direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Benesserhof
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op het perceel Benesserlaan 35 in Uitgeest stond vroeger de Benesserschool. Deze kleine basisschool is in 1977 opgericht als een kleine basisschool met alleen combinatieklassen. Nadat de basisschool in 1992 haar functie verloor is een deel van de terrein in het verleden al getransformeerd naar woningbouw. Het hoofdgebouw is in gebruik genomen als kinderdagverblijf. Nu die functie ook is beëindigd is de locatie beschikbaar gekomen als inbreilocatie voor woningbouw. Omdat deze ontwikkeling niet in het huidige bestemmingsplan past, is voor de realisatie van de woningen dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Benesserlaan 35 in Uitgeest. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0001.jpg" Luchtfoto ligging plangebied tov Uitgeest (aangeduid met blauwe stip) bron: PDOK

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0002.jpg" Plangebied aangeduid met rood kader, bron PDOK

Het plangebied is circa 1.820 m2 groot. Het plangebied is thans ingericht met maatschappelijke bebouwing. Het hoofdgebouw bestaat overwegend uit klaslokalen van één bouwlaag en heeft in het centrum een aula met hoogteaccent. Rondom het hoofdgebouw is nog een terrein met diverse opstallen en terreinafscheiding aanwezig. Volgende figuur toont de bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0003.jpg" Aanzicht entree Benesserschool

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan dat momenteel vigeert is het bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum' dat
door de gemeenteraad is vastgesteld op 28 juni 2012. Het plangebied is in het geheel aangewezen als bestemming Maatschappelijk. De straten hebben een bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Het gehele plangebied is bestemd met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0004.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Wonen Noord en Centrum'

Naast het bestemmingsplan Wonen Noord en Centrum is tevens het 'Parapluplan 2017' geldend. Dit
bestemmingsplan is opgesteld om de bestaande bestemmingsplannen op bepaalde aspecten te
actualiseren zonder alle bestemmingsplannen in zijn geheel te hoeven herzien. Voor de voorliggende
ontwikkeling is het parkeeraspect uit het parapluplan relevant. Het Parapluplan 2017 is vastgesteld op
28 augustus 2018. In paragraaf 4.5.2 is ingegaan op de parkeerberekening conform de nota Parkeernormen.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan Benesserhof is vervat in:

  • de verbeelding, waarop de bestemmingen van de in het plan gelegen gronden en bijbehorende verklaringen zijn aangegeven;
  • de planregels, waarin bepalingen zijn opgenomen over de inhoud van de bestemmingen en bepalingen omtrent het gebruik van gronden en de toelaatbaarheid van bebouwing.

Het bestemmingsplan gaat verder vergezeld van deze toelichting, waarin de opzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en verantwoord. Ook worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld, alsmede de resultaten van inventarisatie en onderzoek. Tot slot worden de resultaten van overleg in deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt strikt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Bestaande situatie

In deze paragraaf wordt de bestaand situatie beschreven aan de hand van de ruimtelijke en functionele structuur.

2.1.1 Ruimtelijke structuur

De gemeente Uitgeest ligt in het noordelijk deel van de regio Kennemerland. Kennemerland maakt onderdeel uit van de noordwestvleugel van de Randstad waartoe ook het gebied rondom Haarlem en de noordelijke Duinrand behoren. Uitgeest ligt in het verlengde van de ten westen van de A9 gelegen verstedelijkingsas Haarlem-Beverwijk-Heemskerk. Rondom Uitgeest liggen de plaatsen Castricum in het westen, Akersloot in het noorden, Krommenie in het zuidoosten en Heemskerk in het zuidwesten.

Uitgeest ligt op een restant van een strandwal. Dergelijke wallen, hoger gelegen in het landschap, boden gelegenheid om te wonen en wegen aan te leggen. In de omgeving van het voorliggende plangebied is deze oorspronkelijke structuur in de lengterichting van de strandwal nog te herkennen in de dorpslinten en de slagenverkaveling loodrecht op deze wegen.

Het plangebied ligt in De Koog. Dit gebied kenmerkt zich door de orthogonale hoofdstructuur met blokverkaveling. Het noordelijk deel van De Koog is speelser en groener van opzet waarbij afwisseling in rooilijnen en nok- en goothoogten, variatie, kleinschaligheid en woonerven karakteristiek zijn voor de diverse woonbuurten. Het wegenpatroon bestaat uit een netwerk van licht kronkelende verkeerslussen en doodlopende straatjes. De bebouwing bestaat ook in het noordelijk deel vooral uit rijenwoningen. Een belangrijk ruimtelijk element betreft hier de aan de Middelweg gelegen groenzone, een relict uit de oude polderstructuur. Het zuidelijk deel van de Koog kenmerkt zich door voornamelijk rijwoningen in een strak ritme. In onderstaande figuren zijn beelden opgenomen van de bebouwing in de directe omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0005.jpg"

2.1.2 Functionele structuur

In de omgeving van het plangebied is de voornaamste functie wonen. Er is voornamelijk sprake van eengezinswoningen, zowel rijwoningen, twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen. Aan de Koperwiekstraat is een groene zone aanwezig.

2.1.3 Planspecifiek

De navolgende afbeelding toont de bestaande situatie met de bestaande bebouwing in relatie tot omliggende bebouwing en parkeergelegenheid. De ontsluiting van het plangebied is nu gericht op De Hartemaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0006.jpg"

Bestaande situatie, bron: SENVD Architecture

2.2 Toekomstige situatie

In deze paragraaf wordt de toekomstige ontwikkeling omschreven en vervolgens ruimtelijk verantwoord.

2.2.1 Omschrijving ontwikkeling

Het initiatief gaat uit van de sloop van de bestaande bebouwing binnen het plangebied en herinrichting tot een kleinschalig woningbouwlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0007.jpg"

Nieuwe situatie, bron SENVD Architecture

Het gebied wordt ingericht voor in totaal negen woningen, bestaande uit 6 grondgebonden woningen en drie gestapelde woningen in een gemengd woonprogramma. Het betreffen zes vrije sectorwoningen en drie sociale koopappartementen. Het programma voldoet hiermee aan het gemeentelijke woonbeleid voor woningdifferentiatie.

