Overzichtskaart
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 Projectbeschrijving
1.4 Wanneer kan de burger invloed op het plan uitoefenen?
1.5 Wat staat er nog meer in de toelichting?
HOOFDSTUK 2 Juridische toelichting op het bestemmingsplan
2.1 De huidige planologische regeling
2.2 Nieuwe planologische regeling
HOOFDSTUK 3 Verantwoording van het project
3.1 Verantwoording op basis van beleid
3.2 Verantwoording op basis van wettelijk voorgeschreven onderzoeksaspecten
3.2.6 Bedrijven- en (milieu)hinder
3.3.1 Economische verantwoording
3.3.2 Maatschappelijke verantwoording
HOOFDSTUK 1 Projectbeschrijving
1.1 Wat gaat er gebeuren?
Met voorliggend bestemmingsplan wordt op het grotendeels onbebouwde perceel (kadastraal perceel gemeente Zuid-Scharwoude, sectie B, nummers 782, 789 en 4040) achter Voorburggracht 99 te Zuid-Scharwoude het planvoornemen van drie woningen en een losse garage mogelijk gemaakt. De bestaande schuurbebouwing (daterend uit 1976) betreft een tweetal loodsen op het achtererf, met een oppervlakte van 320 m2 en 230 m2, die hier worden verwijderd. Het plangebied is weergegeven op de topografische overzichtskaart voorafgaand aan deze toelichting alsook op luchtfoto in figuur 1.
Figuur 1. Locatie waarop dit bestemmingsplan van toepassing is (bron: gemeentelijke luchtfoto 2014) met kadastrale begrenzing
1.2 Waarom gaat dit gebeuren?
De initiatiefnemer is reeds enkele jaren voornemens om bouwblokken op het perceel te realiseren. Een dergelijke ontwikkeling werd al voorzien in het geldende bestemmingsplan ter plaatse. Omdat het daarbij om een beheerplan ging, op grond waarvan in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zijn wijzigingsbevoegdheden voor nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Dit betekent dat voor nieuwe ontwikkelingen passend in een opgenomen wijzigingsbevoegdheid een wijzigingsplan moet worden opgesteld om de ontwikkeling mogelijk te maken.
In november 2010 is door RRog stedenbouw en landschap onderzoek naar de mogelijkheden op de verschillende ontwikkelingsplaatsen uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Inbreidingsprojecten Noord- en Zuid-Scharwoude". Het plangebied van dit bestemmingsplan is als inbreidingsmogelijkheid in dit rapport opgenomen.
1.3 Hoe gaat dit gebeuren?
In 2011 is door de gemeente een analyse van het plangebied gemaakt en een toelichting opgesteld om voor het gebied een goede ruimtelijke invulling vast te leggen. Dit heeft de basis gevormd voor voorliggend plan. Destijds is al geconstateerd dat er weinig samenhang in de ruimtelijke inrichting in de bestaande situatie bestond.
1.3.1 Bestaande situatie
Een deel van de gronden heeft een agrarische functie en is ingericht als (moes)tuin. Naast de loods op het achtererf van het perceel aan Voorburggracht 99 is een vrijstaande woning gerealiseerd (Voorburggracht 101). Aan de noordzijde van het plangebied ligt een speelveld.Langs de randen van dit speelterrein is aan de oost- en zuidzijde sprake van gesloten struweel en deels opgaande beplanting. Woningen staan met de zijgevels naar dit speelterrein gericht waardoor er weinig sociale controle is. Het terrein is wel overzichtelijk vanaf de straat.
1.3.2 Analyse
De hiernavolgende analyse is van gemeentewege voor het gebied gemaakt en vormt de stedenbouwkundige verantwoording van het nu voorliggende plan.
Oost-west ontsluiting en zichtlijnen
De authentieke verkaveling van Langedijk is haaks op de Dorpsstraat/Voorburggracht. In de ontsluitingsstructuur is dit goed herkenbaar; wegen en sloten zijn voornamelijk oost-west gericht.
