direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Madestein - Vroondaal, 1e herziening
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0297AMadeVroon1h-20CO

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aanleiding voor onderhavige herziening van bestemmingsplan Madestein - Vroondaal is de verlegging van de hogedruk aardgastransportleiding nabij de kruising van de Madesteinweg met de Madepolderweg.
Op basis van het stedenbouwkundigplan Vroondaal, Aangenaam Haags, van 12 februari 2013 en het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal (het moederplan) is reconstructie van de kruising van de Madesteinweg met de Madepolderweg mogelijk. Echter is niet voorzien in verplaatsing van de naast de oorspronkelijke kruising gesitueerde hogedruk aardgastransportleiding met de bijbehorende belemmeringenstrook.

Door verlegging van de gasleiding met verlegging van bijbehorende belemmeringenstrook kan uitvoering gegeven worden aan de verdere ontwikkeling van het gebied.

Verder voorziet de herziening van het bestemmingsplan in enkele (ondergeschikte) wijzigingen gericht op verduidelijking van regels en herstel van omissies.

Het gaat daarbij om de volgende onderdelen:

  • verplaatsing van de nabij de kruising van de Madesteinweg met de Madepolderweg gesitueerde parkeerplaats en het opnemen van een regeling voor het aanleggen van maximaal 36 parkeerplaatsen in de bestemming Groen langs de Madesteinweg (een evengroot aantal parkeerplaatsen als op het huidige parkeerterrein aanwezig is);
  • de mogelijkheid tot het aanleggen van ontsluitingswegen binnen de bestemming Groen;
  • wijziging van de bestemming van de parkeerplaats ter hoogte van Madepolderweg 39 van Verkeer - Verblijfstraat in Groen en het opnemen van een regeling voor het verleggen van de parkeerplaatsen binnen park Madestein, waarbij de aanleg van maximaal 83 parkeerplaatsen mogelijk is (maximaal 50% van de 166 parkeerplaatsen die aanwezig zijn op het parkeerterrein langs de Madepolderweg) ;
  • een hogere toegestane hoogte van de eerste bouwlaag binnen de bestemmingen Woongebied - 1, Woongebied - 2 en Gemengd;
  • de mogelijkheid om binnen de bestemming Gemengd een gymzaal met een hoogte van maximaal 6 meter te realiseren;
  • meer flexibiliteit binnen de bestemming 'Water' om bruggen ten behoeve van fietsers en voetgangers mogelijk te maken;
  • het vergroten van wijzigingsgebied-1 zodat de horecavoorziening aan het water geplaatst kan worden (de bebouwingsmogelijkheden nemen niet toe);
  • het ter hoogte van de Gravin Jacobalaan en ter hoogte van de Oostmadeweg aanpassen van de bestemming Groen in Woongebied-1 en Wonen - 1.

Voor een overzicht van de wijzingen van het bestemmingsplan, betrekking hebbend op de verbeelding en de regels wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de planbeschrijving.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 1e herziening is:

  • a. verplaatsing van hogedruk aardgastransportleiding ter plaatse van de kruising van de Madesteinweg met de Madepolderweg;
  • b. het herstel van enkele ommissies.

1.3 Begrenzing van de herziening

Het plangebied ligt in het stadsdeel Loosduinen van de gemeente Den Haag en beslaat een deel van het plangebied van moederplan Madestein - Vroondaal.

In afbeelding 1.1 wordt de exacte ligging van het plangebied in de gemeente Den Haag weergegeven. Afbeelding 1.2 geeft de begrenzing van de 1e herziening weer binnen de grenzen van moederplan Madestein - Vroondaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0297AMadeVroon1h-20CO_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied in de gemeente Den Haag

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0297AMadeVroon1h-20CO_0002.png"

Afbeelding 1.2: begrenzing plangebied binnen de grenzen van moederplan Madestein - Vroondaal

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 1e herziening herziet het volgende bestemmingsplan op onderdelen:

Madestein -Vroondaal   20 februari 2014 (vastgesteld)   27 juli 2015 (onherroepelijk)  

1.4.2 Samenhang met moederplan Madestein - Vroondaal

Het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal, 1e herziening dient gelezen te worden in samenhang met het moederplan Madestein - Vroondaal. In artikel 10 van de herziening is dan ook bepaald dat voor zover niet anders is bepaald de regels uit het moederplan van toepassing blijven.


