direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oost
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00144-0101

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Leiden streeft voor het gehele gemeentelijke grondgebied naar actuele bestemmingsplannen. Het doel van de nieuwe digitale bestemmingsplannen is om een adequate, up-to-date juridische regeling voor de stad te garanderen. Voor het plangebied 'Leiden Oost' vigeert een verouderd bestemmingsplan dat, gezien leeftijd en systematiek, onvoldoende toegesneden is op de actuele situatie. Nieuwe bestemmingsplannen brengen weer overzicht en uniformiteit en daardoor een beter werkbare (zowel voor het ambtelijk apparaat als burger) en handhaafbare situatie.

Met de actualisering en digitalisering wordt bovendien bereikt dat de planologische regelingen weer actueel zijn. Tegelijkertijd wordt aangesloten op de landelijke verplichting tot het vaststellen en beschikbaar stellen van uniforme digitale bestemmingsplannen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequate juridische regeling voor het bestemmingsplangebied 'Leiden Oost'.

Het bestemmingsplan is primair gericht op beheer. Nieuwe ontwikkelingen worden in beginsel niet meegenomen, tenzij deze tijdens het opstellen van voorliggend bestemmingsplan reeds in procedure waren of de procedure hebben doorlopen.

1.2 Begrenzing plangebied

De begrenzing van het plangebied Oost is als volgt:

  • De Oude Rijn vormt de noord- en oostgrens van het plangebied.
  • de rijksweg A4 en de polder Roomburg vormen de zuidgrens van het plangebied.
  • het Rijn-Schiekanaal vormt de westelijke begrenzing van het plangebied.

De watertoren aan Hoge Rijndijk 156a en het omringende gebied behoren niet tot het plangebied. De reden daarvoor is dat dit gebied onderdeel is van het beschermd stadsgezicht Zuidelijke Schil. Er is voor gekozen de Watertoren en het aangrenzende water daarom bij het bestemmingsplan Zuidelijke Schil te voegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0001.png" Topografische kaart met globale aanduiding plangebied (bron: opentopo.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeert op dit moment het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
Leiden Oost   18 juni 2008 (17 februari 2009 volledig goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland)   3 februari 2010 (uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State)  

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het bestemmingsplan

2.1 Geschiedenis van het plangebied

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis van Leiden

Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.

Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.

De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.

De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0002.png"

Figuur: historische kaarten van Leiden vanaf circa 1815 tot 1950 (bron: topotijdreis.nl)

Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en ten slotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.

Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.

Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17e eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.

In de 18e eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, de Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het einde van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.

Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.

De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.

2.1.2 Geschiedenis van het plangebied

De ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied 'Leiden Oost' kenmerkt zich door verschillende groeiperioden. Deze perioden zijn onder te verdelen in kleinschalige bebouwing langs de Oude Rijn in de middeleeuwen, de ontwikkeling van het bebouwingslint Hoge Rijndijk in de vooroorlogse periode en de ontwikkeling van de woonbuurten Meerburg en Waardeiland in de naoorlogse periode.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0003.png"

Figuur: historische kaarten van Leiden Oost vanaf ca. 1900 tot ca. 1980 (bron: topotijdreis.nl)

Middeleeuwen: kleinschalige bebouwing langs de Oude Rijn

De stedelijke activiteiten concentreerden zich in de Middeleeuwen in hoofdzaak binnen de historische stadskern. De Hoge Rijndijk vormde in deze periode één van de belangrijkste invalswegen naar de stadskern. Het gebied buiten de kern bestond nog grotendeels uit onbebouwd gebied. Slechts langs de Oude Rijn was sporadisch enige bebouwing te vinden.

Op de topografische kaarten van rond 1850 is prachtig de oude landschappelijke structuur te zien. De binnenstad is dichtbebouwd. Daarbuiten is er nagenoeg geen bebouwing, behalve langs de uitvalswegen parallel aan de Nieuwe en Oude Rijn. Vanaf de binnenstad naar 'buiten' toe wordt de bebouwing steeds opener. Tot de watertoren is de bebouwing reeds vrij dicht en zijn langere stukken aaneengesloten. Vanaf de splitsing in de Oude Rijn is de bebouwing incidenteel: hier zijn verschillende buitenhuizen en landgoederen (bijvoorbeeld 'Buitenzorg') te vinden. Bebouwing bevindt zich zowel aan de zijde van de Hoge Rijndijk als aan de zijde van het Utrechts Jaagpad. Dit bebouwingspatroon is in de huidige situatie nog steeds herkenbaar, zij het dat het enigszins is verdicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0004.png"

Figuur: situatie omstreeks 1850 (bron: Atlas Provincie Zuid-Holland, uitgeverij Hugo Suringar Leeuwarden)

Vooroorlogse periode: ontwikkeling van het bebouwingslint Hoge Rijndijk

De vooroorlogse periode kenmerkt zich vooral door de ontwikkeling en verdere verdichting van het bebouwingslint Hoge Rijndijk. De brug in de Bruggestraat is verbinding tussen de Hoge Rijndijk / Utrechts Jaagpad en Leiderdorp is nog aanwezig. Met de komst van de Leiderdorpseburg is deze brug komen te vervallen. Deze brug verbond het Utrechts Jaagpad met het Jaagpad (parallel aan de Hoofdstraat) aan de overzijde van de Oude Rijn aan de Leiderdorpse zijde. Dit verklaart de abrupte beëindiging van het Utrechts Jaagpad aan de Leidse zijde en de beide Bruggestraten in Leiden en Leiderdorp. Het dubbellint tussen de Watertoren en de Bruggestraat gaat over in een enkellint tot aan de huidige autosnelweg A4.

In de periode tot aan circa 1900 ontstonden bebouwingslinten langs land- en waterwegen. Buiten de dichtbevolkte stadskern was nagenoeg geen bebouwing te vinden, behalve langs de uitvalswegen parallel aan de Nieuwe Rijn en de Oude Rijn. Enkel langs de invalswegen waren zogenaamde buitenplaatsen en landgoederen te vinden. Deze lagen net buiten de binnenstad waar zich vooral rijkere families vestigden. Het bestaande 'Huize Buitenzorg', gelegen aan Hoge Rijndijk 316-318 herinnert nog aan deze periode.

Bebouwing concentreerde zich vooral aan de zijde van de Hoge Rijndijk en het Utrechtse Jaagpad. Het bebouwingspatroon is in de loop der tijd verder verdicht en is in de huidige situatie nog steeds goed herkenbaar. In deze periode bevond zich een brug in de Bruggestraat als verbinding tussen de Hoge Rijndijk / Utrechts Jaagpad en Leiderdorp.

In 1896 annexeerde Leiden grondgebied van de omliggende gemeente Leiderdorp, Zoeterwoude en Oegstgeest. Hiertoe behoorde ook Waardeiland dat toen nog tot het gebied van De Waard hoorde. Van een eiland was toen nog geen sprake. In deze periode nam de industrialisatie toe en werden bouwwerken als watertorens en bruggen gebouwd. Op de plek waar nu het Waardeiland ligt, was een industrieel complex (grofsmederij) te vinden. Er was in deze periode nagenoeg geen bebouwing op het eiland aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0005.png"

Historische kaart met aanduiding plangebied

Situatie omstreeks 1900
Het Waardeiland is nog geen eiland; dit is het pas geworden na de komst van het Rijn-Schiekanaal. (Het Rijn-Schiekanaal is omstreeks 1910 gegraven). Wel is er een brug over de Nieuwe Rijn. Deze ligt ongeveer op de plaats van één van de huidige toegangen naar het Waardeiland. Behalve een enkel industrieel complex (aanzet van de latere grofsmederij) is er nagenoeg geen bebouwing op het eiland. De grofsmederij zou later nagenoeg het hele gebied van het huidige Waardeiland in gaan nemen.
Ten zuiden van de Hoge Rijndijk (het huidige Meerburg) is het oude verkavelingspatroon zichtbaar. De korrelgrootte en verkavelingsrichting van de huidige bebouwing aan de zuidzijde van de Hoge Rijndijk is hier een directe afgeleide van. De Roomburger Wetering slingert zich door het landschap om uiteindelijk in de Nieuwe Rijn uit te komen. In de huidige situatie ligt de Meerburgerkade op de plaats van de vroegere wetering. De huidige Besjeslaan is ook zichtbaar. Dit was een eigenlijke toegangsweg naar de Anna's hoeve. Het landelijke karakter ervan is nu nog steeds voelbaar.
Nieuwe, grote ingrepen in het landschap zijn al te zien: in het zuiden is de spoorlijn aangelegd. Het Rijn-Schiekanaal is reeds in tracé gestippeld op de kaart. Van de snelweg A4 is nog niets te zien. Deze is begin jaren '50 aangelegd  

Vooroorlogse periode: begin twintigste eeuw

Omstreeks 1910 werd het Rijn-Schiekanaal gegraven van de Lammenschansbrug tot aan de Hoge Rijndijk. Toen later het kanaal werd doorgegraven tot aan de Oude Rijn ontstond het huidige Waardeiland. Inmiddels werd er in het plangebied steeds meer bebouwing gerealiseerd aan de Hoge Rijndijk en het achterliggende Utrechtse Jaagpad. Ook werd er gebouwd langs het Rijn-Schiekanaal ter hoogte van de huidige Wilhelminabrug en de watertoren.

In 1920 annexeerde Leiden wederom grondgebied van de omliggende gemeenten, waarvoor het 'Uitbreidingsplan 1933' werd gemaakt. Uitgangspunt van het plan was dat wonen, verkeer, groen en industrie in samenhang ontwikkeld werden. Het uitbreidingsplan van 1933 laat een aantal interessante ontwikkelingen in het gebied zien. De toenmalig bestaande bebouwing is weergegeven als deel van het bebouwingslint langs de Hoge Rijndijk. Aan de zuidzijde van de Hoge Rijndijk staat nu ook behoorlijk wat bebouwing. Tevens is er één grote kavel dwars op het lint bebouwd met twee rijtjes woningen. Dit is in de huidige situatie nog steeds te zien aan het karakter van de bebouwing. Deze onderscheidt zich van het karakter van de bebouwing van het uitbreidingsplan. Dit blokje zet in op aansluiting op het lint. Langs het Rijn-Schiekanaal staat ook wat bebouwing, waaronder de bij de aanleg van het kanaal gebouwde brugwachtershuisjes. Van het Uitbreidingsplan is alleen het noordwestelijke gedeelte gerealiseerd in de eerste vroeg naoorlogse bouwplannen. Wel is de Roomburgerwetering als singel, de huidige Meerburgerkade gerealiseerd. Deze komt uit in de Nieuwe Rijn. Rondom deze ruimtelijk sterk structurerende singel zijn stroken woningen gepland. De kop van de meest westelijk gelegen strook ligt direct aan de Hoge Rijndijk; aan het karakter van de bebouwing is dit nog steeds te zien. De twee volgende stroken, alsook de bebouwing parallel aan de Hoge Rijndijk zijn ook nog gerealiseerd. De overige laagbouw is echter gerealiseerd in een aangepast verkavelingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0006.png"

Uitbreidingsplan 1933

Een deel van de bebouwing langs de Hoge Rijndijk werd gerealiseerd naar aanleiding van het uitbreidingsplan. Dit is vooral de bebouwing van het dubbele lint langs de Nieuwe Rijn. Langs het Rijn-Schiekanaal werd ook enige bebouwing gerealiseerd. Van het 'Uitbreidingsplan 1933' is echter alleen het noordwestelijke gedeelte gerealiseerd. De bebouwingsplannen voor Meerburg behoorden in eerste instantie ook tot dit plan. De ontwikkeling van de woonwijk werd echter pas na de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd. En al snel na de aanvang van nieuwbouw van eerste woningcomplexen zou het uitbreidingsplan aangepast worden naar de nieuwste stedenbouwkundige inzichten.

Naoorlogse periode: de ontwikkeling van Meerburg en Waardeiland

De gesloten bouwblok en hofverkaveling werd losgelaten en er kwamen open bouwblokken en strokenverkavelingen (de drie hoven en carrés). Dit zijn de haakvormige blokken aan de zuidoostrand van de wijk Meerburg tegen het park aan. Andere woningtypen werden geïntroduceerd, bejaardenwoningen en portiek- en galerijflats. Een eerste aanleiding was de verhoging van de woningproductie, maar ook het inzicht dat er groen bij woningen gewenst was in de openbare ruimte. De naoorlogse stedenbouw van de jaren ´50 kenmerkte zich door herhalingsmatige verkavelingen, de zogenaamde stempels. Deze zijn in Leiden Meerburg uitgevoerd door portiek- en galerijflats rond een open hof te plaatsen met op de kop de seniorenwoningen. De traditionele bouwvorm van 2 bouwlagen met kap werd vervangen door platte daken. Typisch voor de meer moderne architectuur. In het centrum werd voorzien in enkele voorzieningen, zodat bewoners deze in de buurt hadden. O.a. de winkels aan de IJsselkade en het zorgcentrum. Het is opvallend dat er echter geen scholen zijn gebouwd. In de meeste wederopbouwbuurten zijn vaak veel scholen aanwezig. In de jaren ´70 en ´80 zijn wel enkele voorzieningen toegevoegd: het buurthuis, kinderverblijf en naschoolse opvang. In de woonbuurt Meerburg is de overgang te zien van vooroorlogse verkavelingen van de gesloten bouwblokken, naar de open verkavelingen van de naoorlogse stedenbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0007.png"

Ontwikkelingen verkavelingen Meerburg
De gemeentegrens met Zoeterwoude speelde in de planvorming een belangrijke rol. Aan de zijde van Zoeterwoude was een verbindingsweg gepland tussen Leiderdorp en het westelijke deel van Leiden. Langs deze weg werd bebouwing gerealiseerd volgens de nieuwste inzichten in de stedenbouw: strokenbebouwing met een carré-vormige opzet. De geplande weg is slechts aangelegd vanaf Leiderdorp (de Persant Snoepweg), inclusief de nieuwe Leiderdorpse Brug over de Oude Rijn tot aan de Hoge Rijndijk. Het karakter van de kruising en de bebouwing ter plaatse van de Leiderdorpse Brug is echter in grote mate bepaald door de geplande weg (grootschalig, open en ruim). Te zien is nog de grote flat aan de Lekstraat die de andere bebouwingswand zou gaan vormen voor deze weg. Voor het overige deel ten zuiden van Meerburg is de weg nooit gerealiseerd. Dit heeft er wel voor gezorgd dat er niet meer woningen zijn gebouwd richting Besjeslaan, maar dat kwam ook omdat het kassengebied na archeologische opgravingen een archeologisch monument werd.  

Naoorlogse periode in de jaren ´70 en ´80: de ontwikkeling van het Waardeiland

Omstreeks 1970 vond een grote kaalslag plaats op het kruispunt van de Hoge Rijndijk en de huidige Willem van der Madeweg. Het lint van de Hoge Rijndijk werd onderbroken door de aangelegde rijksweg A4. De afritten van de rijksweg sloten direct aan op de Hoge Rijndijk. Later is deze aansluiting verplaatst in zuidelijke richting en verbonden met de Hoge Rijndijk door middel van de huidige Willem van der Madeweg. Het voormalige Zoeterwoudse grondgebied ten zuiden van Meerburg werd volgebouwd met kassen en agrarische bebouwing. In 1966 is dit gebied bij de gemeente Leiden gekomen.

Situatie omstreeks 1970

In 1974 werd een begin gemaakt met de ontwikkeling van woningen op het Waardeiland. Het eiland werd in deze periode gebruikt voor industrie van de Koninklijke Grofsmederij. In 1973 werd een plan ontwikkeld om woningbouw op het eiland mogelijk te maken. Er werd gekozen voor de bouw van duurdere woningen, zodat de opbrengsten gebruikt konden worden voor de realisatie van een nieuwe fabriek in Zoeterwoude. Naast de woningen werd ook een nieuwe fabriek van de Koninklijke Grofsmederij op het eiland gepland. De nieuwe fabriek is er echter nooit gerealiseerd, omdat het bedrijf in 1978 failliet ging. Het centrale gedeelte van het eiland werd in de jaren tachtig opgevuld met woningen. Op het Waardeiland is de stedenbouwkundige verkaveling ook een weergave van de tijd, echter in de jaren ´70 werd de herhalingsmatige verkavelingsstedenbouw losgelaten en werd er in organische patronen met curvende straten en groenstructuren verkaveld, de zogenaamde woonerven. De architectuur van de woningen werd weer traditioneler, door veel gebruik te maken van kappen en schuine daken. Het contrast in de stedenbouw tussen Meerburg en het Waardeiland is daarmee heel groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0008.png"

Foto Waardeiland omstreeks 1985

2.2 Beschrijving van het plangebied

Het plangebied Leiden Oost maakt in de huidige situatie onderdeel uit van de oostrand van de gemeente Leiden. Het oostelijk deel van Leiden wordt begrensd door het Rijn-Schiekanaal, de Oude Rijn, de rijksweg A4 en de spoorlijn 'Leiden - Alphen aan den Rijn - Utrecht'. Naast het plangebied maken ook het bedrijventerrein Roomburg, park De Bult, de nieuwbouwwijk Roomburg en park Matilo deel uit van dit oostelijk gelegen gebied. Opvallend is dat dit gebied begrensd wordt door infrastructurele lijnen en hierdoor een geïsoleerde ligging heeft in de gemeente.

Het plangebied wordt begrensd door De Oude Rijn, het Rijn-Schiekanaal, de nieuwbouwwijk Roomburg en de rijksweg A4. Het gebied wordt grotendeels omsloten door waterwegen. In het plangebied zijn drie samenhangende gebieden te onderscheiden: het bebouwingslint Hoge Rijndijk, de woonbuurt Meerburg/ Rivierenwijk en het wooneiland Waardeiland. De ruimtelijke structuur van het gebied is sterk opgehangen aan de aanwezige infrastructuur. De belangrijkste drager in het plangebied is de Hoge Rijndijk. Het Rijn-Schiekanaal, de Oude Rijn en de Nieuwe Rijn vormen de overige belangrijke dragers van het plangebied.

Ten zuiden van het plangebied is de nieuwbouwwijk Roomburg gerealiseerd, gelegen tussen Meerburg en de rijksweg A4. Roomburg is de laatste grote uitbreidingslocatie van Leiden, waar circa 1.000 woningen zijn gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0009.png"

Huidige situatie (topografische kaart 2016) met aanduiding plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0010.png"

Ligging van het plangebied in de stad

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de ruimtelijke kenmerken van het plangebied. Eerst de hoofdstructuren van de wijk Leiden Oost als geheel, vervolgens per buurt.

2.2.1 Oriëntatie, herkenning en identiteit

Een heldere en samenhangende opbouw van een wijk draagt er toe bij dat men zich goed kan oriënteren en zich een ruimtelijke voorstelling van de wijk kan maken. Deze opbouw kan worden omschreven in een structuurbeeld. Dit kan worden gedefinieerd als het geheel van te onderscheiden delen en elementen waartussen een waarneembare samenhang bestaat. Aan een duidelijke ruimtelijke structuur dragen bij: ruimtelijke dragers, deelgebieden, accenten en oriëntatiepunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0011.png"

Foto's jachthaven en watertoren


Ruimtelijke dragers en randen

Leiden Oost kent een heldere ruimtelijke hoofdstructuur. Het plangebied is grotendeels door water begrensd en wordt doorsneden door de Hoge Rijndijk. De belangrijkste dragers van de huidige structuur zijn de Oude Rijn, de Nieuwe Rijn en het Rijn-Schiekanaal. Deze waterwegen vormen de begrenzing van het plangebied en bepalen grotendeels de ruimtelijke structuur. Doordat de waterwegen de begrenzing vormen, heeft het plangebied een min of meer geïsoleerde ligging ten opzichte van de andere stadsdelen van Leiden. Het plangebied wordt door middel van bruggen verbonden met de overige stadsdelen van Leiden.

De Hoge Rijndijk vormt een andere belangrijke ruimtelijke drager van het plangebied. Deze van oorsprong historische weg vormt een belangrijke vervoersader tussen de Leidse binnenstad en de oostelijk gelegen regio (o.a. Zoeterwoude, Hazerswoude-Rijndijk en Alphen aan den Rijn). Het plangebied is overwegend een woongebied met een kleinschalige menging van functies in het bebouwingslint van de Hoge Rijndijk. Waardeiland is in alle opzichten een eiland waar wonen de hoofdfunctie is.

Het bebouwingslint wordt op enkele plekken doorbroken, dat is bij de autosnelweg A4 die na de ondertunneling een open ruimte heeft en dat is bij de Stierenbrug naar Leiderdorp. Hier is een overgedimensioneerd verkeersplein waar echter een doorgaande weg naar Leiden West nooit is gerealiseerd.