Oost-west, verkavelingsblokken
Ook in de verkavelingsblokken is de oost-west oriëntatie goed herkenbaar. De blokken variëren in grootte maar zijn allemaal oost-west gericht, met dwarsverbindingen hier tussen.
Oriëntatie voorgevel
De geveloriéntatie is een logisch gevolg van de ontsluitingsstructuur. Gevels zijn gericht op de straat. Voor een ontwikkeling van de locatie Voorburggracht 99 zal hier op ingespeeld moeten worden door de woningen met de voorgevel te richten op de ontsluiting en hier een volwaardige straat van te maken die voldoet aan aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen en van de brandweer ten aanzien van bereikbaarheid.
Optionele verkaveling
Gelet op de voorgeschiedenis van het gebied en de onsamenhangende verschijningsvorm is een verkaveling bedacht voor het perceel achter Voorburggracht 99 die de functionele en ruimtelijke inrichting optimaliseert. Hierbij is uitgegaan van de volgende randvoorwaarden:
-
Speelterrein behoudt de afmetingen zoals die nu aanwezig is.
-
Toevoeging van woningbouw waar mogelijk en ter ondersteuning van de ruimtelijke structuur.
-
Zichtlijn van Dorpsstraat tot Vroedschap behouden/realiseren voor binding met de historische verkaveling.
-
Verbetering van de ontsluiting van het gebied aan de hand van aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen en van de brandweer.
De bebouwingskorrel (bouwmassa) in de omgeving is vrij kleinschalig en redelijk uniform. De verkaveling dient op deze korrel aan te sluiten. Dit betekent dat er vrijstaande woningen gerealiseerd kunnen worden. De bebouwing in de directe omgeving bestaat voornamelijk uit woningen met één bouwlaag met kap, de nieuwbouw dient hier op afgestemd te worden. Het ontwerp gaat uit van twee woningen die georiënteerd zijn op een verlengde ontsluitingsstraat. Een derde woning wordt op ruime afstand tot het water gerealiseerd om verdere dichtslibbing van de zichtlijn over de watergang te voorkomen.
1.3.3 Toekomstige situatie
Voorliggend plan betreft een herverkaveling van gronden in het plangebied ten behoeve van woningnieuwbouw.
Figuur 2. Kaart van planvoornemen voor herverkaveling ten behoeve van drie woningen (bron: Bouwkundig ontwerp- en tekenburo Hans van den Berg, d.d. 26-10-2015)
De herverkaveling ziet er als volgt uit:
-
Kavel 1: 570 m2, inclusief nieuw bouwvlak voor één vrijstaande woning;
-
Kavel 2: 766 m2, inclusief nieuw bouwvlak voor één vrijstaande woning;
-
Kavel 3: 1.950 m2, inclusief nieuw bouwvlak voor één vrijstaande woning.
1.4 Wanneer kan de burger invloed op het plan uitoefenen?
Het bestemmingsplanproces bestaat uit een tweetal fases: de vaststelling en de beroepsfase. In beide fases kan de burger invloed op het plan uitoefenen.
VASTSTELLINGSPROCEDURE
Na een aankondiging in de Staatcourant en één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Hierna stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast. Zowel tijdens de tervisielegging als na vaststelling wordt het bestemmingsplan op het landelijke portaal voor ruimtelijke plannen geplaatst en is het voor iedereen in te zien.
BEROEPSPROCEDURE
Het besluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld, wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Binnen 6 weken na het bekendmaken van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er kan een beroep worden ingesteld door mensen die in de vaststellingsprocedure een zienswijze hebben ingediend of mensen die kunnen aantonen dat ze daartoe niet in staat waren. Wanneer de gemeenteraad het plan gewijzigd vaststelt, kunnen alle belanghebbenden tegen de wijzigingen beroep instellen.
