuwe appartementengebouwen gerealiseerd. De gebouwen worden met liften uitgevoerd, waardoor zijn ook geschikt zijn voor ouderen/minder validen. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt per saldo toe met 29. Met de realisatie van in totaal 166 woningen wordt voorzien in de regionale kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen.

Plan Dasselaarstraat staat opgenomen in monitor plancapaciteit provincie Noord Holland. Plan maakt daarmee onderdeel uit van woningbouwplannen regio Gooi en Vechtstreek, zoals ook opgenomen wordt in de regionale woonvisie. Op grond daarvan maakt de regio verstedelijkingsafspraken met provincie. Die afspraken vormen het kwantitatieve onderdeel van het regionaal actieprogramma wonen (RAP).

4.2.4 Watervisie, Waterbeheerplan en Keur

Watervisie 2021

De watervisie 2016-2021 is het zelfbindende strategische plan van de provincie Noord-Holland op het gebied van water. De Watervisie beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 en biedt een doorkijkje naar 2040. De watervisie bevat tevens een overzicht per waterlichaam van de in 2021 verwachte waterkwaliteit en de maatregelen die in het kader van de KRW door de provincie Noord-Holland in de periode 2016-2021 zullen worden uitgevoerd.

Het doel van de watervisie is een veilig Noord-Holland met schoon en voldoende water dat duurzaam gebruikt wordt. Om tot toekomstbestendige, duurzame oplossingen te komen wordt de ruimte waarbinnen oplossingen gezocht worden, verbreed van watersysteem naar ruimtelijke inrichting. De provincie streeft naar een benadering waarbij wateropgaven integraal en in samenhang met andere ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied aangepakt worden en een meerwaarde geleverd wordt door het meekoppelen van kansen voor natuur en recreatie. Op de lange termijn (2040/2050) wordt gestreefd naar een klimaatbestendige ruimtelijke inrichting waardoor wateroverlast wordt voorkomen.

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Waterbeheerplan AGV 2016-2021 en Keur 2011

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Hoofddoelstellingen daarbij zijn:

  • voorkomen van overstromingen, wateroverlast en watertekort;
  • beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van het watersysteem;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021 en diverse beleidsnota's. Om de doelstellingen te kunnen realiseren beschikt het waterschap over een eigen verordening, de Keur. In de Keur AGV 2011 (met het daarbij behorende Keurbesluit vrijstellingen en de Beleidsregels) zijn verboden en geboden opgenomen voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren.

In de legger van het waterschap zijn gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder. Voor de bescherming van de functionaliteit van de waterkering gelden de strengste verboden voor het zogenoemde keurprofiel en de kernzone. De aan de kernzone grenzende beschermingszones zijn bedoeld om activiteiten en ingrepen te kunnen verbieden die een negatief effect (kunnen) hebben op de stabiliteit van de waterkering.

Daarbij is het vooral van belang of de activiteit of ingreep een negatieve invloed heeft of kan hebben op het keurprofiel van de waterkering. Het keurprofiel moet in principe vrij blijven van waterkeringvreemde elementen. Een uitzondering hierop is als deze elementen de stabiliteit van de waterkering vergroten.

Met betrekking tot het aanleggen van verhard oppervlak hanteert AGV het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1000 m2 verharding in stedelijk gebied of glastuin-bouwgebied of meer dan 5000 m2 in overig gebied er een compensatie moet plaatsvinden door de aanleg van water met een omvang van tussen 10-20% van het te verharden oppervlak. Deze compensatie moet voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door versneld afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Sportvelden en kunstgrasvelden worden niet als verharding beschouwd.

4.3 Regio

4.3.1 Metropoolregio Amsterdam, ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040

De nota vormt het gemeenschappelijke vertrekpunt voor de raden voor het opstellen van de structuurvisies en is een uitwerking van de Structuurvisie Randstad 2040 van het rijk. De kern van de strategie is het ontwikkelen van wervende grootstedelijke vestigingsmilieus, die internationaal kunnen wedijveren met concurrerende metropolen. Kernwaarden intensiteit, bereikbaarheid en duurzaamheid. Voor het stedelijk gebied wordt gestreefd naar intensiveren en transformeren. Doel is niet zozeer verdichting maar vooral efficiënter ruimtegebruik, transformatie van verouderde gebieden naar moderne, gespecialiseerde of gemengde gebieden, behoud van sociale en culturele menging in de stedelijke gebieden, concentratie van regionale voorzieningen, publieke diensten en economische functies bij knooppunten van regionaal openbaar vervoer.

Voor het door ontwikkelen van de netwerkstad Noordvleugel tot een Europese metropool is vereist dat de internationale en interregionale bereikbaarheid gegarandeerd is. Hierbij zijn betere verbindingen nodig tussen Almere en Utrecht en Amersfoort. Er moet geïnvesteerd worden in een metropolitaan landschap. Het bestaande landschap voegt een onmisbare en onderscheidende kwaliteit toe aan de metropool. Met name de positie van de agrarische bedrijvigheid, de wateropgave en natuurontwikkeling vereisen een langjarige regionale strategie met forse investeringen. Dit alles moet bovenal duurzaam zijn.

Toetsing

Onderhavig bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk die niet is te scharen onder de mogelijkheden waar de ontwikkelingsvisie zich op richt. Het plan is niet in strijd met dit beleidsstuk.

4.3.2 Regionale woonvisie 2007-2020 Gooi en Vechtstreek

In de visie worden afspraken gemaakt om te gaan samenwerken in de regio en staat het regionale woonbeleid verwoord. Dit beleid is gericht op een economisch en sociaal vitale regio die recht doet aan de lokale en subregionale diversiteit. Dit betekent vitale steden, dorpen en buurten waar ook mensen met een dunnere portemonnee kunnen wonen en werken. Het lokale beleid zal worden aangepast aan dit regionale woonbeleid. Gestreefd wordt naar een gevarieerd palet van woonzorgvormen en zorgaanbod. Hilversum draagt in grote mate bij aan realisatie van sociale nieuwbouw, met name door herstructurering. Nadruk bij herstructurering ligt op het creëren van betaalbaar aanbod voor ouderen (levensloopbestendige/ nultreden woningen) en jongeren en jonge gezinnen (sociale huur en betaalbare koop).

Toetsing

In de regionale woonvisie wordt aangegeven dat Hilversum een herstructureringsopgave heeft. De nadruk bij herstructurering ligt op het creëren van betaalbaar aanbod voor ouderen (levensloopbestendige/ nultreden woningen) en jongeren en jonge gezinnen (sociale huur en betaalbare koop).

Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. De huidige appartementengebouwen voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Deze worden gesloopt en hiervoor in de plaats worden nieuwe appartementengebouwen gerealiseerd. De gebouwen worden met liften uitgevoerd, waardoor zijn ook geschikt zijn voor ouderen/minder validen. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt per saldo toe met 29. Met de realisatie van maximaal166 woningen wordt voorzien in de regionale kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen.

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Hilversum 2030

De Structuurvisie Hilversum 2030 is een integrale visie op hoofdlijnen voor het gehele grondgebied van de gemeente en heeft betrekking op alle aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
De structuurvisie is het strategisch beleidsdocument over de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in de gemeente op middellange termijn. In dit geval ligt de planhorizon omstreeks 2030. De structuurvisie bevat dus geen concreet uitgewerkte plannen of besluiten ten aanzien van de bestemming van afzonderlijke locaties. Het geeft aan welke richting de gemeente op wil, gezien door de bril van vandaag en de verwachtingen voor de toekomst. De structuurvisie is in principe leidend voor het vaststellen van dit bestemmingsplan, waarbij een vertaalslag is gemaakt van het algemene, ruimtelijk beleid uit de structuurvisie naar de locatiespecifieke en meer gedetailleerde uitwerking in dit bestemmingsplan.

De vijf speerpunten of kernkwaliteiten die Hilversum de komende jaren wil behouden en versterken zijn:

  • 1. Goede woongemeente om te leven met voldoende werkgelegenheid en (basis)voorzieningen.
  • 2. Behoud omringende natuurgebieden.
  • 3. Mediastad en vestigingsplaats voor creatieve bedrijvigheid.
  • 4. Centrumgemeente met accent op Zorg.
  • 5. Hoge stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met weinig ontwikkelingen en de dynamische gebieden. Behoud en ontwikkeling zijn met elkaar in balans. In de niet dynamische gebieden staat behoud van het huidige karakter voorop en wordt weinig ruimtelijke ontwikkeling voorzien. Dat geldt ook voor het buitengebied, inclusief het dynamische gebied Zonnestraal en omgeving, waar geen verdergaande verstedelijking zal plaatsvinden.

Het centrum, een aantal bestaande werklocaties, de gebieden Monnikenberg, Anna's Hoeve en Larenseweg e.o. zijn de dynamische gebieden (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen. De structuurvisie biedt de ruimte voor, en geeft richting aan, het realiseren van de ambities op het gebied van hoogwaardig wonen, natuur, media, zorg en architectuur. Vanuit de integrale benadering zijn dwarsverbanden in beeld gebracht, bijvoorbeeld vanuit de invalshoeken duurzaamheid, bereikbaarheid en regio.

Toetsing

In de structuurvisie Hilversum 2030 wordt niet specifiek ingegaan op het plangebied. Doordat er sprake is van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied, draagt het plan wel bij aan het eerste speerpunt uit de structuurvisie. Er is sprake van een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Het plan is in overeenstemming met de structuurvisie Hilversum 2030

4.4.2 Wijkaanpak ISV-Noord

De gemeente Hilversum is in samenwerking met de woningcorporaties (Alliantie Gooi en Vechtstreek, Dudok Wonen en Het Gooi en Omstreken), welzijnsinstellingen (SIS/VERSA) en zorginstellingen (De Basis/HilverZorg en de Thuiszorg Gooi& Vechtstreek) het Project Noord gestart. In dit project gaat het om het aanbrengen van verbeteringen in de wijk Noord, met als doel de wijk ook in de komende jaren een prettige woonwijk te laten blijven. De gemeente en de andere samenwerkende partijen hebben plannen om in de wijk te investeren in gebouwen, de leefomgeving en de voorzieningen op sociaal-cultureel terrein. Dit geheel wordt stedelijke vernieuwing genoemd, of ook wel ISV (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing).

Hilversum Noord is geen probleemwijk. De stedelijke vernieuwing is gericht op het voorkomen van eventuele problemen in de toekomst. De huidige voorzieningen in Noord en ook het soort woningen dat er nu staat, zijn niet goed afgestemd op de wensen van de bewoners en de eisen die men daar in de toekomst aan stelt. De samenwerkende ISV-partijen vinden dat het moment gekomen is om de noodzakelijke veranderingen in gang te zetten opdat de wijk Noord klaar is voor de toekomst.

De belangrijkste vernieuwing is de invoering van woondienstenzones in Noord. Daarvan zijn er twee die samen de hele wijk Noord bestrijken. Een woondienstenzone omvat een aantal ingrepen en maatregelen, die er samen voor zorgen dat iedereen die dat wil (dus ook mensen met een beperking), zo lang mogelijk (zelfstandig) in de wijk kan blijven wonen. Om dit mogelijk te maken moeten er allerlei aanpassingen gedaan worden aan de woningen en soms aan de openbare ruimte. In elke woondienstenzone moet een centrum komen, dat bestaat uit onder andere een ontmoetingspunt waar allerlei activiteiten plaatsvinden en een centrale informatie- en adviesbalie die toegang geeft tot de hulpverlening die mensen thuis nodig hebben. Het centrum is tevens de uitvalsbasis van het team van dienstverleners op het gebied van wonen, welzijn en zorg.

Een andere ingrijpende verandering is de vernieuwing van een deel van de woningvoorraad. De woningcorporaties willen een deel van de portiekflats geleidelijk vernieuwen omdat ze niet meer, of in beperkte mate voldoen aan de eisen van deze tijd. De nieuwe woningen moeten plaats bieden aan allerlei mensen: jong, oud, gezinnen, alleenstaanden, mensen met en zonder beperking.

Tenslotte hebben de ISV-partijen afgesproken om een integrale, gebiedsgerichte wijkaanpak te volgen. Dat betekent dat er een stedelijk vernieuwingsplan voor de hele wijk, is gemaakt en dat ook buurten waar minder aan de hand is toch volledig zijn betrokken bij het maken van de plannen.