Qua woningtypes, volume en bouwhoogte is aangesloten bij de woningtypes die in de omliggende straten terug te vinden zijn. De bebouwing is op de bestaande wegenstructuur gericht. De tuinen van de woningen zijn naar elkaar gericht en gescheiden door een steeg. Aan de steeg worden de bergingen gerealiseerd die bij de gestapelde woningen horen. Met een parkeerkoffer wordt in nieuwe parkeergelegenheid voorzien. In de navolgende afbeeldingen zijn impressies opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0011.png"

Impressies nieuwbouw: bron SENVD Architecture

2.2.2 Verantwoording ontwikkeling

Op het bestaande perceel is in verhouding tot de maximale planologische invulling die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is een bescheiden bouwvolume aanwezig. Het bestaat veelal uit éénlaagsbebouwing en kent alleen in het centrale deel een hoogteaccent van ongeveer 8 meter hoog.

Het bestemmingsplan staat echter toe dat het centrale bouwvlak van ongeveer 1.050 m2 op het perceel volledig wordt bebouwd. Bebouwing mag een goot- en nokhoogte hebben van respectievelijk 4 en 9 meter. Ten zuiden van het centrale bouwvlak zijn bouwvlakken aanwezig voor bestaande bijbehorende bouwwerken. Ook deze bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd en hiervoor geldt een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 2,5 en 5,5 meter. Buiten de bouwvlakken mogen erfscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd van respectievelijk 2 en 3 meter hoog. Voor de voorgevel mogen erfscheidingen niet hoger dan 1 meter zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0012.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

In de nieuwbouw wordt een beperkt bouwvolume teruggebracht. De bebouwde oppervlakte neemt in planologisch opzicht af. De bouwhoogte neemt iets toe. De woningen krijgen een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale nokhoogte van 10,5 meter. Deze maatvoering sluit echter aan bij de bouwhoogten die voor omliggende woningen zijn toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan (9, 10,75, 11 en 13 meter). Daarnaast is deze bouwhoogte nodig voor enerzijds voor het waarborgen van voldoende plafondhoogte in de gestapelde woningen en anderzijds vanwege de vereiste dakisolatie waardoor duurzame woningen in het algemeen hoger worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0013.png"

Afbeelding: verbeelding bestemmingsplan Benesserhof

De afstand tussen de bestaande bebouwing en de nieuwbouw tot naastgelegen percelen neemt iets af. Aan de Twaalfmaat wordt in de lijn van de bestaande bebouwing gebouwd. Het perceel van woningtype 1 in het plan grenst daarom aan het perceel Twaalfmaat 15. Door de garages naast elkaar te realiseren, wordt een afstand tussen de woningen van circa 6,5 meter geborgd. Dat is ongeveer gelijk aan de afstand tussen de woning aan de Twaalfmaat 15 en de bestaande (te slopen) bebouwing. In een stedelijke omgeving is dat een acceptabele afstand. Daarnaast wordt opgemerkt dat volgens het geldende bestemmingsplan op de perceelgrens tot 9 meter hoog mag worden gebouwd. In planologisch opzicht vindt derhalve een verbetering plaats.

De nieuwe bebouwing verschuift ten opzichte van de bestaande bebouwing op richting De Hartemaat. Van de garages tot de voorgevel van de woningen aan De Hartemaat blijft een afstand van ongeveer 11 meter in stand. Tussen de woningen is dat ongeveer 14 meter. Door een groene scheiding met de rijbaan te handhaven blijft het bestaande groene aanzicht voor de bewoners aan de Hartemaat in relatieve zin gelijk. Daarnaast zal de meeontworpen erfscheiding tussen de tuinen van de nieuwbouw en de Hartemaat niet hoger zijn dan 1,2 meter.

Aan de Meerkoetstraat wordt een parkeerkoffer gerealiseerd, waardoor een behoorlijke afstand tussen de nieuwbouw en de bestaande woningen aan de Meerkoetstraat is geborgd. Deze afstand is bijna 18 meter. De ontsluiting van de parkeerkoffer is op de Meerkoetstraat gericht zodat bij het uitrijden van de parkeerkoffer niet rechtstreeks met koplampen in tegenover gelegen woningen wordt geschenen.

Met de realisatie van in totaal 24 parkeerplaatsen, gedeeltelijk op eigen erf en voorts op (toekomstig) openbaar terrein, voldoet het plan aan de daaraan gestelde parkeereis. In paragraaf 4.5 wordt de parkeer- en verkeerskundige situatie verder toegelicht.

Qua gebruik wordt het gebied geschikt gemaakt voor de bewoning door maximaal negen huishoudens. De bestaande planologische gebruiksrechten vervallen. Dat betekent dat voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren straks niet meer zijn toegestaan. Hiermee vindt een aanzienlijke vermindering plaats van de mogelijke intensieve gebruiksvormen, zoals een buurthuis, basisschool of opvanglocatie. Dit wordt als een planologische verbetering gezien.

Gelet op het vorenstaande is sprake van een afgewogen en goed inpasbare ruimtelijke ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 NOVI en Barro

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

De belangrijkste keuzes die worden gemaakt richten zich op het volgende. De opwekking van duurzame energie moet worden ingepast met oog op omgevingskwaliteit. Iedereen krijgt de komende jaren te maken met de overstap naar duurzame energie. Daarvoor zijn bijvoorbeeld meer windmolens en zonnepanelen nodig. Clustering is daarbij van belang en zonnepanelen worden in eerste instantie op en aan gebouwen gerealiseerd.

Ook moet er ruimte zijn voor een overgang naar een circulaire economie. Hergebruiken van grondstoffenen materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevorderd. Om te kunnen blijven genieten van het landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die worden gemaakt.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking
getreden en op 1 oktober 2012 uitgebreid. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder
uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in
bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn onder andere de
mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van
defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van hethoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Het Barro heeft voor het voorliggende plan geen consequenties.