De inwerkingtreding van de herziening vervangt, voor zover het gaat om de herziene onderdelen, de regeling uit het moederplan. Voor alle overige niet gewijzigde onderdelen blijft het moederplan gelden. Dat geldt ook voor de toelichting bij het moederplan.

Hoofdstuk 2 Milieuaspecten

2.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan dient gelezen te worden in samenhang met het moederplan Madestein - Vroondaal. De relevante milieuaspecten zijn reeds beschreven in dit plan.

Vanwege het verleggen van de hoofdtransportaardgasleiding en het opnemen van een flexibele regeling voor de ligging van bruggen en parkeerplaatsen in park Madestein, is onderzoek gedaan naar de aspecten externe veiligheid en ecologie.

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van deze onderzoeken beschreven.

2.2 Externe veiligheid

2.2.1 Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

2.2.2 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
2.2.3 Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

  • Structuurvisieniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
  • Bestemmingsplanniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
  • Bouwplanniveau: -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort alleen plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.

NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.

2.2.4 Aardgastransportleiding W-509-02

In en nabij het plangebied bevind zich de hogedruk aardgastransportleiding W-509-02. Om de verdere ontwikkeling van Madestein - Vroondaal mogelijk te maken wordt een gedeelte van deze leiding verlegd.

In afbeelding 2.1 worden de huidige en toekomstige ligging van de leiding weergegeven. De nieuwe ligging van de leiding is weergegeven met een stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0297AMadeVroon1h-20CO_0003.png"

Afbeelding 2.1: huidige en toekomstige ligging aardgastransportleiding W-509-02 (bron: AVIV BV)

Door AVIV BV is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd, zie bijlage 1 Externe veiligheidsonderzoek.

2.2.4.1 Plaatsgebonden risico

De plaatsgebonden risicocontouren van de bestaande en de nieuwe situatie worden getoond in afbeelding 2.2 en 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0297AMadeVroon1h-20CO_0004.png"

Afbeelding 2.2: PR-contouren aardgasleiding W-509-02, bestaande situatie (bron: AVIV BV)

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0297AMadeVroon1h-20CO_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0297AMadeVroon1h-20CO_0006.png"

Afbeelding 2.3: PR-contouren aardgasleiding W-509-02, nieuwe situatie (bron: AVIV BV)

De berekeningen hebben niet geleid tot een 10-6 plaatsgebonden risicocontour. De leiding voldoet daarmee aan de eis dat het plaatsgebonden risico vanuit het hart van de leiding op een afstand van 4 meter niet niet hoger is dan 10-6, zie paragraaf 3.1 bijlage 1 Externe veiligheidsonderzoek.

2.2.4.2 Groepsrisico

Uit de berekening voor het groepsrisico blijkt dat voor de huidige ligging van de aardgasleiding en de huidige bevolking het groepsrisico 0.002 keer de oriëntatiewaarde is. Uitgaande van de toekomstige ligging en de toekomstige bevolking neemt het groepsrisico toe tot 0.45 keer de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt toe tot boven 0.1 keer de oriëntatiewaarde en de toename is meer dan 10%. Een volledige verantwoording van het groepsrisico is vereist.

2.2.4.3 Conclusie

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in Madestein - Vroondaal. Er is wel sprake van een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico neemt toe tot boven 0.1 keer de oriëntatiewaarde en de toename is meer dan 10%.

Er is een volledige verantwoording van het groepsrisico nodig. Het bevoegd gezag dient het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen.