4.4.3 De toekomst van Noord

In dit plan (juni 2006) staan de voorgenomen activiteiten en projecten op het gebeid van de stedelijke vernieuwing in Hilversum Noord. Allerlei onderwerpen komen aan de orde: wonen, verkeer en vervoer, parkeren, groen, speelplekken en jongerenvoorzieningen, winkels en andere voorzieningen, sociale samenhang en veiligheid. Het plan beschrijft de activiteiten en projecten alleen op hoofdlijnen want de gedetailleerde uitwerking moet nog plaatsvinden. Overigens wordt onderhavig plangebied hierbij al specifiek benoemd als 'onderzoeksgebied fase 2 en 3'.

In dit bestemmingsplan wordt uitgebreid ingegaan op dit plan.

 

4.4.4 Beeldkader Noord

In het beeldkader Noord zijn criteria geformuleerd om met name voor de bouwplannen die in het kader van de ISV worden gerealiseerd de huidige kwaliteiten van de wijk te behouden en daar waar mogelijk te versterken. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat eventuele ruimtelijke veranderingen goed afgestemd moeten worden op de bestaande karakteristieken van de plek, rekening houdend met de hedendaagse behoeften, eisen en beeldkenmerken. Het beeldkader is niet een conserverend document. Het is een kader dat de spelregels aangeeft om eigentijdse ingrepen op een passende wijze in te voegen in een bijzondere wijk met een rijk verleden.

Het beeldkader is specifiek voor ‘Noord’ opgesteld, maar heeft alleen betrekking op het gebied ten noorden van de Berlagelaan en de Stephensonlaan en vervangt de gebiedsgerichte criteria uit de welstandsnota. De objectgerichte en algemene criteria blijven van kracht. In de volgende evaluatie en aanpassing van de welstandsnota zal het Beeldkader Noord opgenomen worden in de gebiedscriteria van Noord. Het beeldkader geeft een beschrijving van de wijk en gaat dieper in op de meest beeldbepalende componenten. Hoofdstuk 3 is het feitelijke toetsingskader waarin de gebiedsgerichte criteria zijn uitgewerkt. De criteria bouwen voort op de belangrijkste dragers van de wijk: de structuur van openbare ruimtes, het ensemble van gebouwen en de overgangszone tussen gebouw en openbare ruimte.

4.4.5 Welstandsnota Hilversum 2014

Hilversum is een vitale stad met een eigen dynamiek en onmiskenbare historische kwaliteiten. Welstand moet enerzijds recht doen aan en passen binnen het ruimtelijk kwaliteitsbeleid, dat met ontwikkelingsplannen en cultuurhistorisch beleid inzet op een stad die het aanzien waard is. Anderzijds is Hilversum ook een stad die zijn burgers, waar redelijk, de vrijheid wil geven gebouwen aan te passen aan eigen smaak en behoefte.

De Welstandsnota heeft als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandscriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Hierbij staat behoud van de bestaande kwaliteiten voorop. Het is belangrijk dat bestemmingsplan en de Welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten.

Het plangebied is gelegen in de wijk Noord (gebied 5A). De wijk Noord is een vroeg naoorlogse uitbreiding met een sterke hoofdstructuur, gebaseerd op het uitbreidingsplan van 1933-1935. Naast rijwoningen staan met name rond de centrale begraafplaats en in het noordwestelijke deel van de wijk middelhoge portiekflats. Verspreid over de wijk komen enkele winkels en gebouwen met een maatschappelijke functie voor. Er is geen sprake van een wijkcentrum. Aan de Erfgooiersstraat ligt een woonwagenkamp. Deze uitbreidingswijk kenmerkt zich door zijn ruime opzet, met veel openbaar groen en herhaling van een basiseenheid. De bebouwing langs de ruimtelijk oriënterende wegen hebben een te behouden samenhang.

Sinds 2005 zijn stedelijke vernieuwingsprojecten in ontwikkeling. De ambitie voor de nieuwbouw ligt hoger dan het beheer van de bestaande bebouwing en is gericht op het versterken van de samenhang binnen de stedenbouwkundige eenheden met de nadruk op het aanzien vanuit omringende gebieden.

De nieuwbouw sluit in maat, schaal, architectuur en detaillering aan op de bestaande bebouwing. Bij volledige vernieuwing van een ensemble is ruimte voor een passende nieuwe verschijningsvorm, waarbij aanwezige doorzichten naar het buitengebied behouden blijven. Eenheid op schaal van het bouwblok wordt bereikt door uniforme toepassing van kapvormen, rooilijnen en voortuinen begrensd met een lage tuinmuur. Parkeren op eigen terrein gebeurt achter de voorgevelrooilijn en wordt door beplanting zoveel mogelijk aan het zicht onttrokken. Ventilatieroosters en -pijpen worden in het gebouwontwerp opgenomen. Per rij zorgt een uniforme kap met ruime overstekken voor samenhang. Er is ruimte voor kleine accenten mits er een stedenbouwkundige aanleiding is. Op- en aanbouwen zijn mee ontworpen en worden achter de voorgevelrooilijn geplaatst. De hoofdvorm is krachtig en herkenbaar. Materialen en kleuren van alle bebouwing afstemmen op het ensemble.

Uitgangspunt van het beleid is het behoud van de stedenbouwkundige hoofdstructuur, het beheer van het rustige beeld van de straten met het groen van bomen, plantsoenen en voortuinen en tevens het aanzien vanuit omringende gebieden. De architectuur is in het algemeen verzorgd. Een deel van de wijk wordt de komende jaren vernieuwd.

Noord is een gewoon welstandsgebied. In het beheer ligt de nadruk op het behoud van de samenhang in het straatbeeld. De commissie zal bij de advisering onder meer aandacht schenken aan het behoud van het straatbeeld met herhaling in rooilijnen en gevelindeling en aan de samenhang in zowel de architectonische uitwerking als het gebruik van materiaal. Het beleid is bij nieuwbouw waar mogelijk gericht op het versterken van de samenhang binnen de stedenbouwkundige eenheden. Bouwplannen aan achterkanten zonder invloed op het straatbeeld worden beperkt getoetst.

Toetsing

De nieuwe bebouwing in het plangebied volgt de bestaande stedenbouwkundige structuur in de wijk Noord. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het initiatief getoetst aan de welstandseisen die gelden voor het plangebied.

4.4.6 Beleidsregels Parkeernormen Hilversum

Deze beleidsregels zijn vastgesteld door het college van burgemeester van wethouders op 30 september 2009 en aangepast aan de Wabo op 16 november 2010. Het doel van dit beleid is dat in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, op eigen terrein moet worden voorzien als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van bouwen, waarvoor een vergunning is vereist, en/of gebruik, waarvoor een afwijking nodig is op grond van de Wabo. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen primair bij de 'veroorzaker' van de parkeervraag gelegd.

De lijst parkeernormen differentieert globaal naar functies en stedelijkheidsgraad, waarvoor Hilversum is opgedeeld in drie gebieden: 'centrum', 'schil' en 'buitenschil/rest bebouwde kom/buiten bebouwde kom'. De beleidsregels zijn als bijlage onderdeel van de planregels.

Toetsing

De nieuwe te realiseren appartementengebouwen liggen in het gebied 'schil'. De woningen worden in de categorie 'Woning goedkoop (huur)'/'Woning midden (huur)' gerealiseerd. Voor deze woningen geldt een parkeernorm van 1,45 parkeerplaatsen per woning.

Ter plaatse worden maximaal 166 woningen gerealiseerd. Hieruit vloeit een totale parkeervraag van 242 parkeerplaatsen voort. Omdat sprake is van herstructurering mag het aantal parkeerplaatsen, dat aan de oude situatie toegerekend kan worden, worden verrekend met de nieuwe parkeereis. Na verrekening blijft een totale parkeereis over van 184 parkeerplaatsen (242 – 16 parkeerplaatsen eigen terrein – 42 parkeerplaatsen openbare ruimte).

In totaal worden 167 parkeerplaatsen gerealiseerd, voor elke woning 1. Gezien het feit dat in de huidige situatie sprake is van een overcapaciteit aan parkeerplaatsen en er in de nieuwe situatie meer dan 100 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd (voor slechts 29 extra woningen), bestaat er in deze situatie een mogelijkheid om af te wijken van het vastgestelde parkeerbeleid.

Indien in de praktijk alsnog blijkt dat er te weinig parkeerplaatsen in het plangebied aanwezig zijn, dan kunnen in de groenstrook in het westen van het plangebied 16 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In het geval hiervan sprake zal er rekening mee moeten worden gehouden dat deze strook wellicht ook wordt benut voor de berging en infiltratie van hemelwater. Door bijvoorbeeld de parkeerplaatsen uit te voeren met halfverharding, kan regenwater infiltreren en kan de strook ook nog worden benut voor de berging en infiltratie van hemelwater.

4.4.7 Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'

De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.

‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.

Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.

In paragraaf 3.6.3 en 5.6.3 is toegelicht hoe in dit plan met archeologie wordt omgegaan.

4.4.8 Gemeentelijk rioleringsplan 2015-2020 (vGRP)

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 is ook deels het van belang zijnde waterbeleid voor de gemeente opgenomen. De gemeente stelt als eis dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Waar infiltratie mogelijk is moet zoveel mogelijk water worden afgevoerd naar de bodem. Ten aanzien van toekomstig bouwpeil wordt in het Gemeentelijk Rioleringsplan gestreefd naar zodanige hoogte ten opzichte van de aansluitende weg dat geen wateroverlast vanaf de straat de woningen binnendringt. Ook bij afritten naar parkeerkelders, etc. dient voldoende waarborg te worden ingebouwd ter voorkoming van waterbezwaar (dorpels e.d.).

Bij nieuwbouw en renovatie moet binnen de perceelsgrenzen van het plan hemelwater verwerkt c.q. geinfiltreerd worden. Het hemelwater mah niet afgevoerd worden naar het hemelwatersysteem, dat niet extra mag worden belast. Dit is nodig om grote investeringen in het rioolstelsel nu en in de toekomst te voorkomen. Regenbuien worden immers steeds intensiever.

Onderdeel van het proces van voorliggende onderbouwing is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld, zoals opgenomen in paragraaf 5.7.2.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijk plan

In dit hoofdstuk komt de toekomstige situatie aan de orde.

5.1 Ruimtelijk structuur

Algemeen

De bestaande zes appartementengebouwen in het plangebied met in totaal 138 woningen worden gesloopt. De appartementengebouwen stammen uit de jaren '50 en voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Niet qua wooncomfort, niet qua technisch niveau van de gebouwen, en niet qua duurzaamheid. Op de plaats van de huidige gebouwen worden vijf nieuwe gebouwen gerealiseerd. Die nieuwe gebouwen bieden ruimte aan maximaal 166 woningen, allen voor de sociale huur.

De nieuwe gebouwen volgen in grote lijnen de stedenbouwkundige opzet van het bestaande ensemble: De nieuwe appartementengebouwen vormen op nagenoeg de bestaande rooilijnen aan de Van Dijkstraat, de Erfgooiersstraat, de Dasselaarstraat en de Verschurestraat een open verkaveling met nieuwe straatwanden. De bouwblokken omsluiten een groen binnengebied dat tevens een deel van het bewonersparkeren voor de nieuwbouw opneemt. Op deze wijze ontstaat een nieuw project dat in de context als vanzelfsprekend aansluiting vindt bij de bestaande stedenbouwkundige eigenschappen van Hilversum Noord.

De navolgende afbeelding geeft de toekomstige verkaveling en indeling van de gebouwen op de begane grond weer.


afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0011.jpg"

Stedenbouwkundige opzet toekomstige situatie en indeling gebouwen op de begane grond

In de wijkvisie is gesteld dat op enkele plekken in de wijk gezocht kan worden naar extra bouwhoogte. Dit geldt niet voor buurtstraten (de Verschurestraat) maar wel voor gebouwen aan de randen van de buurten (aan de lanen en aan de randen van de wijk) en op andere strategische plekken in de wijk. In dit plan is dat het geval - het kunnen toepassen van extra bouwhoogte - aan de Dasselaarstraat, de Erfgooiersstraat en de van Dijkstraat. De gebouwen en de straatprofielen zijn op deze plaatsen van een andere orde dan de blokken aan de Verschurestraat.