De uitbreiding van Meerburg is in de jaren ´50 en ´60 gerealiseerd tot aan de toenmalige gemeentegrenzen en het tracé van een geplande weg. Nadat het Matilogebied archeologisch monument is geworden is hier pas recent een park aangelegd in een voormalig tuinders- en kassengebied. De woonwijk en het bebouwingslint staan oorspronkelijk met de rug naar dit gebied. Ook de Besjeslaan is een historische structuurdrager verbindende het bebouwingslint met achterliggende hoeve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0012.png"

Deelgebieden

In Leiden Oost zijn enkele gebieden te onderscheiden die zich ruimtelijk als afzonderlijke zone kenmerken. Door de omvang van de zones en de eenheid binnen een dergelijke zone zijn deze entiteiten bepalend voor de structuur en karakteristiek van het plangebied. In het plangebied zijn de buurten Meerburg, Waardeiland en het bebouwingslint de Hoge Rijndijk te onderscheiden. Deze deelgebieden vormen een dicht bebouwde en grotendeels aaneengesloten zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0013.png"

Meerburg is een naoorlogse woonbuurt met enkele kleinschalige wijkvoorzieningen als een supermarkt, bakker en slager. In deze buurt is tevens een gezondheidscentrum gevestigd en een kinderdagverblijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0014.png"

Foto's voorzieningen in Meerburg

Waardeiland heeft een vrij introvert karakter en is ontsloten door middel van twee bruggen over de Nieuwe Rijn. Het eiland heeft een groene uitstraling en is voorzien van diverse waterpartijen. Ook heeft Waardeiland een kleinschalige jachthaven die voornamelijk gebruikt wordt door de bewoners van het eiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0015.png"

Foto's bestaande situatie Waardeiland

De Hoge Rijndijk is een oude invalsweg naar het centrum van Leiden waar sprake is van een menging van functies. In het bebouwingslint is wonen de voornaamste functie waar ook enkele dienstverlenende functies voorkomen en enkele bedrijven. Het zuidelijk deel van de Hoge Rijndijk kenmerkt zich door monumentale panden, kantoren en bedrijven. Achter het bebouwingslint ligt aan de zijde van de Nieuwe Rijn en Oude Rijn het Utrechtse Jaagpad. Hier bevinden zich enkele bedrijven, maar ook hier overheerst de woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0016.png"

Foto's Utrechtse Jaagpad

Accenten en oriëntatiepunten

Binnen de structuur van Leiden Oost bevinden zich diverse hoogteaccenten, die alle aan, of in de directe nabijheid van de Hoge Rijndijk zijn gesitueerd. Naast hoogteaccenten heeft het plangebied een aantal gebouwen die in omvang, situering of vormgeving onderscheidend zijn en zodoende oriëntatiepunten vormen. Het plangebied kent nauwelijks nog onbebouwde ruimtes, die een onderbreking vormen van de bebouwingsstructuur.

Het meest opvallende accent is de watertoren op de hoek van de Nieuwe Rijnloop en het Rijn-Schiekanaal. Dit is de entree van het gebied gezien vanuit de binnenstad langs de historische invalsroute. Een sterk beeldbepalend element in het plangebied is het gebouw van Het Kaasmerk aan de Roomburgerweg 3. De fabriek ligt langs het Rijn-Schiekanaal en is samengesteld uit blokvormige delen. De bouwblokken bestaan veelal uit één bouwlaag en worden extra benadrukt door het platte dak. Zorgcentrum Roomburgh ligt eveneens aan het Rijn-Schiekanaal en is met een hoogte van acht bouwlagen een markant gebouw in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0017.png"

Foto's gebouw Het Kaasmerk en Zorgcentrum Roomburgh

Aan de kruising van de Hoge Rijndijk en Persant Snoepweg zijn twee gebouwen (kantoren en woningen) gesitueerd die door hun hoogte opvallen in de omgeving. Recent is er een accent gerealiseerd bij het voormalige Hein Crispijnterrein. Hier is een appartementencomplex met een hoger accent in het middengedeelte gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0018.png"

Figuur hoge gebouwen in omgeving

2.2.2 Water- en groenstructuur

Waterstructuur

Binnen het plangebied is de waterstructuur vooral sterk aanwezig op het Waardeiland en in mindere mate in Meerburg. Waardeiland is feitelijk op het water georiënteerd. Het eiland is door water omgeven en het wordt via verschillende watergangen naar binnen gebracht. De ligging van woningen aan het water zorgt voor een aantrekkelijke woonbuurt.

Het eiland beschikt over een eigen jachthaven in de zuidwestelijke hoek. Op het eiland bevinden zich diverse kleine aanlegsteigers. De waterwegen liggen veelal ingeklemd tussen bebouwing. Alleen daar waar water en wegen elkaar kruisen zijn visuele relaties zichtbaar. De bebouwing van het Waardeiland en het zuidelijk deel van de Hoge Rijndijk is veelal met private achterkanten naar het water gericht. Dit zorgt op sommige plaatsen langs de Hoge Rijndijk voor rommelige oevers en veel zelf gebouwde aanlegplaatsen.

De waterwegen liggen veelal ingeklemd tussen bebouwing. Alleen daar waar water en wegen elkaar kruisen zijn visuele relaties zichtbaar. De bebouwing van het Waardeiland en het zuidelijk deel van de Hoge Rijndijk is veelal met private achterkanten naar het water gericht. Dit zorgt op sommige plaatsen langs de Hoge Rijndijk voor rommelige oevers en veel zelf gebouwde aanlegplaatsen. In Meerburg is markant de singel van de Meerburgerkade die ligt ter plekke van een oude wetering uit de periode van voor de aanleg van het Rijn-Schiekanaal. Tussen het bebouwingslint van de Hoge Rijndijk en Meerburg liggen nog enkele sloten uit de pre-stedelijke situatie, dit geldt ook voor de watergangen langs de Besjeslaan. Stedelijk water vormen de lijnen van het Rijn-Schiekanaal en de beide Rijnlopen. Wisselend zichtbaar en herkenbaar zoals langs de Roomburgerweg en het Utrechts Jaagpad, maar bij de enkele bebouwingslinten lopen privéterreinen tot aan het water door.

Groenstructuur

De groenstructuur van het gebied is opgebouwd uit boomstructuren, aangesloten groengebieden en wijk-, c.q. buurtgroen. In het plangebied kan een onderscheid worden gemaakt in structureel openbaar groen en structureel privé-groen. Ieder deelgebied kent een geheel eigen groenstructuur. Het lint langs de Hoge Rijndijk en de vroege delen van Meerburg bevatten nauwelijks openbaar groen. Op het Waardeiland zijn het voornamelijk de buitenranden die groen zijn. De latere delen van Meerburg bevatten daarentegen veel openbaar groen. Dit is voornamelijk gelegen rondom en binnen de structuur van de drie carrés.

Ieder deelgebied kent een geheel eigen groenstructuur. Het lint langs de Hoge Rijndijk en de vroege delen van Meerburg bevatten nauwelijks openbaar groen. Afwijkend is Park die Leythe, een verbijzondering in het lint waar enkele vrijstaande woningen rond een openbaar hof gegroepeerd zijn. Op het Waardeiland zijn het voornamelijk de buitenranden die groen zijn. Privétuinen lopen over in de groenzone rond het eiland. De latere delen van Meerburg (met name de naoorlogse verkavelingen) bevatten daarentegen veel openbaar groen. Dit is voornamelijk gelegen rondom en in de 3 carrés. De in gesloten bouwblokken verkavelde woningen hebben alleen openbaar groen in de vorm van de singel van de Meerburgerkade.

De privé-groenstructuur is geheel omgekeerd aan de openbare groenstructuur. Langs de Hoge Rijndijk en de vroege delen van Meerburg zijn alle tuinen privé-groen. Richting de snelweg A4 hebben de woningen vaak voortuinen naar de weg toe. Dit zijn deels de tuinen van de landgoederen en de buitenhuizen, maar ook de tuinen en erven in de binnengebieden. Het Waardeiland kenmerkt zich ook door veel privétuinen. De carrés van Meerburg bevatten in het geheel slechts beperkt privé-groen.

De privé-groenstructuur is geheel omgekeerd aan de openbare groenstructuur. Langs de Hoge Rijndijk en in de vroege delen van Meerburg zijn voornamelijk groene privétuinen te vinden. Het Waardeiland kenmerkt zich ook door veel groene privétuinen. De carrés van Meerburg bevatten geen privé-groen. Een beeldbepalende rol is weggelegd voor de bomen in het plangebied, waarbij bepaalde soorten, zoals de linden langs de singels, de Hoge Rijndijk en de iepen en wilgen langs het Kanaal, het gebied z’n herkenbaarheid meegeven. Het gebied kent verder een aantal monumentale bomen.

Ecologische structuur

De water- en groenstructuur heeft in Leiden Oost een aantal ecologische kenmerken. Er zijn grote wateren en kleine sloten, er is privé-groen met een landgoedkarakter en er is privé- en openbaar groen met een ‘tuinstad’ karakter. Ook is er de typische stadsnatuur te vinden in de dichter bebouwde delen van Leiden Oost.

In het plangebied vormen duikers de verbinding tussen watergangen. Deze zijn niet lang, zodat in ecologisch opzicht hun invloed beperkt is en de migratie van flora en fauna daardoor niet in de weg wordt gestaan.

In het Stadsnatuurmeetnet worden de resultaten weergegeven van de tweejaarlijkse monitoring van de stadsnatuur. Monitoring van de stadsnatuur heeft als doel het vaststellen van de natuurwaarden binnen de gemeente Leiden en het constateren van de veranderingen hierin.

De metingen voor het Stadsnatuurmeetnet Leiden hebben ook voor Leiden Oost veel gegevens opgeleverd. In het water zijn de snoek en de snoekbaars te vinden en ook futen en meerkoeten zijn de laatste jaren uitbundig aanwezig, net als ganzen en eenden, soms in zulke grote aantallen dat ze door bewoners als een probleem worden ervaren. De kleinere sloten in het gebied zijn niet zo rijk aan flora en fauna als zou kunnen. Zo zijn er bijvoorbeeld weinig amfibieën in dit stadsdeel. Oorzaken hiervoor kunnen liggen in de hoge predatiedruk door bijvoorbeeld reiger en snoek, maar ook door de overwegend harde oevers in het gebied.

De stedelijke natuur van daken, muren en tuinen, met de daarbij horende typische diersoorten als de dwergvleermuis en de gierzwaluw, is ook in Leiden Oost veel aanwezig. Verder zijn er de grotere tuinen met een landgoedachtig karakter en monumentale bomen. Deze tuinen zorgen er samen met het openbaar groen voor dat vlinders, kleine zoogdieren zoals de egel en zangvogels als de merel, de roodborst en verscheidene mezensoorten een leefgebied hebben gevonden in de stad.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat water een belangrijk onderdeel is van het plangebied. Het Rijn-Schiekanaal en de rivieren de Nieuwe Rijn en de Oude Rijn zijn belangrijke watergangen. Deze maken onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur van Leiden en hebben een historische betekenis. De groenstructuur in het plangebied bestaat uit structureel openbaar groen en structureel privé-groen. Het uitgangspunt voor de bestaande water en groenstructuur is behoud en waar mogelijk versterken van de structuur. Met name de randen van het plangebied dienen versterkt te worden, zodat de kwaliteiten van het water optimaal benut worden.

2.2.3 Verkeerstructuur

Algemeen

In het plangebied vormt de Hoge Rijndijk een radiale weg gericht op de binnenstad van Leiden. De Oude Rijn en het Rijn-Schiekanaal zijn twee belangrijke vaarwegen in het gebied.

Gebiedsontsluitingswegen

De ruimtelijke structuur van het plangebied wordt in belangrijke mate bepaald door de verkeersader Hoge Rijndijk. Deze regionale verbindingsweg doorsnijdt het plangebied en loopt parallel aan de Oude Rijn en de Nieuwe Rijn. De Hoge Rijndijk is een belangrijke ontsluitingsweg voor de buurten Meerburg en Waardeiland en vormt ook een belangrijke schakel tussen het centrum van Leiden en de zuidoostelijk gelegen regio. Ook vormt de Hoge Rijndijk een belangrijke verbinding met de rijksweg A4 via de Willem van der Madeweg en de buurgemeente Leiderdorp via de Persant Snoepweg.

De Hoge Rijndijk is een gebiedsontsluitingsweg met (aan de zuidzijde) een tweerichtingfietspad, parkeren buiten de rijbaan en met aan weerszijden (ook buiten de rijbaan) bushaltes. De Hoge Rijndijk is gecategoriseerd als een 50 km/uur gebiedsontsluitingsweg.

Wijkontsluitingsweg

Op gebiedsniveau is een duidelijke structuur van buurtontsluitingen te herkennen. Het Waardeiland wordt ontsloten via de Laan der Verenigde Naties, Oxfordlaan, Aletta Jacobslaan en Domela Nieuwenhuislaan. Kenmerkend voor de structuur op het Waardeiland is het stelsel van doodlopende ontsluitingswegen. De buurtontsluiting in Meerburg gebeurt via de Meerburgkade en Lekstraat. Deze straten sluiten direct aan op de Hoge Rijndijk. Met uitzondering van de Hoge Rijndijk worden alle wegen in het plangebied als (30km) erftoegangswegen gecategoriseerd.

Vaarwegen

De Leidse regio ligt in een waterrijke omgeving met diverse waterwegen en plassen. De waterwegen worden niet alleen voor goederenvervoer gebruikt, maar ook voor de pleziervaart.
De Oude Rijn en het Rijn-Schiekanaal maken onderdeel uit van het provinciale vaarwegennetwerk met een primaire goederenvervoerfunctie. Beide waterwegen zijn dan ook aangemerkt als regionale goederenvervoervaarwegen. De waterwegen maken tevens onderdeel uit van het recreatief vaarwegennet van de provincie.

Openbaar vervoer

Op regionaal- en lokaal niveau wordt het plangebied goed ontsloten door interlokale en regionale buslijnen. Aan de Hoge Rijndijk bevinden zich haltes waar diverse buslijnen stoppen. Meerburg wordt ontsloten door één buslijn. Het Waardeiland wordt niet direct ontsloten door busverbindingen.

Routes voor fietsers en voetgangers

Fietsers en voetgangers van en naar het Waardeiland maken gebruik van het Utrechtse Jaagpad. Om de Hoge Rijndijk over te steken is er de Matilotunnel ter hoogte van de Leiderdorpsebrug en een onderdoorgang bij de Wilhelminabrug. Het Utrechtse Jaagpad en de Roomburgerweg langs het Rijn-Schiekanaal vormen uitstekende fietsverbindingen.

2.2.4 Ruimtelijke structuur van de buurten

In het plangebied zijn drie samenhangende gebieden te onderscheiden: het bebouwingslint Hoge Rijndijk, de woonbuurt Meerburg/Rivierenwijk en het wooneiland Waardeiland. Deze gebieden komen hierna aan de orde.

2.2.4.1 Hoge Rijndijk

Functionele karakteristiek

Het bebouwingslint Hoge Rijndijk is één van de belangrijkste invalswegen van Leiden. Het historische lint bestaat uit veelal oudere bebouwing aan weerszijden van de weg. Langs de Hoge Rijndijk bevinden zich vrijstaande woningen, geschakelde woningen en enkele monumentale panden uit de 18e en 19e eeuw die als landhuizen langs de Rijn zijn gebouwd. De Hoge Rijndijk heeft vanaf de industrialisatie een gemengd karakter gekregen. Er wordt veel gewoond, maar tussendoor bevinden zich enkele kantoren en bedrijven. De kantoren zijn o.a. dienstverlening. De bedrijven o.a. garagebedrijven, opslag en machineverhuur. De trend is wel dat de werkfuncties door wonen verdrongen zullen worden. De woningen zijn voornamelijk eengezinswoningen, met aan de stadszijde enkele gestapelde woningen. Detailhandel is er - in tegenstelling tot het stuk Hoge Rijndijk in de Zuidelijke Schil - alleen gering en solitair te vinden.

Het bebouwingslint van de Hoge Rijndijk is organisch gegroeid en bepaald door de vastere grondslag van de Hoge Rijndijk. De stedenbouwkundige structuur volgt het bochtige verloop van de Nieuwe Rijn. De Hoge Rijndijk is de voornaamste as, een belangrijke knoop vormt de Wilhelminabrug, waar de weg het Rijn-Schiekanaal kruist. Deze plek wordt gemarkeerd door de watertoren aan de noordkant van de weg, een karakteristiek herkenningspunt. Omdat andere belangrijke structurele elementen ontbreken is sprake van een historisch gegroeide, lineaire structuur waaraan alle latere ingrepen ondergeschikt zijn gebleven. Het bebouwingslint van de Hoge Rijndijk is een enkelvoudige op de weg gerichte rij met erfbebouwing en soms geheel bebouwde achtergebieden. De overgang naar het openbaar gebied bestaat uit stoepen of tuinen. Het bebouwingslint van de Hoge Rijndijk bestaat uit stroken met een gevarieerd functioneel programma, zoals wonen, winkels, werken en bedrijvigheid. Kleine sprongen in de rooilijn benadrukken het perceelsgewijze ontstaan, evenals hoogteverschillen tussen de afzonderlijke panden.

Ruimtelijke structuur

De bebouwing is compact en heeft op sommige plaatsen een halfopen tot gesloten structuur. Tussen de Hoge Rijndijk en de Nieuwe Rijn en Oude Rijn bevinden zich enkele bedrijfsgebouwen, veelal met de achterkanten naar het water gekeerd. Het lint kent een organisch gegroeide structuur die het verloop van de Oude Rijn en Nieuwe Rijn volgt. De Hoge Rijndijk kan in twee delen opgesplitst worden, een noordelijk en zuidelijk deel. De bebouwing is perceelsgewijs of in kleine eenheden en over een lange periode ontstaan. Individuele panden en korte rijtjes wisselen elkaar af in een onregelmatig maar overwegend kleinschalig bebouwingspatroon. Geringe onderlinge hoogteverschillen tussen goten en nokken leiden tot variatie binnen een samenhangend geheel. Er is geen sprake van een ontworpen maar van een gegroeid ensemble. Afstemming van nieuwbouw op de bestaande situatie is gebaat bij het voortzetten van kleine verschillen tussen bouwhoogten en kleine sprongen in de rooilijn, voor zover deze volgens het bestemmingsplan zijn toegestaan.

De voorgevels zijn voornamelijk verticaal geleed. Hoge en smalle raamopeningen met lateien, strekken en bogen bepalen het gevelbeeld. Goten en lijsten vormen de overgang naar het dakvlak, meestal een zadeldak, soms met ten dele platte afdekking. Recentere invullingen wijken hier soms van af en vergroten de architectonische afwisseling.

Noordelijk gedeelte

De entree van het noordelijk gelegen deel van de Hoge Rijndijk wordt duidelijk gemarkeerd door de watertoren langs het Rijn-Schiekanaal. Het noordelijke deel eindigt bij de Leiderdorpse brug met een aantal wat hogere gebouwen in een vrij open ruimte. Het gebied kenmerkt zich door lintbebouwing aan weerszijden van de dijk. Aan de zijde van het Utrechts Jaagpad staat ook bebouwing, waardoor het lint zich verdubbelt. De bebouwing langs het Utrechts Jaagpad is over het algemeen iets kleinschaliger en lager dan de bebouwing langs de Hoge Rijndijk. De meeste kavels bevatten een woning met een tuin, waarbij enkele grotere kavels worden ingenomen door bedrijven. De woningen zijn veelal los, als individuele woningen in een rij als een ensemble gebouwd. De hoogte verschilt onderling van één tot drie bouwlagen met kap, met een in geringe mate verspringende rooilijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0019.png"

De privé-binnenterreinen van de woningen zijn voorzien van tuinen. In de tuinen staan met name in het noordelijk deel erg veel aan- en bijgebouwen, waardoor het binnengebied dreigt dicht te groeien. De kavels van de bedrijven zijn vaak geheel volgebouwd of verhard, waardoor ze een onderbreking van de open binnenterreinen vormen. De oude Roomburger Wetering kruist de Hoge Rijndijk. Dit is zichtbaar in de rooilijn aan de zijde van de dijk en aan de onbebouwde kavels aan de zijde van het Jaagpad. Het noordelijk deel van de Hoge Rijndijk wordt doorkruist door de doorbraak ter hoogte van de Leiderdorpse brug. Rondom dit kruispunt staan enkele wat grotere solitaire gebouwen. Deze gebouwen sluiten op geen enkele wijze aan op de lintbebouwing en staan als losse elementen in de open ruimte. Hierdoor is de ruimte ter plaatse van het kruispunt open van karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0020.png"

Foto's: Bedrijven aan de Hoge Rijndijk

Zuidelijk gedeelte

Het zuidelijke deel van de Hoge Rijndijk heeft in zeker opzicht dezelfde karakteristieken als het noordelijk deel, maar wijkt op sommige punten af. De bebouwing is hier losser en opener van karakter. Ook hier is sprake van een dubbellint, maar doordat het Jaagpad langs de oever van de Oude Rijn aan de Leiderdorpse zijde ligt, zijn de oevers hier privaat terrein. De kavels strekken zich uit van het water tot aan de Hoge Rijndijk. Aan de waterzijde staan veelal grotere huizen of buitenhuizen. Er is een afwisseling van typologieën: landhuizen en buitens, grote woonpanden langs de Rijn met grote tuinen, bedrijfsgebouwen en industriële panden en kleinschaligere woningen aan de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0021.png"

Foto's: straatbeeld Hoge Rijndijk

Aan de zijde van de dijk staan 'poortgebouwen' en 'entreegebouwen'. Tussen deze twee 'linten' in liggen grote, open tuinen. De schaal van de bebouwing aan de dijk is kleiner dan aan de zijde van het water.