2.2.5 Verantwoording groepsrisico

Door verlegging van de leiding neemt het groepsrisico toe. Voor de toename van het groepsrisico dient een verantwoording groepsrisico opgesteld te worden. Ten behoeve hiervan is door Aviv adviseurs een notitie opgesteld, zie bijlage 2 Notitie verantwoording groepsrisico.

Geconcludeerd wordt dat de gemeente Den Haag met de vermelding van de aspecten zoals in paragraaf 3.1 t/m 3.7 van de Notitie verantwoording groepsrisico is aangegeven, bij de vaststelling van het bestemmingsplan Madestein - Vroondaal 1e herziening het groepsrisico heeft verantwoord dat met de aanwezigheid van de hogedruk aardgasleiding W-509-02 van de Nederlandse Gasunie samenhangt.

Het standpunt dit groepsrisico te accepteren berust op de volgende overwegingen:

  • het vertrouwen in de inherente veiligheid van de hogedruk aardgastransportleiding en de deugdelijkheid van het Veiligheidsbeheerssysteem dat de exploitanten verplicht zijn te onderhouden om de kans op het stukgaan van een aardgastransportleiding acceptabel klein te houden;
  • het toezicht daarop door de Inspectie van het ministerie van I&M;
  • de maatregelen die uit hoofde van de Grondroerdersregeling wettelijk zijn vereist en die moeten zorgen dat graafwerkzaamheden niet worden uitgevoerd zonder dat is vastgesteld of ter plekke leidingen in de grond liggen;
  • het vertrouwen in de zorgvuldigheid waarmee de leidingexploitanten en de Inspectie uitvoering geven aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om de inherente veiligheid van de leidingen op een zodanig hoog peil te houden dat de kans op een ramp acceptabel klein blijft;
  • de berekende kansen op een ramp weliswaar toenemen, maar nog onder de referentiekansen liggen die als de oriëntatiewaarde is weergegeven en waarmee het bestuur het groepsrisico moet vergelijken;
  • de acceptatie dat de rampbestrijdingsorganisatie van de Veiligheidsregio niet elke omvang van een ramp, veroorzaakt door een calamiteit met een aardgasleiding, adequaat kan bestrijden zonder opschaling naar een bovenregionaal of landelijk niveau.

2.2.6 Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.

NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen (bijvoorbeeld ramen en deuren sluiten). Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijkst en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. In juni 2012 is in Haaglanden een voorlichtingscampagne gestart. Inmiddels is E-Alert op 8 november 2012 in heel Nederland ingevoerd. Het systeem wordt via de landelijke publiekscampagne 'NL-Alert Direct Informatie bij een noodsituatie' onder de aandacht van (Haagse) burgers gebracht. Informatie over de werking van het alarmeringssysteem en de geschiktheid van een mobiele telefoon voor het ontvangen van E-alerts is te vinden op de volgende webpagina:

http://www.nederlandveilig.nl/nl-alert/

2.2.7 Advies regionale brandweer

De Veiligheidssregio Haaglanden wordt in het kader van het Bro overleg in staat gesteld een advies te geven.

PM advies veiligheidsregio invoegen (is reactie Bro overleg)

2.3 Flora- en fauna

Om inzichtelijk te maken of er vanuit ecologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van specifieke onderdelen van het bestemmingsplan is er een quickscan ecologie uitgevoerd (Quickscan ecologie 1e herziening bestemmingsplan Madestein - Vroondaal). In deze paragraaf wordt een samenvatting van de onderzoeksresultaten weergegeven. Het volledige onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen. Zie bijlage 3 Quickscan ecologie.