1.5 Wat staat er nog meer in de toelichting?
In dit hoofdstuk is ingegaan op het hoe en waarom van de aanpassing van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 is een juridische toelichting op het bestemmingsplan gegeven en in hoofdstuk 3 is de (wettelijke) verantwoording van het project opgenomen.
HOOFDSTUK 2 Juridische toelichting op het bestemmingsplan
Een bestemmingsplan regelt hoe gronden mogen worden gebruikt en wat er op de gronden mag worden gebouwd. Op de kaart van het bestemmingsplan (ook wel verbeelding genoemd) is te zien welke bestemming aan de gronden is toegekend. De regels van het bestemmingsplan geven (per bestemming) de gebruiks- en bouwmogelijkheden aan.
Als een gewenste ontwikkeling (zoals nu de drie vrijstaande woningen en losse garage op het perceel achter Voorburggracht 99) niet mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan, dan kan daarvoor (goed gemotiveerd) een nieuw bestemmingsplan worden gemaakt dat wel voorziet in de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden die voor de nieuwe ontwikkeling nodig zijn.
2.1 De huidige planologische regeling
In de gemeente Langedijk worden verschillende bestemmingsplannen voor diverse gebieden gehanteerd. Voor het plangebied waar het planvoornemen mogelijk wordt gemaakt, is het Bestemmingsplan Noord- en Zuid-Scharwoude van kracht. Dit geldende bestemmingsplan is bij besluit van 28 mei 2013 door de raad van de Gemeente Langedijk vastgesteld. Het plangebied is hierin van een enkelbestemming 'Gemengd' met een gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' voorzien. Dit betekent het volgende:
-
De gemengde bestemming geeft een aantal gebruiksmogelijkheden aan de gronden. Kenmerk van een gemengde bestemming is dat een perceel qua gebruik kan wisselen van functie, zonder dat daar een wijziging van de bestemming voor nodig is. Dit ligt anders voor de bouwmogelijkheden van een perceel met een gemengde bestemming.
-
Het wijzigingsgebied ziet er op toe dat de gronden (op basis van de algemene wijzigingsregels in artikel 31 van het geldende bestemmingsplan) kunnen worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - Vrijstaand' - die daarop van overeenkomstige toepassing worden verklaard - met dien verstande dat er 3 vrijstaande woningen en een garage mogen worden gebouwd waarbij het parkeren ten behoeve van de woningen op eigen terrein wordt gerealiseerd.
-
De archeologische dubbelbestemming is opgenomen voor het herstel en behoud van archeologische waarden en ziet toe op de verplichting van omgevingsvergunning wanneer sprake is van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm.
Op 11 juni 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan inzake de ingediende beroepschriften op het bestemmingsplan Noord- en Zuid-Scharwoude. Dit heeft er toe geleid dat de bestemming 'Gemengd' van het gehele vastgestelde bestemmingsplan moest worden gerepareerd middels het Facetbestemmingsplan bestemming Gemengd Noord- en Zuid-Scharwoude. Dit facetbestemmingsplan is op 20 januari 2015 door de gemeenteraad van Langedijk vastgesteld. Omdat in het plangebied de gemengde bestemming van kracht is, is ook dit facetbestemmingsplan van toepassing. Evenwel is het facetbestemmingsplan op het thema supermarkten aangepast en verder niet van invloed op een woningbouwontwikkeling als nu beoogd met het planvoornemen.
Figuur 3. Kaartfragment van Bestemmingsplan Noord- en Zuid-Scharwoude, plangebied in zwart
2.2 Nieuwe planologische regeling
De nieuwe planologische regeling in het plangebied middels voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van drie woningen en een losse garage mogelijk. Dit is vastgelegd in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.
2.2.1 Vormgeving
Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de bijbehorende verbeelding is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet verder aan de geldende digitale verplichtingen.