Tussen deze kavels met woningen in liggen enkele bedrijven. Ook hier is de kavel veelal volgebouwd of geheel verhard. Het zuidelijk deel van de Hoge Rijndijk loopt tot aan de rijksweg A4. De realisatie van een tunnel voor de rijksweg A4 zal betekenen dat het lint weer doorloopt naar Zoeterwoude. De kop van het lint aan de zijde van de Willem van der Madeweg en de rijksweg A4 vraagt om een afronding, nadat hier rond 2005 enkele woningen gesloopt zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0022.png"

Ter plaatse van het kruispunt bij de Leiderdorpse brug komen dezelfde aspecten als in het noordelijke deel terug. Tevens ligt de kop van Meerburg in de zichtlijn vanaf de dijk. Ten zuiden van de Bruggestraat is een kavel ingevuld met een van de ruimtelijke structuur afwijkende bebouwingsvorm. De Bruggestraat zelf vormt een uitzondering doordat hier de bebouwing dwars op het lint staat. Hierdoor wordt echter wel de oude loop van het Utrechtse Jaagpad geaccentueerd. Park die Leythe is een parkachtig ensemble met (half-)vrijstaande huizen dat zich onderscheidt van de lintbebouwing. Het vormt een geheel 'eigen plek' achter de dijk. De Besjeslaan heeft een landelijk en informeel karakter.

Deze vormt de toegang tot het achterliggende gebied en in de nabije toekomst het Park Matilo en de woonwijk Roomburg. Vanaf de Hoge Rijndijk is de Besjeslaan nauwelijks te ervaren, terwijl het vanouds een toegangsweg is naar het achterland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0023.png"

Foto's: gebouwen aan Hoge Rijndijk

De gevarieerde bebouwing aan de Hoge Rijndijk is voornamelijk geschakeld en in korte rijtjes gebouwd. Richting het Rijn-Schiekanaal zijn er meer projectmatige gerealiseerde architectuureenheden in de vorm van in blokken geschakelde woningen. Richting de rijksweg A4 is er meer afwisseling in vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en enkele kleinschalig projectmatig gerealiseerde woonblokken. In het gebied is sprake van enige functiemenging. Dit is waarneembaar in enkele kantoor- en bedrijfsgebouwen die afwijkend zijn van de typologie van de lintbebouwing. De rooilijn van de bebouwing volgt de krommingen van de dijk. Daardoor kunnen er kleine verspringingen zijn tussen gebouwen, dit komt ook door de perceelsgewijze organische ontwikkeling.

De opbouw is eenvoudig tot gedifferentieerd en bestaat veelal uit twee lagen en een kap. De detaillering en het materiaalgebruik zijn meestal traditioneel, zorgvuldig en divers. Baksteengevels met pannendaken in een diversiteit in kapvormen voert de boventoon. Het kleurgebruik is ingetogen. De Hoge Rijndijk heeft gevarieerde (woon)bebouwing uit diverse periodes op een hoger gelegen stroomrug. Het gebied bestaat uit de bebouwing aan een deel van het Utrechtse Jaagpad en de Hoge Rijndijk en tussenliggende straten.

Uitzonderingen zijn de panden met daarin winkels en bedrijven. Deze hebben veelal een afwijkende begane grond met luifels, zonwering, etalageruimte en reclameborden. Bijzonder element is het Park Die Leythe waar de individuele woningen rond een brink zijn gegroepeerd.

De waarde van het lint is vooral gelegen in het afwisselende beeld van de gegroeide structuur met overwegend kleinschalige bebouwing. Diverse panden en ensembles zijn door hun ligging, vorm en bouwperiode cultuurhistorisch waardevol. Een deel hiervan is monument of in het bestemmingsplan aangewezen als beeldbepalend pand. Behoud en herstel van historische eigenschappen van deze panden is wenselijk.

2.2.4.2 Meerburg/Rivierenwijk

Functionele structuur

De woonwijk Meerburg/Rivierenwijk ligt achter het lint van de Hoge Rijndijk. Een deel hiervan is na de oorlog projectmatig in seriebouw gerealiseerd. In de wijk bevinden zich voornamelijk aaneengesloten woningen en gestapelde woningen (portiek- en galerijflats). Meerburg is eigenlijk een woonwijk met enkele wijkvoorzieningen. Deze voorzieningen (winkels, buurthuis, kinderdagverblijf, buitenschoolse en woon-zorgcentrum met maatschappelijke voorzieningen) liggen op de plaats waar de Meerburgerkade afbuigt in de richting van het Rijn-Schiekanaal. In het plangebied dat nog gerealiseerd is in het Uitbreidingsplan van 1933 bevinden zich voornamelijk beneden-boven-woningen. In de drie nieuwere carrés zijn vooral gestapelde woningen te vinden in de vorm van portiek- en galerijflats.

Meerburg (Rivierenwijk) is een naoorlogse woonwijk met projectgewijze bebouwing. Het is een typische wederopbouwbuurt met een eigen, samenhangende structuur. Er komen zowel grondgebonden als gestapelde woningtypen voor. Meerburg is functionalistisch opgebouwd met een op zonlichttoetreding gebaseerde oriëntatie en openbare groene ruimten.

Meerburg is een open hof verkaveling met vierzijdig bebouwde laagbouwblokken en tweezijdig in haakvorm bebouwde blokken met galerij- en portiekflats in verschillende bouwhoogten. De laagbouwwoningen hebben voortuinen, de flats een gemeenschappelijke tuin in de vorm van een semi- openbare ruimte.

Meerburg is als één geheel ontworpen woonbuurt en daardoor ook kwetsbaar bij veranderingen. De niet bebouwde delen van de hoven zijn enerzijds onmisbaar voor de galerij- en portiekflats maar hebben anderzijds een zwakke statuur als semiopenbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0024.png"

Woningen in woonwijk Meerburg/Rivierenbuurt

Ruimtelijke structuur

Meerburg kent een geheel eigen samenhangende bebouwingsstructuur en heeft enkele voorzieningen op wijkniveau. De wijk is functioneel opgebouwd met op de zon georiënteerde bebouwing en openbare groene ruimten. De ontwikkeling van Meerburg is begonnen met perceelsgewijze, individuele, natuurlijk gegroeide bebouwing langs de Hoge Rijndijk en het bebouwingslint van de Roomburgerweg waar het beeldbepalend pand van het Kaasmerk opvallend is gesitueerd. Vervolgens werd er met het 'Uitbreidingsplan 1933' een woonwijk aangelegd met hoofdzakelijk laagbouwwoningen. Ten slotte is de wijk afgerond met bebouwing op een grotere schaal aan de zuidzijde in de vorm van drie carrés. Deze heeft weinig relatie met de overige bebouwing in Meerburg. De drie carrés (portiek- en galerijflats) in het zuiden van de wijk liggen enigszins afgesloten van de wijk en omgeving. Beide buurten bestaan uit projectgewijze bebouwing. Zowel de eengezinswoningen en lage portiekflats met doorlopend zadeldak als de hogere portiek- en galerijflats met plat dak laten een repetitie van gelijkvormige elementen zien. De bebouwing is hierdoor kwetsbaar voor individuele ingrepen en aanvullingen zoals dakkapellen of opbouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0025.png"

Foto: carrés van Meerburg

Door hun solitaire karakter en door de in de situatie gedrongen positie komen de gebouwen rondom het wijkwinkelcentrum ‘verdwaald’ over. Dit geldt ook voor de eengezinswoningen aan de zuidzijde van de wijk. Het wijkwinkelcentrum is kleinschalig van opzet en maakt een enigszins verloren indruk. Revitalisering van het wijkwinkelcentrum in samenhang met de omliggende voorzieningen kan de wijk een nieuwe impuls geven. De bebouwing langs het Rijn-Schiekanaal oogt op sommige plaatsen 'onrustig' doordat de bebouwing sterk verschillend is qua schaal en functie. In het oog springend is het hoge gebouw van Zorgcentrum Roomburgh aan het Rijn-Schiekanaal. Een uitbreiding daarvan is recent afgerond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0026.png"

Bebouwing en architectuur

Meerburg (Rivierenwijk) is een uitbreiding met voornamelijk rijen woningen van twee lagen met zadeldak en portiekflats in een sobere baksteenarchitectuur langs groene straten. De flats zijn verkaveld in open hof verkavelingen, de laagbouwwoningen in gesloten en half open bouwblokken. De woningbouw heeft een samenhangende compositie door herhaling van zowel woningtype als rijen en blokken. De rooi- en noklijnen zijn recht, de voorgevels zijn georiënteerd op de straat. Rijwoningen hebben een eenvoudige opbouw van twee lagen met een zadeldak. Appartementengebouwen hebben een eenvoudige plattegrond en hebben meerdere lagen met een plat dak of flauw hellende kap.

De materialisering en detaillering zijn meestal eenvoudig en seriematig met weinig accenten. Samenhangend kleurgebruik is standaard. Meerburg en Rivierenwijk zijn open groene buurten, omgeven door en doordrongen met water en hebben een heldere structuur met gevarieerde woningen die per stedenbouwkundige eenheid worden herhaald. De wijk bestaat onder andere uit de bebouwing aan de Meerburgerkade, Zaanstraat, Spaarnestraat, en Lekstraat. Uitzonderingen zijn de vrijstaande woningen aan de Roomburgerweg en de Kasteelhof. Bijzondere elementen zijn verspreid voorkomende wijkvoorzieningen als (basis)scholen. Deze afwijkende bebouwing is individueel en staat meestal vrij op de kavel. De massa en uitwerking varieert per gebouw.

De waarde is vooral gelegen in de samenhang tussen de stedenbouwkundige eenheden met ieder hun eigen architectonische variaties. De architectuur is in het algemeen eenvoudig. De dynamiek van de wijk is gemiddeld en betreft veelal kleine wijzigingen als dakkappellen en uitbouwen.

2.2.4.3 Waardeiland

Functionele structuur

Tussen de Oude Rijn, Nieuwe Rijn en het Rijn-Schiekanaal ligt het Waardeiland. Het eiland bestaat naast een kleinschalige jachthaven uit woningen in de vooral duurdere vrije sector. De woningen zijn in de jaren zeventig en tachtig gerealiseerd en bestaan voornamelijk uit geschakelde woningen, een appartementencomplex en enkele gestapelde woningen. Het Waardeiland is functioneel eenzijdig opgebouwd; uitgezonderd het jachthavengebouw zijn er alleen woningen te vinden. Van deze woningen is het overgrote deel laagbouw eengezinswoningen. Het Waardeiland is een landschappelijk vormgegeven gebied met kunstmatig slingerend stratenpatroon en gestopte doorzichten.

Het heeft een introverte meanderverkaveling met cul-de-sacs aan dwarsstraatjes. Hierdoor en vanwege het gesloten karakter van de voorkanten met ingebouwde garages zijn de geschakelde woningen voornamelijk op de achtertuin gericht. Deze grenzen bijna allemaal aan het water.

Het Waardeiland is een van haar omgeving afgekeerde enclave met een bijzonder woonmilieu. De zijtuinen dragen bij aan het groene beeld en zijn dan ook belangrijk, al komen er nauwelijks doorzichten voor.

De bebouwing op het Waardeiland is in twee fasen tot stand gekomen. De buitenring van het eiland dateert uit de jaren '70. In de jaren '80 is de groene binnenring van het eiland volgebouwd met grondgebonden woningen. Beide bebouwingsfasen zijn projectgewijs gerealiseerd. De woningen in de buitenring bestaan uit één bouwlaag met steile kappen. De dakvlakken zijn door hun grote oppervlak beeldbepalend. De garages zijn in de woningen geïntegreerd en naar de openbare weg gekeerd. De eenheid binnen de bouwblokken is groot waardoor voorzichtig moet worden omgegaan met wijzigingen in het dakvlak.

De bebouwing in de binnenring laat een sterk samenhangend beeld zien waarin tweelaagse geschakelde woningen met afgetopt zadeldak het beeld bepalen.

Ruimtelijke structuur

Het eiland is een landschappelijk vormgegeven gebied met een slingerend stratenpatroon en beperkte doorzichten. Karakteristiek voor het eiland is dat deze van de omgeving is afgekeerd. De stedenbouwkundige enclave heeft zodoende een introvert karakter, waarbij de achtertuinen grenzen aan de omliggende waterwegen. Het eiland heeft van buitenaf een groen karakter vanwege de ligging van tuinen aan het water. Door de compacte bebouwing komen er nauwelijks doorzichten voor. In het middengebied zijn enkele groenvoorzieningen te vinden die bijdragen aan het groene karakter van het eiland. Waardeiland is in twee fasen gerealiseerd. In de eerste fase in de jaren zeventig is de buitenste ring van het eiland ontwikkeld, omdat de grond in het centrale deel van het eiland sterk vervuild was. De binnenste ring is vervolgens na sanering van de vervuilde bodem in de jaren tachtig gerealiseerd. Het eiland is uniek wat betreft schaal en de mate waarin het behouden is gebleven. Er zijn nagenoeg geen op- of aanbouwen te vinden. Het is een rustige, op het water georiënteerde woonwijk. De architectuur is eenduidig, waarbij enig verschil is waar te nemen tussen de binnen- en buitenring. Op het eiland is een in het oog springend appartementencomplex te vinden nabij de entree en een kleinschalige jachthaven. De twee toegangen naar het Waardeiland liggen weggestopt tussen de lintbebouwing van de Hoge Rijndijk. Er is geen sprake van een duidelijke entree en de toegangswegen zijn niet representatief voor de karakteristiek van het eiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0027.png"

Het is de bedoeling de bestaande situatie die sinds de totstandkoming van de wijk nauwelijks is aangepast of gewijzigd zo goed mogelijk weer te geven. Daarom is het nodig dat alle bestaande maten van gootlijnen en noklijnen op de verbeelding van het bestemmingsplan zullen worden opgenomen. Dit om te voorkomen dat er groei- en uitbreidingsmogelijkheden worden gerealiseerd die afbreuk kunnen doen aan het homogene beeld dat de wijk biedt. Uitgangspunt is dat de bestaande goot- en bouwhoogtes van de woningen niet mogen worden veranderd ten opzicht van de bestaande situatie. Dit om sturing te hebben op bouwplannen en te voorkomen dat bouwplannen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige en architectonische opzet van het Waardeiland. Het totaalconcept van de wijk of de desbetreffende buurt mag niet wordt aangetast.

Bebouwing en architectuur

Het Waardeiland bestaat uit een verzameling van woonerven ontsloten door een meanderend stratenpatroon. Parken en waterlopen geven de buurt een zeer groen uiterlijk. Door de ligging op een eiland omgeven door grote waterlopen heeft een ruimtelijk wat geïsoleerd en introvert karakter. Binnen een erf komt in het algemeen één woningtype voor met verspringende nok- en rooilijnen. Het beeld is gedifferentieerd door een wisselende oriëntatie van geschakelde woningen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte. De opbouw van de woningen varieert, maar bestaat in het algemeen uit één of twee lagen met kap, waarbij verlengde daken en aanbouwen vaak voorkomen. De detaillering en het materiaalgebruik zijn meestal eenvoudig en seriematig met weinig accenten. Het kleurgebruik is van oorsprong ingetogen. Het appartementenblok heeft enkele lagen met plat dak, de grondgebonden en boven/benedenwoningen zijn voornamelijk grote twee- en drielaagse woningen in baksteen met doorlopende dakvlakken.

Waardeiland is een groene woonbuurt, omgeven door en doordrongen met water, waarin woningen in baksteenarchitectuur zijn gegroepeerd in clusters en rijen langs groene straten. Het gebied wordt omsloten door de Oude Rijn, Nieuwe Rijn en het Rijn-Schiekanaal. Uitzonderingen zijn de vrijstaande gebouwen, zoals de villa en het appartementencomplex bij de jachthaven. Deze gebouwen hebben een individuele uitstraling en wijken af in massa, opbouw en vorm.

De waarde is vooral gelegen in de samenhang tussen de stedenbouwkundige eenheden met ieder hun eigen architectonische variaties. De architectuur is in het algemeen eenvoudig. De dynamiek van de wijk is gemiddeld en betreft veelal kleine wijzigingen als dakkappellen en uitbouwen.

2.3 Actualisatie

Algemeen

Binnen de gemeente Leiden worden globaal twee typen bestemmingsplannen onderscheiden: actualisatieplannen en ontwikkelingsplannen. Onderhavig plan is een actualisatieplan.

Actualisatieplannen worden veelal opgesteld voor een groter plangebied, bijvoorbeeld een wijk of stadsdeel. Het doel van een actualisatieplan is vooral het conserveren van de bestaande situatie. Hiertoe wordt de bestaande situatie in een actueel juridisch kader gegoten. Hiermee wordt voor belanghebbenden en helder beeld gegeven wat planologisch wel en niet is toegestaan. Hierbij vinden geen (grote) wijzigingen plaats in de planologische situatie.

Het bestemmingsplan 'Leiden Oost' is vastgesteld op 18 juni 2008 en onherroepelijk sinds 3 februari 2010. In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat bestemmingsplannen moeten worden geactualiseerd binnen een termijn van 10 jaar na vaststelling van dat bestemmingsplan. Dit is concreet de aanleiding geweest om het bestemmingsplan Leiden Oost te actualiseren.

Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is gewerkt conform de SVBP 2012. Omdat de regels voor het opstellen van een bestemmingsplan in de tussentijd zijn gewijzigd, worden in dit bestemmingsplan soms andere termen en begrippen gebruikt dan in het voorgaande plan uit 2008.

Verder waren in het bestemmingsplan Leiden Oost 2008 op het Waardeiland de bestaande goot- en bouwhoogten niet vastgelegd en was uitsluitend geregeld dat bestaande goot- en bouwhoogten niet mogen worden overschreden. Ter borging van bestaande rechten en het bieden van rechtszekerheid voor zowel burger als gemeente zijn de werkelijke hoogtes geïnventariseerd en opgenomen in het bestemmingsplan.

2.4 Ontwikkelingen

Onderhavig bestemmingsplan maakt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan geen nieuwe directe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, maar legt primair de bestaande legale situatie in het plangebied vast. Niet alleen het planologisch kader van het momenteel vigerende bestemmingsplan wordt vertaald, maar ook ontwikkelingen die reeds planologisch mogelijk zijn gemaakt met bijvoorbeeld artikel 19 WRO of de uitgebreide procedure omgevingsvergunning.

In Leiden Oost zijn in de komende jaren diverse ontwikkelingen voorzien. Onderstaand wordt aangegeven hoe met genoemde ontwikkelingen wordt omgegaan in dit bestemmingsplan.

Hoge Rijndijk

In het bebouwingslint van de Hoge Rijndijk (met name in het zuidelijke bebouwingslint) is bij voornamelijk de diverse bedrijfslocaties te verwachten dat er transformatie naar wonen zal plaatsvinden. Dit zal dan gepaard gaan met nieuwe woningen ter plekke van oude bedrijfspanden en/of renovatie van oude bedrijfspanden. De initiatieven bevinden zich nog in een te vroeg stadium om mee te nemen in het actualisatieplan Leiden Oost. Hiervoor wordt nog gestudeerd op verschillende scenario's. De planvorming hiervoor zal via een aparte ruimtelijke procedure worden opgepakt.