Met die achtergrond krijgen de gebouwen aan de Dasselaarstraat, de Erfgooiersstraat en de Van Dijkstraat een bouwhoogte van 5 bouwlagen, en het gebouw aan de Verschurestraat een bouwhoogte van 4 lagen. Bij de nieuwbouw wordt geen half verdiept souterrain meer toegepast - zoals in de bestaande situatie nog het geval is - maar worden bergingen van de woningen voor een deel in een kelderverdieping ondergebracht, niet zichtbaar vanaf de straat, en zonder dat dat een verhogend effect heeft op de bouwhoogte.

De bovenste bouwlaag ligt voor het overgrote deel en bij alle gebouwen terug ten opzichte van het hoofdvolume. De extra bouwhoogte past op deze manier binnen de uitgangspunten van de wijkvisie en van het beeldkader. De dakverdieping op de blokken A, F en G (Dasselaarstraat, en tweemaal Van Dijkstraat) is op de koppen van die blokken aan de zijde van de Erfgooiersstraat na overleg met de buurt verder teruggelegd, (reductie van bouwvolume) zodat eventuele bezonningshinder voor de bestaande bebouwing aan de noordzijde van de Erfgooiersstraat tot een minimum wordt beperkt.


De navolgende afbeeldingen zijn twee vogelvluchtperspectieven van het plangebied en van de nieuwe gebouwen in hun context.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0012.jpg"

Vogelvluchtimpressie toekomstige situatie plangebied, vanuit noordwest

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0013.jpg"

Vogelvluchtimpressie toekomstige situatie plangebied, vanuit zuidoost

Naar aanleiding van de presentatie van het stedenbouwkundig plan tijdens de informatieavond in November 2015 aan de bewoners en de omwonenden in de omgeving zijn planaanpassingen gedaan. Deze zijn verwerkt in dit gewijzigde plan (september 2016) dat hier in het bestemmingsplan beschreven is.


De wijzigingen die in het plan zijn doorgevoerd na overleg met de buurt betreffen:

  • De hoeveelheid beringen in het binnenterrein gebouwd: in het bijgestelde plan is een groot deel van die bergingen in kelderverdiepingen onder de blokken B,C,D en E ondergebracht, en hebben de blokken A,F en G de meeste bergingen inpandig op het begane grondniveau gekregen. Daardoor ontstaat een veel groener en opener binnenterrein. In principe kan nu gezocht worden naar een mogelijkheid om waardevol bestaand groen op het binnenterrein toch te behouden.
  • Het verplaatsen van een groot deel van de bergingen naar kelderniveau maakt meer wonen op de begane grond mogelijk, en daarmee ontstaat een betere (veiligere en aangenamere) situatie op straatniveau bij alle blokken. Daar waar bergruimten in kelders zijn ondergebracht krijgt het woongebouw een collectieve inpandige fietsenstalling in het hoofdvolume, nabij de hoofdentree.
  • Door meer appartementen op de begane grond te realiseren, bij een gelijkblijvend aantal van 166 appartementen, kan de dakverdieping op de blokken A, F en G aan de zijde van de Erfgooiersstraat worden teruggelegd, en kan aan de wens van de omwonenden worden tegemoet gekomen.
  • Voor alle nieuwe gebouwen geldt dat de entrees van de begane grondwoningen en de entreehallen voor de erboven gelegen appartementen direct vanuit de straat zicht en bereikbaar is. Aan de Verschurestraat worden de begane grondwoningen via een voortuin ontsloten, en wordt het groene karakter van het straatprofiel opnieuw gehonoreerd.
  • Over de inrichting van het binnenterrein, is, ook na het doorvoeren van bovenstaande veranderingen, nog een aantal maal met de buurt (omwonenden) en de klankbordgroep (huidige bewoners) gesproken over of er, en zo ja op welke manier, er sprake zou kunnen zijn van een collectieve groene ruimte als speelmogelijkheid en als collectieve tuin voor het hele blok. Die ruimte kan alleen duurzaam succesvol zijn als de buurt en klankbordgroep zelf een uitdrukkelijke wens voor een dergelijke ruimte heeft en ook nauw betrokken wil zijn bij een langdurig beheer ervan. Die overtuiging is de buurt en de klankbordgroep niet toegedaan. Daarbij heeft de Alliantie alle relevante eigen ervaringen met het beheer van dergelijke collectieve buitenruimten mee laten wegen. Besloten is om als nadere uitwerking van de buitenruimten in het bouwblok de gewenste vergroening van het binnenterrein de vorm te laten krijgen van grotere tuinen voor de eromheen liggende begane grond appartementen, en die tuinen en de entreehal van de woongebouwen bereikbaar te maken met een tuinpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0014.jpg"

Overzichtskaart verkaveling met blokcodes 

Beschrijving bouwblokken

  • Blok A
    Blok A betreft het bouwblok aan de westzijde gesitueerd aan de Dasselaarstraat. Het gebouw wordt uitgevoerd in 4 bouwlagen met een terug liggende 5e laag. Op de begane grond worden vier appartementen gerealiseerd, met een entree aan de straatzijde en een terras aan de binnenzijde voorzien van een eigen berging, en worden 22 bergingen voor de bovenwoningen in blok A inpandig op maaiveld gebouwd. Op de 1e t/m 3e verdieping worden 6 appartementen gerealiseerd, op de 4e verdieping (dakverdieping) nog eens 4 appartementen. Alle bovenwoningen worden ontsloten met een galerij aan de straatzijde, en hebben een balkon of een dakterras als privé buitenruimte. Hiermee komt het totaal voor blok A op 26 woningen en 26 bergruimten.
    Blok A (en daarmee blok F en G ook: deze gebouwen zijn immers identiek in hun opbouw) heeft na het overleg met de buurt en daaropvolgende gesprekken een wijziging ondergaan; de dakverdieping is aan de Noordzijde (zijde Erfgooiersstraat) verder teruggelegd door een appartement niet op de dakverdieping maar op de begane grond te situeren., ivm bezorgdheid van bewoners over bezonning en privacy van de bestaande woningen. De dakverdieping ligt hier dus nu verder terug in vergelijking met het SP van November 2015.
  • Blok B en C
    Dit betreft het gebouw gesitueerd langs de Erfgooiersstraat. Het gebouw is opgebouwd uit twee delen, die verbonden worden met een centrale hal met toegang vanaf de straat en vanaf het tuinpad. Vanuit de centrale hal zijn de collectieve fietsenstallingen op de begane grond en de bergingen in de kelder bereikbaar.
    De blokken B en C zijn vier lagen hoog met daaraan toegevoegd een terug liggende vijfde bouwlaag. Beide blokken hebben dezelfde indeling. Een kelder met elk 19 bergingen voor de bovenwoningen, elk een collectieve fietsenstalling voor ca 50 plaatsen in de bouwmassa opgenomen en bereikbaar vanuit de centrale hal, vanaf de straat en vanaf het tuinpad, elk blok 4 begane grond appartementen met een eigen entree aan de Erfgooiersstraat, op de 1e t/m de 3e verdieping elk 5 appartementen per verdieping bereikbaar via een galerij aan de straatzijde, en op de 4e verdieping elk 4 appartementen bereikbaar via een dakgalerij aan de straatzijde.
    Blok B heeft daarmee in totaal 23 woningen, blok C eveneens. In de kelders bevinden zich in totaal 38 bergingen, in de tuinen van de begane grondappartementen bevinden zich 8 buitenbergingen, in totaal zijn er dus voor de aanwezige 46 woningen in blok B en C ook 46 bergruimten. Daarnaast is er voor ca 100 fietsen separaat in het blok op de begane grond aan weerszijde van de centrale hal ruimte voor stalling van fietsen.
  • Blok D en E
    Dit betreft de gebouwen gesitueerd aan de Verschurestraat. Het gebouw is opgebouwd uit twee delen, die verbonden worden met een centrale hal met toegang vanaf de straat en vanaf het tuinpad. Vanuit de centrale hal zijn de collectieve fietsenstallingen op de begane grond en de bergingen in de kelder bereikbaar.
    De blokken D en E zijn drie lagen hoog met daaraan toegevoegd een terug liggende vierde bouwlaag. Beide blokken hebben dezelfde indeling. Een kelder met elk 17 bergingen voor de bovenwoningen, elk een collectieve fietsenstalling voor ca 50 plaatsen in de bouwmassa opgenomen en bereikbaar vanuit de centrale hal, vanaf de straat en vanaf het tuinpad, elk blok 5 begane grond appartementen met een eigen entree aan de Verschurestraat, op de 1e en de 2e verdieping elk 6 appartementen per verdieping bereikbaar via een galerij aan de tuinzijde, en op de 3e verdieping elk 4 appartementen bereikbaar via een dakgalerij aan de straatzijde.
    Blok D heeft daarmee in totaal 21 woningen, blok E eveneens. In de kelders bevinden zich in totaal 34 bergingen, in de tuinen van de begane grondappartementen bevinden zich 8 buitenbergingen, in totaal zijn er dus voor de aanwezige 42 woningen in blok D en E ook 42 bergruimten. Daarnaast is er voor ca 100 fietsen separaat in het blok op de begane grond aan weerszijde van de centrale hal ruimte voor stalling van fietsen
  • Blok F en G
    De opzet van de blokken F en G is bijna identiek aan de opzet van blok A. Blok F is een gespiegelde versie van blok A, blok G is identiek aan blok A behoudens een aantal kleine verbijzonderingen bij blok A die betrekking hebben op de andere condities aan de Dasselaarstraat v.w.b. spoorweglawaai. Blok F heeft daarmee een omvang van 26 appartementen en blok G eveneens. Ter plaatse van de koppen van de blokken F en G is in het straatprofiel van de Erfgooiersstraat nu ook ruimte vrijgehouden voor het kunnen behouden van twee bestaande bomen daar. De eerder geprojecteerde parkeerplaatsen worden elders opgevangen, zodat het totaal aantal pp ook in het bijgestelde plan op 167 plaatsen blijft gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0015.jpg" Gevelbeelden vanaf Ergooiersstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0016.jpg"

Gevelbeelden vanaf Ergooiersstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0017.jpg"

Gevelbeelden vanaf Ergooiersstraat (achterzijde)

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0018.jpg"

Gevelbeeld vanaf Verschurestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0019.jpg"

Gevelbeeld vanaf Dasselaarstraat (gelijk aan gevelbeeld Van Dijkstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0020.jpg"

Eindgevels blok E / C

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0021.jpg"

Doorsnedes blok B / C

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0022.jpg"

Doorsnedes blok F/G aan Van Dijkstraat


Middengebied: privetuinen en parkeren

In het middengebied is ruimte voor privé tuinen voor alle begane grond woningen. Daarmee hebben alle begane grond woningen in het plan een tuin of terras op maaiveld. De woningen aan de Verschurestraat hebben ook nog een voortuin aan de straatzijde.

Daarnaast wordt het middengebied deels gebruikt voor bewonersparkeren. Er worden twee parkeerhofjes gerealiseerd tussen de langsblokken en de dwarsblokken in de verkaveling, beiden bereikbaar vanuit de Erfgooiersstraat met een in- en uitrit. Beide hofjes hebben een capaciteit van 24 pp elk, een totaal van 48 parkeerplaatsen.

De inrichting van het onbebouwde deel van de verkaveling, parkeerhofjes, privé tuinen en tuinpaden wordt zo groen mogelijk uitgewerkt. Zowel de bestrating van de parkeerplaatsen als de erfafscheidingen in het binnenterrein dragen waar mogelijk bij aan het groene karakter van deze open ruimte. Waar mogelijk wordt bestaand groen behouden en opgenomen in het nieuwe inrichtingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0023.jpg"
Illustratie fragment plankaart begane grond

5.2 Wonen, werken en voorzieningen

5.2.1 Wonen

In het plangebied, zijn evenals in de huidige situatie, woningen voorzien. In totaal worden er 166 woningen in de sociale huursector gerealiseerd. Het totaal aantal woningen neemt daarmee met 28 toe ten opzichte van de huidige situatie.

