direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimte voor Ruimte Herenweg 213, Gerleeweg 5 en Menakkerweg 4
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locaties Herenweg 213 en Gerleeweg 5 zijn twee bollenteeltbedrijven gevestigd. Op de locatie Menakkerweg 4 is een handels- en exportbedrijf gevestigd. Omdat de bedrijfsactiviteiten op de 3 locaties zijn beëindigd, wensen initiatiefnemers gebruik te maken van de Ruimte voor Ruimte-regeling. In ruil voor de sloop van de bedrijfsbebouwing op de 3 locaties is het gewenst om naast de Menakkerweg 4 een nieuwe (compensatie)burgerwoning te realiseren. Tevens worden de bestaande (voormalige) bedrijfswoningen op de 3 percelen omgezet naar burgerwoning.

De gemeente Noordwijk heeft bij brief van 20 augustus 2012 aangegeven positief tegenover het verzoek te staan en heeft medewerking toegezegd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat de locaties Herenweg 213, Gerleeweg 5 en Menakkerweg 4 te Noordwijk. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk is ook de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de Ruimte voor Ruimte-regeling beschreven. In hoofdstuk 4 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale milieuaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en toekomstige ontwikkeling

2.1 De omgeving

In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van de 3 locaties beschreven. Hierbij wordt kort ingegaan op de landschappelijke invloed van de beschreven ontwikkeling.

2.2 Bestaande situatie

Herenweg 213

Op de locatie Herenweg 213 was een agrarisch bollenteeltbedrijf aanwezig. Het complex is feitelijk niet meer als zodanig in gebruik. Het complex is gesitueerd binnen de bebouwingsconcentratie grenzend aan de Herenweg en is daarom prominent zichtbaar vanaf de Herenweg. Het complex bestaat uit (rol)kassen, een kleine schuur en een bedrijfswoning. Om verpaupering van de kassen en aantasting van het landschap te voorkomen, is ervoor gekozen om 850 m² aan kassen, 225 m2 aan schuren te slopen en in te zetten voor toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling. Tevens wordt 400 m2 tunnelkassen gesloopt. De bestaande tunnelkassen aan de noordoostzijde van het perceel kunnen niet ingezet worden voor de Ruimte-voor-Ruimte regeling maar zijn wel meegewogen bij de afweging. De bestaande rolkassen worden niet gesloopt. In figuur 2.1 is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01_0003.png"

Figuur 2.1 bestaande situatie Herenweg 213

Gerleeweg 5

Op de locatie Gerleeweg 5 was een agrarisch bollenteeltbedrijf aanwezig. Het complex is feitelijk niet meer als zodanig in gebruik. Het complex is gesitueerd binnen de bebouwingslint grenzend aan de Gerleeweg en is daarom zichtbaar vanaf de Gerleeweg. Het complex bestaat uit twee kassen (waarvan 1 kas gedeeltelijk in aangemerkt dient te worden als bedrijfsgebouw) en een bedrijfswoning. Om verpaupering van de bebouwing en aantasting van het landschap te voorkomen, is ervoor gekozen de 1.000 m² aan kassen en 211 m2 aan bedrijfsruimte te slopen en in te zetten voor toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling. In figuur 2.2 is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01_0005.png"

Figuur 2.2 bestaande situatie Gerleeweg 5

Menakkerweg 4

Op de locatie Menakkerweg was een agrarisch handels- en exportbedrijf aanwezig. Het complex is feitelijk niet meer als zodanig in gebruik. Het complex is gesitueerd binnen de bebouwingslint grenzend aan de Menakkerweg en is daarom zichtbaar vanaf de Menakkerweg. Het complex bestaat uit een kas, een schuur en een bedrijfswoning. Er is gekozen om de kas van 1.100 m2 en de schuur van 100 m² te slopen en in te zetten voor toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling. In figuur 2.3 is de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01_0006.png"