2.3.1 Flora

Op basis van globale (landelijke) verspreidingsgegevens kunnen beschermde plantensoorten worden verwacht (brede orchis, gevlekte orchis, moeraswespenorchis, waterdrieblad, daslook, stengelloze sleutebloem en parnassia. In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen waarnemingen van beschermde planten bekend. Tijdens het veldbezoek is geconstateerd dat enkele delen van het plangebied geschikte locaties kunnen zijn voor rietorchis, brede orchis en moeraswespenorchis (alle tabel 2 Ffw). Indien deze locaties worden bebouwd kunnen groeiplaatsen worden aangetast. Daarom dient nader onderzoek naar deze orchissen uitgevoerd te worden. Het is mogelijk om eventueel aanwezige beschermde planten voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is dan niet noodzakelijk, wanneer er gewerkt wordt met een door het bevoegd gezag goedgekeurde gedragscode.

De eventuele aanwezigheid van groeiplaatsen van strikt beschermde flora vormt geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan.

2.3.2 Grondgebonden zoogdieren

Op basis van globale (landelijke) verspreidingsgegevens kunnen er grondgebonden zoogdieren (eekhoorn en steenmarter) in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. In of in de omgeving van het plangebied zijn geen waarnemingen van deze soorten bekend. Park Madestein biedt een voor eekhoorn geschikte biotoop. In 2013 heeft onderzoek naar naar eekhoorn plaatsgevonden (E.C.O. logisch, 2013. Zoogdieren in 's Gravenhage, 2013. Inventarisatie van muizen, marterachtigen, eekhoorn, vos en overige kleine zoogdieren). Er zijn tijdens dit onderzoek geen verblijfplaatsen van eekhoorn aaangetroffen.

Een negatief effect op grondgebonden zoogdieren wordt daarom uitgesloten.

2.3.3 Vleermuizen

Op basis van verspreidingsgegevens kunnen vleermuizen in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Als geschikte bomen worden gekapt dient nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen uitgevoerd te worden. Nader onderzoek dient volgens een goedgekeurde methode voor onderzoek naar vleermuizen te worden uitgevoerd. De noodzaak tot het treffen van maatregelen en/of het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet is afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek.

Uit eerder uitgevoerd onderzoek (Mostert, K., 2012. Vleermuizen in Den Haag en omgeving 2009-2011. Zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland) dat in de periode 2009 - 2011 is uitgevoerd, blijkt dat het plangebied voor verschillende soorten vleermuizen van belang is als foerageergebied. Doordat de hiervoor belangrijkste structuren zoals bosranden onaangetast blijven, zijn effecten op voorhand uitgesloten. Verhoging van de uitstraling en lichtsterkte van kunstmatige lichtbronnen moet worden voorkomen.

Indien een verblijfplaats van vleermuizen wordt aangetroffen en aangetast, zijn mitigerende maatregelen nodig en moet een ontheffing van de Flora- en faunawet worden aangevraagd.

De eventuele aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen vormt geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan.

2.3.4 Vogels

Op basis van verspreidinggegevens kunnen ooievaar, buizerd, wespendief, havik, sperwer, boomvalk, slechtvalk, ransuil, kerkuil, steenuil, roek, huismus en gierzwaluw in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Indien bomen worden gekapt dient onderzoek naar buizerd, havik, sperwer, ransuil en boomvalk plaats te vinden. Indien geschikte nesten worden aangetroffen is nader onderzoek nodig. De noodzaak tot het treffen van mitigerende maatregelen en het aanvragen van een ontheffing van de Flora en faunawet is afhankelijk van de resultaten van nader onderzoek. De eventuele aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelsoorten vormt geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan.

2.3.5 Amfibieën

Op basis van verspreidingsgegevens kan de rugstreeppad in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Het wordt echter uitgesloten dat de rugstreeppad in het plangebied voorkomt. Een negatief effect op amfibieën wordt uitgesloten indien wordt voorkomen dat geschikt habitat ontstaat voorafgaand en tijdens werkzaamheden.