Planspecifiek

Het voorliggende bestemmingsplan zorgt voor de realisering van woningen voor verschillende doelgroepen binnen een bestaande stedelijk gebied. De inrichting van het plangebied wordt groen en duurzaam met maatregelen voor afvoer van hemelwater. Hiermee voldoet het initatief aan de hiervoor beschreven doelstellingen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Planspecifiek

Met de bouw van negen woningen is volgens vaste jurisprudentie geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als gevolg waarvan sprake is van een laddertoetsplichtige ontwikkeling. Desondanks kan worden vastgesteld dat de ontwikkeling voorziet in een dringende woningbouwbehoefte (zie ook paragraaf PM) en is sprake van duurzaam ruimtegebruik door optimaal gebruik van een vrijkomend bestaand stedelijk gebied. Het initiatief voldoet daarom aan het Bro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 heeft de provincie Noord-Holland de “Omgevingsvisie NH2050 – Balans tussen economische groei en leefbaarheid” vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2014. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

Ambities

Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Dit is de hoofdambitie. Als subambities zijn er een aantal opgenomen:

  • I. Leefomgeving

    • a. Klimaatverandering

Noord Holland moet voorbereid zijn op klimaatverandering en waterrobuust worden ingericht.

    • a. Gezondheid en veiligheid

De ambitie is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond. Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, wat inhoudt: een woonwerkomgeving waar je zo min mogelijk wordt blootgesteld aan ongezonde stoffen en veiligheidsrisico’s en die een gezonde levensstijl ondersteunt.

    • a. Biodiversiteit en natuur

De ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt. Dit betekent dat ontwikkelingen zoveel mogelijk natuurinclusief zullen zijn.

  • II. Gebruik van de leefomgeving

    • a. Economische transitie

De ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. Economische ontwikkelingen dienen qua aard, omvang en vorm aan te sluiten bij de regio of plek.

    • a. Wonen en werken

De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn.

    • a. Mobiliteit

De ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden. Clustering van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe.

    • a. Landschap

De ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

  • III. Energietransitie

De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

Sturingsfilosofie

In de aanpak om de ambities waar te maken geldt het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet' als sturingsfilosofie. Daarbij staat de opgave altijd centraal. Deze bepaalt het schaalniveau, de samenstelling van samenwerkende partijen en de tijdspanne. Vanuit een gedeelde visie op de (bestaande en toekomstige) kwaliteiten van een gebied.

Vijf bewegingen

Vanuit de ambities zijn een vijftal bewegingen opgesteld die laten zien hoe Noord-Holland wil omgaan met de opgaven die op onze samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren.

  • a. Dynamisch schiereiland: Benutten van de unieke ligging, waarbij de kustverdediging voorop staat, waar toeristische- en recreatieve kansen worden benut en waar natuurwaarden worden toegevoegd.
  • b. Metropool in ontwikkeling: De Metropoolregio Amsterdam gaat steeds meer als één stad functioneren en de reikwijdte wordt groter.
  • c. Sterke kernen, sterke regio's: deze beweging gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die daarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden.
  • d. Nieuwe energie: het benutten van de economische kansen van de energietransitie en circulaire economie.
  • e. Natuurlijk- en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

De voorliggende ontwikkeling vindt vooral aansluiting bij de bewegingen 'sterke kernen, sterke regio's en die van 'nieuwe energie'. Deze bewegingen beogen handvatten te geven om de werkgelegenheid, het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid op peil te houden op een duurzame wijze. En om dorpen, steden en regio’s de krachtige identiteit die ze zo kenmerkt te laten behouden of te ontwikkelen met een bijdrage aan de circulaire economie. Het is zaak dat regio’s vitaal blijven en zich verder kunnen ontwikkelen.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling ziet op het vervangen van verouderde bebouwing voor duurzame nieuwbouwwoningen waarmee in een dringende woningbouwbehoefte wordt voorzien. De ontwikkeling sluit goed aan bij de bestaande stedenbouwkundige structuur en daarmee behoudt de omgeving haar identiteit. Het initatief is in lijn met de uitgangspunten die in de Omgevingsvisie zijn neergelegd.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 16 november 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden. Hierin zijn 21 provinciale verordeningen samengevoegd, waaronder ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Gezocht is naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de Omgevingsverordening NH2020.

Het voorliggende plangebied is gelegen binnen Bestaand stedelijk gebied (BSG). De provincie geeft gemeenten binnen BSG veel beleidsvrijheid. De provincie stimuleert ontwikkelingen zoveel als mogelijk binnen BSG te realiseren. Binnen BSG is het wel van belang dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen regionaal worden afgestemd. Artikel 6.3 gaat hierover en luidt:

1. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.

Planspecifiek

De herontwikkeling die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De realisatie van 9 woningen valt onder de ondergrens van minimaal 11 woningen waarbij sprake is van een stedelijke ontwikkeling. regionale afstemming is daarom niet vereist. Desondanks kan worden gesteld dat de woningen voldoen aan de woningbouwopgave die de gemeente Uitgeest heeft en waarin nog niet wordt voorzien door harde plancapaciteit. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.3 van de Omgevingsverordening NH2020.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Uitgeest 2030

Op 27 juni 2019 is de Omgevingsvisie Uitgeest 2030 vastgesteld. In deze omgevingsvisie beschrijft Uitgeest haar ambities en koers tot 2030 (met een doorkijk naar de periode daarna) voor de ontwikkeling van de woon, werk- en leefomgeving op haar grondgebied. Er zijn vier kernopgaven. Dit zijn overkoepelende thema’s en hebben betrekking op:

  • 1. het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente;
  • 2. een gezonde, sociale en vitale leefomgeving;
  • 3. een gevarieerd woningbestand dat aansluit bij de vraag, goed bereikbaar, met goede voorzieningen rond het centrum en het station;
  • 4. de transitie naar een duurzame, energiezuinige en klimaatbestendige gemeente in 2050.

Deze vier kernopgaven hanteert de gemeente als leidraad voor de beslissingen die genomen worden in de fysieke leefomgeving.