Figuur 2.3 bestaande situatie Menakkerweg 4

2.3 Visie op gewenste ontwikkeling

Het plan voorziet in de sloop van meerdere kassen en bedrijfsgebouwen op 3 verschillende locaties, namelijk de locaties Herenweg 213, Gerleeweg 5 en Menakkerweg 4. In ruil voor deze sloop wordt er, in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling, 1 nieuwe woning gebouwd. Deze woning wordt op de locatie Menakkerweg 4 gerealiseerd. Concreet vinden er op de 3 verschillende locaties de volgende wijzigingen plaatst:

Herenweg 213

Op de locatie Herenweg 213 wordt 850 m² aan kassen, 225 m2 aan bedrijfsgebouwen en 400 m2 aan tunnelkassen gesaneerd. Op het perceel wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. De bedrijfswoning en bijgebouwen bij de bedrijfswoning blijven behouden en krijgen een woonbestemming. Op de locatie van de boogkassen wordt ruimte geboden voor een nieuw bijgebouw mits passend binnen de bouwregels voor de bestemming Wonen. De overige gronden blijven bestemd voor agrarische doeleinden gericht op de bollenteelt. Op deze gronden zijn verder geen bouwmogelijkheden.

Door de afname van de oppervlakte bebouwing neemt het open landschap in kwaliteit toe. Het feit dat de kassen vanaf de Herenweg zichtbaar zijn in het landschap en door de sloop worden opgeruimd vormt nog een extra ruimtelijke meerwaarde.

Gerleeweg 5

Op de locatie Gerleeweg 5 wordt 1.000 m² aan kassen en 211 m2 aan bedrijfsgebouwen gesaneerd. Op het perceel wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. De bedrijfswoning en een gedeelte van de bedrijfsgebouwen blijven behouden en krijgen een woonbestemming. De bedrijfsgebouwen worden ingezet als bijgebouwen bij de woning. Het oppervlakte te behouden bedrijfsgebouwen groter is dan conform de bouwregels zoals opgenomen binnen de bestemming Wonen is toegestaan. Om dit juridisch planologisch te regelen is een omgevingsvergunning aangevraagd en verleend. Op het perceel Gerleeweg 5 wordt derhalve 105 m2 aan bijgebouwen toegestaan (75 m2 via het bestemmingsplan en 30 m2 vergunningsvrij).

De overige gronden blijven bestemd voor agrarische doeleinden gericht op de bollenteelt. Op deze gronden zijn verder geen bouwmogelijkheden.

Door de afname van de oppervlakte bebouwing neemt het open landschap in kwaliteit toe. Ondanks dat de Gerleeweg geen doorgaande weg betreft, zorgt deze ontwikkeling, in relatie tot de overige ontwikkelingen aan de Gerleeweg (bijvoorbeeld de Ruimte- voor Ruimte ontwikkeling aan de Gerleeweg 11) voor een plaatselijke kwaliteitsverbetering door de afname aan kassen en bebouwing. Daarnaast past de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen in het Greenportbeleid (ISG) om zoveel mogelijk de openheid te herstellen in onder andere de Vinkeveldpolder.

Menakkerweg 4

Op de locatie Menakkerweg 4 wordt 1.100 m2 aan kassen en de schuur van 100 m² gesaneerd. De bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen blijven behouden en krijgen een woonbestemming. Op basis van de Ruimte-voor-Ruimte regeling wordt op deze locatie één nieuwe woning gebouwd. Deze woning wordt gerealiseerd ter plaatse van de bestaande kas. Voor deze locatie is gekozen omdat de woning op deze locatie landschappelijk en stedenbouwkundig goed inpasbaar is.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

Het wijzigingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

De beoogde ontwikkeling valt niet onder één van de nationale belangen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2010)

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Greenport Bollenstreek

Het plangebied is in de Structuurvisie onderdeel van Greenport Bollenstreek. Voor de Greenport Bollenstreek is het beleid gericht op behoud en versterking van het bollencomplex met een duurzame, ruimtelijke kwaliteit. Dit bollencomplex (teelt en handel) is niet alleen van groot economisch belang, het is ook de drager van de landschappelijke, recreatieve en toeristische functies. Binnen de Greenport ligt de toeristische trekker De Keukenhof en de Bollenstreek zelf geldt als topgebied cultureel erfgoed. Op de functiekaart is deze Greenport aangeduid als: agrarisch landschap-bollenteelt.