2.3.6 Reptielen

Op basis van verspreidinggegevens kan zandhagedis in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Er zijn echter geen waarnemingen van beschermde reptielen bekend. In het plangebied is geen geschikte habitat voor zandhagedis aanwezig. Een negatief effect op reptielen wordt uitgesloten.

2.3.7 Vissen

Op basis van globale verspreidingsgegevens kunnen kleine modderkruiper en bittervoorn in of in de nabijheid van het plangebied voorkomen. Voor het aanleggen van bruggen voor langzaam verkeer wordt er mogelijk in het natte profiel van watergangen gewerkt, waar geschikt habitat voor kleine modderkruiper en bittervoorn aanwezig is. Eventuele maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten te voorkomen zijn afhankelijk van nader onderzoek. De eventuele aanwezigheid van beschermde vissen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

2.3.8 Dagvlinders, libellen en overige ongewervelden

Op basis van verspreidingsgegevens komen geen beschermde dagvlinders, libellen en overige ongewervelden in of in de nabijheid van het plangebied voor. De aanwezigheid van- en effecten op beschermde dagvlinders, libellen en ongewervelden wordt dan ook uitgesloten.

2.3.9 Conclusies toetsing Flora- en faunawet

Uit de toetsing van de met het bestemmingsplan beoogde ingrepen aan de Flora- en faunawet blijkt dat negatieve effecten op beschermde soorten (orchissen, jaarrond beschermde broedvogels en algemene broedvolgels, vleermuizen, kleine modderkruiper, bittervoorn en rugstreeppad) niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten.

Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het noodzakelijk voorafgaand aan een aantal werkzaamheden nader onderzoek uit te voeren. Indien er geen beschermde soorten aangetroffen worden, zijn er ten aanzien van ecologie geen belemmeringen voor de plannen. Wanneer er tabel 2 soorten aangetroffen worden kan er volgens een goedgekeurde gedragscode worden gewerkt. Indien tabel 3 soorten worden aangetroffen en aangetast, zijn mogelijke maatregelen nodig en moet er mogelijk een ontheffing van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. In dat geval zullen er maatregelen getroffen worden en zal ontheffing van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Het is niet te verwachten dat deze ontheffing niet zal worden verleend.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Hoofddoel voor onderhavige herziening van het bestemmingsplan is de verlegging van de hoge druk aardgastransportleiding nabij de kruising van de Madesteinweg met de Madepolderweg. Daarnaast worden enkele omissies hersteld en regels verduidelijkt, zoals de bestaande regeling voor het bouwen in vier lagen met een kap of een plat dak.

In dit hoofdstuk wordt beschreven om welke aanpassingen het gaat.

3.1.1 Verplaatsen gasleiding

Op basis van het stedenbouwkundigplan Vroondaal, Aangenaam Haags, wordt de kruising van de Madesteinweg met de Madepolderweg gereconstrueerd. Onderdeel van de reconstructie is het verplaatsen van de hogedruk aardgastransportleiding met de bijbehorende belemmeringenstrook. De leiding met genoemde veiligheidsstrook ligt in het moederplan in de bestemming 'Gemengd'. Met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt dat de gasleiding verplaatst wordt en ten noorden van de Madepolderweg, in de bestemming 'Groen' komt te liggen.

De uitvoerbaarheid van de verlegging van de gasleiding was in het moederplan onvoldoende aangetoond, waardoor het niet mogelijk de verplaatsing van de gasleiding mee te nemen.

Het nieuwe tracé is in overeenstemming met de Gasunie bepaald.