Meerburg- Rivierenwijk

Een deel van de woningvoorraad, met name beneden/bovenwoningen uit de jaren ´50 en de flats uit de jaren ´60 in corporatiebezit, zal de komende jaren aangepakt moeten worden vanwege woningverbetering, onderhoud en energiebesparing. Deze aanpak zal projectmatig moeten gebeuren aan de hand van een stedenbouwkundige verkavelingsplan en inrichtingsplan openbare ruimte. Nu er geen concrete plannen zijn zullen deze ook niet verankerd worden in dit bestemmingsplan. De planvorming hiervoor zal via een aparte ruimtelijke procedure worden opgepakt.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau, die van belang zijn voor voorliggend bestemmingsplan.

3.1 Europees en nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
3.1.1.1 Beleidskader

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.

3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

Onderhavig plan legt de huidige planologische situatie vast en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. De bestaande infrastructuur wordt met dit bestemmingsplan niet gewijzigd. Het plan voldoet aan het rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
3.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het Barro staat de vaststelling van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

3.1.3 Duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing hiervan. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De Ladder is per 1 juli 2017 herzien. Hierbij is feitelijk geen sprake meer van een ladder met een aantal treden. In plaats hiervan geldt een motiveringsplicht die als volgt luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".

De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.

Het onderhavige bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan dat geen relevante nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt. Wel zijn in het bestemmingsplan mogelijk nog een beperkt aantal en qua aard en omvang zeer beperkte onbenutte planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden over (zoals een bouwvlak dat iets ruimer om een woning ligt), maar dat leidt niet tot een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking gelden er daarom geen voorwaarden waaraan het bestemmingsplan dient te voldoen.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Toets aan de 'Ladder duurzame voor verstedelijking' is derhalve niet van toepassing.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte'
3.2.1.1 Beleidskader

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Deze visie is per 1 augustus 2014 in werking getreden.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit

Beleidskader

De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. De visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Hierbij zal de bestaande situatie gelden als vertrekpunt, vormt de maatschappelijke vraag de leidraad voor het handelen en stuurt de provincie op het bereiken van haar doelen. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. Vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. Bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Binnen het provinciale beleid wordt een onderscheid gemaakt in de bebouwde ruimte, de groene ruimte en het water, bodem en energie. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren.

In het beleid voor de openbare ruimte staat het 'beter benutten' (ad. 1) centraal; beter benutten van bestaande netwerken en beter benutten van de bebouwde ruimte.

Ad. 2 Beter benutten van de Bebouwde ruimte

Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten en tegelijkertijd streven naar een verbetering van de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Eén van die manieren is het opnemen van de 'ladder van duurzame verstedelijking' in de Verordening ruimte. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD).

Een randvoorwaarde bij beter benutten is dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Onderstaande elementen zijn vooral gericht op de leefkwaliteit:

  • 1. Het belang van de ruimtelijke kwaliteit (ad. 3);
  • 2. Het behoud van voldoende groen binnen de bebouwde ruimte;
  • 3. De ruimtevraag vanuit klimaat, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, ondergrond en energie.

Completering en betere benutting mobiliteitsnetwerk

Het mobiliteitsnetwerk wordt compleet gemaakt en beter benut. Dat vindt plaats door:

  • op orde brengen en opwaarderen van het netwerk,
  • betere benutting infrastructuurnetwerk door afstemmen aanbod op vraag naar mobiliteit,
  • verbeteren van de balans tussen mobiliteit en de kwaliteit van de omgeving, zodat mobiliteit veilig is, de omgeving leefbaar is en bijgedragen wordt aan energietransitie en ruimtelijke kwaliteit.

Fietsstructuur

De provincie stimuleert gemeenten en regio's om goed fietsbeleid te voeren. Daar waar het de draagkracht van lokale overheid overstijgt, draagt de provincie bij aan projecten met menskracht en/of financiële middelen. Hierbij ligt de prioriteit bij verbindingen met de hoogste fietsintensiteit (minimaal 500 interlokale fietsers per etmaal) en de grootste knelpunten vanuit het oogpunt van gebruikers, waaronder stallingen en verkeersveiligheid. Om die reden worden de drukke interlokale fietsroutes gedefinieerd. Vanuit het perspectief van de fietser wordt onderzocht wat de grootste knelpunten bij fietspaden en stallingen zijn.

Ad. 3 Ruimtelijke kwaliteit

Deze rode draad bepaalt in hoge mate de keuzes in de groene ruimte. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0028.png"

Figuur: Uitsnede Kaart 9: Cultureel erfgoed, VRM

De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten. De richtpunten benoemen en beschrijven puntsgewijs de bestaande kenmerken en waarden en de wijze waarop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening kunnen houden. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en de ruimtelijke ontwikkeling naar hun mate van impact op de omgeving.

Voor het plangebied gelden de volgende kwaliteiten en de daarbij behorende richtpunten:

Rivierdeltacomplex

Zoals overal in Zuid-Holland heeft het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. Deze gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

Provinciale vaarwegen

Het Rijn-Schiekanaal en de Oude Rijn zijn aangemerkt als provinciale vaarweg. De VRM beoogt deze vaarwegen te beschermen en de scheiding tussen beroepsvaart en pleziervaart adequaat te regelen. Het Rijn-Schiekanaal is hierbij een vaarweg waarbij het beroepsverkeer prioriteit heeft.

Steden

Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Identiteitsdragers 

Identiteitsdragers zijn de bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen. Hiertoe worden in elk geval de kroonjuwelen cultureel erfgoed gerekend. Daarnaast omvat deze categorie de historische landgoederen en kastelen, de historische molens en vaarwegen, de Romeinse Limes en uit de meer recente historie de Atlantikwall en de Deltawerken . Voor alle identiteitsdragers is instandhouding en versterking van de beleefbaarheid van belang. Daarbij is aandacht gewenst voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de uitzonderlijke kwaliteit van de identiteitsdrager.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het leesbaar houden van het verhaal dat de identiteitsdragers als oriëntatiepunten in tijd en ruimte vertellen.

Romeinse Limes

De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur (forten, wachttorens, militaire kampementen, havens, scheepswrakken en aanlegplaatsen); steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied is gelegen binnen de stedelijke agglomeratie, zoals aangeduid in de VRM. De Provincie beoogt binnen dit gebied de bestaande infrastructuur en de bebouwde ruimte beter te benutten en versterken en de leefkwaliteit te verhogen. Onderhavig bestemmingsplan, dat een beheersgericht karakter heeft, is met dit beleid niet strijdig.

Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de doelstellingen zoals gesteld voor de provinciale vaarwegen Rijn-Schiekanaal en de Oude Rijn.

Onderhavig plangebied Leiden Oost maakt deel uit de Romeinse Limes. Omdat het bestemmingsplan beheergericht is worden de kwaliteiten van de Limes niet geschaad.

In onderhavig plangebied zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien, waardoor er geen sprake is van strijdigheid met het provinciale beleid zoals opgenomen in de VRM.

3.2.2 Provinciale Verordening 'Verordening Ruimte Provincie Zuid-Holland'
3.2.2.1 Beleidskader

In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. De verordening is per 1 augustus 2014 in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Enkele speerpunten uit de Verordening Ruimte zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en de ruimtelijke kwaliteit.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

De ladder is sinds 1 juli 2017 herzien. Er is geen sprake meer van drie treden. Hiervoor in de plaats is een motiveringsvereiste gekomen die als volgt luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".

Het begrip ‘bestaand stads- en dorpsgebied’ (BSD) komt vrijwel overeen met het begrip ‘bestaand stedelijk gebied’ als gehanteerd in het Bro. Bouwrijp gemaakte terreinen worden ook beschouwd als BSD. Glastuinbouwgebied vormt geen onderdeel van BSD.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Visie Ruimte n Mobiliteit en de Verordening Ruimte is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 2.2.1 lid 1 van de Verordening Ruimte zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in artikel 2.2.1 lid 2 van de Verordening Ruimte twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

(Vrijwaringszone) provinciale vaarweg

Om een vlotte en veilige doorvaart van de scheepvaart te waarborgen, moet worden gegarandeerd dat nieuwe ontwikkelingen langs de provinciale vaarwegen de doorvaart van de scheepvaart niet belemmeren, de zichtlijnen voor de scheepvaart en voor bedienings- en begeleidingsobjecten niet hinderen en de toegankelijkheid voor hulpdiensten vanaf de wal niet hinderen. Langs en op de Zijl, die de begrenzing van het plangebied vormt, is een door de provincie aangeduide 'vrijwaringszone provinciale vaarwegen' gelegen. Deze vrijwaringszone is opgenomen in de verbeelding in de vorm van een gebiedsaanduiding. Binnen deze gebiedsaanduiding zijn uitsluitend nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan, mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • b. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • c. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal, en;
  • d. het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.

Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen wordt advies gevraagd aan de vaarwegbeheerder.

Onderhavig plangebied grenst aan en is deels gelegen binnen twee provinciale vaarwegen, namelijk het Rijn-Schiekanaal en de Oude Rijn. De navolgende kaart brengt dit in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0029.png"

Ligging plangebied ten opzichte van provinciale vaarwegen (plangebied globaal in rood aangegeven)

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Wat betreft de toetsing van onderhavig plan aan de provinciale verordening worden de volgende conclusies getrokken:

  • Ruimtelijke ontwikkelingen: In onderhavig plangebied zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. De bepalingen inzake ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn daarom niet van belang.
  • Vrijwaringszone provinciale vaarweg: In de Regels is de regeling ter bescherming van de provinciale vaarwegen (de Oude Rijn en het Rijn-Schiekanaal geborgd.
  • Ladder voor duurzame verstedelijking: Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde aangezien dit plan geen stedelijke ontwikkelingen toestaat.
  • Detailhandel: De provincie heeft in de verordening regels gesteld ten aanzien van detailhandel. Het gaat daarbij om het voorzien in nieuwe detailhandel. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe detailhandel. Binnen het plangebied bevindt zich reeds enige detailhandel, met name een wijkwinkelcentrum.
  • Regionale waterkering: Langs de Oude Rijn loopt een regionale waterkering. Deze waterkering is (deels) in het plangebied gelegen. Regionale waterkeringen dienen op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan opgenomen te worden door middel van een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De betreffende regionale waterkering is dan ook op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. De regels van dit bestemmingsplan voldoen aan de in de verordening gestelde voorwaarden.
  • Limes: PM

Er is concluderend geen sprake is van strijdigheid met de provinciale verordening ruimte.

3.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.2.3.1 Beleidskader

Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
  • 6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
  • 7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

Het plan sluit aan bij de kernbeslissingen uit de visie; de centrumfunctie en groenblauwe kwaliteit blijven behouden. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plan opgenomen. Het plan voldoet aan de regionale structuurvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Leiden 2025
3.3.1.1 Beleidskader

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.

De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de versterking van de kennisstad.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

Met dit bestemmingsplan is beoogd de actuele planologische situatie vast te leggen, zonder nieuwe ontwikkelingen op te nemen. Het plan is daarmee volledig in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030'
3.3.2.1 Beleidskader

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.

Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

Met dit bestemmingsplan is beoogd de actuele planologische situatie vast te leggen, zonder nieuwe ontwikkelingen op te nemen. Daarmee staat dit bestemmingsplan de doelen uit de ontwikkelingsvisie niet in de weg.

3.3.3 Programma Duurzaamheid
3.3.3.1 Beleidskader

In december 2015 heeft de gemeenteraad het programma Leiden Duurzaam 2030: Een kansrijke, leefbare stad voor nu en straks vastgesteld. Het programma is voorzien van een budget waarmee de eigen duurzaamheidsagenda kan worden uitgevoerd: Duurzaamheidsagenda Leiden 2016-2020. Werken aan een Duurzaam Leiden 2030.

De doelen uit deze agenda zijn verder uitgewerkt in een werkplan voor de jaren 2016-2020 dat in mei 2016 is gepubliceerd (Werkplan Programma Duurzaamheid 2016-2020. We pakken door). In het werkprogramma worden de ambities voor de verschillende deelthema's verder uitgewerkt. Voor energie is vastgelegd hoeveel energie er per jaar gebruikt moet worden en hoeveel energie in 2020 bezuinigd wordt. Ook wordt besloten om de stad voor te bereiden op het veranderende klimaat door gerichte maatregelen te treffen in de ruimte.

3.3.3.2 Onderzoeksresultaten

Voor het Waardeiland en Meerburg-Rivierenwijk wordt na 2025 begonnen met het “transitiegereed” maken van de woningvoorraad zodat deze na 2035 getransformeerd kan worden naar kleinschalige lagetemperatuurwarmtenetten of all electric. Daarbij is het streven om dit zoveel mogelijk te combineren met de aanpassingen aan de rioleringen en de openbare ruimte die nodig zijn om de buurten klimaat robuust te maken.

Dit bestemmingsplan is conserverend van karakter en neemt geen nieuwe ontwikkelingen op. Het plan is daarmee in overeenstemming met het programma Duurzaamheid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Europees en nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde - Archeologie 1” tot en met “Waarde - Archeologie 9”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde - Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.

Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

Archeologische waarderingsgebieden

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.

Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied1.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.

Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist.

De negen waarderingsgebieden zijn :

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0030.png"

4.1.2 Onderzoeksresultaten

Roomburg

Aan de zuidkant van het plangebied van het bestemmingsplan 'Leiden-Oost' is het gebied Roomburg gelegen.

De bewoningsgeschiedenis in en rondom Roomburg is naar alle waarschijnlijkheid gestart vlak na het begin van de jaartelling. Met de komst van de Romeinen in deze regio werd de Rijn de noordelijke grens van het Romeinse rijk. Aanvankelijk had men nog de ambitie om ook de noordelijke delen van het land te veroveren, maar halverwege de eerste eeuw werd duidelijk dat dit niet ging lukken. Vanaf dat moment zien we dat de Rijn steeds duidelijker als de grens van het Romeinse Rijk werd ingericht. Langs de Rijn werden op regelmatige afstanden forten gebouwd, waaronder ook castellum Matilo in Roomburg. Dit castellum lag op een strategische positie op het kruispunt van de Rijn en het kanaal van Corbulo. Dit kanaal was vlak voor 47 n. Chr. aangelegd. Het verbond de Rijn met de Maas en vormde zo een veilige scheepvaartverbinding voor Romeins vrachtverkeer. De loop van het kanaal volgt grotendeels de huidige Vliet. Matilo bood plaats aan een wisselende bezetting van hulptroepen van ca. 480 manschappen. De archeologische vondsten wijzen uit dat er waarschijnlijk veel specialisten onder de soldaten te vinden waren zoals leer- en metaalbewerkers, dakpannenmakers en bouwploegen. Het fort heeft waarschijnlijk dienst gedaan tot ongeveer 250 na Chr.

Rondom het castellum ontstond een grote nederzetting. De Romeinen oefenden een grote aantrekkingskracht uit op de lokale bevolking die op allerlei manieren profiteerden van de handel en nijverheid die rondom het castellum plaats vond. Ook langs het kanaal van Corbulo, waar havens, kadewerken en bruggen te verwachten zijn, kunnen we bewoning verwachten.

In de loop van de derde eeuw na Christus werd het castellum verlaten en neemt ook de bewoningsintensiteit in de regio af. Pas vanaf de vijfde eeuw en in toenemende mate vanaf de zevende eeuw zien we dat het gebied rondom het oude castellum weer bewoond wordt. Het kanaal van Corbulo was in die tijd wederom (gedeeltelijk) in gebruik en meerdere vondsten op het castellumterrein wijzen erop dat er opnieuw een nederzetting was ontstaan in Roomburg. Ook elders in de regio neemt de bevolking in deze periode toe op en rondom de oude Romeinse nederzettingen: castellum Valkenburg is opnieuw in gebruik en ook aan de noordzijde van de Rijn zien we tegenover de castella-terreinen nederzettingen ontstaat, zoals bijvoorbeeld in Leiderdorp en Oegstgeest het geval is.

In de eeuwen die volgden bleef Roomburg in meer of mindere mate in gebruik. Het kanaal van Corbulo bleef tot in de 12e eeuw open liggen. Aan de noordzijde van het kanaal verrees in de 13e eeuw kasteel Rodenburg. Dit kasteel werd in de 16e eeuw gesloopt. In Roomburg zelf lag in die periode een boerenbedrijf waarvan de resten in de jaren 1995 en 2003 zijn opgegraven. In de 15e eeuw werd het weer een stuk drukker in Roomburg. Het St. Margarethaconvent dat aanvankelijk in de stad lag werd in 1464 verplaatst naar Roomburg. Voorafgaand hieraan werden flinke bouwwerkzaamheden uitgevoerd: er verscheen een kloosterhof met kapel en een kloosterboerderij. Dit kloostercomplex werd vlak na het beleg van Leiden in 1574 weer gesloopt.

Het castellumterrein is al sinds 1976 een archeologisch rijksmonument waardoor het als een bron van kennis behouden blijft. Dit monument valt net buiten het plangebied. De zones rondom het castellum zijn door de provincie aangewezen als Limeszone (Waarde Archeologie 8). Hier liggen naar verwachting archeologische resten in de bodem. Denk hierbij aan het kanaal van Corbulo, de oeververstevigingen en bewoning langs het kanaal, een Romeins grafveld en bewoningssporen uit de vroege middeleeuwen. Ook de Rijnoever en het gebied tussen de twee Rijnarmen is vanwege de rijke Romeinse geschiedenis van archeologische waarde en is daarom door de provincie aangeduid als gebied van provinciaal belang (Waarde Archeologie 8). Het terrein van kasteel Rodenburg is door de provincie aangewezen als AMK-terrein en geniet daarmee een bijzondere bescherming (Waarde Archeologie 9).

Plangebied

Het plangebied is hoofdzakelijk gelegen binnen de zones 'gebied van archeologische waarde buiten de singels' (Waarde - Archeologie 3) en 'Romeinse Limeszone, bescherming volgens de Provinciale Verordening Ruimte' (Waarde - Archeologie 8). Verder zijn kleine stukken aan de randen van het plangebied gelegen in de zones met dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 6 en Waarde - Archeologie 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0031.png"

Uitsnede uit archeologische beleidskaart Leiden met aanduiding plangebied (zwarte stippellijn)

De benodigde archeologische dubbelbestemmingen zijn in dit bestemmingsplan overgenomen.

 

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Rijksbeleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht. De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit Ruimtelijke Ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte

In de Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie Zuid-Holland is het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) als provinciaal belang omschreven. Voor een viertal categorieën binnen dit erfgoed zijn beschermende regels opgenomen. Voor Leiden zijn van belang de regels betreffende molenbiotopen, landgoedbiotopen, archeologie en de Romeinse Limes als Unesco werelderfgoed in procedure. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermwaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Herbestemming:

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van de karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit en de historische structuur van de stad door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. Daartoe is een driedeling gemaakt in de gebruikte aanduiding.

  • Karakteristiek 1: Historische panden buiten een beschermd stadsgezicht die van belang zijn voor het straatbeeld. Hiervan zijn alleen de vanaf de openbare ruimte zichtbare gevels en dakvlakken beschermd tegen ingrepen die de beeldkwaliteit aantasten. Van belang zijn hierbij de hoofdvorm, gevel- of dakvlakindeling, gevel of-dakvlakdetaillering en materiaaluitdrukking.
  • Karakteristiek 2: historische panden binnen een beschermd stadsgezicht die van belang zijn voor het straatbeeld en voor de structuur van het beschermd stadsgezicht. Daarmee wordt beoogd om naast het straatbeeld ook de ruimte binnen een bouwblok te beschermen tegen ingrepen die de ruimtelijke kwaliteit en de structuur ervan kunnen aantasten. Dit om te voorkomen dat een beschermd stadsgezicht wordt gereduceerd tot een coulisse langs de straten. Van belang zijn de hoofdvorm, gevel-of dakvlakindeling, gevel-of dakvlakdetaillering en materiaaluitdrukking van het gehele pand.
  • Karakteristiek 3: historische panden zowel binnen als buiten een beschermd stadsgezicht die van belang zijn vanwege de bouwhistorische waarden. Daarmee wordt beoogd belangrijke bouwhistorische waarden te beschermen en te voorkomen dat, in geval van verwijdering, dit zonder deugdelijke documentatie geschiedt waarmee een belangrijke kennisbron over de ontwikkelingsgeschiedenis van de gebouwde stad ongezien wordt vernietigd. De bescherming richt zich op de bouwkundige onderdelen (zowel intern als extern) van het pand zoals bijvoorbeeld wanden, balklagen, trappen, kelders en kappen.