5.2.2 Werken

Ook in de toekomstige situatie zijn er in het plangebied geen werkfuncties toegestaan. Op grond van het bestemmingsplan is het, evenals in de huidige situatie, mogelijk een aan huis gebonden beroep of bedrijfsmatige activiteit aan huis in de woningen te vestigen.

5.2.3 Voorzieningen

In de toekomstige situatie worden er in het plangebied geen voorzieningen mogelijk gemaakt.

5.3 Verkeer

5.3.1 Autoverkeer

De woningen in het plangebied zullen worden ontsloten via de bestaande wegen. De beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen, als gevolg van de ontwikkeling, kunnen worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op deze wegen. De profielen van de wegen worden dusdanig aangepast dat er formele parkeerplaatsen in het profiel worden opgenomen.

In het plangebied worden 167 parkeerplaatsen gerealiseerd. Langs de Dasselaarstraat, Erfgooiersstraat en Van Dijkstraat worden haaksparkeervakken gerealiseerd. In de Verschurestraat zijn dat langsparkeervakken. De parkeerplaatsen worden deels op eigen terrein opgelost. Er zullen twee parkeerkoffers worden gerealiseerd die ontsluiten op de Erfgooiersstraat.

Met ruim 100 extra parkeerplaatsen ten opzichte van slechts 29 extra woningen worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd.

Ter plaatse worden 166 goedkope woningen gerealiseerd. Hieruit vloeit een totale parkeervraag (1,45 parkeerplaats per woning) van 242 parkeerplaatsen voort. Omdat sprake is van herstructurering mag het aantal parkeerplaatsen, dat aan de oude situatie toegerekend kan worden, worden verrekend met de nieuwe parkeereis. Na verrekening blijft een totale parkeereis over van 184 parkeerplaatsen (242 – 16 parkeerplaatsen eigen terrein – 42 parkeerplaatsen openbare ruimte).

In totaal worden 167 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit betekent een tekort van 17 parkeerplaatsen. Gezien het feit dat in de huidige situatie sprake is van een overcapaciteit aan parkeerplaatsen (op het piekmoment 72% bezetting) en er in de nieuwe situatie meer dan 100 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd gecombineerd met slechts 29 extra woningen, bestaat er in deze situatie de mogelijkheid om af te wijken van het vastgestelde parkeerbeleid.

De wijze van ontsluiting van het plangebied met openbaar vervoer blijft gehandhaafd.

5.3.2 Langzaam verkeer

De verkeerssituatie ten behoeve van langzaam verkeer verandert niet ten opzichte van de huidige situatie. De fietsenstalling worden geïntegreerd in de bouwwerken.

5.4 Groen, blauw en natuur

5.4.1 Groen

Het groen binnen het plangebied bestaat uit de privé voor- en achtertuinen, het openbaar toegankelijk groengebied en enkele solitaire bomen die de wegen begeleiden. Daarnaast bevindt zich aan de westzijde van het plangebied (aan de Dasselaarstraat) een groenstrook met gras en bosschages. Deze groenstrook wordt deels gebruikt voor de realisatie van parkeerplaatsen.

Er zal een nieuw binnenterrein worden gerealiseerd. De bomen op het binnenterrein zullen hier behouden blijven.

5.4.2 Blauw

Ook in de toekomstige situatie is er geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig.

5.4.3 Natuur

Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Toetsing

Door Ecogroen is in september 2015 een verkennende natuurtoets voor het plangebied uitgevoerd2 . Het onderzoek is als bijlage bijgevoegd aan voorliggend bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten zijn in de navolgende paragrafen samengevat.

Gebiedsbescherming

De voorgenomen plannen hebben geen negatieve effecten voor Natura 2000- en EHS-gebieden tot gevolg. Ook worden geen bijzondere natuurgebieden buiten de EHS aangetast door de plannen. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en EHS-beleid is dan ook niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Aangetroffen soorten

In de te slopen bebouwing is één balts/paarverblijfplaats van Gewone dwergvleermuis en één zomer-verblijfplaats van Laatvlieger aangetroffen. Er ontbreken belangrijke vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren worden niet verwacht. Wel zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van diverse laag beschermde (Ff-wet tabel 1) grondgebonden zoogdiersoorten aanwezig. In het plangebied zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen of te verwachten. Wel zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van bebouwing, tuinen en groenstroken aanwezig. In het plangebied zijn algemene en laag beschermde amfibieën (Ff-wet tabel 1) zoals Kleine watersala-mander, Gewone pad en Bruine kikker overwinterend te verwachten. Verder zijn geen beschermde flora, reptielen, vissen, insecten of weekdieren aangetroffen of te verwachten.

Voor het verwijderen van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen moet een ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd.

Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën. Voor deze tabel 1-soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht. Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Ontheffing

Voor wat betreft exemplaren van de gewone dwergvleermuis {Pipistrellus pipistrellus) en de laatvlieger {Eptesicus serotinus) is, voor de periode van 1 maart 2017 tot en met 28 februari 2022, een ontheffing aangevraagd en verleend3. Bij de aanvraag is het rapport 'Projectplan herontwikkeling Erfgooierstraat-Dasselaarstraat, Hilversum' bijgevoegd waarin de voorgestelde maatregelen voor de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger zijn beschreven. De voorgestelde maatregelen zijn als voldoende beoordeeld, en zijn onverkort als voorwaarde opgenomen in de ontheffingsbeschikking. De maatregelen dienen hiermee op grond van de Flora en Faunawet zoals beschreven ook te worden nagevolgd en uitgevoerd. Kortweg betreft het de volgende zaken:

  • Bij de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de seizoensactiviteit van vleermuizen; de kwetsbaarste periode is de winterperiode.
  • Er dienen tijdelijke vleermuiskasten te worden opgehangen.
  • In de nieuwbouw dienen nieuwe permanente verblijfplaatsen te worden gerealiseerd.
  • De verblijfplaatsen dienen in de periode april-oktober ongeschikt gemaakt worden.
  • De schoorsteenpijpen moeten worden afgedekt zodat wordt voorkomen dat Kauw en Spreeuw hier gaan broeden.

Aanvullend zijn in de beschikking nog enkele aanvullende voorschriften gesteld. Hiervoor wordt verwezen naar de betreffende bijlage,

Te nemen maatregelen

Wat betreft de voorgeschreven te nemen maatregelen kan het volgende worden opgemerkt:

  • De voorgeschreven tijdelijke vleermuiskasten zijn ruim op tijd geplaatst.
  • Er is geconcretiseerd op welke plaats in de nieuwbouw de nieuwe permanente vleermuiskasten (verblijfplaatsen) gerealiseerd dienen te worden. In navolgende afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0024.jpg"

Tekening met aanduiding locatie te realiseren permanente vleermuiskasten

Conclusie

Er is wat betreft gebiedsbescherming geen sprake van negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Wat betreft soortenbescherming was voor enkele soorten een ontheffing benodigd. Deze is verkregen. De voorwaarden uit de beschikking zoals hiervoor beschreven dienen te worden nagevolgd. Het aspect flora en fauna vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.5 Duurzaamheid en leefbaarheid

5.5.1 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

Om te meten hoe energiezuinig en duurzaam gebouwen zijn, gebruikt de gemeente het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw bestaat uit de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per thema krijgt een gebouw een rapportcijfer. Bouwen volgens het huidige bouwbesluit levert in principe een GPR Gebouw score van 6. Het maximale cijfer is een 10.

Voorliggend plan zal minimaal voldoen aan de wettelijke basis zoals vastgelegd in het Bouwbesluit. In onderhavige situatie wordt gestreefd naar een score van minimaal 7 en naar verwachting zal de score van het bouwplan boven de 7 uitkomen. Toetsing hiervan zal plaatsvinden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de gebouwen.

5.5.2 Leefbaarheid

Milieubeoordeling

Op basis van het Besluit m.e.r. moet voor plannen en programma's die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen (zie voor de activiteiten de onderdelen C en D van het Besluit) een milieurapport (het zogenaamde plan-MER) worden opgesteld. Ook voor plannen en programma's in of nabij Natura-2000-gebieden moet een dergelijk rapport worden vervaardigd. Hierbij moet tevens een 'passende beoordeling' worden gemaakt, waarbij de gevolgen voor de natuurwaarden van het voorgenomen beleid in beeld worden gebracht. Een vogel-effectstudie is zo'n passende beoordeling.

Sinds 1987 is het verplicht om voorafgaand aan besluiten over bepaalde activiteiten, opgenomen in bestemmingsplannen of mogelijk gemaakt door afwijkingen daarvan, een zogenaamd besluit-MER op te stellen. Het bestemmingsplan is het eerste ruimtelijke plan dat (juridisch) voorziet in de ontwikkeling van een bepaalde activiteit. Een besluit-MER is een document waarin zo objectief mogelijk is beschreven welke milieueffecten zijn te verwachten wanneer de betreffende activiteiten worden ondernomen. In een besluit-MER moet ook worden aangegeven welke alternatieven er zijn om de activiteiten uit te voeren en wat daarvan de milieueffecten zijn. Op deze wijze zijn eventuele milieugevolgen vroegtijdig te signaleren en zo mogelijk te voorkomen of te verzachten. In het Besluit m.e.r. is in onderdeel C vermeld voor welke activiteiten verplicht een besluit-MER moet worden opgesteld voordat een besluit over het plan mag worden genomen. In onderdeel D van het besluit is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Het besluit-MER kan dienen als milieurapport zoals bedoeld in de SMB-richtlijn. In het Besluit m.e.r. is aangegeven waaraan de milieurapportering moet voldoen.

In bijlage D 11.2 van het besluit m.e.r. wordt de ontwikkeling van een woningbouwlocatie genoemd. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer".

Indien een activiteit boven deze drempelwaarden valt, dan is een m.e.r.-beoordeling nodig. Echter, ook als een activiteit onder de grenswaarden blijft, dient er een toetsing te worden gedaan. Ook in dit geval moet het bevoegd gezag zich ervan vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Toetsing

Onderhavig plan valt ver onder de drempelwaarden. Om die reden is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Gezien voorgaande, dient hierbij getoetst te worden op:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de mogelijke gevolgen.


Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk en het plan kan worden vastgesteld;
  • 2. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r. en het plan is daarmee m.e.r.-plichtig.


Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarde, en de ligging van het plan in een stedelijke, deels reeds bebouwde omgeving, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. De gebouwen worden grotendeels op dezelfde locatie als de huidige gebouwen gerealiseerd.

De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee dat op basis daarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Er is geen sprake van cumulatie met andere, thans te voorziene projecten.

Het milieubelang is in het kader van het bestemmingsplan in navolgende paragrafen verder voldoende mate afgewogen. Ook uit de afweging in de volgende paragrafen blijkt dat geen belangrijke negatieve milieueffecten worden verwacht.

Conclusie

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen belangrijke milieueffecten te verwachten zijn. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. niet noodzakelijk is.

Geluid

Toetsing

Door Royal HaskoningDHV is in december 2015 en aanvullend in mei, juni en augustus 2016 een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd4.