2.2.2 Plansystematiek
De hoofstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld. In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') zijn de algemene artikelen opgenomen die voor het gehele bestemmingsplan van belang zijn. In artikel 1 ('Begrippen') zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen die niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. In artikel 2 ('Wijze van Meten') is ten behoeve van eenduidigheid en rechtszekerheid vastgelegd op welke wijze maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden. In hoofdstuk 2 ('Bestemmingsregels') zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de gronden aangegeven. Er is sprake van twee enkelbestemmingen, te weten 'Wonen - Vrijstaand' (artikel 3), met een aangeduid "bouwvlak" voor elke te realiseren woning, en 'Tuin'. Een aanduiding "ontsluiting" in de tuinbestemming is opgenomen om de bereikbaarheid van de te realiseren woningen op het achtererf te borgen. Tevens is sprake van één dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' (artikel 5), waarmee het archeologisch beschermingsregime ter plaatse wordt voortgezet. In hoofdstuk 3 ("Algemene regels") staan verder die artikelen benoemd die in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan gelden en min of meer losstaan van de specifieke bestemmingsregels, zoals een regeling voor de parkeernormering in het plangebied. Tot slot is in hoofdstuk 4 ("Overgangs- en slotregels") de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 opgenomen.
ADDITIONELE VOORZIENINGEN
In dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met de bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit nadrukkelijk is vermeld.
HOOFDSTUK 3 Verantwoording van het project
Nieuwe ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In dit hoofdstuk is aangegeven of en hoe de toevoeging van de te creëren bouwkavels voor de drie nieuw te bouwen woningen passend is. In de navolgende paragrafen is de conclusie onderbouwd dat het bestemmingsplan vanuit diverse invalshoeken uitvoerbaar is. Per aspect is een conclusie getrokken die in de volgende paragrafen nader is gemotiveerd.
3.1 Verantwoording op basis van beleid
Voor dit project zijn diverse beleidstukken van het Rijk, de provincie en de gemeente van belang. Hieronder volgt een opsomming van de momenteel voor het plangebied in ieder geval relevante en van toepassing zijnde beleidstukken waaraan de toevoeging van de drie woningen is getoetst. Navolgende documenten en achtergrondinformatie als opgenomen zijn, voor zover blauw gedrukt en onderstreept, middels opgenomen snelkoppelingen te raadplegen. Een enkel document is niet via digitale weg ontsloten.
3.1.1 Rijksbeleid
-
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012);
-
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2011).
3.1.2 Provinciaal beleid
-
Structuurvisie Noord-Holland 2040 (uit 2010);
-
Provinciale Ruimtelijke Verordening (uit 2015);
-
Provinciale Woonvisie 2010-2020 (uit 2010) (uit (2010).
3.1.3 Regionaal beleid
-
Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 (uit 2013).
3.1.4 Gemeentelijk beleid
-
Structuurvisie Langedijk 2012-2030 (uit 2012);
-
Gebiedsvisie Vitaal Lint Noord- en Zuid-Scharwoude 2013-2025 (uit 2013);
-
Visie en missie gemeente Langedijk (uit 2008);
-
Woonvisie Langedijk 2014-2030 (uit 2014) met bijlagen;
-
Beleidsvisie externe veiligheid Langedijk 2010-2012 (uit 2010);
-
Milieubeleidsplan 2009-2012 (uit 2009);
-
Verkeer- en Vervoerplan Langedijk 2008-2018 (uit 2009);
-
Groenstructuurplan Langedijk (uit 2000);
-
Welstandsnota Langedijk (uit 2013) met bijbehorende kaart;
-
Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011 (uit 2011);
-
Gemeente Langedijk CO2-neutraal (uit 2013);
3.1.5 Conclusie
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening al maar meer over aan lagere overheden en kiest tegenwoordig voor een selectieve inzet van het rijksbeleid. Voor een initiatief met een dusdanige aard en schaal als in het planvoornemen van dit bestemmingsplan geldt op grond van het SVIR en het Barro geen specifiek beleid. Het planvoornemen is verder in overeenstemming met het provinciale beleid en de naderhand in de provinciale verordening vastgelegde beleidsregels. Ook regionaal en gemeentelijk beleid leidt niet tot belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
3.2 Verantwoording op basis van wettelijk voorgeschreven onderzoeksaspecten
Om duidelijk te maken dat een plan uitvoerbaar is, moet volgens de geldende wet- en regelgeving een aantal onderzoeken worden uitgevoerd. De verschillende te onderzoeken aspecten zijn in het hiernavolgende per paragraaf aangegeven. Daarbij is aangegeven of en in hoeverre er voor het planvoornemen belemmeringen zijn te verwachten.