4.2.2 Onderzoeksresultaten
4.2.2.1 Cultuurhistorische paragraaf

Het plangebied heeft als grenzen de (Oude) Rijn, De Zijl en buitengrens van het park Matilo. De belangrijkste structuur is de Rijn met de Hoge Rijndijk. De huidige loop van de Rijn in het plangebied is in grote lijnen tot stand gekomen in de vroege middeleeuwen. De Hoge Rijndijk is de zuidelijke dijk die rond 1100 is ontstaan. In het plangebied splitst de Rijn zich waarbij een eiland, Waardeiland genoemd, ontstaat dat zich uitstrekt tot in de middeleeuwse binnenstad, waar stroomafwaarts bij de burcht beide rivierarmen weer samenvloeien. Binnen het plangebied bevindt zich de oostelijke punt van dit eiland dat nu wordt aangeduid met wat oorspronkelijk de naam is voor het hele eiland: Waardeiland. Deze structuren zijn van zeer hoge waarde en vormen de basis van de geschiedenis van de gehele regio.

Langs de Rijndijk ontstaat in de middeleeuwen nijverheid in de vorm van steenbakkerijen en kalkovens. Vanaf de 17e eeuw worden er steeds meer en grotere buitenplaatsen gebouwd en ontwikkelt de Rijn zich tot een landgoederenzone die zich uitstrekt tussen Leiden en Utrecht. Hiervan zijn resten in het plangebied te zien tussen de Rijndijk en de Rijn zoals buitenplaats Buitenzorg. In de 19e eeuw worden deze buitenplaatsen weer verdrongen door industrie zoals nieuwe steenbakkerijen en aardewerkindustrie. Daarnaast wordt de ruimte tussen de buitenplaatsen steeds meer opgevuld met kleinschalige ontwikkelingen van individuele woonhuizen en kleine rijtjes aaneengeschakelde woningen. Daarmee is een redelijk gaaf afwisselend beeld ontstaan dat wordt gedomineerd door woonhuizen uit de periode 1870 - 1940 met daartussen resten van de landhuizen en kleinschalige industrie. Een bijzonder ensemble wordt gevormd door het villaparkje Die Leythe met de beeldengroepen uit 1924 bij de ingang. De gelaagdheid van het geheel en de kwaliteit van de individuele objecten maakt dit tot een waardevolle bebouwingsstructuur. Binnen deze structuur bevinden zich dan ook meerdere monumenten en worden met dit bestemmingsplan een aantal karakteristieke panden aangewezen om de beeldkwaliteit in stand te houden.

Een oude structuur is ook de sloot rond het park Matilo, die het terrein omsloot waarop tot 1566 het voormalig St. Margarethaklooster stond.

De plangebied ten westen van de Hoge Rijndijk, een deel van de wijk Meerburg, is ontstaan tussen 1951 - 1968. Gedeeltelijk is de wijk gebouwd als voortzetting van de vooroorlogse tuinstadwijk met veel grondgebonden woningen in gesloten bouwblokken. Later is de wijk aan de zuidzijde afgemaakt met gebruik van de voor de wederopbouw typerende stempelstructuur.

De laatste grote ontwikkeling in het plangebied is het huidige Waardeiland. Dit aparte eiland ontstond bij de aanleg van het Rijn-Schiekanaal in 1919. Tot die tijd was het verbonden met het overige deel van het historische Waardeiland. Volgend op het oorspronkelijk agrarisch gebruik van het eiland verrijzen er steeds meer vestigingen van industrie. Van 1975 worden deze vervangen door een woonwijk die door het ligging en de stedenbouwkundige opzet zich duidelijk onderscheid van de aangrenzende gebieden. Het bijzondere stedenbouwkundig concept gaat uit van ruime woningen met een beperkte privé buitenruimte maar een ruime groenstructuur daartussen. Hoewel niet de hele wijk in de jaren 70 volgens dit concept is bebouwd, is dit wel bepalend voor het aanzien van de wijk.

4.2.2.2 Limeszone

Binnen het plangebied bevindt zich de Limeszone, het grootste archeologisch monument van Nederland. In Engeland en Duitsland staat de Limeszone reeds op de UNESCO Werelderfgoedlijst, het Nederlandse deel wordt voorgedragen voor de Werelderfgoedlijst van 2018. Zie voor meer informatie over Limeszone paragraaf 4.1.2 onder het kopje 'De Romeinse tijd en de Limeszone'.

Er bevinden zich verder geen cultuurhistorische kroonjuwelen, landgoedbiotopen of (potentieel) werelderfgoed in het plangebied.

4.2.2.3 Rijksmonumenten

In het plangebied bevinden zich momenteel de volgende rijksmonumenten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0032.png"

Bescherming van deze monumentale panden vindt plaats via de Erfgoedwet. Het is daarom niet zinvol om deze panden in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. De panden zijn dan ook niet aangeduid op de verbeelding.

4.2.2.4 Gemeentelijke monumenten

In het plangebied bevinden zich momenteel de volgende gemeentelijke monumenten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0033.png"

Bescherming van deze monumentale panden vindt plaats via de gemeentelijke monumentenverordening. Het is daarom niet zinvol om deze panden in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. De panden zijn dan ook niet aangeduid op de verbeelding.

4.2.2.5 Karakteristieke panden

In het plangebied bevinden zich momenteel karakteristieke panden met de volgende adresgegevens:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0034.jpg"

Deze karakteristieke panden zijn aangeduid op de verbeelding. Alle betreffende panden bevinden zich in de bestemming 'Wonen'. In de regels zijn beschermende bepalingen opgenomen inzake de karakteristieke panden binnen zowel de woonbestemming als in de algemene bouwregels.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Europees en nationaal beleid

De Wet Natuurbescherming (Wnb)

Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. De Wet Natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.

De Wet Natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen waarin onder meer is bepaald dat beschermde dieren niet opzettelijk gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden.

De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer een activiteit ziet op een verbod uit de Wet natuurbescherming, niet wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode én de betreffende activiteit niet is vrijgesteld op basis van de provinciale verordening, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt in de regel uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd door middel van mitigerende en compenserende maatregelen. Voorbeelden daarvan zijn het zoveel mogelijk buiten het broed- of slaapseizoen laten plaatsvinden van de verstoringen, en het tijdig beschikbaar stellen van alternatieve, gelijkwaardige habitats voor de betreffende soort.

In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels. Als bij voorbaat vaststaat dat een ontwikkeling niet kan voldoen aan de Wet natuurbescherming en ook niet in aanmerking komt voor een ontheffing, kan die ontwikkeling ook niet worden bestemd. In dat geval is immers geen sprake van een uitvoerbaar bestemmingsplan.

Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

Soortenbescherming is onder de nieuwe Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.

De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.

Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel: artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Flora- en faunawet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Flora- en faunawet.
  • Actieve soortbescherming: artikel 1.12. Provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:

1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4.

Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Flora- en faunawet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijke opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten is omschreven in artikel 3.5-3.9 voor:

  • A. soorten die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk gedaan wordt aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. soorten die streng beschermd zijn Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II, waarvoor maatregelen moeten worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nog nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

3. Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen.

Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.

4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming

Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.

Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.

Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2000

Het regionale landschapsbeleidsplan, Landschapsbeleidsplan Leidse regio en Warmond 2000, heeft meerdere doelstellingen. Aangegeven wordt hoe de agrarische, ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en visueel - ruimtelijke kwaliteiten van het landschap behouden, versterkt of ontwikkeld kunnen worden op een zodanige manier, dat een meerwaarde ontstaat op regionaal niveau. Daarnaast moet er een landschappelijk raamwerk worden ontworpen, waarin functies als landbouw, natuur, waterbeheer, recreatie en mogelijkheden voor verstedelijking duidelijk zijn gepositioneerd. Ook een optimale wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden moet worden aangegeven. De relatie stad-land, de voedingsaders voor natuur in de stad, moet worden geoptimaliseerd en worden beschermd.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:

  • Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in.
  • Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
  • Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.

Het Ecologisch Beleidsplan is al wat ouder maar vormt nog steeds de onderbouwing van het ecologisch beleid van de gemeente Leiden.

Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013)

In 2013 is de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) vastgesteld. Deze formuleert de volgende visie op de situatie in 2025: "Leiden heeft een gevarieerd en hoogwaardig aanbod van groenvoorzieningen die zowel onderling binnen de stad als met de regio via aantrekkelijke fiets- en wandelroutes goed verbonden zijn, die een hoge belevingswaarde hebben, die de biodiversiteit en de gezondheid in de stad bevorderen en die op een duurzame manier in stand worden gehouden".

De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025 en de "Kadernota kwaliteit openbare ruimte" vervolgens in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuuste structuur krijgt. Dit wordt bereikt door de volgende doelstellingen:

  • 1. beschermen en zo mogelijk verbeteren van de groene hoofdstructuur in de stad;
  • 2. verbinden van groengebieden in de stad met elkaar en met de groengebieden buiten de stad met als resultaat een recreatief netwerk;
  • 3. bij het groenbeheer betrekken van externe partners (bijv. burgers, woningcorporaties).

De Nota bevat een kaart waarop de Groene Hoofdstructuur van Leiden is aangegeven.

Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de groene hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de groene hoofdstructuur.

Daarnaast is bij vaststelling besloten dat een Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur wordt gemaakt, waarin ontwerpprincipes voor lanen en groenverbindingen worden gegeven en waarin voor onderdelen van de Groene Hoofdstructuur de huidige naast de gewenste situatie wordt gezet, en wordt aangegeven wat moet gebeuren om de gewenste situatie te bereiken. Daarbij vindt vervolgens een afweging plaats van alle relevante belangen, wat leidt tot de uiteindelijke situatie.

De stedenbouwkundige opzet van Leiden Oost is in sterke mate bepaald door het aanwezige water van de Oude Rijn en het Rijn-Schiekanaal. De Hoge Rijndijk is een belangrijke historische route, die het gebied opsplitst in de rivierenwijk en Waardeiland. Hierbij heeft Waardeiland een woonhovenstructuur met veel water en groen en is de structuur van de rivierenwijk gebaseerd op het oorspronkelijke polderlandschap.

Er is in de wijk veel kijkgroen maar een beperkt oppervlakte gebruiksgroen. Met name langs de Laan der Verenigde Naties, de Lekstraat, Spaarnestraat, Lingestraat en Drechtstraat zijn grotere groengebieden met een verblijfsfunctie te vinden. De oevers en kades zoals het Utrechtse Jaagpad, de Roomburgerweg en de Meerburgsekade hebben een bijzondere kwaliteit. Gemeente Leiden beoogt in de hele stad, daar waar het water-technisch mogelijk is natuurvriendelijke oevers aan te leggen.

Gedragscode, vrijstelling en ontheffing

Net als bij de Flora en faunawet kunnen bij de Wet natuurbescherming gedragscodes worden gebruikt. Wanneer men werkt conform een dergelijke gedragscode, verkrijgt men vrijstelling van het aanvragen van ontheffing. Gedragscodes blijven onder het Ministerie van EZ vallen en dienen hierdoor ook te worden goedgekeurd; nieuw is dat het Ministerie daartoe overleg voert met GS. Deze mogelijkheid staat beschreven in artikel 3.31. Bestaande gedragscodes moeten bij inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming opnieuw vastgesteld worden door het ministerie van EZ. Ze dienen te worden aangepast aan de nieuwe wet zodat de Gedragscode aansluit op zowel de verbodsbepalingen en handelingen als de soortlijsten van de nieuwe wet.

Voor nieuw beschermde soorten waarvoor geen mitigerende maatregelen zijn opgesteld in gedragscodes, zal mogelijk toch een ontheffing noodzakelijk zijn. Een door de Minister van EZ goedgekeurde gedragscode geeft vrijstelling voor de verboden bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid (soorten Vogelrichtlijn), 3.5, 3.6 tweede lid (soorten Habitatrichtlijn), of 3.10, en de krachtens artikel 3.11, eerste lid, geldende verplichting tot melding (Andere beschermde soorten).

Nieuw is dat ook vogels in de gedragscodes meegenomen kunnen worden. Dit kan betekenen dat er minder vaak een ontheffingsaanvraag nodig is, maar dat veldonderzoek nog altijd nodig blijft om te bepalen welke beschermde soorten aanwezig zijn om de maatregelen daarop af te kunnen stemmen.

Een gedragscode kan zowel gelden voor bestendig beheer als voor ruimtelijke ontwikkelingen, en geldt voor alle beschermde soorten, mits de handelingen niet van wezenlijke invloed zijn.

Wanneer men werkt conform een gedragscode en voor algemene soorten een vrijstelling krijgt van de ontheffingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen, blijft de zorgplicht uit de wet voor deze soorten wel van kracht: bij werkzaamheden moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat schade toegebracht wordt aan alle soorten.

Wanneer een vrijstelling echter niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen bij de provincie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Gemeente Leiden heeft in 2012 de Gedragscode Flora- en Faunawet vastgesteld, die door "Stadswerk" is opgesteld. Deze gedragscode wordt in 2017 aangepast opdat die aansluit bij de Wet Natuurbescherming. De gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Daarnaast is er een gedragscode voor bestendig beheer en onderhoud. Het werken conform een gedragscode minimaliseert de kans op conflicten met de Wet Natuurbescherming, bij ruimtelijke ontwikkelingen zowel als bij beheer.

Bomenverordening 2015

De Bomenverordening 2015 is door de gemeenteraad op 11 februari 2016 vastgesteld en is op 10 maart 2016 in werking getreden. Op 20 december 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Groene Kaart 2016 vastgesteld. Bescherming van de waardevolle en monumentale bomen vindt plaats via de bomenverordening. Op grond van de verordening geldt er een plicht om bij werkzaamheden rekening te houden met de bomen die zijn opgenomen op de groene kaart (bomen, boomstructuren en boomgebieden). De bomenverordening voorziet in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei >25 %) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Met de bomenverordening is de beschermde status van bomen voldoende geborgd. Het is daarom niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien. De bomen zijn ook niet aangeduid op de verbeelding en opgenomen in de planregels. Bomen treft men aan in het openbaar gebied maar ook in tuinen en andere terreinen die bij particulieren in beheer zijn. Op de groene kaart zijn bomen, boomstructuren en boomgebieden aangewezen die eveneens beschermd zijn.

Participatie en burgerinitiatieven

Gemeente Leiden staat positief tegenover burgerinitiatieven. Groene burgerinitiatieven en kleinschalige stadslandbouwprojecten hebben positieve effecten op educatief gebied, zijn goed voor de gezondheid en verbeteren de sociale cohesie in de buurt. Daarom is het belangrijk dat er ruimte is voor burgers om initiatieven op dit vlak te ontplooien in de groene openbare ruimte binnen voorwaarden. In Leiden is het toegestaan om geveltuintjes aan te leggen; voorwaarden zijn te vinden op de website van de gemeente.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

De Leidse Ecologische Structuur wordt door de uitvoering van dit bestemmingsplan niet aangetast. In het plangebied komen veel licht beschermde soorten voor waarvoor een vrijstelling geldt voor het aanvragen van ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming, mits er wordt gewerkt conform een gedragscode.

In het plangebied zijn echter ook een aantal zwaar beschermde soms gebouwbewonende soorten aanwezig zoals vleermuizen, gierzwaluwen en de huismus. Bij ruimtelijke ontwikkeling, renovatie en sloop zal getoetst moeten worden in hoeverre dit conflicten geeft met de natuurwetgeving. Indien gebouwen worden gesloopt of gerenoveerd dient ecologisch onderzoek gedaan te worden en dient in een vroeg stadium rekening te worden gehouden met de belangen van deze soorten. Bij dakrenovatie kunnen maatregelen worden genomen ter behoud van broedgelegenheid door bv. plaatsen van vogelschroot, gierzwaluwdakpannen en/of vleermuiskasten. Verlichting kan zorgen voor verstoring van vleermuizen. Daarom is het van belang dat er in de (tijdelijke) verlichting rekening mee wordt gehouden.

Natura 2000

Op grond van Wet natuurbescherming moet bij initiatieven worden onderzocht of het plan geen significant negatieve effecten veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt niet in of nabij Natura 2000-gebied en maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die invloed (kunnen) hebben op een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Meijendel & Berkheide en ligt op voldoende afstand.

Flora en Fauna

Het plangebied bestaat bijna helemaal uit bebouwd gebied. Er is daarom natuur te vinden met stadse kenmerken. De aanwezige stadsnatuur is gewend aan de stadse drukte en de mate van verstoring.

Veel soorten zoeken de stad juist op, als 'wintergast' omdat het altijd een beetje warmer is in de stad, of juist in de zomer omdat de stad broedplaatsen biedt die daarbuiten niet te vinden zijn. Hierbij kan men denken aan vleermuizen in spouwmuren en onder dakpannen, gierzwaluwen of mussen onder de dakpannen.

Gemeente Leiden heeft een Stadsnatuurmeetnet. Sinds 2004 wordt jaarlijks de flora en fauna in kaart gebracht. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat jaarrond beschermde soorten zoals huismus en gierzwaluw worden aangetroffen in het plangebied. Ook vleermuizen zijn veel geteld. De gegevens uit het Stadsnatuurmeetnet geven aan hoe algemeen de soorten in de stad zijn; hieruit kan volgen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen nader onderzoek naar aanwezigheid van beschermde soorten wenselijk is.

Bovendien geeft het Stadsnatuurmeetnet een beeld van hoe soorten zich ontwikkelen over de jaren. Bepaalde vogels of vleermuizen nemen significant toe of af, of blijven stabiel in populatieomvang. Dergelijke gegevens worden ook betrokken bij ontheffingsaanvragen m.b.t. beschermde natuurwaarden. Het bevoegd gezag verlangt van de aanvrager een argumentatie dat met voorgenomen activiteiten de duurzame instandhouding van de populatie niet in het geding komt. Een stijgende trend, van bijvoorbeeld de Gewone dwergvleermuis, toont aan dat het wegnemen van enkele verblijfplaatsen geen nadelig effect gaat hebben op de Leidse populatie dwergvleermuizen.

Mocht in de toekomst een locatie worden (her)ontwikkeld, dan zal er nader ecologisch onderzoek moeten plaatsvinden. Het is van belang om bij dergelijke ontwikkelprojecten tijdig een quick scan te laten uitvoeren, om het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk te kunnen maken. Dit voorkomt conflicten met de Wet Natuurbescherming en geeft daarnaast kansen aan voor uitbreiding en verbetering van stadsnatuur.

4.4 Kabels en leidingen

4.4.1 Beleidskader

Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.

Voor bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is bovendien van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt in veel gevallen een significante kostenpost die op de uitvoerbaarheid van projecten drukt.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen, aanwezig die bouw- en gebruiksbeperkingen kunnen opleveren. Een dubbelbestemming voor de bescherming van leidingen is dan ook niet opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Naast bovengenoemde kabels en leidingen zijn nog diverse niet-planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) aanwezig. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met aanwezige weginfrastructuur. Deze zijn niet op de verbeelding aangegeven. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient hiermee rekening te worden gehouden.

4.5 Maatschappelijke voorzieningen

4.5.1 Beleidskader

Nota Winkelen Wonen Welzijn en Zorg

In de 'Nota wonen, zorg en welzijn' uit 2004 wordt een aantal ambities geformuleerd rond de combinatie van beleidsterreinen wonen, zorg en welzijn, te weten goed wonen, actieve participatie en eigen regie. Om aan deze ambities een invulling te geven is in 2008 de 'Nota winkelen, wonen, welzijn en zorg' geschreven. Hierin wordt een ruimtelijke invulling gegeven aan de genoemde ambities door het kiezen van zeven 'woonservicezones'. Voorzieningen voor wonen, welzijn, zorg en winkelen dienen zoveel mogelijk binnen deze woonservicezones geplaatst te worden. Bij het opstellen van bestemmingsplannen betekent dit dat locaties die een maatschappelijke functie (welzijnsvoorzieningen, zorgvoorzieningen) krijgen, liefst binnen 300 meter, maar maximaal op 500 meter van de kern (= winkelcentrum) van de woonservicezone bevinden. Voor de labelling van woningbouw voor kwetsbare groepen en winkel/horecafuncties geldt hetzelfde principe. Basis voor de keuze van de genoemde afstanden is hiervoor de afstand die een oudere of een minder valide persoon te voet kan afleggen. Als woonservicezone zijn benoemd:

  • 1. Kooiplein e.o.
  • 2. Luifelbaan / Boshuizen
  • 3. Fortuinwijk / Wagnerplein
  • 4. Diamantlaan / De Robijn
  • 5. Merenwijk Centrum
  • 6. Stevensbloem e.o.
  • 7. Meerburg e.o.

