Regels Bestemmingsplan

' Binnendams 44

Gemeente Hardinxveld-Giessendam

 

Inhoudsopgave

 

 

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

Artikel 4 Wonen

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 1

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 4

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Artikel 10 Algemene bouwregels

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

Artikel 16 Slotregel

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

plan

het bestemmingsplan ‘Binnendams 44’ met identificatienummer NL.IMRO.0523.BP2018BINNENDAMS44-DO01 van de gemeente Hardinxveld-Giessendam.

bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels

aan-huis-verbonden bedrijf

een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten door de bewoner van de woning.

aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

twee-aaneengebouwde woning

een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

a.       de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens;

b.      de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

a.       ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;

b.      ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. In geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte aan de hoge zijde van het dak.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. In geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.10 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel

de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld

2.11 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

2.12 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels.

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Tuin ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       tuinen;

b.      parkeren op eigen terrein;

c.       water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

d.      ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens voor parkeergarages beneden peil ;

e.       bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen

a.       gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan;

b.      in afwijking van het bepaalde onder a zijn bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en tochtportalen behorend bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen toegestaan, mits:

1.      de horizontale diepte ten hoogste 1 m bedraagt;

2.      de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden ten minste 2,5 m bedraagt;

3.      voor zover een erker wordt gebouwd tegen een gevel van het hoofdgebouw, de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;

4.      de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a.       de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;

b.      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a.       parkeren op eigen terrein is toegestaan, voor zover het betreft de zone gelegen tussen de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens van de aangrenzende bestemming en de openbare weg zelf, indien deze zone wordt gebruikt als oprit naar een overkapping of garage;

b.      parkeren op eigen terrein is tevens toegestaan in het gedeelte van het perceel tussen de zijgevel en de zijdelingse perceelsgrens mits dit gedeelte minimaal 2,5 m breed is.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3 voor het toestaan van parkeren op eigen terrein, in de voortuin en vóór de woning, mits:

a.       het parkeren niet kan worden gesitueerd op de gronden als bedoeld in lid 3.3;

b.      elders op het perceel geen alternatieven aanwezig zijn;

c.       in de directe omgeving niet voldoende openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 4 Wonen

 
4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wonen, waaronder mede wordt verstaan de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep ;

b.      parkeren op eigen terrein;

c.       paden;

d.      tuinen en erven;

e.       bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Hoofdgebouwen

a.       hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.      ter plaatse van de aanduiding "maximale goothoogte" de goothoogte niet meer mag bedragen dan de waarde die in de aanduiding is opgenomen;

c.       ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de waarde die in de aanduiding is opgenomen;

d.      ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;

e.       per bouwvlak mogen niet meer woningen worden gebouwd dan de voor dat bouwvlak aangegeven maximum aantal via de aanduiding “maximaal aantal wooneenheden”;

f.        ter plaatse van de aanduiding “maximum breedte” mag de breedte niet meer bedragen dan de waarde die in die aanduiding is opgenomen;

g.      ter plaatse van de aanduiding “maximum diepte” mag de diepte niet meer bedragen dan de waarde die in die aanduiding is opgenomen;

h.      .de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande woningen bedraagt ten minste 3 m.

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

a.       bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd op het achtererfgebied, met dien verstande dat uitbouwen in de vorm van erkers en tochtportalen op het voorerfgebied mogen worden gebouwd, mits:

1.      de horizontale diepte ten hoogste 1 m bedraagt;

2.      de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden ten minste 2,5 m bedraagt;

3.      voor zover de erker wordt gebouwd tegen de voorgevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;

4.      de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;

b.      de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan respectievelijk 80 m² voor de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en 30 m² voor de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen;

c.       het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel mag voor ten hoogste 50% worden bebouwd of overdekt;

d.      de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;

e.       de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 6 m;

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste voor:

1.      erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied:1 m;

2.      erf- en terreinafscheidingen in het achtererfgebied: 2 m;

3.      vlaggenmasten: 6 m;