Om de Greenport te laten functioneren is behoud van het bollenteeltareaal van belang. Om dit behoud te kunnen combineren met andere belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen, zoals beschreven in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek, is door de regio een regeling uitgewerkt. Voor de ontwikkeling, zoals in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betekent dit dat de oppervlakte bollenareaal die verdwijnt ten behoeve van de nieuwe bebouwing gecompenseerd dient te worden.

Kwaliteitskaart

Op de kwaliteitskaart 2020 behorend bij de Structuurvisie van de provincie Zuid-Holland is een 17-tal kenmerkende landschapstypen aangegeven. Op de kwaliteitskaart ligt het plangebied in het 'Bollenlandschap in de binnenduinrand', die onderdeel uitmaakt van de overkoepelende eenheid Kustlandschap.

Als kenmerkend voor het bollenlandschap in de binnenduinrand wordt de afwisseling van bollenvelden, verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten genoemd. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap staan onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Voor het plangebied geldt dat de openheid en afwisseling nog aanwezig is. Op de percelen Herenweg 213 en Gerleeweg 5 verbeterd de situatie doordat enkel bebouwing gesaneerd wordt en geen nieuwbouw gerealiseerd wordt. De nieuwe woning wordt zodanig gepositioneerd dat deze tussen de bestaande bebouwing komt te liggen waardoor de openheid niet wordt aangetast.

In de Structuurvisie is de volgende ambitie voor het Bollenlandschap in de binnenduinrand opgenomen:

  • 1. nieuwe ontwikkelingen worden geplaatst in het ruimtelijk perspectief van de Duin- en Bollenstreek als geheel. Dit betekent dat een dergelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek ligt in deze structuur en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur;
  • 2. in stand houden van de nog gave strandvlakten als contrast met de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen;
  • 3. verbeteren van de beleefbaarheid en de aantrekkelijkheid van het unieke ontginningslandschap (bollenteelt);
  • 4. het behouden en versterken van het zicht op de bollenvelden en het contrast tussen de open vlakten en de bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting).

Met betrekking tot het bovenstaande, kan over de ontwikkelingen aan de Herenweg 213, Gerleeweg 5 en de Menakkerweg 4 geconcludeerd worden dat de ontwikkeling past binnen de gestelde voorwaarden. Door de ontwikkeling wordt overtollige bebouwing gesaneerd. Daarnaast is bij de ontwikkeling van de nieuwe burgerwoning rekening gehouden met de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing.

3.3.2 Verordening Ruimte 2010 en actualisering 2012 (2013)

In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor wat betreft het buitengebied geldt dat de vestiging van stedelijke functies, zoals woningen, bedrijven en kantoren beleidsmatig wordt beperkt. Voor de beoogde ontwikkeling is de in artikel 2.2 onder a opgenomen Ruimte voor Ruimte-regeling van belang.

Ruimte voor Ruimte

De sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
  • b. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² gebouwen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha bomen sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • c. de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • d. de gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
  • e. de kassen zijn gelegen buiten de gebieden voor glastuinbouw (met uitzondering van de transformatiegebieden) zoals aangeduid op kaart 2; én
  • f. de te saneren sierteeltpercelen zijn gelegen buiten de boom- en sierteeltgebieden, zoals aangeduid op kaart 2.