3.1.2 Wijzigingen binnen de bestemming Gemengd

Binnen de bestemming Gemengd hebben de volgende wijzigingen plaatsgevonden in de regels:

  • De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor wat betreft het afwijken van de minimale afstand van de voorgevellijn van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens (artikel 2.3 sub d) wordt aangepast, zodat dit nu voor alle deelgebieden mogelijk wordt;

  • De hoogte van de bouwlagen, zoals vermeld in art 2 (wijze van meten) in het moederplan, wordt in dit bestemmingsplan bepaald in de bouwregels van de bestemmingen. Als gevolg hiervan worden de bouwregels gesplitst naar bouwregels voor wonen en bouwregels voor onderwijs, kleinschalige detailhandel, dienstverlening, kinderopvang, welzijnsvoorzieningen en gebouwde parkeervoorzieningen. De hoogte van een bouwlaag bedraagt in het geval van wonen 3,5 meter op de begane grond en 3 meter op de verdiepingen. Voor de overige functies bedraagt de hoogte van een bouwlaag 4 meter. Een gymzaal mag een maximale hoogte van 6 meter hebben.

  • De afwijkingsbepaling uit artikel 2.3 sub b, op basis waarvan burgemeester en wethouders via een omgevingsvergunning kunnen meewerken aan het uitvoeren van de kapverdieping als extra bouwlaag in de vorm van een plat dak en het toevoegen van een extra bouwlaag, is verduidelijkt.

3.1.3 Wijzigingen binnen de bestemming Woongebied - 1

Binnen de bestemming Woongebied - 1 hebben de volgende wijzigingen plaatsgevonden:

Regels

  • De hoogte van de bouwlagen, zoals vermeld in art 2 (wijze van meten) uit het moederplan wordt aangepast. De hoogte van bouwlagen wordt niet meer in artikel 2 geregeld, maar bepaald in de bouwregels van Woongebied - 1. De hoogte van de eerste bouwlaag wordt 3,5 meter in plaats van een hoogte van 3 meter. De overige bouwlagen blijven een hoogte van 3 meter houden.

Verbeelding

  • Ter plaatse van de Gravin Jacobalaan is langs het water van het Grand Canal een strook grond abusievelijk bestemd als 'Groen'. Omdat het hier gaat om uit te geven grond ten behoeve van woningen (kavels) krijgt deze strook deels de bestemming Woongebied - 1 en deels Wonen - 1.

  • Ter plaatse van de Oostmadeweg (ter hoogte van de Madesteinweg) ligt langs het water van het Grand Canal, een strook grond met de bestemming 'Groen'. Omdat het hier gaat om nog uit te geven grond ten behoeve van woningen (kavels) krijgt deze grond de bestemming Woongebied - 1.
3.1.4 Wijzigingen binnen de bestemming Woongebied - 2

Binnen de bestemming Woongebied - 2 hebben de volgende wijzigingen plaatsgevonden:

Regels

  • De afwijkingsbepaling uit artikel 9.3 sub a, op basis waarvan burgemeester en wethouders via een omgevingsvergunning kunnen meewerken aan het toevoegen van een extra bouwlaag in de vorm vam de kapverdieping of in de vorm van een plat dak is verduidelijkt.

  • Afwijken van de bouwregels, artikel 7.3 sub c. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid wordt zodanig aangepast dat de regels voor het afwijken van de minimale afstand van de voorgevellijn tot de voorste perceelsgrens gaan gelden voor de hoofdgebouwen van alle deelgebieden.

  • De hoogte van de bouwlagen, zoals vermeld in art 2 (wijze van meten) uit het moederplan worden aangepast. De hoogte van bouwlagen wordt niet meer in artikel 2 geregeld, maar bepaald in de bouwregels van Woongebied - 2. In plaats van een hoogte van 3 meter, wordt een hoogte van 3,5 meter mogelijk gemaakt voor de 1e bouwlaag (begane grond). De overige bouwlagen blijven een hoogte van 3 meter houden. Achtergrond hiervan is dat het Bouwbesluit tegenwoordig van een hogere minimale bouwhoogte uitgaat.