De Omgevingsvisie benadert de opgaven gebiedsgericht en houdt zo rekening met de identiteit van de verschillende (dorps-) delen als kapstok voor (ruimtelijke) ontwikkelingen. De gemeente bouwt op deze manier voort op aanwezige (ruimtelijke) structuren, zoals het karakteristieke landschap van de strandwallen en –vlakten, watersystemen en cultuurhistorie. Er worden verschillende deelgebieden onderscheiden, elk met een eigen identiteit en ambitieniveau. Het voorliggende plangebied is gelegen in het 'Oude Dorp' (deelgebied 1). Voor dit deelgebied zijn een aantal streefbeelden opgesteld, waaronder:

  • In het Oude Dorp zijn de inspanningen in de toekomst gericht op kwaliteitsverbetering met als doel een dorps en kleinschalig woonmilieu waarin het verleden afleesbaar is. Waar familie, vrienden, verzorgers en voorzieningen altijd dichtbij zijn. Waar de openbare ruimte het domein van voetgangers en fietsers is en waar de auto te gast is. Waar (nieuwe) verblijfsplekken in de openbare ruimte ontstaan en dagen uit voor ontmoeting, zoals bij het Regthuys.
  • Bij verdichtingen en herstructurering van de bebouwing en inrichting van de openbare ruimte dient de structuur van noord-zuid linten (de hoofdlinten) en hiertussen liggende ondergeschikte dwarsverbindingen als uitgangspunt.
  • Passend binnen het silhouet van Uitgeest betekent dat er in het gebied alleen nieuwe landmarks zijn toegestaan ter vervanging van bestaande (storende) ruimtelijke situaties en indien deze het bebouwingsbeeld ter plaatse verbeteren. De maximale bouwhoogte voegt zich naar het dorpse karakter.

Verder zijn als algemene ambities voor heel Uitgeest opgenomen om aanwezige kwaliteiten per deelgebied te versterken en minder goed ontwikkelde plekken te verbeteren. Gezondheid, met elkaar ouder worden en leefbaarheid zijn een verbindende factor tussen het sociale en fysieke domein. Uitgeest wordt een gemeente met een openbare ruimte die past bij de gebruikers, met ruimte voor beweging en ontmoeting. De leefomgeving is gezond, groen en met een steeds beter wordende milieusituatie. Ook gaat Uitgeest werken aan een klimaatbestendige en duurzame samenleving. Energiebesparing is hier onderdeel van.

De realisatie van negen woningen ter vervanging van verouderde leegstaande bebouwing sluit aan bij zowel de algemene ambitites als de streefbeelden die voor het delegebied Oude Dorp zijn opgesteld.

3.3.2 Welstandsnota

De Welstandsnota is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Alle bouwwerken aan de openbare ruimte vormen samen de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Uitgeest. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (gebouwde) leefomgeving.

De redelijke eisen van de welstand zijn vastgelegd in de welstandsnota. Deze eisen gaan onder andere over:

  • de eigenschappen van de bestaande bebouwing
  • de openbare ruimte
  • het landschap
  • de stedenbouwkundige situatie
  • massa, structuur, maat en schaal, detaillering, materiaal en kleur
  • samenhang in het bouwwerk

Het ontwerp van de 9 woningen inclusief de openbare ruimte wordt vormgegeven in overleg met de Welstandscommissie teneinde overeenstemming te bereiken en zo te voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Op 4 juli 2022 is het ontwerp van de woningen op hoofdlijnen akkoord bevonden door de Welstandscommissie. De commissie heeft aangegeven het definitieve ontwerp met de detaillering bij een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen graag voorgelegd te zien.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieu

4.1.1 M.e.r. beoordeling

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning. De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het voorliggende plan zou kunnen worden geschaard onder D11.2: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. In kolom 2 wordt onder andere genoemd dat het moet gaan om 2000 woningen of meer.

Vooropgesteld wordt dat het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ruimte voor interpretatie laat. Mede daardoor kan ook discussie ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Niet iedere mogelijk gemaakte wijziging van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, kan aangemerkt worden als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.

Gelet op het beperkte aantal woningen ter vervanging van bestaande bebouwing afgezet tegen de ruimtelijke context c.q. het gebied waarin woningen reeds in grote hoeveelheden aanwezig zijn, wordt beoordeeld dat geen sprake is van de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject en daarom ook geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Het college heeft deze conclusie overgenomen in het mer-beoordelingsbesluit van 15 november 2022 zoals opgenomen in Bijlage 1.

4.1.2 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en / of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Onderzoek

Omdat er in het voorliggende geval sprake is van de realisatie van woningen op plekken waar in de bestaande situatie nog geen woning staat, is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Landview BV. De rapportage hiervan is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5740 richtlijnen voor een diffuus belaste nietlijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming (VED-HE-NL). Het veldwerk is, door KIWA gecertificeerde medewerkers, uitgevoerd onder het procescertificaat BRL SIKB 2000, conform de protocollen 2001 en 2002.

In de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. De hypothese dat in de grond verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek niet bevestigd; er zijn geen verhoogde gehalten gemeten.

De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve mogelijk van nature verhoogde concentraties, wordt in het onderzoek bevestigd. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik, wonen met tuin.

Tijdens het onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdacht (plaat)materiaal. Tijdens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) wordt de bodem niet specifiek op asbest onderzocht. Indien het bodemonderzoek voorafgaand aan eventuele sloop van opstallen, waar asbest in is verwerkt, is uitgevoerd, kan het bevoegd gezag eisen dat NA sloop een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 wordt uitgevoerd.

Planspecifiek

Uit het verkennende bodemonderzoek blijkt dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoerbaarheid van het plan op het aspect bodem.

4.1.3 Lucht

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2. Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdragen” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de bouw van slechts negen woningen ter vervanging van een bestaande gevoelige functie (basisschool/kinderdagverblijf). Duidelijk is daarom het proect NIBM is en dat onderzoek naar luchtkwaliteit niet aan de orde is.

Bovendien blijkt uit de NSL- monitoringstool dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving laag zijn. Lang de N203 en de Geesterweg zijn toetspunten aanwezig die allen de meest gunstige toetsingswaarde weergeven voor de monitoringsronde 2020. De bestaande luchtkwaliteit is daarom als goed te beschouwen voor de te realiseren woningen.