Railverkeerslawaai 

  • Het realiseren van stedenbouwkundige maatregelen aan blok A om de geluidbelasting van het spoor, die maximaal 72 dB bedraagt, terug te brengen tot, zo mogelijk, maximaal 68 dB1. Hiermee is het mogelijk binnen het kader van de Wet geluidhinder aan de maximale geluidbelasting van 68 dB te voldoen. Voor de uitwerking van de stedenbouwkundige maatregelen aan de spoorzijde zie de aparte notitie T&PBD6831-100-154N002F01 van 10 augustus 2016.
  • Het aanbrengen van een akoestisch dichte borstwering met een hoogte van 1,00 tot 1,30 meter op de bovenste bouwlaag van de blokken, om hiermee de geluidbelasting terug te brengen;
  • Het aanbrengen van gevelisolatie om te garanderen dat de geluidwering van de gevels voldoet om een binnenwaarde van 33 dB in de woningen te bereiken;
  • Het dient aanbeveling om de achtergevels van de woningen van blok A uit te voeren met aanvullende stedenbouwkundige maatregelen om te bewerkstelligen dat de achtergevels van de woningen met een vliesgevel een luw karakter krijgen. Tevens, of als alternatief, zou getracht kunnen worden de kopgevel (aan de spoorzijde) van bouwblok D minder reflecterend te laten zijn, zodat het in de kopgevel gereflecteerde geluid de achtergevel van blok A niet kan bereiken. Een en ander wordt onderzocht in de aparte notitie T&PBD6831-100-154N003F01 van 10 augustus 2016. In dit onderzoek is nog niet met deze maatregelen rekening gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0025.png"

Situatie met bouwplan zonder maatregelen: geluidbelasting van het spoor

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot het wegverkeerslawaai blijkt dat het bouwplan aan de Dasselaarstraat te realiseren is door:

  • Het blijkt dat de Mies Bouwmanboulevard en de Crailoseweg nagenoeg geen probleem veroorzaken of aan de voorkeurswaarde van 48 dB voor het wegverkeerslawaai door aanvullende stedenbouwkundige maatregelen kunnen voldoen;
  • In het kader van de 'goede Ruimtelijke Ordening' wordt de geluidbelasting afkomstig van de omliggende 30 km/u straten beoordeeld. Het blijkt dat de maximale geluidbelasting die ondervonden wordt van deze straten maximaal 58 + 5 dB bedraagt. Op 4 woningen van blok G treedt op de kopgevel een geluidbelasting van maximaal 60 + 5 dB op;
  • Het dient aanbeveling vanwege het verkeerslawaai van de 30 km/u straten om de balustrade van de balkons akoestisch dicht uit te voeren. Het Bouwbesluit schrijft vanwege de hoogte (< 13 meter van het vloerniveau) enkel een borstwering van 1 meter hoogte voor. Het zou overwogen kunnen worden om de borstweringen op te trekken tot een hoogte van 1,20 m. Deze hoogte schermt het invallende geluid van het wegverkeer op het achterliggende balkon beter af.

Maatregelen om de geluidbelasting op de gevel aan het spoor te laten afnemen

Door Royal HaskoningDHV is in augustus 2016 een memo opgesteld over mogelijke voorzieningen om de geluidbelasting aan de achterzijde van de Dasselaarstraat te laten afnemen5. Onderstaand zijn de belangrijkste onderdelen uit de memo weergegeven.

Aan de zijde van de galerij (spoorzijde) worden de uitstekende penanten (zie schema 1 hieronder) gemodelleerd als kleine zichthoek doorbrekende schermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0026.png"

Railverkeerslawaai 

Het geluid afkomstig van het spoor wordt op de gevels van de 2e tot de 4e bouwlaag teruggebracht met een 1,20 meter hoge eventueel transparante borstwering. Deze draagt er zorg voor dat de geluidbelasting van 72 dB afneemt tot maximaal 67 dB. Op de begane grond is sprake van een terugvallende halve gevel die er toe leidt dat de geluidbelasting op het linker deel lager is dan het rechter deel (waar de gevel niet terugvalt).

Conclusie: met de stedenbouwkundige maatregelen in de vorm van akoestisch dichte borstweringen aan de galerij kan worden voldaan aan de maximale grenswaarde van 68 dB voor het railverkeerslawaai. Er moeten voor de woningen hogere waarden worden aangevraagd voor het railverkeerslawaai.

Mies Bouwmanboulevard

Het geluid afkomstig van de Mies Bouwmanboulevard wordt op de gevels van de 2e tot de 4e bouwlaag teruggebracht met een 1,20 meter hoge eventueel transparante borstwering. Deze draagt er zorg voor dat de geluidbelasting van 50 dB afneemt tot maximaal 48 dB. Op de begane grond is sprake van een terugvallende halve gevel die er toe leidt dat de geluidbelasting op het linker deel lager is dan het rechter deel (waar de gevel niet terugvalt).

Conclusie: met de stedenbouwkundige maatregelen in de vorm van akoestisch dichte borstweringen aan de galerij kan worden voldaan aan de maximale grenswaarde van 48 dB voor de Mies Bouwmanboulevard. Er hoeven voor de woningen geen hogere waarden worden aangevraagd voor de Mies Bouwmanboulevard.

Maatregelen om de geluidbelasting op de achtergevel te laten afnemen

Door Royal HaskoningDHV is in augustus 2016 een memo opgesteld over mogelijke voorzieningen om de geluidbelasting aan de achterzijde van de Dasselaarstraat te laten afnemen6.

Eisen aan de kopgevel van blok D

De kopgevel van blok D dient 60% of minder reflecterend te zijn. Een normale gevel is 80% reflecterend. Er moet dus absorberend materiaal worden aangebracht. Een idee is om absorberende metselstenen te hanteren.

Uit de berekening van de opbouw van de kopgevel blijkt dat:

  • 72 % uit metselsteen bestaat;
  • 24 % uit glas
  • En 4% uit beton.

Het blijkt dat het absorberend maken van de beton panelen weinig zoden aan de dijk zet. Er wordt voorgesteld om deze normaal reflecterend te houden. De metselstenen moeten 50% absorberend worden uitgevoerd. Dit lijkt een redelijke eis.

Met deze samenstelling kan een reflectie van 58% worden gehaald en hiermee voldoet de gevel aan de eis van 60% reflecterend of minder.

Railverkeerslawaai 

Het geluid afkomstig van het spoor bereikt de achtergevel van bouwblok A door middel van reflectie tegen de achterliggende kopgevel van het blok D. Het gedeeltelijk absorberend maken van deze gevel (meer dan de standaard 20% voor een normale gevel) tot een waarde van 40% geeft een afname van het teruggekaatste geluid dat op de beoogde geluidluwe achtergevel kan invallen.

Daarnaast is het mogelijk om de balkons aan de achterzijde te voorzien van een akoestisch dichte eventueel transparante borstwering van 1,20 meter hoog. Tenslotte wordt de (akoestisch dichte) borstwering op bovenste bouwlaag opgetrokken tot 1,30 meter.

Hiermee neemt de geluidbelasting van 60 dB af tot maximaal 55 dB en voldoet hiermee aan de voorkeurswaarde van 55 dB voor railverkeerslawaai.

Conclusie: met de stedenbouwkundige voorzieningen in de vorm van een absorberende kopgevel van blok D en akoestisch dichte borstweringen van de balkons kan op de beoogde luwe zijde worden voldaan aan de voorkeurswaarde van 55 dB voor het railverkeerslawaai. Er hoeven geen hogere waarden voor de achterzijde van blok A te worden aangevraagd.

Hogere waarden

Er dienen hogere waarden te worden verleend. In een memo van RoyalHaskoningDHV zijn de te verlenen hogere waarden overzichtelijk beschreven7 . In navolgend schema is een overzicht gegeven van de te verlenen hogere waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0027.jpg"

Tabel: Te verlenen hogere waarden (bron: akoestisch onderzoek RHDHV)

Conclusie

Het aspect vormt, met inachtneming van bovengenoemde aanbevelingen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Wel dienen er hogere waarden te worden verleend. Deze procedure zal gelijktijdig met de procedure van dit bestemmingsplan plaatsvinden. Met betrekking tot de noodzakelijke realisatie van een akoestische maatregelen is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Luchtkwaliteit

In het plangebied bestaat het voornemen om maximaal 166 appartementen te realiseren. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool8 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van VROM geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2013 en 2020. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2013, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In de navolgende tabel staan de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plan zoals opgenomen in de monitoringstool. Het betreffen concentraties langs de nabij gelegen Naarderweg/Mies Bouwman-boulevard (ten westen van het plan). De concentraties langs deze weg zijn representatief voor de concentraties binnen- en in de directe omgeving van het plangebied. Indien de concentraties langs deze weg voldoen aan de grenswaarden, vindt eveneens geen overschrijding plaats binnen en in de directe omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0028.png"

Uit bovenstaande tabel wordt geconcludeerd dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden in de vier jaren (2014, 2015, 2020 en 2030) liggen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2015 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

5.6 Cultuurhistorische waarden

5.6.1 Historisch-geografische waarden

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Het plan leidt niet tot negatieve effecten van historische-geografische waarden in en in de omgeving van het plangebied.

5.6.2 (Steden)Bouwkundige waarden

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Het plan leidt niet tot negatieve effecten van (steden)bouwkundige waarden in en in de omgeving van het plangebied. Het plan zorgt voor een bouwkundige verbetering.

5.6.3 Archeologische waarden

Voor het plangebied geldt op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hierbij geldt een onderzoeksgrens vanaf 100 m2 aan nieuwe bebouwing. Deze grens wordt overschreden waardoor in december 2015 een bureauonderzoek en in maart 2016 een verkenend booronderzoek door Transect is uitgevoerd9. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies van het onderzoek weergegeven.

Archeologisch onderzoek

Uit het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat voor de onbebouwde gebiedsdelen in het plangebied een middelhoge archeologische verwachting geldt op het aantreffen van (nederzettings)resten uit de periode Midden-Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen. Deze verwachting is gebaseerd op de landschappelijke ligging van het plangebied op de stuwwal of een sandr en een onbekendheid met de bodemopbouw en -intactheid in het plangebied.

Uit het inventariserend veldonderzoek is echter gebleken dat de bodem slechts binnen een klein deel van het plangebied nog intact is. Voor dit deel geldt een middelhoge archeologische verwachting. De overige delen, zowel onbebouwd als bebouwd, hebben een lage archeologische verwachting.

Advies

Uit het onderzoek is gebleken dat het grootste deel van het plangebied een lage archeologische verwachting heeft omdat de bodem hier niet meer intact is. Slechts een beperkt deel (rondom boring 8, ten noorden van de flat) heeft een middelhoge verwachting op basis van de hier aangetroffen intacte bodem.

Gezien de beperkte oppervlakte van de zone met een middelhoge verwachting en het feit dat de bodem hier niet wordt geroerd bij de voorgenomen werkzaamheden, wordt geadviseerd om bij de op handen zijnde bestemmingsplanwijziging geen dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ aan het plangebied toe te kennen. Met andere worden vanuit archeologisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de herontwikkeling van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologische waarden geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

5.7 Bodem en watersysteem

5.7.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Door Linge milieu bv is in juli 2014 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd10. De conclusies uit het onderzoek worden hierna behandeld.

De grond van het terrein bestaat tot 1.0 m-mv uit donkerbruin, humeus zand. In meerdere boringen is puin waargenomen, tot een diepte van maximaal 1.0 m-mv. Het puin bestaat uit steenachtig materiaal, het gehalte is als licht gekwalificeerd. Visueel zijn nergens asbestverdachte materialen als plaatjes aangetroffen. Het grondwater op de locatie bevond zich tijdens het onderzoek dieper dan 5.5 m-mv. Conform de NEN 574011 heeft het grondwater daarom geen deel uitgemaakt van het onderzoek.

De zandige bovengrond van het terrein is licht verontreinigd met enkele metalen, PCB's en plaatselijk PAK. In de ongeroerde ondergrond wordt voor geen van de stoffen uit het NEN 5740-pakket een achtergrondwaarde overschreden. Visueel is in de grond ter plaatse van de twee ontluchtingen tegen de buitengevel van twee flats geen olie waargenomen.

De puinfundering onder het asfalt-voetpad op het binnenterrein bevat zowel analytisch als visueel geen meetbare hoeveelheid asbest. Het asfalt van het voetpad op het binnenterrein bevat met 30 mg/kg ds wel PAK, maar dit gehalte ligt niet boven de 50 mg/kg ds, het criterium voor teerhoudendheid. Het volume van het asfalt is geschat 55 m³, het pad heeft een totale lengte van circa 280 meter.

Conclusie

Conclusie van het onderzoek is dat de historie van het terrein niet heeft geleid tot daadwerkelijke verontreiniging van de grond. De algemene bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het gebied. Omdat voor geen van de geanalyseerde stoffen een tussenwaarde wordt overschreden is verder onderzoek niet nodig. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7.2 Watersysteem

Inleiding

In deze paragraaf worden de standaardregels voor de waterparagraaf behandeld van de gemeente Hilversum. Daar waar relevant wordt onderhavig plan besproken.


Waterparagraaf

Vuilwater

Het vuile water dat vrij komt bij het bouwplan wordt aangesloten op het vuilwaterriool van de gemeente Hilversum. In de wijk Noord, waar het plangebied ligt, is sprake van een gescheiden rioleringsstelsel.