Toetsing

  • a. De ruimtelijke kwaliteit op de locatie Herenweg 213 en Gerleeweg 5 wordt significant verbeterd, aangezien hier nagenoeg alle bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd en er geen nieuwe bebouwing gerealiseerd wordt. Het saneren van de kassen en bedrijfsgebouwen is een goed begin voor het herstel van de openheid van het landschap ter plekke en een afname van steen en glas. Tevens neemt de oppervlakte van het bollenareaal door deze ontwikkeling toe. De nieuwe burgerwoning wordt ter plaatse van de huidige kas aan de Menakkerweg 4 gerealiseerd. Op deze locatie is landschappelijk gezien de minste winst te behalen en de woning is stedenbouwkundig goed inpasbaar.
  • b. In totaal wordt op de 3 locaties 3.300 m2 aan kassen, 539 m² aan bedrijfsgebouwen en 2 rolkassen gesaneerd. Omgerekend naar sloopvolume voor kassen (in de verhouding 1:5 voor sloop bedrijfsgebouwen, versus de sloop voorkassen) betekent dit een oppervlakte van +/- 6.000 m2. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorwaarde om minimaal 5.000 m2 te saneren.
  • c. Ter plaatse van de Menakkerweg 4 wordt een woning, een milieugevoelige functie, mogelijk gemaakt. Ten noordwesten van de locatie is een bedrijfswoning gevestigd behorende bij het bedrijf aan de Herenweg 102. Ter plaatse wordt uitsluitend gewoond en vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats. Deze bedrijfswoning is dan ook niet van invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning. De overige direct omliggende bedrijfsgebouwen worden, zoals hierboven reeds aangegeven, gesloopt. Ook deze bedrijfsactiviteiten zijn dan ook niet van invloed op het woon- en leefklimaat. Aan de Herenweg 201 is daarnaast nog een bollenteeltbedrijf gevestigd. Op basis van de VNG-uitgave geldt voor bedrijfsgebouwen voor akkerbouw een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m tot gemengd gebied in verband met het aspect geluid. Door het overwegend agrarische karakter van het gebied en de menging van de functies wonen, bedrijvigheid en horeca is het gebied te categoriseren als gemengd gebied. Aan de richtafstand van 10 m tussen het plangebied en de bedrijfslocatie wordt voldaan. Ter plaatse van de beoogde woning aan de Menakkerweg zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • d. De gebouwen zijn opgericht vóór 2007.
  • e. De kassen zijn gelegen buiten het gebied voor glastuinbouw zoals aangegeven op kaart 2 behorende bij de verordening.
  • f. Er worden geen sierteeltpercelen gesaneerd.

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van de provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling.

Bollencompensatie

In artikel 3 lid 7 is een bepaling over bollencompensatie opgenomen. Voor gronden gelegen binnen het bollenteeltgebied, zoals aangegeven op kaart 2, die nieuwe bebouwing en of functies toestaan anders dan bollenteeltbedrijven en die ten koste gaan van het areaal bollengrond, erin voorzien dat bollengrond gecompenseerd wordt. Per saldo wordt door de sloop van kassen en bedrijfsgebouwen op de drie betrokken locaties, bollengrond toegevoegd aan het bollenareaal. Bollencompensatie is derhalve niet aan de orde.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (2009)

De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 heeft vastgesteld. De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (met uitzondering van het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.

De Duin- en Bollenstreek is de greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de Greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken en toerisme sterk met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen.

Het doel

Met de vaststelling van het ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig:

  • het vastleggen van een ruimtelijk ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • het wettelijk verankeren van dit zelfbindend ontwikkelingskader voor de Greenportgemeenten;
  • het bieden van een juridisch-planologische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De ambities

De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (uitgezonderd het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:

  • economische herstructurering in combinatie met landschapsverbetering;
  • het tegengaan van verdergaande verrommeling;
  • het uitvoeren van de woningbouwopgave zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is overeengekomen;
  • het duurzaam handhaven van het areaal 1e klas bollengrond;
  • het geven van prioriteit aan de primaire Greenportfuncties (bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme) boven niet primaire Greenportfuncties (overige landbouw, veeteelt).