4.1.4 Geluid

Eén van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai . Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen en rond grote bestaande industrieterreinen.

Volgens de wet mag de geluidbelasting op de gevel van een nieuwe gevoelige bestemming binnen stedelijk gebied niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke situaties (68 dB voor vervangende nieuwbouw).

Op basis van de Wgh dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde het effect van maatregelen te worden beschreven. Door het treffen van maatregelen kunnen de geluidsbelastingen worden gereduceerd. De systematiek in de Wgh is zodanig dat eerst moet worden beoordeeld of maatregelen aan de geluidsbron mogelijk zijn en daarna in het overdrachtsgebied tussen de bron en de woning. Blijken de maatregelen op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Bij het ontwerpen van geluidreducerende maatregelen dienen achtereenvolgens de volgende aspecten onderzocht te worden:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in de overdrachtsweg;
  • maatregelen bij de ontvanger.

Onderzoek

Door Buro DB uit Franeker is akoestisch onderzoek gedaan. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.

Het plangebied met de toekomstige geluidsgevoelige bestemming (woningen) ondervindt een relevante geluidsbelasting van het wegverkeer op de aanwezige 30 km/uur-wegen. Het plangebied ligt niet in een zone van een 50 km/u weg of auto(snel)weg. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ten gevolge van het verkeer op de gezamenlijke 30 km/uurwegen de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen maximaal 48 dB zal zijn. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat. Met een maximale geluidsbelasting van maximaal 48 dB wordt ook voldaan aan de geluidseisen van het Bouwbesluit 2012. Met een minimale geluidwering van de gevels van 20 dB wordt voldaan aan het gestelde maximale binnenniveau van 33 dB.

Planspecifiek

Voor de realisatie van de negen nieuwe woningen is nader onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen niet nodig. Vanuit het aspect geluid kunnen de woningen van het plan zonder verdere eisen en/of extra voorzieningen worden gerealiseerd.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen percelen aanwezig met een bedrijfsmatige functie waarmee voor de uitvoerbaarheid van het plan rekening moet worden gehouden.

4.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die weergeeft wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. Naast de kans moet echter ook het mogelijk effect van een ongeval worden betrokken in de besluitvorming. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico in bepaalde gevallen te verantwoorden bij het ruimtelijk besluit, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden.

Planspecifiek

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0014.jpg"

Uitsnede risicokaart Nederland, het plangebied is aangeduid met een ster

In de directe omgeving zijn geen spoor- en vaarwegen aanwezig waar (relevant) transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. De A9 is aangewezen als Basisnet, maar deze is gelegen op meer dan 800 meter waardoor er geen sprake is van een voor de voorliggende ontwikkeling relevante bron. De planlocatie is gelegen op een afstand van 800 meter van een provinciale weg die is vrijgesteld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Bedrijven waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen, verwerkt of geproduceerd worden en transportleidingen van aardgas zijn gelegen op voldoende afstand van de ruimtelijke ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid is voor deze locatie niet relevant.

Buisleidingen liggen op eveneens een grote afstand van de ontwikkeling waardoor deze niet verder hoeven worden beschouwd.

In het voorliggende plan neemt het aantal woningen toe. De woningbouw vervangt echter een functie waar potentieel meer personen gelijktijdig aanwezig zijn, waarbij tevens sprake is van personen die niet zelfredzaam zijn. Daarvan is in de nieuwe situatie geen sprake meer. Hierdoor is sprake van een verbetering ten opzichte van externe veiligheid.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt naar de Veiligheidsregio toegezonden voor een advies. Dit advies wordt uiteindelijk toegevoegd aan het vast te stellen bestemmingsplan.

4.2 Water

4.2.1 Algemeen

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. In onder andere de Europese 'Kaderrichtlijn water', het 'Nationaal Bestuursakkoord Water', het Deltaprogramma 2015: 'Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw' en de adviezen van de 'Commissie Waterbeheer 21e eeuw' is het beleid met betrekking tot het water(-beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

4.2.2 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

De Keur

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van dewatertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.

De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Klimaatadaptie

Door een veranderend klimaat wordt het weer steeds extremer, hierdoor zullen periodes van hitte en droogte maar ook van overvloedige regenval steeds vaker voorkomen. Het is belangrijk om hier in het ontwerp rekening mee te houden om ook in de toekomst een prettig leefklimaat te behouden. Het uitgangspunt is om het hemelwater zoveel mogelijk te bergen binnen het plangebied. Ruim bemeten (verdiepte) groenstroken en groene tuinen zijn zowel effectief bij wateroverlast als hittestress. Ook bolle of holle straatprofielen kunnen water bergen bij extreme neerslag. Het hoogheemraadschap denkt graag mee over een klimaat adaptieve inrichting.

Vergunning

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van meer dan 800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan.

4.2.3 Watertoets

Hieronder wordt een watertoets uitgevoerd teneinde de waterbelangen die gelden voor het plangebied goed te beschouwen.

Waterkering

Het plangebied is niet gelegen binnen (het invloedsgebied van) een waterkering. Negatieve effecten op een waterkering zijn er daarom niet.

Oppervlaktewater

De voorliggende ontwikkeling heeft geen invloed op de hoeveelheid aanwezige oppervlaktewater. Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied.

Verharding en compenserende maatregelen

Door toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename boven de 800 m2 tot 2.000 m2 de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging.

Het plangebied is momenteel voor een groot deel verhard. Deze verharding zal worden verwijderd. Vervolgens worden woningen, bijbehorende bouwwerken en parkeerplaatsen gerealiseerd. Hierdoor wordt PM m2 oppervlakteverharding toegevoegd. Daarnaast beschikken de woningen over privétuinen. Naar goed gebruik wordt voor de toename aan oppervlakteverharding er rekening mee gehouden dat 50% van de tuinen in de toekomst door bewoners wordt verhard. In totaal is daarom sprake van PM m2 oppervlakteverharding.

Per saldo is de toename minder dan 800 m2 en is compensatie van de verharding niet nodig.