Hemelwater

Hemelwater wordt zoveel mogelijk verwerkt op eigen terrein

Aansluitend op het beleid van het hoogheemraadschap (Waternet) moet het hemelwater binnen de perceelsgrenzen van het eigen perceel worden geïnfiltreerd in de bodem. Op deze wijze wordt gewerkt aan de bestrijding van verdroging. Tevens wordt hiermee het rioolstelsel ontlast.

Onderhavig plan betreft een herstructurering van een bestaande verstedelijkte situatie. In de navolgende tabel is globaal de verhouding van verharde/onverharde oppervlaktes in de toekomstige situatie binnen het plangebied opgenomen. Voor de toekomstige verhardingen binnen het plangebied, is hierbij de verbeelding van het bestemmingsplan als uitgangspunt gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0029.jpg"

Ten opzichte van de huidige situatie zal het verhard oppervlak globaal gezien met 300 m2  toenemen. In het plangebied zal er ter compensatie van deze toename van het verhard oppervlak extra waterberging gerealiseerd worden. De wijze waarop deze waterberging wordt gerealiseerd zal nog nader worden uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunningprocedure.

Bij onderhavig plan kan hemelwater dus ter plekke worden verwerkt c.q. geïnfiltreerd, binnen de grenzen van het eigen perceel. Er hoeft in principe geen water te worden afgevoerd naar het hemelwatersysteem, dat dus ook niet extra wordt belast. Dit is conform het beleid van het GRP 2015-2020 (zie ook paragraaf 4.4). Een aanvullende reden waarom het niet wenselijk is dat het hemelwater van dit plan wordt afgevoerd op het hemelwaterstelsel is dat het hemelwater in dit gebied via het gemengde stelsel naar de RWZI Hilversum wordt afgevoerd. Het is niet gewenst dat schoon hemelwater naar een RWZI wordt afgevoerd.

De initiatiefnemer zal zelf verantwoordelijk worden voor het goed functioneren en dus het onderhoud van de infiltratievoorzieningen op eigen terrein.

Voorkomen bodemverontreiniging als gevolg van infiltratie van hemelwater

Afstromend hemelwater van gebouwen kan, door uitloging van bouwmaterialen, verontreinigd zijn met koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK) en andere stoffen. Van bestratingen kunnen onder andere fosfaten, olie en bestrijdingsmiddelen via regenwater afstromen. Voorkomen moet worden dat dergelijke stoffen in de bodem worden gebracht.

Grondwaterverontreiniging kan worden voorkomen door het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen (geen zinken dakgoten en dakkapellen), geen gebruik te maken van bestrijdingmiddelen, geen auto´s wassen etc.

De initiatiefnemer zal bij onderhavig plan gebruik maken van niet-uitlogende bouwmaterialen. Waar nodig zal de initiatiefnemer verder het hemelwater dat wordt geïnfiltreerd laten toetsen aan de streefwaarden voor grondwater uit de Wet Bodembescherming.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is niet gelegen in of in de directe omgeving van een grondwaterbeschermingsgebied.

Oppervlaktewater

Er bevindt zich geen oppervlaktewater in of in de directe omgeving van het plangebied.

Grondwater

Verkenning bodem- en grondwatersituatie ter plaatse

Bij de uitvoering van een (bouw)project moet rekening worden gehouden met de lokale bodemopbouw en grondwatersituatie.

Het plangebied ligt op de tijdens het Pleistoceen gevormde gronden, die worden gerekend tot de Betuweformatie. De bodem ter plaatse bestaat uit donkergekleurd zand (afzettingen van Duinkerke), overgaand in geel en siltig zand op gemiddeld 1.0 m-mv.

Het maaiveld van de locatie bevindt zich op ongeveer 9.0 meter boven NAP. Het grondwater op de locatie staat dieper dan 5.5 m-mv. De stromingsrichting van het grondwater is westelijk tot zuidwestelijk. De onderstaande gemeentelijke kaart die een globale interpretatie geeft van de minimale grondwaterdieptes, bevestigt dit beeld. Hierin valt het plangebied in een gebied met grondwaterstanden groter dan 4 m beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0030.jpg"

Afbeelding: Minimale grondwaterstandsdiepte Hilversum, globaal geïnterpreteerd door gemeente Hilversum, situatie 2011, met globale aanduiding plangebied

De grondwaterstanden in Hilversum fluctueren sterk en vertonen een stijgende trend als gevolg van invloed van onder meer neerslagtoename en reductie van winningen. Gezien echter de relatief grote diepte van het grondwater hoeven ter plaatse van het plangebied geen belemmeringen te worden verwacht. De bodem is geschikt voor infiltratie en berging van hemelwater.

Voorkomen wateroverlast

Bij ondergrondse bouw moet rekening worden gehouden met de maximale grondwaterstand. Kelders moeten waterdicht uitgevoerd worden conform het Bouwbesluit. Het is niet nodig lokaal de grondwaterstand te verlagen als gevolg van dit plan. Ook wordt er geen overtollig grondwater afgewenteld op de omgeving.

Ondiepe grondwaterstand in relatie tot infiltratie van hemelwater

Het bouwplan kan bij aantoonbare beperkte infiltratiecapaciteit in overleg met de gemeente worden aangesloten op het hemelwaterriool. In Hilversum wordt een grondwaterstand van minder dan 1 m onder maaiveld als ondiep ervaren. Bij onderhavig plan is hiervan geen sprake. Om die reden hoeft het opgevangen hemelwater niet te worden aangesloten op het hemelwaterriool.

Ondiepe grondwaterstand in relatie tot onderkeldering

Grootschalige aanleg van kelders in gebieden met een ondiepe grondwaterstand kan wateroverlast veroorzaken doordat het hemelwater op onverhard terrein moeilijker infiltreert. Van een grootschalige aanleg van kelders is bij dit plan geen sprake. Slechts een beperkt deel van de nieuwbouw bij onderhavig plan wordt onderkelderd.

Kelders in relatie tot opstuwing van grondwater

De bodem onder Hilversum bestaat uit goed doorlatend zand. Het eerste watervoerend pakket is meer dan 40 m dik. Hierdoor is opstuwing als gevolg van kelders die reiken tot in het grondwater geen aandachtspunt.

Voorkomen instroming van hemelwater in kelders/parkeergarages

Maatregelen moet genomen worden om instroom van hemelwater in ondergrondse bouw te voorkomen, bijvoorbeeld door de aanleg van drempels bij een inrit van een kelder.

Bij onderhavig plan is geen sprake van een kelders met een inrit. De kelders worden zoals gesteld verder waterdicht uitgevoerd.

Bouwrijp maken van grond

Om grondwateroverlast te voorkomen moet bij het bouwrijp maken van grond worden gestreefd naar een ontwatering van minimaal 1,5 meter onder het maaiveld. Bij 1,5 meter ontwatering heeft de bodem ook tijdens de bouw voldoende draagkracht en is bemaling niet nodig. In de goed doorlatende zandgrond van Hilversum is voor een verlaging van de grondwaterstand van enkele decimeters een fors debiet noodzakelijk. Naast de extra kosten is het kwijtraken van dit water ook een probleem. Bemaling moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij een ontwatering van 1,5 meter onder maaiveld kunnen werkzaamheden aan kabels en leidingen ook zonder bemaling plaatsvinden.

Gezien de lage grondwaterstand ter plaatse van het plangebied wordt niet verwacht dat bij dit plan bemaling nodig is tijdens het bouwrijp maken en in de bouwfase.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.8 Kabels en leidingen

In de toekomstige situatie zijn er geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.

5.9 Veiligheid

5.9.1 Sociale veiligheid

De sociale veiligheid in het complex krijgt aandacht door het vermijden van ruimten en (dode) hoeken van onzichtbare aanwezigheid. De routing en organisatie in het gebouw is functioneel en overzichtelijk. De bergingenlagen zijn alleen toegankelijk voor de bewoners die een berging aan deze gang hebben liggen. Alle entrees zijn afgesloten en alleen toegankelijk voor de bewoners van dat blok.

5.9.2 Fysieke veiligheid

Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken. Bij de huidige inrichting van het plangebied is het gebied goed bereikbaarheid voor hulpdiensten, zijn er voldoende primaire en secundaire bluswatervoorzieningen en is het gebied voldoende verkeersveilig. Hier worden geen veranderingen in aangebracht, opdat ook in de toekomst de fysieke veiligheid wordt gewaarborgd.

5.9.3 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid betreft de beheersing van activiteiten die een risico voor de omgeving op kunnen leveren.

Toetsing

Door SAB is in augustus 2015 een quick scan externe veiligheid12 uitgevoerd. Op basis van de planmaximalisatie is er sprake van een intensivering van het gebruik, waardoor het groepsrisico toeneemt. Om de haalbaarheid van het plan aan te kunnen tonen is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van stationaire en mobiele bronnen in de omgeving van het plangebied.

Stationaire bronnen

Voor het in beeld brengen van de stationaire bronnen in de omgeving van het plangebied is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen Bevi-inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Op de navolgende afbeelding is een fragment van risicokaart opgenomen en is het plangebied aangeduid met een rode begrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.06bp01noord20-on01_0031.png"

Uitsnede risicokaart met weergave ligging plangebied

Mobiele bronnen

In de omgeving van het plangebied kunnen verschillende mobiele bronnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om hogedrukaardgasleidingen en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Onderstaand wordt nader ingegaan op de mobiele bronnen in de omgeving van het plangebied.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied liggen geen hogedrukaardgasleidingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen autowegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een nadere toetsing kan hiermee achterwege blijven. Wel ligt ten westen van het plangebied de spoorlijn Amsterdam-Amersfoort. Voor de spoorlijn is voor andere plannen in Hilversum een QRA uitgevoerd, waaruit het volgende is gebleken:

  • er is geen PR 10-6/jr.- contour aanwezig, zodat geen wettelijke beperkingen aan het plangebied worden opgelegd;
  • het groepsrisico ligt boven de oriëntatiewaarde.

De spoorlijn is hiermee een relevante risicobron en moet beschouwd worden binnen de verantwoording van het groepsrisico.

Onderzoek groepsrisico

Door Windmill Milieu en Management is in mei 2016 een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico's ten gevolge van het transport over de spoorlijn Diemen-Amersfoort Oost13. Het complete onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies weergegeven.

Conclusies

Het plaatsgebonden risico als gevolg van de spoorlijn vormt een belangrijk aandachtpunt bij de planontwikkeling; de PR 10-6-contour van de spoorlijn reikt niet over het plangebied. Het plasbrandaandachtgebied vormt eveneens géén belemmering voor de planvorming. Wel dient bij de inrichting van het plangebied rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van het plasbrandaandachtgebied.

Naast het plaatsgebonden risico is de hoogte van het groepsrisico een aandachtspunt bij de planvorming. Aangetoond is dat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Als gevolg van de planontwikkeling wijzigt de personendichtheid binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Aangetoond is dat deze wijziging een lichte toename van de hoogte van het groepsrisico veroorzaakt.

Aangezien sprake is van een toename van het groepsrisico, maar de toename minder dan 10 % bedraagt, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten verplicht het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat de verplichting om de Veiligheidsregio in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen.

In een beperkte verantwoording worden de volgende aspecten beschouwd:

  • bestrijdbaarheid;
  • zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid

Beheersbaarheid

De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de regionale brandweer richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Bereikbaarheid

Uit het rapport volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvals-wegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied is zowel vanuit noordelijke (Erfgooierstraat) als vanuit zuidelijke richting (Verschurenstraat) te bereiken. Het plangebied is derhalve goed bereikbaar voor de hulpdiensten.

Bluswatervoorziening

Voor de bestrijding van een brand dienen voldoende bluswatervoorzieningen beschikbaar te zijn. De benodigde bluswatervoorzieningen worden aangelegd in het projectgebied. Hierover wordt advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.

Voor de beoordeling van de effecten in geval van een ongeval met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg wordt, op grond van het Basisnet Weg, het ongevalsscenario met stoffen uit categorie A als maatgevend beschouwd. Dit betreft het (warme) BLEVE scenario.