De uitwerking

Als uitwerking op de ISG hebben de 6 Greenportgemeenten, na vaststelling van de ISG, een Kadernota en modelregels opgesteld. Met het opstellen van de Kadernota en modelregels streven de 6 gemeenten naar een zoveel mogelijk uniforme uitwerking van de ISG en vergelijkbare bestemmingsplannen. Bij het opstellen van dit postzegelbestemmingsplan worden de Kadernota en de modelregels daarom als uitgangspunt voor de bestemmingsregeling gehanteerd.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030

De Ruimtelijke Structuurvisie van de gemeente Noordwijk is een integrale ruimtelijke visie op de bebouwde en onbebouwde omgeving van Noordwijk. Dit stuk heeft als taak om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren uit te zetten. Hoe deze hoofdlijnen verder uitgewerkt worden is maatwerk.

Eén van de doelen van de gemeente is om het bollencomplex en het landschap in het kader van de Greenport Noordwijk te versterken om zo een sterke internationale posi-tie van de Duin- en Bollenstreek te bereiken als het gaat om bloemen, planten en bovenal bollen. Hierbij wil de gemeente ook een aanzienlijke kwaliteitsslag bewerkstelligen.

De gemeente heeft in haar structuurvisie geen Ruimte-voor-Ruimte regeling opgenomen. Hiervoor verwijst de gemeente naar hetgeen beschreven is in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Bollenstreek. Het plan voldoet aan dit beleid.

3.5.2 Bestemmingsplan Landelijk Gebied (1998)

In het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied hebben de locaties Herenweg 213 en Gerleeweg 5 de bestemming 'Agrarisch gebied'. De locatie Menakkerweg 4 heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch aanverwante bedrijven - exportbedrijf'.

Op basis van de bestemmingsomschrijving en de bijbehorende bouwregels is de functiewijziging naar Wonen en de realisatie van een Ruimte voor Ruimte-woning niet zonder meer mogelijk.

3.6 Conclusie

De ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het plan wel past binnen het gestelde in het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling derhalve niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.

4.2 Verkeer en infrastructuur

Verkeersstructuur

Het plangebied Menakkerweg 4 wordt ontsloten vanaf de Menakkerweg. Deze weg geeft verbinding met de Herenweg, de ontsluitingsweg tussen de N451 en de N206. De Menakkerweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h.

Het langzaam verkeer wordt conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig gemengd afgewikkeld. Langs de Herenweg is een vrijliggend fietspad gelegen. In de directe nabijheid van het plangebied liggen langs de Herenweg bushaltes. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen van Leiden, Den Haag, Noordwijk, Nieuw Vennep en Noordwijkerhout.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De bouw van 1 nieuwe woning aan de Menakkerweg heeft een zeer geringe verkeersgeneratie (6 mvt/etmaal). Op de locaties Herenweg 213 en Gerleeweg 5 zal, gezien de functiewijziging van agrarisch naar Wonen, het aantal verkeersbewegingen afnemen. De ontwikkeling zal dan ook niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte van de woning te voorzien.

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is goed te noemen. De bouw van 1 nieuwe woning aan de Menakkerweg zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de realisatie dan ook niet in de weg.

4.3 Bodem

Beleid en normstelling

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Eventueel aanwezige bodemverontreiniging kan grote invloed hebben op de keuze van een bepaalde functie en/of uitvoerbaarheid van een plan. Voor de functie wonen, gelden bijvoorbeeld andere normen dan voor de functie bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een plan kan het nodig zijn dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit kan een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 zijn.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt met behulp van een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Woningwet/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op grond van artikel 8 van de Woningwet en artikel 2.4 uit de “Regeling omgevingsrecht” moet bij het realiseren van een bouwwerk waar voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen aanwezig zijn, inzichtelijk worden gemaakt dat er niet wordt gebouwd op verontreinigde bodem. Zodoende moet formeel een bodemonderzoek zijn uitgevoerd waaruit blijkt dat de ondergrond geschikt is voor het beoogde gebruik. Dit onderzoek dient te worden bijgevoegd bij een aanvraag omgevingsvergunning bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet

bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en is een saneringscriterium bepaald (wanneer moet er bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties gesaneerd worden”).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit

het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) moet bij het beëindigen van bedrijfsbestemmingen veelal een zogenaamde eindsituatie worden vastgelegd.