3.2.1 Erfgoed
NORMSTELLING EN BELEID
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is de Monumentenwet 1988 (Monw). Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden, als onderdeel van de (gewijzigde) Monw. De kern van de Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening is gehouden.
TOETSING
Gelet op vorengaand aangegeven wettelijk kader heeft de gemeenteraad op 15 februari 2011 een eigen culthuurhistorische beleidsnota met een archeologische beleidskaart vastgesteld. In de nota is het cultuurhistorisch beleid uiteengezet. Op de kaart is weergegeven welke beschermingsregels in de verschillende gebieden in de gemeente voor archeologie van toepassing zijn en zijn tevens de gebieden aangewezen die cultuurhistorisch van belang worden geacht.
Voor het plangebied is archeologie op basis van de archeologische beleidskaart in het geldende bestemmingsplan geborgd middels een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Uit bestudering van de archeologische beleidskaart en het geldende bestemmingsplan blijkt dat het plangebied in een gebied ligt waar archeologisch onderzoek vereist is bij een planomvang groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm. Het plangebied overschrijdt de onderzoeksgrens voor de oppervlakte niet. Op grond hiervan is archeologisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk. Het plangebied blijkt verder ook niet aangewezen als cultuurhistorisch van belang. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt met dit bestemmingsplan voortgezet.
CONCLUSIE
Ten aanzien van het aspect erfgoed (archeologie en cultuurhistorie) bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
3.2.2 Ecologisch onderzoek
Voor dit bestemmingsplan is ecologisch onderzoek middels een ecologische inventarisatie uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat natuurwet- en -regelgeving betreffende de soorten- en gebiedsbescherming de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op voorhand niet in de weg staat. Wel dient er bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met nestelende vogels en de groeiplaats van rietorchis. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten van vogels) dient te worden voorkomen. Een verbodsovertreding ten aanzien van de in het plangebied geconstateerde middelzwaar beschermde rietorchis wordt vooralsnog niet verwacht. De groeiplaats van rietorchis ligt niet binnen een bouwvlak. Voor de zone langs de vaart zijn ook geen ontwikkelingen voorzien. Tijdens de bouwwerkzaamheden dient de groeiplaats wel deugdelijk te worden afgezet.
3.2.3 Water
NORMSTELLING EN BELEID
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets' van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied valt in het werkgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
TOETSING
Voorliggend bestemmingsplan is aangemeld via de digitale watertoets. In bijlage 2 is documentatie hieromtrent opgenomen. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat voor dit bestemmingsplan de normale watertoetsprocedure geldt. Dit in verband met de ligging van een zonering van een primaire waterloop van de aangrenzend aan het plangebied gesitueerde watergang. Hierover is contact met het HHNK geweest. Het HHNK heeft aangegeven dat de voorgenomen woningbouw geen invloed op het functioneren van de waterloop heeft. Mochten er wijzigingen aan de waterloop plaatsvinden (bijvoorbeeld het realiseren van walbeschoeiing) dan moet hiervoor watervergunning bij het HHNK worden aangevraagd. Hemelwater kan worden geloosd op de waterloop. Verder zijn er geen opmerkingen op het plan en kan worden verwezen naar het advies uit de digitale watertoets.