Het woonservicezone beleid geldt dus minder voor andere wijken dan die waarin de woonservicezones liggen: er is een aantal 'pluslocaties' die het waard zijn genoemd te worden en dus potentie hebben. In deze gebieden is een clustering van bepaalde faciliteiten aanwezig, evenwel is deze van een lager niveau dan in de woonservicezones. Waar mogelijk zal ook aandacht zijn voor de 'opplussing' van deze locaties. Voor andere dan de genoemde locaties geldt dat de gemeente een meer terughoudende rol zal aannemen, maar inspanningen van andere partijen zeker niet in de weg zal staan.

4.5.2 Onderzoeksresultaten

Algemeen

In het plangebied zijn enkele vormen van maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Hiermee wordt gedoeld op educatieve, medische, sociale en culturele voorzieningen. Het aanbod aan maatschappelijke voorzieningen in het plangebied is beperkt. Grote concentraties komen echter niet voor.

De volgende voorzieningen bevinden zich in het plangebied:

  • Buurthuis Matilo (Zaanstraat 125)
  • Peuterspeelzaal De Knuffel (Zaanstraat 126)
  • Kinderdagverblijf De Batavieren (IJsselkade 48)
  • Zorgcentrum Roomburgh (Hof van Roomburg 46).

Er bevindt zich geen school in het plangebied. Tevens bevinden zich geen sport- of recreatievoorzieningen in het plangebied. In de diverse groenvoorzieningen bevinden zich wel speelvoorzieningen.

In de wijk Meerwijk/Rivierenbuurt bevindt zich aan de IJsselkade een klein winkelcentrum. Ook bevindt zich verspreid enige detailhandel aan de Hoge Rijndijk.

In het gebied is één horecagelegenheid aanwezig aan de Hoge Rijndijk, namelijk eetcafé 't Laantje. Verder bevindt zich een pizzeria in het winkelcentrum IJsselkade.

4.6 Milieu

4.6.1 Bedrijven en milieuzonering
4.6.1.1 Beleid en regelgeving

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en verschillen per gebiedstype waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0035.jpg"

Tabel. Richtafstanden in relatie tot omgevingstype (Bron: VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009)

4.6.1.2 Situatie plangebied / onderzoek

Gebiedstype

Enkele delen van het plangebied kunnen bij uitstek beschouwd worden als gebieden met een gemengd karakter (met name de Hoge Rijndijk en Utrechts Jaagpad). Het betreft een menging van velerlei functies, waaronder detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijven en wonen. Daarnaast komen in het plangebied gebieden voor die een woonkarakter hebben. Grote delen van het plangebied zijn aan te merken als 'rustige woonwijk'. De gebieden met een gemengd karakter zijn vaak gelegen langs drukke verkeerswegen, waardoor het hinderniveau reeds hoger ligt dan bij een 'rustige woonwijk'.

Rekening houdend met de aard van het plangebied worden activiteiten toegestaan uit categorieën 1 en 2, zoals deze in bijlage 1 genoemd zijn. Dit zijn bedrijven (en andere activiteiten), die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gebieden met gemengde functies.

Bedrijveninventarisatie

Voor het plangebied zijn de in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst aanwezige bedrijven geïnventariseerd en ingeschaald volgens de VNG-lijst. De meeste bedrijven in het plangebied vallen in milieucategorie 1 of 2 en passen dus binnen de algemene toelaatbaarheid. Een aantal bedrijven binnen het plangebied voldoen niet aan voornoemde milieucategorieen. Hierbij is sprake van een bestaande, legale siuatie (sommige ook uit het vigerende bestemmingsplan). Om de rechten van de bestaande bedrijven te respecteren, is voor deze bedrijven een maatwerkbestemming opgenomen. Dit houdt in dat het bestaande gebruik mag worden gecontinueerd. Wanneer sprake is van een ander gebruik zijn slechts bedrijven in de ter plaatse aangegeven milieucategorie 1 en 2 toelaatbaar. Onderstaand tabel geeft een overzicht van de bedrijven met een specifieke functieaanduiding binnen de bestemmingsregels.

Het aannemersbedrijf aan het Utrechtse Jaagpad 76E is op basis van de grootte ingedeeld in milieucategorie 2 in plaats van 3.1. Derhalve is hiervoor geen maatwerkbestemming opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0036.jpg"

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt, mede gelet op het feit dat het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, geen belemmering.

4.6.2 Bodem
4.6.2.1 Beleid en regelgeving

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde standstill-beginsel.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan/BUS-melding;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde "spoed- of risicolocaties")).

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.6.2.2 Lokaal bodembeleid

De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit.

In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:

  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als de ontvangende bodem (op niveau van bodemkwaliteitsklasse);
  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als geldt voor de op betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.

De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.

4.6.2.3 Situatie plangebied

Het huidige bestemmingsplan is een conserverend plan dat geen ontwikkelingen mogelijk maakt. Wanneer er binnen een gebied geen ontwikkelingen zijn gepland hoeft de bodem alleen gesaneerd te worden indien sprake is van een risicovolle bodemverontreiniging; een zogenaamde "spoedlocatie". In het huidige plangebied zijn geen spoedlocaties bekend.

Op locaties waar wel ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan of BUS-melding opgesteld te worden welke goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

Door de Omgevingsdienst is een inventarisatie gemaakt van de meest relevante bodemgegevens uit het plangebied. Het gaat hierbij om informatie uit tank-, bodemonderzoek- en verontreinigingsbronnen. De informatie is afkomstig uit de volgende archieven:

  • het bodeminformatiesysteem (BIS/GIS)
  • het tankinformatiesysteem
  • het historische bedrijvenbestand (Hbb)
  • gedempte watergangen.

Bodeminformatiesysteem

Een onderverdeling is gemaakt in een noordelijk deel (Waardeiland) en een zuidelijk deel. Van het noordelijke deel (Waardeiland) is de bodemkwaliteit grotendeels bekend. Het Waardeiland betreft een relatief groot terrein (ca 12 ha) waar in het verleden de Koninklijk Nederlandse Grofsmederij (KNG) gesitueerd was, in combinatie met een aantal kleine bedrijven. De bedrijfsbebouwingen zijn in 1974 gesloopt, waarna begonnen is met de herinrichting tot woningbouw. Het 'middenterrein' is pas in de periode '93 tot '98 bebouwd in combinatie met een sanering van de verontreinigde bodem. Op het Waardeiland is geen sprake van spoed-(deel)locaties. Echter bij ontwikkelingen dient men rekening te houden met gevallen van ernstige bodemverontreinigingen en dient de bodem gesaneerd te worden.

Van een groot deel van het zuidelijke deel is de bodemkwaliteit niet bekend is. Aan de Hoge Rijndijk en ten oosten van het noordelijke deel van de Roomburgerweg ligt een aantal locaties waarvan de bodem sterk is verontreinigd of verdacht is gezien de historie. Ter hoogte van deze locaties dient men rekening te houden met gevallen van ernstige bodemverontreinigingen en dient de bodem gesaneerd te worden.

Er bevinden zich in het bestemmingsplan Leiden Oost geen zogenaamde spoedlocaties of locaties waar binnen een bepaalde termijn saneringen moeten worden uitgevoerd.

Er worden op grond van bovenstaande geen belemmeringen voor het bestemmingsplan verwacht.

Tankinformatiesysteem

Verspreid over het plangebied zijn verspreid enkele (voormalige) tanklocaties bekend. De Omgevingsdienst verwacht geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

Historisch bedrijvenbestand

In het plangebied zijn bedrijven aanwezig/aanwezig geweest die potentieel verdacht zijn op het veroorzaken van bodemverontreiniging. De belangrijkste zijn reeds in de bovenstaande tekst van het bodeminformatiesysteem genoemd. Voor sommige terreindelen/bedrijfsterreinen dient nog een historisch onderzoek en/of oriënterend onderzoek te worden uitgevoerd.

De Omgevingsdienst verwacht echter geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

Gedempte Watergangen

Er hebben diverse watergangen gelopen in zowel het noordelijke als zuidelijke deel. Onbekend is waarmee deze zijn gedempt. De Omgevingsdienst verwacht echter geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.6.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Voor de vaststelling van het plan worden vanuit het vakgebied bodem geen belemmeringen verwacht.

Echter er zijn wel een aantal locaties aan te wijzen, die verdacht zijn. In verband met herontwikkeling en/of graafwerkzaamheden en/of de aanvraag van een omgevingsvergunning en/of de afvoer van (verontreinigde) grond kan een bodemonderzoek NEN5740 en AP04-keuring (partijkeuring voor toepassing elders) noodzakelijk zijn. Indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging, zal op basis van de Wbb en de Wabo (art 6.2c) pas gebouwd/ontwikkeld mogen worden wanneer bij de omgevingsaanvraag een door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst West-Holland) goedgekeurd saneringsplan/BUS-melding is gevoegd.

Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels.

4.6.3 Externe veiligheid
4.6.3.1 Beleid en regelgeving

Landelijk beleid

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

PR : Risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel p van het BEVI).  
GR : De cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel k van het BEVI).  

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde. In nieuwe situaties moet voor beperkt kwetsbare objecten in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de ontwikkelingen in het plangebied.

Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde : de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. Deze getallen gelden voor de oriëntatiewaarde in de omgeving van inrichtingen. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en via buisleidingen ligt de oriëntatiewaarde een factor 10 lager.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico. Behalve de hoogte van het groepsrisico zijn dat de noodzaak van de ruimtelijke ontwikkeling, risicoreducerende maatregelen en mogelijkheden tot rampenbestrijding.

Inrichtingen

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Buisleidingen

Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. Binnen de belemmeringenstrook, mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een afwijking of een omgevingsvergunning) van burgemeester en wethouders. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de bestemmingsplankaart worden vastgelegd.

Vervoer over weg, water en spoor

Voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet weg geldt de Regeling basisnet, daarin zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: een afstand voor het risicoplafond en het plasbrandaandachtsgebied (PAG).

Bij de vaststelling van de veiligheidsafstanden is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. De afstand voor het risicoplafond is zodanig gekozen dat, rekening houdend met de gebruiksruimte, het plaatsgebonden risico op de grens van de zone niet meer bedraagt dan 10-6 per jaar. Binnen de afstand voor het risicoplafond mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

Binnen het PAG van 30 meter mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie gebouwd worden.

Provinciaal Beleid

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (Ruimte en Mobiliteit) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een groepsrisicoverantwoording schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een groepsrisicoverantwoording moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Regio Holland-Rijnland

De regio Holland-Rijnland heeft in 2014 de omgevingsvisie externe veiligheid geactualiseerd (Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland). In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel op basis van zonering van het groepsrisicodiagram opgesteld en richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen geformuleerd (zie onderstaande diagram: f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0037.jpg"

Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Als de groepsrisicocurve voor een activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het model onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.

Richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen

Afhankelijk van de positie van het plan ten opzichte van de risicobron, is het wenselijk een aantal maatregelen te overwegen die de veiligheid ten goede komen. Daartoe wordt een onderscheid gemaakt in een aantal zones rondom de risicobron:

  • Zone 1: het gebied binnen de 10-6-contour (de veiligheidszone)
  • Zone 2: de 100%-letaliteitszone
  • Zone 3: het GR-relevante invloedsgebied
  • Zone 4: de grens tot 1% letaliteit (het invloedsgebied)

Om het ruimtelijk veilig ontwerpen vorm te geven, is een aantal ontwerprichtsnoeren ontwikkeld. Het toepassen van deze ontwerprichtsnoeren leidt tot een ruimtelijk veilig ontwerp. De mate waarin deze ontwerprichtsnoeren moeten worden toegepast is afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico. In het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, dan behoeven de ontwerprichtsnoeren maar beperkt te worden toegepast. Komt het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde, dan is het wenselijk alle ontwerprichtsnoeren onverkort toe te passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0038.jpg"

Tabel: richtsnoeren voor een ruimtelijk veilig ontwerp

4.6.3.2 Situatie plangebied/onderzoek

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende risicobronnen:

  • rijksweg A4, transportroute voor brandbare vloeistoffen, toxische vloeistoffen, brandbare gassen,
  • hoge druk aardgasleiding W535-11.

Rijksweg A4

De A4 maakt deel uit van het Basisnet Weg. Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg zijn veiligheidsafstanden vastgelegd : de veiligheidszone en het plasbrandaandachtgebied (PAG). In tabel 1 zijn de veiligheidsafstanden weergeven die gelden voor de A4.

Binnen de veiligheidszone en het PAG zijn nu geen gebouwen. Hierin komt gen verandering, want bestemmingsplan Leiden Oost is een conserverend plan.

Traject   Veiligheidszone (m)   PAG (30 meter)  
Knp Prins Clausplein - Z'woude Dorp   13   Ja  
Z'woude Dorp - Z'woude Rijndijk   12   Ja  
Z'woude Rijndijk - knp Burgerveen   0   Ja  

Tabel: veiligheidszones en PAG

Het plangebied ligt in het effectgebied van een calamiteit met toxische vloeistoffen. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer. Een deel van het plangebied ligt in het effectgebied een calamiteit met een LPG tankwagen op de A4.

Het groepsrisico langs de A4 ter hoogte van bestemmingsplangebied bedraagt 0,830 maal de oriëntatiewaarde 2. Het groepsrisico verandert niet door bestemmingsplan Leiden Oost.

Hoge druk aardgasleiding W535-11

Een deel van BP Leiden Oost ligt binnen het 1%-letaliteitsgebied (170 meter) van aardgasleiding W535-11. Het groepsrisico van W535-11 bedraagt 0,011 maal de oriëntatiewaarde 3 . De PR 10-6 contour ligt op de gasleiding. Aan de PR grenswaarde wordt voldaan.

4.6.3.3 Groepsrisicoverantwoording

Provinciale structuurvisie

In de provinciale structuurvisie staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie vraagt van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom een ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Dit bestemmingsplan Leiden Oost is een conserverend bestemmingsplan. Het groepsrisico is kleiner dan de oriëntatiewaarde. Aan de provinciale structuurvisie wordt dus voldaan.

Regionale omgevingsvisie

De groepsrisicocurve van de A4 en hoge druk aardgasleiding W535-11 ligt in zone geel van het model van de regionale omgevingsvisie van Holland Rijnland.

In de groepsrisicoverantwoording wordt daarom naar onderstaande aspecten gekeken.

  • 1. Alle redelijkerwijs te treffen maatregelen zijn getroffen om het risico te reduceren
  • 2. Er bevinden zich geen beperkt zelfredzame personen in de 100% letaliteitszone
  • 3. De hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen als een calamiteit zich voordoet
  • 4. De bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een calamiteit

Ad 1. Redelijkerwijs te treffen maatregelen

Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.

Bij een incident met een LPG tankwagen op de A4 kan een BLEVE ontstaan. Omdat de vooraankondiging van een ongeval kort of zelfs niet aanwezig is, is de kans op een groot aantal slachtoffers aanwezig. Gebouwen op korte afstand, binnen een straal van 150 meter van de Bleve-bron zullen zwaar worden beschadigd.

Bouwkundige maatregelen zoals het toepassen van brandwerende gevels en splintervrij of gelaagd glas, bieden bescherming bij een calamiteit van geringere omvang of op grotere afstand. De effecten van een calamiteit worden door deze maatregelen beperkt en de kans op overlijden als een direct gevolg van de calamiteit wordt verkleind. Deze maatregelen zijn bij nieuwbouw de moeite waard om te onderzoeken. Bij bestaande gebouwen zijn deze maatregelen niet te beschouwen als redelijkerwijs toepasbaar.

Dit geldt ook voor het aanbrengen van brandwerende gevels ter bescherming van gebouwen tegen explosies en fakkelbranden na een calamiteit bij de hoge druk aardgasleiding of een plasbrand tgv een calamiteit met brandbare vloeistoffen op de A4.

Ook ruimtelijke maatregelen zoals extra toegangswegen of het (ver)plaatsen van kwetsbare objecten buiten het effectgebied van een Bleve of explosie of fakkelbrand zijn voor een conserverend bestemmingsplan niet redelijkerwijs toepasbaar.

ad 2. Aanwezigheid beperkt zelfredzame personen in 100% letaliteitsgebied.

Objecten zoals bv ziekenhuizen, verpleeghuizen, basisscholen, en kinderdagverblijven waarin verminderd zelfredzame personen verblijven zijn niet aanwezig of gepland in de 100% letaliteitszone van de A4 of gasleiding W535-11.

ad 3 Hulpdiensten kunnen adequaat ingrijpen.

Bestemmingsplan Leiden Oost is een conserverend plan. De bereikbaarheid van het gebied en de blusvoorzieningen in het gebied wijzigen niet door dit bestemmingsplan.

ad 4. De bevolking is goed geïnformeerd over hoe te handelen bij een calamiteit

Incidenten die voor kunnen komen zijn een giftige wolk, een plasbrand, een fakkelbrand en een Bleve.

In geval van een toxische wolk dienen personen binnen te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten.

Bij een Bleve van een LPG tankwagen moeten de aanwezige personen het invloedsgebied zo snel mogelijk ontvluchten.

Het is daarom van belang dat de aanwezige personen goed worden geïnformeerd wat te doen bij een calamiteit. In kantoor- of bedrijfsgebouwen kan de procedure hiervoor worden opgenomen in een ontruimingsplan of in een bedrijfsnoodplan. Voor woningen geldt dit niet, dan is een snelle alarmering essentieel. Niet in alle gevallen zal alarmering tijdig kunnen plaatsvinden. Bij een koude Bleve is hier geen tijd voor.

Objecten waarin verminderd zelfredzame personen verblijven, zoals verzorgingshuizen en kinderdagverblijven, zijn wel aanwezig in het bestemmingsplangebied, maar deze liggen buiten het effectgebied van een BLEVE, plasbrand of fakkelbrand. De maatregelen die genomen moeten worden in geval van een toxische wolk zijn reeds genoemd.

4.6.3.4 Advies Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM)

Voor bestemmingsplan Leiden Oost heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) een advies uitgebracht. Het advies van de VRHM wordt overgenomen. In het advies behandelt de VRHM drie mogelijke scenario's: toxische wolk, fakkelbrand bij de hoge druk aardgasleiding, BLEVE van een tankwagen op de A4. Voor het scenario toxische wolk wijst de VRHM erop dat de VRHM niet altijd de kortste aanrijroute kan gebruiken om het plangebied te bereiken. Deze hangt namelijk af van de richting waarin de toxische wolk zich verspreid. Extra maatregelen, zoals blusvoorzieningen en verbeteren van de bereikbaarheid, acht de VRHM niet nodig.

De in paragraaf 4.6.3.3 onder ad 1 genoemde maatregelen over ventilatie zijn voldoende om de aanwezige personen een schuilplaats te bieden. Voor het scenario fakkelbrand bij de hoge druk aardgasleiding zijn geen extra voorzieningen nodig, omdat er geen sprake is van verhoogde risico's. Ook voor het scenario BLEVE stelt de VRHM geen extra eisen aan de bereikbaarheid van het plangebied en de bluswatervoorzieningen. De VRHM stelt wel voor om bij ontwikkelingen in het plangebied rekening te houden met primaire en secundaire blusvoorzieningen bij de keuze van opstelplaatsen voor brandweervoertuigen. De VRHM adviseert om de dekking van het Waarschuwingsalarmsysteem (WAS) te controleren, omdat de werking van NL-Alert nog niet volledig gegarandeerd is.

4.6.3.5 Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan, nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Omdat het hier om een bestaande situatie gaat waarbij goedkope en voor de hand liggende maatregelen om de externe veiligheidssituatie nog verder te verbeteren niet voorhanden zijn, voorziet dit bestemmingsplan niet in het nemen van extra maatregelen.

De risico's zijn aanvaardbaar en het aspect externe veiligheid is geen belemmering.

4.6.4 Geluid
4.6.4.1 Beleid en regelgeving

Wet geluidhinder

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kent grenswaarden voor geluid. Nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden.

Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor verkeerslawaai en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de "Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden" vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen hanteert de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor wegverkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Het Activiteitenbesluit milieubeheer dat gebaseerd is op de Wet Milieubeheer is op 1 januari 2008 in werking getreden en bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Vrijwel alle artikelen betreffende het aspect geluid staan in afdeling 2.8 "Geluidhinder" van Hoofdstuk 2 "Algemene regels ten aanzien van alle activiteiten" van het Activiteitenbesluit.

4.6.4.2 Lokale wet-/regelgeving en beleid

Geluidsnota Leiden 2004

Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota is voor het eerst het gemeentelijk geluidbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren werd uitgevoerd, formeel vastgelegd. Dit geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.

Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder

De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de procedure hogere waarde uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld, die als kader dienen bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dat op grond van de Wgh mogelijk is.

Geluidskaart Leiden (2012), actieplan Leiden (2013)

In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten.