Klimaatadaptie

Juist wanneer er inbreidingen plaatsvinden is het de uitgelezen kans om de openbare ruimte meer klimaat adaptief in te richten. Van belang is om niet alleen normopvullend te werken, maar ook rekening te houden met wat er gebeurt wanneer er een boven normatieve regenbui valt.

Waterkwaliteit en riolering

De ambitie van het Hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken tescheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, In het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat het waterschap voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen.

Het waterschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Deze adviezen worden in het kader van de omgevingsvergunning meegenomen.

Planspecifiek

Om de beoogde herontwikkeling klimaatadaptief vorm te geven is overleg gepleegd met het HHNK over maatregelen die worden toegepast in het plangebied. Het bestemmingsplan staat alle watercompenserende maatregelen toe. Het aspect waterhuishouding staat de voorliggende ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Ecologie

Voor de bescherming van diersoorten is de Wet natuurbescherming van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) eschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Door ecologisch adviesbureau Els & Linde is een ecologische quick scan uitgevoerd om te inventariseren of er belangrijke ecologische waarden te verwachten zijn en of er een effect op belangrijke soorten te verwachten zijn, zie Bijlage 4. Uit deze quick scan bleek dat de aanwezigheid van de huismus niet was uit te sluiten. Inmiddels is het afdoend onderzoek uitgezet. Dit onderzoek vindt plaats in de periode april - mei 2023. De resultaten worden verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming

De planlocatie ligt aan het Benneserhof binnen de bebouwde kom van Uitgeest. De planlocatie wordt omsloten door wegen en woonbebouwing. De planlocatie ligt op ongeveer 3.5 km van Natura 2000 gebied “Noord-hollands duinreservaat”, op ongeveer 6 km van Natura 2000 gebied “Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder”, op ongeveer 6.3 km afstand van Natura 2000 gebied “Eilandspolder” en op ongevoeer 6.5 km afstand van Natura 2000 gebied “Polder Westzaan” Alle overige Natura 2000 gebieden liggen op meer dan 10 km afstand van de planlocatie.

De werkzaamheden zijn:

  • Sloop van huidige bebouwing
  • Realiseren van nieuwbouw

Gezien de aard van de werkzaamheden, de nieuwe bestemming van het pand en de afstand tot het dichtstbijzijnde natuurgebied is door BuroDB een stikstofberekening voor de bouw- en gebruiksfase uitgevoerd. Uit de rapportage in Bijlage 5 volgt dat er geen toename is van stikstof in de beschreven Natura2000 gebieden.

 

Conclusie

Afronden na ontvangst afdoend onderzoek

 

4.4 Archeologie en cutluurhistorie

4.4.1 Archeologie

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij als uitgangspunt geldt: ‘de verstoorder betaalt’. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke) omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen.

Op het perceel geldt vanwege de archeologische verwachtingswaarde een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'. Dit betekent dat voor bebouwing en werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van meer dan 500 m2 en dieper gaan dan 35 centimeter een onderzoeksverplichting geldt.

Omdat bij voorliggende ontwikkeling sprake is van sloop van bestaande bebouwing en nieuwbouw op een andere locatie dan de bestaande bebouwing vinden er op meerdere plekken graafwerkzaamheden plaats. De kans is groot dat daarmee de hierboven genoemde oppervlakte en ontgravingsdiepte wordt overschreden. Daarom is er een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd door archeologenbureau Transect BV. Middels dit bureauonderzoek is inzichtelijk gemaakt of er archeologische waardevolle elementen zijn te verwachten waarop vervolgstappen nodig zijn.

Uit het onderzoek van Transect, bijgevoegd als Bijlage 6, blijkt dat het plangebied naar verwachting op de overgang van de strandwal van Uitgeest naar het lager gelegen getijdegebied ten westen van het dorp ligt. Het is daarbij niet duidelijk of in de ondergrond van het plangebied strandwal/duinafzettingen aanwezig zijn. Indien deze aangetroffen worden, kunnen er resten vanaf het Laat-Neolithicum voorkomen. Ondieper kan veen voorkomen dankzij de vernatting van het gebied sinds de Midden-Bronstijd. Daarnaast heeft het gebied ten westen van de strandwal lange tijd onder invloed gestaan van getijdewerking, waardoor er getijdegeulen met bijbehorende oeverwallen in het plangebied voor kunnen komen. Omstreeks de 12e eeuw is het gebied waarin het plangebied zich bevindt, bedijkt en ontstond circa 300 meter ten westen het buurtgemeenschap Benes. Benes is omstreeks de 18e eeuw verdwenen, waarna het ingepolderde gebied tot aan 1980 vrijwel onveranderd is gebleven. Tussen 1964 en 1980 is de woonwijk De Koog in het gebied ontwikkeld en is tevens de huidige bebouwing in het plangebied gerealiseerd. Deze is gebouwd op circa 80 cm ophoogzand dat bovenop het oude maaiveld is gedeponeerd. Op basis van bovenstaande geldt in het plangebied een hoge verwachting op resten uit de perioden Laat-Paleolithicum – Nieuwe Tijd.

Uit het veldonderzoek blijkt dat bovenop strandwalafzettingen een laag Hollandveen aanwezig is
(vanaf 200 – 250 cm -Mv; 1,76 - 2,05 m -NAP). Dit veen heeft zich sinds de Bronstijd (1800 v. Chr.) gevormd, toen het gebied door het sluiten van het zeegat bij Velsen vernatte. Tijdens de ontwikkeling
van het Oer-IJ estuarium in de IJzertijd was er sprake van hernieuwde activiteit, waarbij nieuw
sediment bovenop het veen is afgezet. Dit sediment bestaat uit oeverwal- en kwelderafzettingen. Aan
de top van deze afzettingen 55 – 85 cm -Mv (0,31 – 0,40 m – NAP) heeft zich een vegetatieniveau
ontwikkeld. Tijdens de ontwikkeling van de woonwijk De Koog sinds 1950 is bovenop deze afzettingen
een ophooglaag van circa 80 cm aangebracht. Aangezien in het plangebied onder het veen
strandafzettingen zijn aangetroffen kan de hoge verwachting op resten uit de perioden Laat-
Neolithicum – Bronstijd, zoals gesteld in het bureauonderzoek, bevestigd worden. Het vegetatieniveau
in het westen van het plangebied en de aanwezigheid van oeverafzettingen in het oosten maakt dat
de hoge verwachting op resten uit de perioden IJzertijd – Nieuwe Tijd tevens bevestigd is.