CONCLUSIE
Uit oogpunt van het aspect water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
3.2.4 Externe veiligheid
NORMSTELLING EN BELEID
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit).
TOETSING
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat externe veiligheid in een straal van minimaal 900 m rondom het plangebied geen rol speelt.
CONCLUSIE
Dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door wettelijk gestelde eisen betreffende externe veiligheid.
3.2.5 Geluidhinder
Omdat in het plangebied op voorhand geen sprake is van industrie-, spoorweg- of luchtvaartlawaai is hierop niet ingegaan. Wegverkeerslawaai kan vanwege aanwezige weginfrastructuur wel een rol spelen. Hierover het volgende.
NORMSTELLING EN BELEID
Wanneer binnen een bij Wet geluidhinder (Wgh) vastgestelde geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd moet middels een akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai kan worden voldaan. Elke weg heeft in principe een geluidzone, behalve wegen die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
TOETSING
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Zuid-Scharwoude waar in het kader van het programma Duurzaam Veilig (Verkeer) een snelheidsregime van maximaal 30 km/uur geldt. Dientengevolge is er geen sprake van een geluidzone in het plangebied vanwege omliggende erfontsluitingswegen, zoals de Voorburggracht. Akoestisch onderzoek is in het kader van de Wgh daarom niet nodig. Bovendien vindt woningbouw in een achtererfgebied plaats. Er is sprake van een geluidafschermende werking van de bestaande eerstelijnsbebouwing langs de Voorburggracht.
CONCLUSIE
Op dit bestemmingsplan is het aspect geluidhinder niet van toepassing.
3.2.6 Bedrijven- en (milieu)hinder
NORMSTELLING EN BELEID
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied, waar sprake is van functiemenging, kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiervan is met dit bestemmingsplan sprake.
TOETSING
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Het kaartfragment hiervan voor het plangebied en directe omgeving is in figuur 3 getoond. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan in planologisch-juridische zin worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid in hoeverre is toegelaten. Rondom het plangebied is sprake van verschillende bestemmingen, te weten 'Gemengd', 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijf', 'Water' en 'Wonen'. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is de gemengde bestemming relevant om nader te beschouwen. Op grond van het geldende bestemmingsplan geldt ter plaatse van deze bestemming de mogelijkheid voor bedrijvigheid als hoofdactiviteit tot en met milieucategorie 2 met een minimaal aan te houden richtafstand van 30 m tot de gevel van hindergevoelige functies (in een gebied waar sprake is van functiescheiding). In geval van een gebied met functiemenging mag redelijkerwijs een afstandsstap worden afgetrokken waardoor een aan te houden richtafstand van 10 m geldt. Aan deze richtafstand wordt met het plan voldaan; gerekend van de gevel van de te realiseren woningen tot de perceelsgrenzen van derden in de omgeving.
CONCLUSIE
Ten aanzien van het aspect bedrijven- en (milieu)hinder bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
3.2.7 Luchtkwaliteit
NORMSTELLING EN BELEID
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
-
woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
-
projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3. [Grenswaarde ligt per 30-03-2015 op 1.283 auto's dan wel 87 vrachtwagens per weekdagetmaal.]
TOETSING
Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op het toevoegen van drie woningen in het plangebied. Een nieuwe woning leidt gemiddeld tot 7 voertuigbewegingen (van personenwagens) per dag. De voorgestane invulling van het plangebied heeft dan ook niet een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen tot gevolg waardoor de luchtkwaliteit in het geding zou zijn.
CONCLUSIE
Het planvoornemen mag worden beschouwd als een nibm-plan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
3.2.8 Bodemkwaliteit
NORMSTELLING EN BELEID
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. In relatie tot de volksgezondheid moet het toewijzen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel worden voorkomen. Dit is tevens geregeld in de gemeentelijke Bouwverordening 2012.