4.6.4.3 Onderzoeksresultaten

De belangrijkste geluidsbron in het gebied is het wegverkeerslawaai vanwege de Hoge Rijndijk. Langs deze weg zijn in het verleden gevelsaneringsprojecten uitgevoerd om de woonkwaliteit te verbeteren. Van railverkeerslawaai en industrielawaai is geen sprake in het bestemmingsplangebied. Voor wat betreft geluid afkomstig van bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar de paragraaf over bedrijven en milieuzonering.

Er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt, evenmin worden nieuwe geluidproducerende activiteiten mogelijk gemaakt. Daarom is het aspect geluid niet relevant voor dit bestemmingsplan

4.6.4.4 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor wat betreft dit milieuaspect

4.6.5 Luchtkwaliteit
4.6.5.1 Beleid en regelgeving

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof ( PM10 en PM2,5).

Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk. PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen

Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies.

Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

4.6.5.2 Onderzoeksresultaten

Algemeen

Doordat er in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen, heeft dit plan geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. De bestaande situatie blijft gehandhaafd.

In het geval dat er zich in de toekomst ontwikkelingen voordoen, zal er onderzoek moeten plaatsvinden naar de luchtkwaliteit. Dit geldt zowel voor eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit door een (bouw)project als voor de invloed van huidige vervuilingsbronnen bij de realisatie van gevoelige functies.

Monitoringstool

Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging binnen het plangebied kunnen de gegevens uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de hoogste concentratie stikstofdioxide, die in 2015 langs de Hoge Rijndijk optreedt, 34,3 µg/m3 bedraagt. Voor fijn stof geldt, dat in 2015 de PM10 concentratie hier maximaal 20,7 µg/m3 (2015) en de PM2,5 concentratie 12,3 µg/m3 (2015) is. De jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof PM10 bedraagt 40 µg/m3 . Voor fijn stof PM2,5 is deze vastgelegd op 25 µg/m3. Naar verwachting daalt de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog door het schoner worden van het wagenpark.

4.6.5.3 Conclusie

Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waardoor geen onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Er doen zich op het gebied van luchtkwaliteit geen knelpunten voor.

4.7 Milieueffectrapportage

4.7.1 Beleid en regelgeving

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER)en een m.e.r.plicht voor besluiten. Een plan is planm.e.r.plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.plichtige activiteiten.

Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling op grond van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

4.7.2 Beoordeling

Aangezien het hier gaat om een conserverend plan waarbij geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, zullen geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu plaatsvinden waardoor een formele MER beoordeling niet nodig is.

Formeel moet nagegaan worden of er sprake is van "nog niet gerealiseerde ontwikkelingsruimte" vanuit het vigerend bestemmingsplan. Het plangebied betreft een stadswijk waar de dat deze ruimte zodanig beperkt is dat deze niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal leiden. Om die reden is de uitvoering van een formele MER-beoordeling niet noodzakelijk.

Conclusie

Er is geen verplichting tot het uitvoeren van een planMER, noch tot het uitvoeren van een MER of MER beoordeling. Het betreft hier een conserverend bestemmingsplan. Er zijn geen nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Hierbij is aangenomen de "nog niet gerealiseerde ontwikkelingsruimte" vanuit het vigerende plan zodanig klein is dat die leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

4.8 Verkeer en vervoer

4.8.1 Beleidskader
4.8.1.1 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit geeft de visie van het rijk op het verkeer en vervoersbeleid weer tot en met 2020. De Nota is in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en waterschappen tot stand gekomen. De Nota Mobiliteit is een zogenaamde planologische kernbeslissing (pkb), een planfiguur die wordt beschreven in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en die de nota zijn wettelijke status geeft. Dit betekent dat eerst een beleidsvoornemen wordt gemaakt, waarna inspraak en advies volgen en tot slot een kabinetsstandpunt met parlementaire behandeling. De ruimtelijke aspecten van het verkeers- en vervoersbeleid komen terug in de Nota Ruimte van het ministerie van VROM.

De minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 28 mei 2004 de hoofdlijnennotitie voor de Nota Mobiliteit aan de Tweede Kamer aangeboden. In de hoofdlijnennotitie worden de volgende beleidsdoelen aangegeven:

  • het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  • het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  • een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
  • het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Een goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.

4.8.1.2 Regionaal verkeer- en vervoerplan (RVVP)

Begin juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer- en Vervoerplan verschenen. In dit RVVP met de titel 'De Regio's Verbonden' wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.

Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtsvelden van belang:

  • Mobiliteit en ruimte; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
  • a. betere afstemming van de ruimtelijke ontwikkelingen en de vervoersnetwerken;
  • b. bundeling van activiteiten op locaties die goed bereikbaar zijn met de vervoermiddelen die daarbij horen; in dit geval het openbaar vervoer;
  • c. een uitgekiende ruimtelijke ordening, zodat gebruik van fiets en openbaar vervoer gestimuleerd worden.
  • De fiets; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
  • a. meer gebruik van de fiets in stedelijke gebieden;
  • b. gebruik van fiets als voor- en natransport bij het openbaar vervoer.
  • Openbaar vervoer; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
  • a. een snel en hoogwaardig verbindend regionaal hoofdnet (RijnGouwe-Lijn);
  • b. het hoofdnet en het onderliggend netwerk moeten afzonderlijk en eenduidig herkenbaar zijn.

4.8.1.3 Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022

Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met de Investeringsagenda Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In de Investeringsagenda worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.

In deze Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:

  • 1. versterken van de hoofdontsluitingsstructuur;
  • 2. bereikbaarheid en omgevingskwaliteit in balans brengen;
  • 3. stimuleren van langzaam verkeer;
  • 4. stimuleren van OV-gebruik;
  • 5. bijdragen aan duurzaamheid en aan minder milieuhinder;
  • 6. werken aan een gastvrij Leiden;
  • 7. moderne technologie meer inzetten ten behoeve van verkeer en vervoer.

Met deze ambities wordt een bijdrage geleverd aan het doel de Leidse agglomeratie een regio te maken van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is.

4.8.1.4 Beleidsregels parkeernormen

Op 28 februari 2012 heeft het college van B&W de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (BW 12.0189). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.

Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen, specifieke normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien..

4.8.2 Onderzoeksresultaten

Algemeen

Onderhavig bestemmingsplan is een actualisatieplan; de huidige situatie wordt opgenomen en er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de ontsluiting van het gebied en de parkeerbalans.

De Mobiliteitsnota bevat een aantal ontwikkelingen die spelen in het gebied dat het bestemmingsplan omvat:

  • onderdeel van de Mobiliteitsnota is een wegencategoriseringskaart. Deze geeft aan welke wegen (voornamelijk) een verkeersfunctie hebben of juist vooral een verblijfsfunctie. In het bestemmingsplangebied zijn alleen de Hoge Rijndijk en de Persant Snoepweg gebiedsontsluitingswegen (sterke verkeersfunctie). Tevens zijn deze wegen aangeduid als verbinding voor fiets regionaal en fiets stad en bus regionaal en bus stad. De Persant Snoepweg is overigens geen verbinding is voor de bus.
  • Alle andere wegen zijn erftoegangswegen. De inrichting van erftoegangswegen betreft een '30 km/h inrichting'. Waar de vormgeving van de erftoegangswegen op dit moment nog niet voldoet aan de eisen die horen bij dit type weg, zal dit op termijn worden aangepast. Dit heeft echter geen gevolgen voor het bestemmingsplan,
  • de Mobiliteitsnota geeft aan dat de Hoge Rijndijk fors belast blijft, maar dat er wel mogelijkheden worden gezien de inrichting te verbeteren, ook in relatie met de aansluiting naar Meerburg en het Waardeiland. Uitwerking hiervan moet in project plaatsvinden waarbij voorstellen ook in overleg met de buurt worden uitgewerkt. Op dit moment zijn er geen gevolgen voor het bestemmingsplan voorzien,
  • vanuit het fietsbeleid (Nota Herijking Fietsroutes 2013-2020) zijn er (regionale) corridors gedefinieerd waar de gemeente werkt aan verbeteringen van de fietsinfrastructuur. De corridor Leiden - Alphen aan den Rijn loopt door het bestemmingsplangebied. Op dit moment is nog niet te voorzien of werkzaamheden voor deze fietscorridor leiden tot toekomstige wijzigingen in het bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0039.jpg"

Kaart hoofdstructuur uit Mobiliteitsplan (plangebied Leiden Oost groen gehighlight)

4.9 Water

4.9.1 Beleidskader
4.9.1.1 Europese kaderrichtlijn water (2000)

De Kaderrichtlijn Water beoogt het instrumentarium te bieden om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.

Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.

4.9.1.2 Nationaal Waterplan 2009 - 2015 (2009)

In december 2009 heeft het kabinet het Nationale Waterplan vastgesteld. Het Nationale Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van art. 2.3 Wro heeft de Minister de bevoegdheid om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening structuurvisies vast te stellen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationale Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

De Vierde Nota waterhuishouding ging uit van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Dit wordt met het nationaal waterplan voortgezet. Met het waterplan wordt ingezoomd op verschillende vlakken. Voor een duurzaam waterbeleid is het belangrijk om water de ruimte te geven en waar mogelijk mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals nu al gebeurt bij het beleid voor de grote rivieren. Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal worden gekoppeld met andere opgaven en maatregelen. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn.

4.9.1.3 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (2009)

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:

  • waarborgen van de waterveiligheid;
  • realiseren van mooi en schoon water;
  • ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening;
  • realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.

Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken.

Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol.

De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water.

Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers. Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is.

Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap.

Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.

4.9.1.4 Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.

Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterkeringen

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.

Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 500 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland. .

4.9.1.5 Handreiking Watertoets

De watertoets is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het kader van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 van het Bro is de waterbeheerder overlegpartner bij het opstellen van bestemmingsplannen. Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen en om de beleving van water voor burgers te vergroten, is het watertoetsproces in het leven geroepen.

Het doel van het watertoetsproces is om in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te houden met water in ruimtelijke plannen en besluiten.

In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. De watertoets is het proces waarbij de waterbeheerder (in dit geval het Hoogheemraadschap van Rijnland) en de initiatiefnemer van het ruimtelijke plan (bijvoorbeeld gemeente, projectontwikkelaar, particulier) samenwerken. Het samenwerkingsproces moet uiteindelijk leiden tot een zogenaamde 'waterparagraaf' die onderdeel uitmaakt van het uiteindelijke plan of besluit.

In de Handreiking Watertoets van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn richtlijnen gegeven voor het opnemen van de waterparagraaf in bestemmingsplannen. Het beleid zoals vastgelegd in de Handreiking bevat onder meer aanbevelingen/richtlijnen voor de taakverdeling tussen gemeenten en waterbeheerders, de karakterisering van watersytemen, en het water in relatie tot functies en (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen.

4.9.1.6 Gemeentelijk waterbeleid

Waterplan Leiden (2007)

Met het Waterplan Leiden hebben de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland afgesproken om gezamenlijk knelpunten in het watersysteem efficiënter op te lossen, kansen te benutten en andere te inspireren om 'Leiden Waterstad' nog beter op de kaart te zetten. In het Waterplan Leiden wordt aan de hand van de volgende vier thema's een visie op het water gegeven: Ruimte voor water, Water als trekpleister, Schoon en gezond water, Water in de wijk. Deze visie is vertaald in een uitvoeringsprogramma 2007-2010 met gezamenlijke maatregelen. Het Waterplan Leiden is de vertaling van het Waterbeheerplan 'Waterwerk Rijnland 2006-2009' voor het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Leiden, met specifiekere richtlijnen.

Omdat het Europese, nationale, provinciale en regionale waterbeleid zijn vertaald in beleid toegespitst op de unieke watersituatie in de gemeente Leiden vormt het Waterplan Leiden het belangrijkste en meest concrete beleidskader voor alles gerelateerd aan waterbeheer. Daarnaast zijn doelstellingen uit eerder gemeentelijk beleid, zoals het Gemeentelijk Rioleringsplan, in het kader verwerkt. Naast algemene doelstellingen, zoals het streven naar schoner en gezonder water, een grotere veiligheid rondom water en een werkend afwaterings- en wateropvangsysteem, zijn in het document boezemgebieden en boezemwatergangen benoemd. Voor de boezemgebieden geldt de zogenaamde 15%-compensatie regeling voor het verharden van onverhard terrein over oppervlaktes groter dan 500m2. Voor boezemwatergangen geldt een instandhoudingsbeleid, en opgestelde regels ten behoeve van het onderhoud van de watergangen.

Handleiding Watertoets

De "Handleiding Watertoets Leiden: Praktisch omgaan met Watertoets en waterbeleid bij ruimtelijke plannen" geeft alle betrokkenen meer duidelijkheid hoe praktisch moet worden omgegaan met de Watertoets en de watereisen, wensen en kansen. Het is opgesteld in samenspraak met het Hoogheemraadschap van Rijnland. De handleiding, en met name het daarin opgenomen stappenplan met invullijst, is bedoeld om het planproces te verduidelijken en te versnellen. Door vroegtijdig de watereisen in kaart te brengen en hiermee rekening te houden wordt de goedkeuring van het plan en het verkrijgen van de ontheffing van de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland vergemakkelijkt.

Uitgangspunten duurzaam stedelijk waterbeheer in Leiden

De gemeente streeft samen met het Hoogheemraadschap van Rijnland naar een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het behouden en creëren van een 'goed woon en leefklimaat' is uitgangspunt.
In het kader van het Waterplan Leiden zijn concrete maatregelen voor verbetering van het watersysteem van Leiden uitgewerkt. Maatregelen die in het kader van duurzaam stedelijk waterbeheer getroffen moeten worden, zijn onder andere:

  • De inrichting van de watergangen: zo min mogelijk duikers, bevorderen van watercirculatie en het vermijden van doodlopende watergangen. Vooral de grote lengte van een duiker heeft slechte invloed op de waterkwaliteit (weinig daglicht) en de ecologie; de duiker kan ook verstopt zijn met bagger waardoor er geen goede doorstroming van het oppervlaktewater is;
  • Het voorkomen van aantasting van het aquatisch ecosysteem;
  • De gemeente is doende (zoals verwoord in het Gemeentelijke Riolerings Plan (GRP) bij rioolvervanging over te stappen op een verbeterd gescheiden stelsel, ten behoeve van het scheiden van hemelwater en afvalwater. Ook wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk afkoppelen van hemelwater naar oppervlaktewater.
  • Het 'duurzaam bouwen' en het 'duurzaam inrichten en beheren van de openbare ruimte' staat bij de gemeente hoog in het vaandel, met name wat betreft het gebruik van (bouw)materialen. De handhaving op deze regels is een belangrijke voorwaarde voor het uiteindelijke succes. Bij vernieuwing van de beschoeiingen en bij nieuwbouw voor bouwmaterialen en straatmeubilair zullen zoveel mogelijk duurzame en, met uitzondering van de klassieke Leidse straatlantaarns met koperen kap, niet uitloogbare materialen gebruikt worden (dus geen koper, zink en lood). De gemeente heeft in 2004 het Regionale Dubo-pluspakket vastgesteld waarin onder andere de problematiek van 'uitlogen' aan de orde komt.
  • Bruggen en steigers worden gezien als overkluizingen die het wateroppervlak afdekken en de lichttoetreding belemmeren. Overkluizingen zijn daarom van invloed op de ecologische waterkwaliteit. De aanleg van overkluizingen en het creëren van ligplaatsen moeten voldoen aan het overkluizingenbeleid. Voor het aanbrengen van alle overkluizingen is een ontheffing van de keur noodzakelijk.
  • Ook zal op plaatsen waar dat mogelijk is beschoeiing vervangen worden door natuurlijke oevers. Hoewel de mogelijkheden in het stedelijke grachtenstelsel hiertoe beperkt zijn, wordt wel een natuurvriendelijke oeverinrichting nagestreefd ter verbetering van de algemene waterkwaliteit daar waar mogelijk. Een andere mogelijkheid is het inrichten van zogenaamde floatlands (drijvende natuurvriendelijke oevers), die ook zelfreinigend vermogen hebben en de ecologische potenties ten goede komen.

Taakverdeling waterschap - gemeente

Het grootste deel van de wateren in Leiden staan in open verbinding met elkaar en hebben een(boezem)peil van Normaal Amsterdams Peil (NAP) - 0.62 meter. Het beheer van de waterkwantiteit in de boezemwatergangen - ofwel het regelen van de waterhoeveelheden in de boezem(vakken) via aanvoer, doorvoer en afvoer - ligt bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. In haar zorg voor de waterhuishouding heeft het hoogheemraadschap van Rijnland daarnaast het waterkwaliteitsbeheer van alle watergangen en bestrijdt zij de verzilting van de oppervlaktewateren. Het hoogheemraadschap van Rijnland onderhoudt niet zelf alle boezemwatergangen. In het kader van de schouw worden alle boezemwatergangen, die bij de gemeente in eigendom en derhalve in onderhoud zijn, één maal per jaar schoongemaakt (het verwijderen uit de watergangen van plantengroei). Tot het onderhoud van de watergangen behoren ook de baggerwerkzaamheden en het verwijderen van drijvend vuil.

Samenwerking gemeente - waterschap

De gemeente en het hoogheemraadschap van Rijnland werken sinds lange tijd samen op het gebied van riool en waterbeheer. De laatste jaren is die coöperatie intenser en breder geworden getuige de samenwerking in het kader van het Waterplan Leiden.

In het kader van het Waterplan Leiden zal het beheer en onderhoud van water in Leiden in de toekomst overgedragen worden van de gemeente Leiden aan het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal de Watertoets gevolgd moeten worden, het proces waarbij de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken wordt bij de planvorming.

Watertoets

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

4.9.2 Onderzoeksresultaten

Plangebied

Water vormt een belangrijk onderdeel van onderhavig plangebied. Het plangebied wordt voor een groot deel omringd door water, namelijk het Rijn-Schiekanaal en de rivieren de Nieuwe Rijn en de Oude Rijn. De sterke begrenzingen van het water hebben als gevolg dat het plangebied een min of meer geïsoleerde ligging heeft in het oostelijk deel van de gemeente.

Het bestaande watersysteem is reeds uitgebreid beschreven in paragraaf 2.2.2. Volledigheidshalve wordt hiernaar verwezen.

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

Regionale Waterkeringen

Binnen het plangebied zijn enkele regionale waterkeringen gelegen. Deze zijn aangeduid op de Legger Regionale Waterkeringen van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Op navolgende kaart zijn deze aangeduid. Deze waterkeringen inclusief beschermingszone hebben in dit bestemmingsplan een passende dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00144-0101_0040.jpg"

Uitsnede uit leggerkaart met grebs plangebied als stippellijn aangegeven 

Omdat er planologisch geen nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen in dit bestemmingsplan behoeft het aspect water niet nader onderzocht te worden.

'Watertoets-regeling' uit vigerend bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan "Leiden-Oost", zoals vastgesteld in 2008, is in diverse artikelen (onder meer Woondoeleinden, Kantoren, Tuin, Groenvoorzieningen en Verblijfsgebied) een bepaling opgenomen die aan de vergroting van verharding met meer dan 10 m2, de verplichting verbindt om dit voor 15% te compenseren met open water. In dit bestemmingsplan is dit niet overgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan betreft een beheergericht bestemmingsplan. Bij ontwikkelingen zal een ruimtelijke procedure nodig zijn en in dit kader zal worden voldaan aan de verplichting om in het kader van de watertoets overleg te voeren met het waterschap. De voornoemde 'watertoets'-regeling in het vigerende bestemmingsplan is om die reden niet nodig en deze is daarom vervallen.

4.10 Wonen

4.10.1 Beleidskader
4.10.1.1 Regionale woonagenda Holland Rijnland

De Leidse woningbouwopgave is samen met de opgave van andere gemeenten in de regio Holland-Rijnland door het Dagelijks Bestuur Holland Rijnland vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland op 17 december 2014. De regionaal afgestemde opgaven in die woonagenda zijn gebaseerd op de meest actuele driejaarlijkse provinciale woningbehoefteraming (WBR2013)

In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' is een totale regionale woningbehoefte geraamd op circa 17.660 woningen tot 2019.

Voor de toetsing van bestemmingsplannen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat de provincie Zuid-Holland uit van de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland'.

Voor een beeld van de actuele regionale behoefte aan woningen moeten de 'harde plannen' - dat wil zeggen bouwplannen die sinds 2012 reeds gerealiseerd, in uitvoering of planologisch mogelijk gemaakt zijn worden afgetrokken. Een overzicht van deze plannen wordt jaarlijks geactualiseerd en door de provincie vastgesteld.

4.10.1.2 Nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door'

Op 14 februari 2013 heeft de gemeenteraad de nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door' vastgesteld. Deze nota vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.