Aangezien er in het plangebied een hoge verwachting is vastgesteld wordt een archeologisch
vervolgonderzoek geadviseerd. Aangezien het onbekend is op welke diepte de fundering van de
huidige bebouwing ligt en de funderingen van nieuwbouwwoningen zullen komen, wordt geadviseerd
dit onderzoek uit te voeren indien bij het realiseren van de nieuwbouwwoningen de bodem dieper
dan 40 cm -Mv (minimale diepte ophoogpakket + 20 cm buffer) verstoord zal worden. Dit
vervolgonderzoek kan het beste uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) ter
plaatse van de onbebouwde delen in het plangebied. Voor een gravend onderzoek is een Programma
van Eisen (PvE) noodzakelijk dat door het bevoegd gezag (gemeente Uitgeest) beoordeeld en
goedgekeurd is.

In het ontwerpbestemmingsplan is thans de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, dat aanvullend archeologisch verplicht stelt bij (bouw)werkzaamheden die dieper gaan dan 40 cm onder maaiveld.

4.4.2 Cultuurhistorie

De bestaande bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. Ook de bestaande stedenbouwkundige samenhang bezit geen cultuurhistorische waarden. Met het voorliggende plan wordt geen afbreuk gedaan aan cultuurhistorische waarden.

4.5 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang om te beoordelen of er belangrijke wijzigingen optreden in de verkeersafwikkeling op de omgeving en of er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Een grote toename van verkeersbewegingen kan vragen om een nader onderzoek naar de gevolgen daarvan voor het woon- en leefklimaat van de direct omwonenden alsmede de gevolgen van de toename voor de bestaande verkeersituatie op aangrenzende wegen.

4.5.1 Verkeer

De voorliggende ontwikkeling heeft een functiewijziging tot gevolg waardoor sprake is van een verandering van het verkeersbeeld. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie van de bestaande en nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt. Hierbij is gebruik gemaakt van gemiddelde kencijfers van de CROW, publicatie 381, uitgaande van een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid in Uitgeest en rest bebouwde kom. Er is uitgegaan van de laatste functie van het gebouw, namelijk die van kinderdagverblijf. Het hoofdgebouw heeft een oppervlakte van circa 550 m2.

Functie   kencijfer   aantal  
KDV   35,15/ 100 m2 x 5,5   193,33  
koopwoning tussen/hoek
Appartement sociale koop  
7,1 / woning x 6
4,9 / woning x 3  
42,6
14,7  
subtotaal nieuw     57,3  
Uitkomst     -136  

Tabel: berekening verkeersgeneratie ontwikkeling

Uit de berekening volgt dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling sterk afneemt, met een positief effect op de verkeersstiuatie ter plaatse.

4.5.2 Parkeren

In de bestaande situatie is er sprake van deels haaks- en deels langsparkeren. In totaal zijn 12 parkeerplaatsen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0015.jpg"

Afbeelding: bestaande parkeersituatie, bron SENVD Architecten.

Het Parapluplan 2017 (zie 1.3) vereist dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw moet worden voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Deze regel is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan zodat bij de uiteindelijke vergunning voor het bouwen van de nieuwe woningen wordt voldaan aan deze eis. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan wordt alvast getoetst of het aantal parkeerplaatsen voldoet aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het geldende parkeerbeleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormen (2013). Aan de hand van deze nota is de parkeerbehoefte van het plan beoordeeld. Zie onderstaand de onderbouwing aan de hand van het toepassen van de Nota Parkeernormen Uitgeest (2013).

Parameters

De onderstaande normen en parameters dienen als basis van de berekening. De Twaalfmaat 20, 22, 24 en 26 zijn in de berekening opgenomen. Deze vier huizen maken gebruik van de huidige openbare parkeerplekken aan De Twaalfmaat én zullen in de toekomst ook gebruik maken van de openbare parkeerplekken die terugkomen in de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0016.jpg"

Figuur: tabel parameters

Parkeerbalans

Op basis van de bovenstaande normen en parameters is de onderstaande parkeerbalans berekend, waar de ‘werkdag avond’ maatgevend is als dagdeel. Vanuit de balans valt te concluderen dat er op werkdagen in de avond 14 parkeerplekken missen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0017.jpg"

Figuur: parkeerbalans

Door het plan worden bestaande parkeerplaatsen vervangen door een nieuwe inrichting van de openbare ruimte. Hierdoor verdwijnen 12 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. In die nieuwe situatie worden 20 nieuwe parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. Op eigen terrein worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. in onderstaande figuur is de nieuwe situatie weergegeven. De nieuwe situatie voldoet aan de gemeentelijke parkeereis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0450.BPBenesserhof-ON01_0018.jpg"

Afbeelding: parkeersituatie nieuw, bron SENVD Architecten

Conclusie
De parkeerbehoefte is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Met initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten, hierin is het kostenverhaal in combinatie met het gestelde in de legesverordening, voor de gemeente verzekerd

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. In de eerste 2 paragrafen wordt daarbij een toelichting gegeven op het instrument 'bestemmingsplan' in het algemeen voor die personen die niet een dagelijks te maken hebben met bestemmingsplannen.

5.1 Doel en reikwijdte

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:

  • 1. goede ruimtelijke ordening;
  • 2. uitvoerbaarheid.

Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet. Dat wil nog niet zeggen dat eenieder het een goed plan vindt.

Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe: toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wabo en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

Meer informatie over de rol en betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.rijksoverheid.nl.

5.2 Bestemmingsplan: 3 elementen

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 elementen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de plankaart.

De toelichting

De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid, de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effectrapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en / of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied: dat gebeurt in dat geval in het milieu-effectrapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wro (goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaarheid).

Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting

Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaard. Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

De planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden! Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald;
  • 2. Bestemmingsregels.In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren werkzaamheden of van een werk, geen bouwwerk zijnde opgenomen aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen! Controleer altijd het hoofdstuk Algemene regels als aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2;
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).

Bijlagen bij de regels

Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.

De plankaart

Op de plankaart* worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet mag.

*: de plankaart wordt ook wel verbeelding genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat .gml-bestand bepaald waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat .gml-bestand is bijvoorbeeld een .pdf-bestand of een papieren kaart. Bij twijfel over een .pdf-bestand of een papieren versie van de plankaart geeft de .gml de juridische doorslag!

5.3 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, planregels en een toelichting. De plankaart en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de plankaart zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

hoofdbestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Tuin - waar de de functie tuin wordt neergelegd.
  • Verkeer - Verblijfsgebied- waar de functie verkeer en parkeren wordt neegelegd.
  • Wonen - waar de functie wonen wordt neergelegd.

Tuin

De als Tuin aangewezen gronden zijn bestemd als voor- en zijtuinen bij woningen. Binnen het gebruik van tuinen wordt ook het kleinschalig houden van dieren, zoals konijnen toegestaan. Het veroorzaken van overlast is daarbij op basis van privaatrechtelijke wet- en regelgeving niet toegestaan. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarnaast is er een bouwregeling opgenomen om beperkt mogelijkheid te bieden aan de bouw van erkers, luifels en andere ondergeschikte bouwdelen ten behoeve van de bij de aangrenzende bestemmingen behorende hoofdgebouwen.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het openbaar gebied in het woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.

Wonen

De woonpercelen zijn bestemd voor 'Wonen', waarbij de gronden primair voor de woonfunctie gebruikt mogen worden en ondergeschikt daaraan aan-huis-gebonden beroepen en bedrijen mogelijk zijn.

Bouwvlakken hoofdgebouwen

Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de maximale bouwhoogte afgestemd op de huidige situatie. Ook zijn specifieke bouwaanduidingen opgenomen om specifieke kapvormen in De Koog vast te leggen. De woningen dienen met een kap te worden afgedekt, hierbij dient de dakhelling ten minste 25° en ten hoogste 60° bedragen. Het bevoegd gezag kan hiervan bij omgevingsvergunning afwijken mits stedenbouwkundig verantwoord of in de huidige situatie ook al een andere kapvorm aanwezig is.

Bijbehorende bouwwerken

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijbehorende bouwwerken. De regeling zoals opgenomen in de bestemming Wonen bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van deze bebouwing. Deze regeling sluit aan op het huidige beleid van de gemeente Uitgeest.

De bijbehorende bouwwerken mogen in totaal niet meer dan 50% van het zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 50 m². Bij grotere kavels gelden oplopend grotere maxima.

In het bestemmingsplan worden op deze manier voor de verschillende erven voldoende bouwmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m mits minimaal 1 m onder de hoogte van het bestaande hoofdgebouw. Voor bestaande bijbehorende bouwwerken die hoger zijn is de aanduiding 'bijgebouw' opgenomen, hier mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte die is opgenomen op de plankaart.

Voor erkers aan de voorzijde is een regeling opgenomen in de bestemming Tuin.

Aan-huis-gebonden beroepen

Aan-huis-gebonden beroepen zijn, bij direct recht, als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Onder aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt verstaan een dienstverlenend beroep of activiteiten voor zover sprake is van een inrichting type A.

Deze mogen alleen uitgevoerd worden zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 40 m² per woning. Daarnaast mogen er geen verbouwingen worden gedaan ten behoeve van het bedrijf waardoor afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving, dan wel de woonfunctie. Hieronder valt ook het aanbrengen van storende commerciële reclameobjecten. De activiteit dient te worden uitgevoerd door de bewoner, verhuur van de ruimte is niet toegestaan. Daarnaast mogen de werkzaamheden niet tot overlast leiden voor de omwonenden en mogen er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.

Dubbelbestemmingen

In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. Deze dubbelbestemming borgt dat zonder voorafgaand archeologisch onderzoek bodemingrepen plaatsvinden die een oppervlakte betreffen van meer dan 500 m2 en dieper gaan dan 0,40m onder maaiveld.

Bijzondere regels

In het bestemmingsplan is de parkeerregeling overgenomen uit het Parapluplan Parkeren 2017. Dit betekent dat in de regels de algemene “voorwaardelijke verplichting” is opgenomen waarmee wordt geregeld dat een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien voldaan wordt aan het gemeentelijk parkeerbeleid. In navolging van de voorheen geldende werkwijze onder de werking van de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening wordt het maken van een aan parkeerbeleid gerelateerde afweging gekoppeld aan besluitvorming inzake omgevingsvergunningen voor het bouwen van gebouwen.Hierbij dient telkens het meest recent vastgestelde parkeerbeleid van de gemeente te worden gebruikt.

Hoofdstuk 6 Procedure

Participatie 

Initiatiefnemer heeft in een vroege fase van de ontwikkeling contact gezocht met omwonenden van het plangebied. Begin februari 2021 heeft intiatiefnemer de omgeving over de planvorming geinformeerd met een flyer. Op 25 februari 2021 heeft initiatiefnemer een eerste plan gepresenteerd aan ongeveer 25 huishoudens. Vervolgens zijn er op 11 maart 2021 één op één besprekingen geweest met drie huishoudens. Op 6 april 2021 zijn er nogmaals met diverse bewoners van de Hartemaat gesprekken geweest waar ook de gemeente aanwezig was. Op 4 maart 2022 heeft de initiatiefnemer een tweede informatiebijeenkomst gehouden, waarbij ook de aanpassingen zijn getoond die naar aanleiding van de participatie in het ontwerp zijn doorgevoerd. Op 20 juli 2022 zijn de omwonenden door initiatiefnemer geinformeerd dat het ontwerp door de gemeente is goedgekeurd waarna de procedure voor het bestemmingsplan is gestart. Van de hiervoor genoemde participatiemomenten is verslag gemaakt. De verslagen zijn bijgevoegd als Bijlage 7.

Vooroverleg en zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen. Ook de resultaten uit het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro worden hier voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan opgenomen.