TOETSING
De bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat biedt zoveel mogelijk informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Voor dit bestemmingsplan is dit zogeheten bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijken geen bijzonderheden voor het plangebied; er is geen informatie beschikbaar. Planologisch bestaan er derhalve geen bodemkundige bezwaren tegen het planvoornemen. Wel dient ten behoeve van de aanvraag om omgevingsvergunning een verkennend bodemonderzoek beschikbaar te zijn en dient rekening gehouden te worden met het eventueel werken in en het mogelijkerwijs moeten afvoeren van verontreinigde grond.
CONCLUSIE
Vanuit oogpunt van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan voorliggend bestemmingsplan planologisch gezien uitvoerbaar worden geacht.
3.2.9 Overig
VERKEERSEFFECTEN
Het planvoornemen leidt tot enige extra verkeersbewegingen van en naar het plangebied, gemiddeld 7 voertuigbewegingen per woning per weekdag. Het parkeren bij de woningen vindt op eigen terrein plaats. Toetsing aan het gemeentelijk parkeerbeleid kan dan ook achterwege blijven. Voorts wordt met het planvoornemen niet voorzien in aanpassing van de verkeersontsluiting van het plangebied; de toerit op de Voorburggracht blijft gehandhaafd. Verkeerseffecten staat uitvoering van het planvoornemen dan ook niet in de weg.
VORMVRIJE M.E.R.-BEOORDELING
De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteiten die in het plangebied zijn beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van het planvoornemen in voorgaande paragrafen reeds voldoende zijn onderzocht. Op grond hiervan kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat de toekomstige woonactiviteiten in het plangebied geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu zullen hebben.
KABELS EN LEIDINGEN
Naast de gebruikelijke huis-, tuin- en keukenaansluitingen voor nutsvoorzieningen zijn in en in de directe omgeving van het plangebied verder geen kabels en leidingen aanwezig die planologische bescherming genieten en waar rekening mee gehouden moet worden.
3.3 Uitvoerbaarheid
3.3.1 Economische verantwoording
GRONDEXPLOITATIE
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1. Bro aangegeven. Op basis van het hierin in lid a gestelde ("de bouw van één of meer woningen") wordt het planvoornemen van dit bestemmingsplan als bouwplan aangemerkt. De Grondexploitatiewet, als onderdeel van de Wro, stelt een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Deze verplichting vervalt wanneer de kosten anderszins zijn verzekerd. De gemeenteraad moet dan wel expliciet besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld. Wat betreft het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat dit door een private partij wordt ontwikkeld. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt hieromtrent een grondexploitatieovereenkomst gesloten. Daarmee zijn de kosten anderszins verzekerd. De exploitatie komt geheel in handen van en voor risico van de ontwikkelende partij te liggen die daarmee alle kosten van het bouwrijpmaken van het plangebied draagt. De gemeente hoeft hiertoe geen risicodragende investeringen te doen.
ONDERZOEKS- EN PLANKOSTEN
De kosten van dit bestemmingsplan en de daarbij behorende onderzoeken worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten van de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor planbegeleiding. Hiertoe wordt leges geheven.
REALISATIEKOSTEN
Realisatie van plannen in het plangebied en herinrichting van het terrein vindt plaats op particulier initiatief. De gemeente hoeft hiervoor geen risicodragende investeringen voor haar rekening te nemen.
PLANSCHADE
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. De mogelijke kosten die samenhangen met een tegemoetkoming in de planschade worden door de initiatiefnemer van dit bestemmingsplan gedragen. Hiervoor is tussen gemeente en initiatiefnemer een planschadeverhaalovereenkomst gesloten.
3.3.2 Maatschappelijke verantwoording
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex. art. 3.1.1. Bro wordt dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Wanneer inhoudelijke reacties zijn ingediend, worden de resultaten hiervan te zijner tijd in deze paragraaf aan de orde gesteld.