BLEVE-scenario

Een BLEVE is een afkorting voor “Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion” (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Er bestaat een koude en een warme BLEVE. Een koude BLEVE ontstaat door het bezwijken van de tank door een mechanische inwerking op de tank. De tank botst bijvoorbeeld tegen een massief voorwerp. Een warme BLEVE ontstaat bij het bezwijken van de tank door een thermische inwerking op de tank. De tank staat in de vlammen van een brand.

De directe effecten van een koude BLEVE zijn niet te bestrijden, omdat bij een calamiteit met enkel brandbare gassen de tank meteen expandeert. De effecten van een warme BLEVE (secundaire branden) dienen wel bestreden te worden door middel van het koelen van de tank waardoor de druk wordt weggenomen waardoor een warme BLEVE zou kunnen ontstaan. De brandweer heeft hiervoor over een langere periode voldoende bluswater nodig. Deze bluswatervoorzieningen worden binnen het plangebied voorzien (zie ook onder ‘bluswatervoorziening’).

Toxisch scenario

Over de spoorlijn worden toxische vloeistoffen getransporteerd. Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door een gaswolk neer te slaan of een vloeistof te verdunnen met water. Een toxisch scenario op de spoorlijn is derhalve op een goede manier te bestrijden.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Bij een ongeval met een explosieve stof of brandbare vloeistof komt het neer op het zo snel mogelijk op veilige afstand verwijderd raken van de plaats van de dreigende explosie. De ontwikkeltijd van een koude BLEVE is zo kort dat hier in principe geen mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn. Bij een warme BLEVE wordt aangeraden de gebouwen te ontvluchten door een uitgang die van de spoorlijn afgericht is. Ten aanzien van het vluchten is het van groot belang dat de situering van de (nood)uitgangen uit gebouwen van de risicobron af zijn gericht. In geval van schuilen is het zaak om een veilige plek binnen het gebouw op te zoeken buiten bereik van rondvliegend glas. Na afloop van een BLEVE dient het gebied ontvlucht te worden om de effecten door secundaire branden te vermijden.

De zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risico-communicatie. Binnen de nieuwe gebouwen dient een nood/evacuatieplan aanwezig te zijn.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit externe veiligheidsoogpunt geen belemmeringen is voor de realisatie van het plan.

5.10 Toegankelijkheid

De nieuwe appartementengebouwen krijgen, in tegenstelling tot de huidige gebouwen, liften. Hiermee zijn de woningen in de toekomstige situatie ook voor ouderen en minder validen bewoonbaar.

5.11 Beheer

Het binnenterrein is zowel openbaar toegankelijk als alleen voor bewoners. De gebieden die alleen voor bewoners toegankelijk zijn behoren tot de woningen die op de begane grond zijn gelegen en een privé buitenruimte (tuin) hebben. De gebieden die openbaar toegankelijk zijn, zijn groengebieden die zichtbaar zijn vanuit de appartementen. Hierdoor is er sprake van veel sociale controle.

5.12 Planning en fasering

De ontwikkeling van het plangebied wordt in fasen gerealiseerd. De reden hiervoor is dat de Alliantie de huidige huurders van de woningen de gelegenheid biedt om terug te keren in de nieuw te realiseren woningen. Door in fasen te slopen en nieuw te bouwen kunnen bewoners tijdens deze werkzaamheden grotendeels in het plangebied blijven wonen.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planmethodiek

De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak behoeft te worden aangepast.

6.2 Bestemmingsregeling

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.

6.2.1 Toelichting op de verbeelding

Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).

 

6.2.2 Toelichting op de regels

De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van het ministerie van IenM, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.

6.2.2.1 Indeling hoofdstukken

Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is ook weer aangesloten bij de SVBP2012, te weten:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • begrippen
  • wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

  • bestemmingen
  • voorlopige bestemmingen
  • uit te werken bestemmingen
  • dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • anti-dubbeltelregel
  • algemene bouwregels
  • algemene gebruiksregels
  • algemene aanduidingsregels
  • algemene ontheffingsregels
  • algemene wijzigingsregels
  • verwerkelijking in de naaste toekomst
  • algemene procedureregels
  • overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

  • overgangsrecht
  • slotregel

Als in het bestemmingsplan bepaalde aspecten niet aan de orde zijn, zoals in dit geval onder meer voorlopige en uit te werken bestemmingen, worden deze niet in de regels opgenomen.

6.2.2.2 Indeling bestemmingsregels

Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is een vaste volgorde aangehouden, te weten:

  • Bestemmingsomschrijving

Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, zijn toegekend aan de in het plan begrepen gronden. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Dit hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de bewuste functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies, gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. De bestemmingsomschrijving vormt het eerste toetsingskader voor (bouw)initiatieven. Als een initiatief niet past in die omschrijving, moet deze worden beschouwd als zijnde strijdig met het bestemmingsplan.

De bestemmingsomschrijving begint met de algemene bestemming. Daarna volgen eventuele specificaties in de vorm van aanduidingen.

Voorbeeld:

De voor '....' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ..
  • b. ..

en tevens voor:

  • c. een ...., ter plaatse van de aanduiding '....',

met de daarbij behorende voorzieningen.

.... (die dus voor zowel de algemene bestemming als de specifieke aanduiding gelden). De daarbij behorende voorzieningen zijn bewust niet in de bestemmingsomschrijving genoemd. Het gaat hier om voorzieningen die voor het verwezenlijken van de bestemming nodig en wenselijk zijn. Dat kunnen diverse voorzieningen zijn. Een limitatieve opsomming is niet makkelijk te geven. In de toelichting op de regel (hieronder) worden wel enkele voorbeelden gegeven van de bij de bestemming behorende voorzieningen.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen, kent het bestemmingsplan aanduidingen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van (dubbel)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een aanduiding, die juridische betekenis heeft, wordt niet alleen aangegeven op de analoge en digitale verbeelding van een bestemmingsplan, maar ook in de regels.

Er zijn in het algemeen zes soorten aanduidingen te onderscheiden:

  • 1. gebiedsaanduidingen;
  • 2. functieaanduidingen;
  • 3. bouwvlakken;
  • 4. bouwaanduidingen;
  • 5. maatvoeringsaanduidingen;
  • 6. figuren.

  • Bouwregels

Samen met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen/aanduidingen, bevatten de regels bepalingen over de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de bewuste bestemming. Soms is op de verbeelding door middel van een bouwvlak aangegeven waar het (hoofd)gebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag weliswaar vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld bijbehorende bouwwerken of terreinafscheidingen. De bouwregels gaan over bouwwerken en zijn onderverdeeld in bepalingen over:

  • a. (hoofd)gebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken (indien daarvan sprake is);
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

De toetsing hieraan vindt in principe pas plaats indien duidelijk is dat het voorgenomen gebruik van het bouwwerk in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving bij de bestemming.

  • Afwijken van de bouwregels

Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een bouwregel. Het kunnen afwijken van de bouwregels is beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouwregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaardregel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de bouwregels terecht is.

  • Specifieke gebruiksregels

Indien ten aanzien van een bepaald gebruik speciale regels moeten worden gegeven dan worden deze specifiek aangegeven. Een voorbeeld van een dergelijke specifieke regeling is het gebruik van een gedeelte van de woning en/of bijbehorend bouwwerk als werkruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.

  • Afwijken van de gebruiksregels

Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een gebruiksregel. Het kunnen afwijken van de gebruiksregels is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij of zij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de gebruiksregels terecht is.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

In deze regel staan specifiek voor de bestemming geldende bepalingen over omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningen). Zo kan bijvoorbeeld via een omgevingsvergunning een bepaalde natuurwaarde worden beschermd. Aanleggen is dan niet mogelijk zonder een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders.

  • Wijzigingsbevoegdheid

Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden gegeven aan het college van burgemeester en wethouders om het plan op onderdelen te wijzigen. Hierbij gaat het voornamelijk om de toegestane gebruiken zoals aangegeven in de bestemmingsomschrijving. De wijzigingsbevoegdheid is iets anders dan de afwijkingsbevoegdheid. Via deze wijzigingsbevoegdheid kunnen bestemmingen worden gewijzigd, overigens binnen door de gemeenteraad aangegeven voorwaarden. Via een afwijking worden bestemmingen niet gewijzigd. De afwijking maakt het slechts mogelijk om binnen een bestemming af te wijken van de standaardregel (bijvoorbeeld van de standaard bouwhoogte). Het kunnen wijzigen van de bestemming is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om een wijziging moet worden gemotiveerd waarom dat mogelijk en wenselijk is. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat wijziging van de bestemming terecht is.

De afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid mogen niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder besluit tot afwijking of wijziging.

6.2.2.3 De regels

In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.

  • (hoofd)gebouw en bijbehorende bouwwerken

Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen.

Het (hoofd)gebouw mag enkel in een bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied zijn toegestaan en uitsluitend in het bestemmingsvlak. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het (hoofd)gebouw. Met het begrip "bijbehorend bouwwerk" is een verzamelbegrip bedoeld waar uitbreidingen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) van een (hoofd)gebouw, onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. In de begripsomschrijving is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw. Zonder (hoofd)gebouw kan er op het perceel dus ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Voorts is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het (hoofd)gebouw. Daar wordt mee bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het (hoofd)gebouw. Een voorbeeld van een bijbehorend bouwwerk bij een woning is een serre of een uitbouw aan de oorspronkelijke achter- of zijgevel. Ook een vrijstaande berging en een carport zijn een bij een woning bijbehorend bouwwerk.

  • aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit

Het begrip 'aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit' is door middel van de bestemmingen gekoppeld aan het wonen. In de woning moet worden gewoond, maar het is mogelijk dat in de woning ook gewerkt wordt. In de woning mag een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend. Dat is bijvoorbeeld een architect die een gedeelte van zijn huis heeft ingericht als werkruimte/kantoorruimte. Ook een arts mag een gedeelte van zijn huis gebruiken als praktijkruimte. Ook mag een bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend in de woning en bijbehorend bouwwerk. Denk aan een goud- of edelsmid of een horlogemaker.

De woonfunctie moet primair behouden blijven. Daarom is geregeld dat die activiteiten voor niet meer dan 1/3 deel (33%) van de oppervlakte van het wonen mogen plaatsvinden. Hier is wel een maximum aan verbonden van 50 m². Ook het uiterlijk van de woning mag niet ingrijpend worden veranderd. Er moet altijd sprake zijn van een in de wijk herkenbare woning. Omdat de activiteit in de woonomgeving moet passen is ook geregeld dat de activiteit niet mag leiden tot parkeeroverlast of milieuhygiënische overlast zoals stank en geluidsoverlast. Er zullen voldoende parkeerplaatsen op de tijden dat de activiteit plaatsvindt aanwezig moeten zijn op eigen terrein of in de buurt. Dat geldt uiteraard alleen voor die activiteiten die verkeer aantrekken. Daarnaast mogen de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.

In de woning mag geen horeca en geen detailhandel plaatsvinden. Internetwinkels waarbij de klanten hun producten komen ophalen vallen onder de categorie detailhandel en is niet toegestaan. Wel mag in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten beperkt (ondergeschikt aan de hoofdactiviteit) verkoop plaatsvinden. Zo mag een kapper een flesje haarshampoo verkopen bijvoorbeeld.

In ieder geval mag (mogen) de bewoner(s) van de woning de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten uitoefenen (bijvoorbeeld man en vrouw, maar ook een kind). Het is mogelijk dat hij en/of zij (de bewoner(s) dus) een (deeltijd)medewerker heeft. Die medewerker mag daar dan ook werken. Die medewerker hoeft daar niet zelf te wonen. Denk aan een doktersassistente. Het gaat om een medewerker op basis van een maximale 36-urige werkweek (1 fte). Het is mogelijk dat twee of drie medewerkers in dienst zijn. Dat mag alleen als zij samen niet meer dan 1 fte vertegenwoordigen (dan gaat het dus om 2 of 3 parttime medewerkers). Indien de medewerkers op het zelfde tijdstip werken dient te worden onderzocht of daardoor (parkeer)overlast wordt veroorzaakt. Als dat zo is dan is het niet toegestaan. Het verhuren of verkopen van een deel van de woning aan derden is niet toegestaan.

In de regels van het bestemmingsplan is deze vorm van werken in een woning geregeld via de 'specifieke gebruiksregels'.