De Stadsvisie Leiden, Stad van Ontdekkingen, de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025 "Leven in Leiden" en de ruimtelijke Structuurvisie Leiden 2025 vormen het kader voor deze nota Wonen. De nota Wonen vormt op haar beurt weer het kader voor nieuwe prestatieafspraken met de woningcorporaties en voor de plannen voor renovatie en nieuwbouw.

De Nota Wonen 2020 streeft een betere balans na tussen vraag en aanbod, gebaseerd op kwaliteit en betaalbaarheid, versterking en verduurzaming van de kwaliteit en voldoende aanbod voor hen die niet op de particuliere markt terecht kunnen.

Dat zijn de drie hoofdopgaven van het Leidse woonbeleid. Dit is nodig om:

  • het tekort aan (studenten) woningen in te lopen;
  • te zorgen voor een betere benutting van de sociale voorraad;
  • ruimte te bieden aan huishoudens met een middeninkomen;
  • de kwaliteit van de woningvoorraad en leefomgeving te verbeteren;
  • te anticiperen op voortschrijdende vergrijzing en extramuralisering van de zorg.

Het doel is dat Leiden ook in de toekomst een aantrekkelijke internationale kennisstad blijft met ruimte voor de daarbij bijhorende diversiteit aan inwoners en leefstijlen.

Gemêleerde bevolkingssamenstelling

Het is belangrijk om een gemêleerde bevolkingssamenstelling na te streven, bijvoorbeeld om voorzieningen in stand te houden. Meer én ook betere woningen dragen daaraan bij, omdat meer bewoners meer vraag doet ontstaan. Op dit moment zijn er kansen, vooral in kleinschalige ingrepen in de bestaande voorraad, via (kleinschalige) nieuwbouwprojecten, via functiemenging en via herbestemming van (langdurig) leegstaande panden (kantoren, scholen, winkels, ruimtes boven winkels, etc.).

Leefstijlen

In het woonbeleid wordt naast woonmilieus ook leefstijlen gehanteerd om bestaande buurten te typeren en om een zo goed mogelijke match te realiseren tussen de bestaande woningvoorraad en de verschillende leefstijlen. Bij dit vraagstuk is het van belang om te weten wat voor stad Leiden is en waarin de stad zich wil onderscheiden van de directe omgeving. In de 'Stadsvisie Leiden, stad van ontdekkingen' wordt gesteld dat Leiden een aantrekkelijke woonstad is en zal blijven. Daarbij wil de stad zich in de toekomst (nog) meer richten op kenniswerkers. In de nota wordt gesignaleerd dat zowel de 'rode', de 'blauwe', de 'gele' als de 'groene' leefstijl voorkomen. Rood staat voor bewoners die vrijheid en flexibiliteit belangrijke waarden vinden. Blauw staat voor ambitie en controle, geel voor betrokkenheid en harmonie en groen voor geborgenheid en zekerheid. De overheersende leefstijl is rood.

Herbruikbaarheid van gebouwen

Hergebruik van een gebouw door een andere functie, bijvoorbeeld door een woonfunctie, verlengt de levensduur. De drager moet veranderingen keer op keer mogelijk maken. Uit duurzaamheidsoverwegingen en vanuit de wens historisch erfgoed te behouden door deze een functie voor de toekomst te geven streeft de gemeente naar zoveel mogelijk hergebruik van bestaand vastgoed. Op dit moment is het vooral de leegstand bij kantoren die om aandacht vraagt. Een gemeentelijke kantoorloods kijkt naar de mogelijkheden voor herbestemming waarbij ook de functie wonen belangrijk is. Hergebruik vastgoed is een aantrekkelijke strategie. Probleem is dat dit vaak van de eigenaar een aanzienlijke afwaardering van het vastgoed vraagt.

Studenten, jongeren en andere groepen

In de nota Wonen wordt aandacht besteed aan studentenhuisvesting. In de nota staat dat tot 2020 circa 2.300 extra studenten in Leiden woonruimte zoeken, bovenop de circa 1.800 studentenwoningen die op de campus de Leidse Schans worden voorzien. Tevens wordt gesignaleerd dat de vraag naar zelfstandige huisvesting groter is dan die naar onzelfstandige woonruimte. Tevens meldt de nota dat deze conclusies over de behoefte aan studentenhuisvesting met enige voorzichtigheid moeten worden gehanteerd. Gewezen wordt op de invloed van bezuinigingen op het onderwijs, die kunnen leiden tot een afname van het aantal studenten dat buitenshuis wil wonen en op de kortere studietijd. De laatste ontwikkelingen rond studentenhuisvesting komen overeen met dit voorbehoud in de nota.

In een brief van het college aan de gemeenteraad (d.d. 16 december 2014, Z/14/126753) worden deze gemeld. De gemeente wil zich de komende jaren in Leiden focussen op:

  • Voltooiing van campus Leidse Schans,
  • Voltooiing van lopende projecten van DUWO,
  • Nieuwe starterswoningen en middeldure huurwoningen, om afgestudeerden te houden.

Dit neemt niet weg dat relatief kleine nieuwe projecten, die geen marktverstoring (tot overaanbod zullen leiden) positief door de gemeente zullen worden benaderd. Een rol daarin speelt dat er naast studenten ook andere woningzoekenden op de woningmarkt zijn, die op zoek zijn naar kleine, betaalbare studio's. Denk bijvoorbeeld aan werkende jongeren, starters, kenniswerkers, short stay, arbeidsmigranten, samenwonenden met plotselinge relatiebreuk, verblijfsgerechtigden enzovoorts.

Zoveel mogelijk thuis

Uit het onderzoek onder mensen met een beperking blijkt dat de trend van de afgelopen jaren dat mensen met beperkingen zoveel en zo lang mogelijk zelfstandig wonen zich door zet. Hier wordt ook sterk op gestuurd vanuit het Rijk (extramuralisering). Het Rijksbeleid is erop gericht dat mensen met een beperking steeds minder snel in aanmerking komen voor langdurig verblijf in een intramurale voorziening (bijvoorbeeld een verpleeghuis, een GGZ-instelling of gezinsvervangend tehuis). Steeds vaker wordt er verwacht dat er thuis voorzien kan worden in de zorgvraag.

Dat geldt voor alle mensen met beperkingen, oud en jong, en voor mensen met lichamelijke en voor mensen met verstandelijke of psychiatrische beperkingen.

Scheiding wonen en zorg

Naast het strenger omgaan met het afgeven van indicaties voor langdurig verblijf in een instelling wil het Rijk de kosten van de langdurige zorg (gefinancierd via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) ook beheersbaar houden door de scheiding van wonen en zorg. Het scheiden van wonen en zorg houdt in dat bewoners van een intramurale instelling (verzorgings- , verpleeghuis, GGZ-instelling, gezinsvervangend tehuis, etc.) huur moeten betalen. Een ander gevolg van het beleid van langer thuis blijven wonen is dat de druk op de reguliere woningvoorraad toeneemt. Daarnaast leidt het scheiden van wonen en zorg bij mensen met fysieke beperkingen tot een grotere vraag naar woningaanpassingen. Woningaanpassingen zijn onderdeel van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn.

Stimuleren doorstroming

Uit financieel en volkshuisvestelijk oogpunt is het wenselijk de doorstroming van senioren uit eengezinswoningen naar levensloopgeschikte appartementen te stimuleren. Deze wens staat haaks op de realiteit dat de verhuisgeneigdheid met het stijgen der jaren sterk afneemt. Daarbij komt dat de voordelen van een verandering van leefomgeving in de vorm van een meer op de zorgbehoefte ingericht huis op hoge leeftijd vaak niet opwegen tegen de nadelen.

Voldoende levensloopgeschikte appartementen

Hoewel er volgens onderzoek in theorie voldoende aanpasbare appartementen die zeer dicht bij winkels en ontmoetingsplekken liggen zijn, is dit de facto niet het geval omdat de aangeboden kwaliteit in een aantal gevallen tekortschiet. Naast het stimuleren van kwaliteitsverbetering dient daarom in principe elk nieuw gebouwd appartement levensloopgeschikt te zijn.

Toegankelijke woonomgeving

Met de toenemende vergrijzing wordt de groep mensen met (fysieke) beperkingen groter. Het belang van een goed toegankelijke woonomgeving neemt daarmee toe. Denk hierbij aan beperkte niveauverschillen, geleidelijk toenemende, in plaats van steile, hellingen bij bruggen, tunnels en overkluizingen, voldoende rustpunten, etc. Bij alle ontwerpen voor gemeentelijke projecten is toegankelijkheid voor minder validen een belangrijk uitgangspunt en bij strijdigheid van belangen, een bestuurlijk afwegingspunt. Ook is het van belang dat winkels en een pinautomaat in de buurt zijn.

4.10.2 Onderzoeksresultaten

Onderhavig bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkelingen. In de Nota Wonen is een kansenkaart opgenomen. De buurt Meerburg is opgenomen als gebied om nader te onderzoeken op mogelijkheden voor verruiming van de woningvoorraad. Op dit moment zijn hier nog geen concrete plannen voor. In dit bestemmingsplan is de bestaande situatie vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Bedrijf (artikel 3)

Deze bestemming is toegewezen aan de bestaande bedrijven. Bebouwing is toegestaan binnen de bouwvlakken volgens de op de verbeelding opgenomen bouwregels. In deze regeling is gebruik gemaakt van de zoneringmethodiek conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009), om de potentiële milieubelasting van bedrijven naar hun omgeving binnen aanvaardbare normen te houden.

Met name bedrijven in de categorie 1 en 2 zijn toegestaan, zoals die voorkomen in de bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Dit zijn de zgn. lichte(re) bedrijven, die voor wat betreft mogelijke geluidproductie, verkeersaantrekkende werking, gevaar, stof e.d. in de nabijheid van woningen kunnen worden geplaatst. Op een wat grotere afstand van de woningen zijn bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 toegestaan. Bestaande bedrijven die niet passen binnen deze zonering zijn middels een specifieke functieaanduiding positief bestemd (maatwerkbestemming).

Conform het vigerende bestemmingsplan is detailhandel in auto’s, motorfietsen, caravans, landbouwwerktuigen, machines, grove bouwmaterialen, keukens en badkamers en andere naar de aard daarmee gelijk te stellen volumineuze of grootschalige goederen toegestaan.

Wonen is op enkele plekken toegestaan en hier specifiek aangeduid.

Voor het de locatie Het Kaasmerk geldt dat hier de afwijkingsregeling naar kantoren vanuit het vigerende bestemmingsplan is overgenomen.

Gemengd (artikel 4)

De bestemming 'Gemengd' is neergelegd op het winkelcentrum aan de Maastraat / Zaanstraat, die ook in het vigerende bestemmingsplan een gemengde bestemming had. Wonen is toegestaan in het hogere deel van het bouwcomplex. met dien verstande dat wonen uitsluitend op de verdiepingen toegestaan is. Voor het overige zijn detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven (milieucategorieën 1 en 2), kantoren en dienstverlening toegestaan.

Het gehele bestemmingsvlak is opgenomen binnen het bouwvlak, er geldt deels een maximale bouwhoogte van 3,5 m en deels van 12 m.

Groen (artikel 5)

De bestemming 'Groen' is voorbehouden aan structureel en openbaar groen. Het gaat hierbij om groen en groenstructuren die van belang zijn voor de stedenbouwkundige opzet van het plangebied. Gronden met de bestemming Groen zijn bedoeld voor het in stand houden van bestaande groenvoorzieningen en om nieuw geplande groenvoorzieningen mogelijk te maken.

Binnen de bestemming groen is ruimte voor groen, water, waterpartijen, oeververbindingen zoals bruggen, wandelpaden en fietspaden. Autowegen en parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Groen'.

Ter plaatse van een specifieke bouwaanduiding geldt dat binnen de bestemming Groen balkons toegestaan zijn lager dan vanaf de tweede bouwlaag. Dit betreft een bestaande situatie (Résidence Rijn-State).

Horeca (artikel 6)

Deze bestemming geldt voor een bestaande horeca-vestiging die ook in het geldende bestemmingsplan deze bestemming heeft. Toegestaan zijn horecacategorieën tot en met 3**.

 

Kantoor (artikel 7)

Deze bestemming geldt voor de bestaande kantoren die ook in het geldende bestemmingsplan deze bestemming hebben. Ter plaatse van een specifieke aanduiding zijn tevens woningen toegestaan.

De bouwvlakken en bouwmogelijkheden zijn overgenomen vanuit het geldende bestemmingsplan.

Maatschappelijk (artikel 8)

Deze bestemming is gelegd op de bestaande maatschappelijke voorzieningen in het plangebied. Het betreft het zorgcentrum Roomburgh, het bestaande kinderdagverblijf en het gebouw van de wijkvereniging.

Ter plekke zijn toegestaan maatschappelijke voorzieningen en bedrijfswoningen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals ondersteunende horeca in horecacategorie I en II en ondersteunende detailhandel.

Recreatie - Jachthaven (artikel 9)

Deze bestemming is van toepassing op de bestaande jachthaven binnen het Waardeiland. Ter plaatse zijn recreatieve watersportdoeleinden in de vorm van een jachthaven toegestaan alsmede wonen in de vorm van maximaal één bedrijfswoning ter plaatse van de specifieke aanduiding, met de daarbij behorende voorzieningen. De voorzieningen voor het afmeren van recreatievaartuigen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger'.

Voor de uitbreiding van aanlegsteigers is een afwijkingsregeling overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.

Tuin (artikel 10)

Deze bestemming is van toepassing op hoofdzakelijk de tuinen van de woningen op het Waardeiland alsmede enkele tuinen in de rest van het plangebied. In alle gevallen geldt dat de tuinen die in deze bestemming vallen specifieke landschappelijke en natuurlijke waarden hebben. Het behoud van deze waarden geldt daarom nadrukkelijk als doeleinden. Naast tuinen zijn daarbij behorende voorzieningen, zoals in- en uitritten en groenvoorzieningen toegestaan.

Waardeiland: parkeren in voortuin

Op het Waardeiland komt zeer veelvuldig het gebruik van de voortuinen voor parkeren voor. Dit is in veel gevallen onderdeel van de oorspronkelijke bouw. Om die reden is een regeling opgenomen die regelt dat op het Waardeiland aan de voorzijde van de woningen parkeervoorzieningen toegestaan zijn.

Verkeer (artikel 11)

Binnen het bestemmingsplan is de bestemming 'Verkeer' voorbehouden aan verkeers- en verblijfsgebieden waar (ook) ruimte is voor de auto. Alle straten die (ook) geschikt zijn voor de auto hebben deze bestemming gekregen. Daarnaast vallen binnen deze bestemming ook voetpaden, fietspaden, groenvoorzieningen, water(partijen) en verblijfsvoorzieningen.

Tunnels zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding.

Deze bestemming biedt geen ruimte voor bebouwing, met uitzondering van nutsvoorzieningen en parkeergarages. Slechts binnen de bestemming passende bouwwerken zijn toegestaan. Denk aan bruggen, straatmeubilair, kunstwerken, etc.

Water (artikel 12)

De bestemming 'Water' is voorbehouden voor water(partijen) die van belang zijn voor de waterhuishouding en de stedenbouwkundige structuur. Wonen in woonschepen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen voor de woonschepenligplaatsen.

Binnen de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen. Vlonders en steigers zijn alleen toegestaan bij de aanduidingen voor woonschepenligplaatsen.

Ter plaatse van een specifieke aanduiding zijn balkons toegestaan ten behoeve van het aangrenzende gebouwen.

Er is tevens in deze bestemming een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden in de water(partijen) opgenomen.

Wonen (artikel 13)

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen en voor aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten met de daarbij behorende voorzieningen, zoals voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, tuinen en verhardingen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen het plangebied bevinden zich op sommige locaties detailhandelvestigingen binnen de woonbestemming. Deze zijn positief bestemd middels een functieaanduiding 'detailhandel'. Ook een bestaand bedrijf (elektrotechniek) binnen de woonbestemming is specifiek aangeduid.

Binnen de woonbestemming komen eveneens garageboxen voor. Deze zijn aangeduid middels de aanduiding 'garagebox' en deze zijn uitsluitend bestemd voor garageboxen ten behoeve van stalling en opslag. In de bouwregels is een specifieke bouwregeling voor de garageboxen opgenomen. De maximale bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding.

De beeldbepalende panden binnen deze bestemming zijn aangeduid als 'karakteristiek'. In dit kader is een nadere eisen-regeling opgenomen. Voor het overige worden de karakteristieke panden beschermd middels de algemene bepaling in de algemene bouwregels.

Gestapelde woningen zijn aangeduid op de verbeelding en uitsluitend hier toegestaan. Een bestaande onderdoorgang is eveneens aangeduid op de verbeelding.

De volgende dubbelbestemmingen zijn van toepassing (in artikel 14 t/m 19):

Waarde - Archeologie 1, 3, 6, 8 en 9 (artikel 14, 15, 16, 17 en 18)

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' (1, 3, 6, 8 en 9) zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de regels omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.

Door het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan een bepaalde maatvoering en groter zijn dan een bepaalde oppervlakte, afhankelijk in welke beschermingscategorie 3, 6, 8 of 9 de werkzaamheden worden uitgevoerd. Deze oppervlaktes bedragen respectievelijk 30 m2, 500 m2, 100 m2 en 0 m2.

De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.

Het bevoegd gezag kan deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.

De regeling inzake Waarde - Archeologie 1 wijkt overigens iets af, aangezien deze toeziet op een bestaand en bekend archeologisch monument.

Waterstaat - Waterkering (artikel 19)

De gronden die een functie vervullen bij de waterkering hebben de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering' gekregen, naast de enkelbestemming die is toegekend ingevolge het feitelijk gebruik ervan. Wanneer ten behoeve van de enkelbestemming bouwen is toegestaan, zal getoetst moeten worden of er uit een oogpunt van waterkeringsbelangen bezwaren tegen dit bouwen bestaan. De beheerder van de betreffende gronden dient hiertoe advies te worden gevraagd.

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Anti-dubbeltelregel (artikel 20)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (artikel 21)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden. Ook bevatten deze regels een bepaling in geval van herbouw op dezelfde locatie.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

In de algemene bouwregels zijn ten slotte bepalingen opgenomen die toezien op de bescherming van de karakteristieke bebouwing.

Algemene gebruiksregels (artikel 22)

In de algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te waarborgen dat er voldoende ruimte is voor parkeren en laden en lossen. De regeling luidt dat een gebruik op grond van de regels in hoofdstuk 2 (oprichting van een bouwwerk, verandering van functie of uitbreiding van bestaand gebruik) slechts toegestaan is als voorzien wordt in voldoende ruimte voor parkeergelegenheid en laden en lossen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Tevens is een afwijkingsbepaling hierover opgenomen.

Algemene aanduidingsregels (artikel 23)

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ter vrijwaring van de provinciale vaarweg.

Algemene afwijkingsregels (artikel 24)

Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. Het betreft hier bijvoorbeeld het afwijken van de maatvoering, overschrijding van bouwgrenzen en ondergeschikte dakopbouwen.

Overige regels (artikel 25)

De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 26)

Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregel (artikel 27)

In de slotregel worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisering van een verouderd bestemmingsplan, waarbij het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd. Met betrekking tot de realisatie van het plan heeft dit geen financiële consequenties voor de gemeente Leiden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. In onderhavig bestemmingsplan zijn echter geen (nieuwe) ontwikkelingen opgenomen.

6.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Gedurende de inspraaktermijn op het voorontwerp bestemmingsplan worden deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. Eventuele reacties zullen worden meegenomen in het ontwerp bestemmingsplan.

6.2.3 Inspraak

In Leiden is de Inspraakverordening van kracht. Op grond van die verordening moet voor ruimtelijke plannen een inspraakprocedure worden gevolgd. Onderdeel daarvan is een terinzagelegging met de mogelijkheid om gedurende zes weken inspraakreacties aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.

Ingediende inspraakreacties worden betrokken bij de verdere besluitvorming van dit bestemmingsplan. Eventuele reacties die voor overname in aanmerking komen zullen worden meegenomen in het ontwerp bestemmingsplan.

De beantwoording van de inspraakreacties vindt plaats in een inspraaknota. Deze inspraaknota zal door burgemeester en wethouders worden vastgesteld.

6.2.4 Zienswijzen

Na de inspraaktermijn wordt het voorontwerp bestemmingsplan verwerkt tot een ontwerp bestemmingsplan. Daarin worden de inspraakreacties, waar nodig, meegenomen.

Dit ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een termijn van opnieuw zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.

Ingediende zienswijzen zullen worden betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.