3.1.5 Wijzigingen binnen de bestemming Wonen - 1

Binnen de bestemming Wonen - 1 heeft de volgende wijziging plaatsgevonden op de verbeelding:

  • Ter plaatse van de Gravin Jacobalaan, ligt langs het water van het Grand Canal, een strook grond met de bestemming 'Groen'. Omdat het hier gaat om uit te geven grond ten behoeve van woningen (kavels) krijgt deze strook deels de bestemming Woongebied - 1 en deels Wonen - 1.
3.1.6 Wijzigingen binnen de bestemming Water

Binnen de bestemming Water hebben de volgende wijzigingen plaatsgevonden:

Regels

Binnen de bestemming Water wordt mogelijk gemaakt dat overal bruggen ten behoeve van langzaam verkeer gerealiseerd kunnen worden. Dit geeft meer flexibliteit bij de uitvoering van de stedenbouwkunige visie voor recreatiegebied Madestein.

3.1.7 Wijzigingen binnen de bestemming Groen

Binnen de bestemming Groen hebben de volgende wijzigingen plaatsgevonden:

Regels

  • In de bestemmingsomschrijving wordt opgenomen dat binnen de bestemming Groen toegangswegen toegestaan zijn. Hiermee wordt het ontsluiten van percelen en parkeerterreinen via de bestemming Groen mogelijk.

  • In de bestemmingsomschrijving wordt opgenomen dat ter plaatse van de functieomschrijving 'parkeerterrein' een parkeerterrein toegestaan is.

  • In de specifieke gebruiksregels wordt bepaald dat ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' maximaal het op de verbeelding aangegeven aantal parkeerplaatsen aangelegd mag worden.

Verbeelding

  • De bestemming van de huidige parkeerplaats parallel aan de Madepolderweg wordt aangepast. De bestemming wordt gewijzigd van Verkeer - Verblijfsstraat in de bestemming Groen.

  • De bestemming van de parkeerplaats op de hoek Madesteinweg - Madepolderweg wordt aangepast. De bestemming wordt gewijzigd van Verkeer - Verblijfsstraat in de bestemming Groen.

  • Ter plaatse van park Madestein wordt de functieaanduiding 'parkeerterrein' opgenomen, evenals de maatvoeringsaanduiding '83 parkeerplaatsen'. Hiermee wordt enige flexibiliteit opgenomen ten aanzien van de ligging van de parkeerplaatsen, maar wordt het maximum aantal aan te leggen parkeerplaatsen beperkt tot 83.

  • Ter plaatse van de hoek Madesteinweg - Madepolderweg wordt de functieaanduiding 'parkeerterrein' opgenomen, evenals de maatvoeringsaanduiding '36 parkeerplaatsen'. Hiermee wordt enige flexibiliteit opgenomen ten aanzien van de ligging van de parkeerplaatsen, maar wordt het maximum aantal aan te leggen parkeerplaatsen beperkt tot 36.
3.1.8 Wijzigingen binnen de bestemming Wro-zone - wijzigingsgebied - 1

Binnen de bestemming 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' hebben de volgende wijzigingen plaatsgevonden mede vanwege het verleggen van de gasleiding:

Regels

  • In artikel 9.1 (Wro-zone - wijzigingsgebied 1) wordt in plaats van een percentage een maximaal te bebouwen oppervlakte opgenomen van 645 m2 per bouwlaag. De bebouwingsmogelijkheden blijven gelijk aan wat al mogelijk was.

Verbeelding

De omvang van Wro-zone - wijzigingsgebied 1, op de hoek Madesteinweg - Madepolderweg wordt aangepast door de verlegging van de hoofdstransportleiding gas en bijbehorende belemmeringenstrook. Het wijzigingsgebied wordt ook aangepast om horeca aan het water mogelijk te maken.

3.1.9 Wijzigingen binnen de bestemming Leiding - Gas

Binnen de bestemming 'Leiding - Gas' hebben de volgende wijzigingen plaatsgevonden:

Verbeelding

  • De dubbelbestemming 'Leiding - Gas' ligt door de verlegging van de aardgastransportleiding niet meer over de bestemming Gemengd.
  • Het nieuwe tracé van de hoofdtransportleiding voor het transport van gas met bijbehorende belemmeringensstrook wordt op de verbeelding weergegeven.
  • De belemmeringenstrook wordt aan weerszijden 5 meter breder dan noodzakelijk, zodat er enige flexibiliteit ontstaat voor wat betreft het verleggen van de hoofdtransportleiding.