  • Vervangende maat

Indien bestaande gebouwen in afmetingen afwijken van de standaard regels met betrekking tot gebouwen (bijvoorbeeld: goothoogten, hoogten, kubieke meters en oppervlakten) dan mag dat uiteraard gehandhaafd blijven. De maten van bestaande gebouwen is dan de zogenoemde vervangende maat. Deze staat in artikel 7.3. Dit is uiteraard alleen van toepassing als de bestaande maten in negatieve zin afwijken van de standaard bepaling (bijvoorbeeld als de hoogte van een bestaand gebouw hoger is dan in de regels - als standaard hoogte - is bepaald). Die maten gelden alleen voor de in de bestemming aangegeven gebouwen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Enkele begrippen zijn overgenomen uit de Woningwet/Bouwverordening en SVBP2012.

Artikel 2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

De gronden aan de voor- en/of zijkanten van de appartementengebouwen hebben de bestemming Tuin gekregen. In de bestemming mag in beginsel niet worden gebouwd. Een uitzondering is gemaakt voor erkers. Bovendien zijn overhangende balkons van de appartementengebouwen toegestaan.

Artikel 4 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor (weg)verkeer en parkeervoorzieningen. Gebouwen zijn niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen wel worden gebouwd, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter voor bouwwerken anders dan ten behoeve van verlichting en verkeersregulatie.

Artikel 5 Wonen - 2

Binnen deze bestemming staat het wonen in gestapelde woningen centraal.

Bij het wonen horen vanzelfsprekend voorzieningen om het wonen 'prettig' en mogelijk te maken. Bewust is niet gekozen deze (limitatief) te noemen. Bij dergelijke voorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld achtertuinen en het (gedeeltelijk) verharden daarvan ten behoeve van toegangspaden, in- en uitritten en bouwwerken, en dergelijke. Parkeervoorzieningen horen er ook bij en een gebouwde barbecue ook. Kortom, alles wat bij een normaal gebruik hoort bij het wonen.

Naast wonen mogen ook aan-huis-verbonden beroepsactiviteiten of bedrijfsmatige activiteiten worden beoefend. Hieronder worden diensten verstaan op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk inclusief bed en breakfast. Van belang is dergelijke activiteiten alleen zijn toegestaan in beperkte omvang en met behoud van de woonfunctie.

Een woning is een complex van ruimten, die blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Een huishouden wordt gevormd door één persoon of een groep personen die een huishouding voert. Daaronder valt niet het bedrijfsmatige verhuren van kamers. Er is geen sprake van één huishouden als meerdere (groepen) mensen in een woning of pand verschillende kamers huren (bijvoorbeeld studenten). Een huishouding is een regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin.

De woonbestemming (bestemmingsvlak) is opgebouwd met een bouwvlak en een achtererfgebied. Naast de regeling voor hoofdgebouwen (dat is de woning), die binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden, is een regeling voor bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) opgenomen. Dus naast dat in het bouwvlak mag worden gebouwd (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) is op het erf (bij de woning) ook het een en ander aan bebouwing mogelijk. Bovendien is geregeld dat de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet meer dan 50% van het achtererfgebied mag zijn.

Binnen deze bestemming wordt gewerkt met bouwvlakken. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moet worden. Dit bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd. Daarnaast mag de rest van het bestemmingsvlak gebruikt worden voor de bouw van bijbehorende bouwwerken. Verder zijn op de verbeelding het maximum aantal toegestane bouwlagen aangegeven. Bijzondere bouwlagen - dat zijn kelders, souterrains, onderbouw, kappen, zolders en dakopbouwen - worden hier niet bij meegerekend. Naast het aantal bouwlagen dat op de verbeelding is aangegeven, mag dus bijvoorbeeld ook een kelder gebouwd worden.

Bovendien is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met het beperken van de geluidsdruk op de woningen als gevolg van de spoorweg ten westen van het plangebied. De verplichting houdt in dat wonen binnen de bestemming niet eerder is toegestaan dan nadat het appartementengebouw aan de westzijde van het plangebied gebouwd is (ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting') én dat ten aanzien van dit gebouw geluidswerende en/of -afschermende en/of -absorberende voorzieningen worden getroffen die ervoor zorgen dat de geluidsbelasting op ten minste één gevel niet groter is dan 55 dB(A) en op alle gevels niet groter is dan 68 dB(A). Door deze maatregelen te treffen, zal bovendien de gevelbelasting op de overige appartementsgebouwen binnen het plangebied op een aanvaardbaar niveau blijven. Wonen in deze overige gebouwen kan daarom pas worden toegestaan op het moment dat het gebouw ten westen van het plangebied is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze regel strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw een tweede keer zou kunnen worden gebruik gemaakt. Een bekend voorbeeld van een dergelijke regeling is de zogenaamde rustende boer regeling. Aangesloten is bij de standaard antidubbeltelregel die in het Bro is opgenomen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Vervangende maat

De bestaande maten van bestaande gebouwen geldt als vervangende maat.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in 8.2 bedoelde parkeernormen en bedragen te wijzigen, indien door de gemeenteraad nieuwe parkeernormen, dan wel nieuwe bedragen zijn vastgesteld.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Het artikel heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Via een door burgemeester en wethouders te verlenen vrijstelling kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoering voor bouwwerken worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen. Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande, legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe bestemmingsbepalingen dan wel bebouwingsbepalingen plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken, die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan van het overgangsrecht, is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.

Artikel 11 Slotregel

In de regels van het bestemmingsplan wordt in de Slotregel aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Bijlage bij regels

Beleidsregels parkeernormen Hilversum 2009

De in Hilversum gehanteerde parkeernormen en de daarbij behorende beleidsregels zijn opgenomen in deze bijlage.

6.3 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.

6.3.1 Preventief en repressief toezicht

Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).

6.3.2 De instrumenten

Een overtreder riskeert:

  • a. dat publiekrechtelijke sancties plaatsvinden (dwangsom of bestuursdwang). Een last onder dwangsom is een veel toegepast middel om te zorgen, dat de overtreder door middel van het verbeuren van een bepaald bedrag ertoe moet weerhouden de overtreding voort te zetten. Mocht een dwangsom niet het gewenste effect hebben dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen hetgeen er op neer komt dat de gemeente datgene doet wat de overtreder behoort te doen of verhindert dat hij/zij doet wat niet mag. Een en ander op kosten van de overtreder;
  • b. dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Overtreding van bepaalde bestemmingsplanregels zijn strafbare feiten. De bevoegdheid tot het instellen van vervolging op grond van het strafrecht berust bij het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt een proces-verbaal tegen de overtreder opgemaakt en vindt vervolgens strafrechtelijke vervolging plaats. Strafrechtelijke vervolging kan plaatshebben in combinatie met de onder 1 genoemde bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Bijzonderheid hierbij is dat de Wet Economische Delicten op overtredingen van het bestemmingsplan van toepassing is, wat inhoudt dat de strafmaat aanzienlijk is;
  • c. de bestuurlijke boete. Door de uitbreiding van de bestuurlijke handhaving met de bestuurlijke boete kan de handhaving verder worden geïntensiveerd. De gemeente krijgt daardoor extra mogelijkheden om daadkrachtig en snel op te treden tegen overtredingen.

Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.

6.3.3 Prioriteiten in de handhaving

Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van omgevingsrecht zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.

In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.

Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.

6.3.4 Planinformatie

Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt mee met de procedure van het bestemmingsplan.

Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij omgevingsvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.

Ten aanzien van dit bestemmingsplan

Het plan wordt op initiatief van de Alliantie gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten waarin deze verklaart de volledige mogelijke planschade voor zijn/haar rekening te nemen. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

6.5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.5.1 Burgerparticipatie

Ter voorbereiding op de sloop en de nieuwbouw binnen onderhavig plangebied zijn de bewoners en omwonenden nadrukkelijk betrokken bij de plannen.

Onderstaand de burgerparticipatie tot nog toe.

Bewonersonderzoek

Op 20 mei 2014 is er een bewonersonderzoek gehouden onder alle bewoners.
In dit onderzoek is naar de mening gevraagd over wat men vindt van de woning, het wooncomplex en de woonomgeving.

Ruim de helft van alle bewoners (55%) heeft meegedaan aan het onderzoek en daarvan was 75% voor sloop en nieuwbouw van de woningen.

Door de hoge respons en het redelijk aantal enquêtes waarop de resultaten zijn gebaseerd, zijn de uitkomsten van het onderzoek betrouwbaar te noemen. Er mag verwacht worden dat de uitkomsten van het onderzoek, de algemene lijn van alle bewoners weergeeft.

De resultaten uit dit onderzoek zijn teruggekoppeld aan de bewoners en meegenomen in de verdere planvorming.

Bewonerspanel

Begin 2015 waren de plannen verder uitgewerkt en is er actief geworven voor het samenstellen van een bewonerspanel die mee kunnen participeren in de plannen.

Op 23 maart 2015 is een informatieavond gehouden met als doel te komen tot een werkbaar bewonerspanel van maximaal 9 leden. De opkomst was groot en uit ruim 20 aanmeldingen hebben de aanmelders zelf 9 leden aangewezen die zitting hebben genomen in het panel.

Verder werd op deze avond de keuze sloop scenario toegelicht.

In 2015 hebben er 8 bijeenkomsten plaatsgevonden met het bewonerspanel en de Alliantie.

De bijeenkomsten met het bewonerspanel hebben vooral in het teken gestaan van het tot stand komen van een sociaal plan bij de toekomstige uitvoering van de sloop en nieuwbouw.

Draagvlakmeting door bewonerspanel

Tussen 21 september en 3 oktober 2015 heeft het bewonerspanel zelf een draagvlakmeting onder de bewoners gehouden over het sloopbesluit en het concept sociaal plan. Zij hebben daarvoor alle huurders met een vast huurcontract benaderd in het complex. Zij zijn daarin begeleid door het onafhankelijk onderzoek en adviesbureau Labyrinth uit Utrecht.
Onderstaand de resultaten.

In totaal telt het projectgebied 138 woningen. Daarvan waren bij de start van de draagvlakmeting 16 adressen vanwege leegstand of tijdelijke verhuur, niet van toepassing. Zodoende kwamen 122 adressen in aanmerking voor de afname van de draagvlakmeting.

Van deze 122 huurders met een vast huurcontract hebben er 96 (78,7%)meegedaan aan de draagvlakmeting. Een hoge respons, waardoor de uitkomst van de raadpleging betrouwbaar is te noemen. Van deze hebben er 84 voor de plannen gestemd en 12 waren tegen. In percentage uitgedrukt is dus 87,5% voor de plannen en 12,50% tegen de plannen. Hiermee kan worden vastgesteld dat er onder de huurders meer dan voldoende draagvlak is voor het sloopbesluit en het bijbehorende sociaal plan.

Sociaal Plan

Na deze draagvlakmeting is op 19 oktober 2015 het definitief sociaal plan ondertekend door het bewonerspanel en de Alliantie en is vanaf 16 november 2015 de peildatum door de Alliantie vastgesteld. Vanaf dat moment zijn de huisbezoeken, het wekelijkse spreekuur en de eerste uitplaatsingen van start gegaan.

Inloopavond

Op 30 november 2015 is er in het wijkgebouw Lopez Diaz een inloopavond gehouden voor de bewoners van het plangebied en de omwonenden. De opkomst was ook hier hoog en de Alliantie heeft veel input ontvangen over de plannen.
Deze input zal worden meegenomen in de verdere planvorming.

Informatie avond omwonenden

Op 4 februari 2016 heeft overleg plaats gevonden met de vertegenwoordigers van de omwonenden aan de Erfgooiersstraat 500 t/m 512. De reacties en opmerkingen zijn vastgelegd en worden in verder plannen meegenomen.

Bewonerspanel 22 maart 2016

Op 22 maart 2016 is het bewonerspanel uitgenodigd om de actuele stand van zaken te bespreken en zal teruggekoppeld worden wat er met alle input van de inloopbijeenkomst van 30 november 2015 is gedaan.

6.5.2 Inspraak

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van inspraak in het kader van dit bestemmingsplan verwerkt.

6.5.3 Overleg

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van het overleg in het kader van dit bestemmingsplan verwerkt.

6.5.4 Raadsvaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt kunnen door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht.

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de zienswijzen verwerkt.