4.      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a.       lid 4.2.2 voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied;

b.      lid 4.2.2 onder d tot en met f indien:

1.      is aangetoond dat aan de aldaar genoemde maximale goothoogte en/of bouwhoogte niet kan worden voldaan in verband met de eisen in het Bouwbesluit;

2.      geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van het straatbeeld, waarbij geldt dat burgemeester en wethouders in ieder geval advies inwinnen bij de welstandscommissie of ingeval van een monument bij de Monumentencommissie;

c.       lid 4.2.3 onder a punt 1 voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied tot ten hoogste 2 m, alle mits:

1.      de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

2.      het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a.       de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep binnen een woning en de bijbehorende bouwwerken bedraagt, in voorkomend geval samen met de bruto vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf ten hoogste 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken, en ieder geval niet meer dan 50 m²;

b.      de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag geen horeca of detailhandel betreffen, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroepsactiviteit.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van een aan-huis-verbonden bedrijf en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet, mits:

a.       de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de bijbehorende bouwwerken, in voorkomende gevallen samen met de bruto vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken, en ieder geval niet meer dan 50 m²;

b.      het bedrijfsactiviteiten betreft, die in de van deze regels deel uitmakende bijlage ' Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' ' zijn aangeduid als milieucategorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;

c.       er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen of een ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur;

d.      het geen bedrijfsactiviteiten betreft die normaliter in een winkelcentrum of een winkelstraat worden uitgeoefend;

e.       op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt;

f.        de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de omgeving niet onevenredig schaden;

g.      in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:

1.      het parkeren ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;

2.      behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden;

h.      er geen detailhandel plaatsvindt behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf, anders dan handel en verkoop van goederen en diensten via internet;

i.        er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteit;

j.        de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

k.      het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologische verwachting 1 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

5.1.1 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 5.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

1.      Waterstaat - Waterkering ;

2.      Waarde - Archeologische verwachting.

 

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken

Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 30 m² of meer en dieper dan 0,3 m gelden de volgende regels:

a.       in het belang van de archeologische monumentenzorg, dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b.      in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

3.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

4.      de verplichting tot het doen van opgravingen;

5.      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;

c.       de in 5.2.1 onder a genoemde verplichting geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 5.3.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 30 m²:

a.       graafwerkzaamheden en het roeren van gronden, dieper dan 0,3 m;

b.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

c.       het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m;

d.      het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 0,3 m;

e.       het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m;

f.        het ophogen en egaliseren van gronden;

g.      het dempen van watergangen en waterpartijen;

h.      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

i.        het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.

5.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 5.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

a.       in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;

b.      in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;

c.       die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn;

d.      waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;

e.       is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

5.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wordt slechts verleend, indien:

a.       door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;

b.      door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

5.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

a.       de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.       de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologische verwachting 1 ' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologische verwachting 2 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

6.1.1 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 6.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

1.      Waterstaat - Waterkering ;

2.      Waarde - Archeologische verwachting.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Bouwwerken

Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 100 m² of meer en dieper dan 0,3 m gelden de volgende regels:

a.       in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b.      in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

1.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

2.      de verplichting tot het doen van opgravingen;

3.      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;

c.       de in 6.2.1 onder a genoemde verplichting geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 6.3.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 100 m²:

a.       graafwerkzaamheden en het roeren van gronden, dieper dan 0,3 m;

b.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

c.       het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m;

d.      het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 0,3 m;

e.       het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m;

f.        het ophogen en egaliseren van gronden;

g.      het dempen van watergangen en waterpartijen;

h.      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

i.        het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.