Hoofdstuk 4 Economische uitvoerbaarheid

4.1 Algemeen

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

4.2 Exploitatieplan

De gemeente Den Haag en de Ontwikkelingscombinatie Madestein VOF (bestaande uit Bouwfonds Ontwikkeling en Synchroon) hebben in december 2008 een samenwerkingsovereenkomst getekend ten behoeve van de ontwikkeling van het project Vroondaal. Deze partijen werken na ondertekening van de overeenkomst samen onder de naam “PPS Vroondaal Ontwikkeling”. De gemeente is voor 50% aandeelhouder. In 2012 heeft de PPS Vroondaal Ontwikkeling in samenwerking met de gemeente Den Haag een nieuw stedenbouwkundig plan uitgewerkt, inclusief vertrouwelijke grondexploitatie (RIS 256696). De uitvoering van het stedenbouwkundig plan wordt mogelijk gemaakt door een herziening van onderhavig bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Afdeling 6.4 Grondexploitatie) verplicht gemeenten om tegelijkertijd met een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Het primaire doel van een exploitatieplan is om kosten te kunnen verhalen bij alle eigenaren in het exploitatieplangebied, zodat zij bij zelfrealisatie een evenredige bijdrage betalen in de exploitatiekosten. Dat betekent dat de gemeente, ten aanzien van situaties waarin eigenaren de ontwikkeling zelf realiseren, geen verlies lijdt op de exploitatiekosten.

Binnen het bestemmingsplangebied bevinden zich echter grondeigenaren die niet binnen de samenwerkingsovereenkomst vallen en waarmee de gemeente Den Haag nog geen overeenkomst heeft gesloten. Voor het bestemmingsplan geldt daarom dat het kostenverhaal niet voor alle bouwplannen als bedoeld in art. 6.12 Wro anderszins verzekerd is. De gemeente voldoet daarom aan de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. Blijkens paragraaf 6.3 van het exploitatieplan zijn de geraamde opbrengsten hoger dan de geraamde kosten in het plan. De exploitatiebijdragen zoals opgenomen in het exploitatieplan komen ten gunste aan de grondexploitatie.

De vertrouwelijke grondexploitatie van de PPS behorend bij het nieuwe stedenbouwkundig plan is financieel sluitend (zie: RIS 256697). Hierbij is het uitgangspunt van actief grondbeleid gehanteerd, waarbij de gemeente en PPS besluiten tot actief aankopen van gronden ten behoeve van realisatie van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is financieel uitvoerbaar.

NEBRO Ontwikkelingsbedrijf B.V., eigenaar van gronden in Nieuw Vroondaal, heeft te kennen gegeven dat met de gemeente nog geen overeenstemming is bereikt over de rondweg in Nieuw Vroondaal en dat zij in beginsel niet voornemens is tot verkoop over te gaan en de kennis en middelen bezit om tot zelfrealisatie over te gaan. Wanneer met haar geen overeenstemming wordt bereikt en zij uiteindelijk zou besluiten toch niet tot zelfrealisatie over te gaan zal de gemeente het instrument van onteigening inzetten voor verwerving van de nodige grond voor de rondweg. Met het oog op het risico's van deze onteigening is in de grondexploitatie rekening gehouden met dit risico.

4.3 Conclusie

Voor de ontwikkelingen die met het moederplan en deze herziening mogelijk gemaakt worden is een exploitatieplan opgesteld. Het kostenverhaal is hiermee verzekerd.

Hoofdstuk 5 Overleg en inspraak

5.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

De resultaten van het Bro-overleg zullen hier tzt worden ingevoegd.