6.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 6.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

a.       in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;

b.      in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;

c.       die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn;

d.      waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;

e.       is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

6.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 wordt slechts verleend, indien:

a.       door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;

b.      door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

a.       de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.       de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologische verwachting 2 ' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 4

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologische verwachting 4 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

7.1.1 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 7.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

1.      Waterstaat - Waterkering ;

2.      Waarde - Archeologische verwachting.

 
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwwerken

Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 250 m² of meer en dieper dan 0,3 m gelden de volgende regels:

a.       in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b.      in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

1.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

2.      de verplichting tot het doen van opgravingen;

3.      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;

c.       de in 7.2.1 onder a genoemde verplichting geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 7.3.2 , zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m²:

a.       graafwerkzaamheden en het roeren van gronden, dieper dan 0,3 m;

b.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

c.       het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m;

d.      het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 0,3 m;

e.       het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m;

f.        het ophogen en egaliseren van gronden;

g.      het dempen van watergangen en waterpartijen;

h.      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

i.        het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.

7.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 7.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

a.       in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;

b.      in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;

c.       die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn;

d.      waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;

e.       is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

7.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 wordt slechts verleend, indien:

a.       door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;

b.      door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

7.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

a.       de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.       de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologische verwachting 4 ' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 8 Waterstaat – Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waterstaat - Waterkering ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a.       de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;

b.      bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere

waterstaatswerken.

8.1.1 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 8.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

1.      Waterstaat - Waterkering ;

2.      Waarde - Archeologische verwachting.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in 6.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

a.       gebouwen zijn ter plaatse niet toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen;

b.      in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen bedoelde andere voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering worden gebouwd;c.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende bouwregels:

a.       inhoudende dat bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

b.      in afwijking van het bepaalde in de in 8.1 bedoelde andere voorkomende bestemmingen mag alleen ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering" worden gebouwd;

c.       de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen bedraagt maximaal 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.3.1 Omgevingsvergunning om af te wijken van bij het plan aangegeven regels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 en 8.2.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten.

8.3.2 Voorwaarde omgevingsvergunning

Alvorens de onder 8.3.1 bedoelde omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouder schriftelijk advies in bij de waterbeheerder.

 

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.       het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.      het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage;

c.       het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies;

d.      het graven, vergraven, vergroten alsmede het dempen van watergangen en waterpartijen;

e.       het ophogen en egaliseren van gronden;

f.        het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.

8.4.2 Randvoorwaarde omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

8.4.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning is nodig voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

a.       in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer.

b.      waarmee op het moment van inwerkingtreding van het plan:

1.      is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;

2.      is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

c.       waarvoor toestemming op grond van de Keur van het waterschap Rivierenland is vereist.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

10.2 Ondergronds bouwen

Daar waar in het plan geen specifieke regeling is opgenomen voor ondergronds bouwen zijn de regels van dit plan van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.

10.3 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

a.       voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:

1.      bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;

2.      bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;

b.      ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;

c.       op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde.

11.2 Strijdig gebruik

Een strijdig gebruik is in ieder geval:

a.       het gebruik van onbebouwde gronden:

1.      als stand- of ligplaats van onderkomens;

2.      als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

 

b.      het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - Dijk -1 zijn de gronden, naast de voor die

gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en

instandhouding van de primaire waterkering.

12.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de andere bestemmingen geldt dat ter plaatse van

de aanduiding 'Vrijwaringszone - Dijk - 1' niet mag worden gebouwd.

12.2 Omgevingsvergunning om af te wijken van bij het aangegeven regels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 12.1 voor het bouwen ten

behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarde dat de belangen van

de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

12.3 Voorwaarde omgevingsvergunning

Alvorens omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.2 te beslissen, wordt door

burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering

omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de belangen in verband met de waterkering

niet onevenredig worden geschaad.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

a.       in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 15% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;

b.      de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

c.       de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot ten hoogste 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;

d.      de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 m, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn gelegen binnen de zone die is aangeduid als laagvliegroute, alwaar een maximale bouwhoogte van 30 m geldt;

e.       de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m voor zover de bestemming niet in een afwijking voorziet.

13.2 Randvoorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.1 kan slechts worden verleend, mits:

a.       de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

b.      het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Geringe verandering

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a.       bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;

b.      de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

c.       het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

a.       een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

b.      het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;

c.       het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

a.       het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.      het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.       indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.      dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Binnendams 44’.

 

Terug naar de inhoudsopgave