Lokaal bodembeleid

De regels voor grondverzet volgen uit het Bbk. In de gemeente Noordwijk is het generieke beleid van kracht. De gemeente heeft geen bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Dit betekent dat toe te passen grond moet voldoen aan de achtergrond-waarde, zoals gesteld in het Besluit bodemkwaliteit.

Onderzoek 

Het bestemmingsplan maakt mogelijk dat ter plaatse van Menakkerweg 4 de bestemming wordt gewijzigd van agrarisch naar wonen. Voor Herenweg 213 en Gerleeweg 5 blijft de bestemming agrarisch ook al worden de opstallen gesloopt. Wanneer er binnen een gebied geen ontwikkelingen zijn gepland, hoeft de bodem alleen gesaneerd te worden indien sprake is van een risicovolle bodemverontreiniging; een zogenaamde “spoedlocatie”. De Omgevings-dienst West-Holland is in samenwerking met de Provincie Zuid-Holland al enkele jaren bezig om deze locaties in kaart te brengen. Locaties waar sprake is van humane risico's dienen voor 2011 beheerst te zijn. Een lijst met locaties waar sprake is van verspreidingsrisico's en/of risico's voor het ecosysteem dient uiterlijk in 2015 gereed te zijn. Op locaties waar wel ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

Door de Omgevingsdienst West-Holland is een inventarisatie gemaakt van de meest relevante bodem-gegevens uit het plangebied. Het gaat hierbij om informatie uit tank-, bodemonderzoek- en verontreinigingsbronnen. De informatie is afkomstig uit de volgende archieven:

  • het bodeminformatiesysteem (BIS/GIS)
  • het tankinformatiesysteem
  • het historische bedrijvenbestand (HBB)

Bodeminformatiesysteem

Ter plaatse van Gerleeweg 5 en Menakkerweg 4 zijn geen bodemgegevens bekend. Ter plaatse van Herenweg 213 is in 1993 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn hooguit lichte verontreinigingen in grond en grondwater aangetroffen. Dit onderzoek is echter sterk verouderd. In het kader van de voorgenomen bestemmingswijziging en nieuwbouwwerkzaamheden ter plaatse van Menakkerweg 4 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Search ingenieursbureau, kenmerk 252236.1, d.d. augustus 2014). Zowel de grond als het grondwater zijn hooguit licht verontreinigd met de onderzochte parameters.

Historisch bedrijvenbestand

In de drie plangebieden vindt tuinbouw plaats. Deze locaties zijn verdacht op het voorkomen van verontreinigingen als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De Omgevings-dienst verwacht echter geen belemmeringen voor het bestemmingsplan

Tankinformatiesysteem

Bij de Omgevingsdienst zijn geen gegevens met betrekking tot tanks (niet gerelateerd aan de bedrijfsactiviteiten) aanwezig.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een woning mogelijk ter plaatse van Menakkerweg. Om te bepalen of de locatie geschikt is voor het gebruik wonen met tuin is een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 (2009) uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden hierboven kort besproken. Zie voor meer informatie hierover Bijlage 2. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging en nieuwbouw ter plaatse van Menakkerweg.

Ter plaatse van Herenweg 213 en Gerleeweg 5 is sprake van de sloop van de opstallen. De bestemming blijft gelijk. Hiervoor is het niet noodzakelijk dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan

Keur en Beleidsregels 2009

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit drie locaties namelijk de Herenwg 213, Gerleeweg 5 en de Menakkerweg 4.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van de drie locaties bestaat uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap IIb. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte varieert van NAP + 0,5 m ter plaatse van de Menakkerweg en NAP + 1 m ter plaatse van de Gerleeweg.

Waterkwantiteit

Aansluitend aan de drie deelgebieden zijn verschillende boezemwatergangen gelegen. Rondom deze watergangen is sprake van beschermingszones. Deze zones zijn opgenomen in de Legger van het hoogheemraadschap. Binnen de beschermingszone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om het onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkelingen bestaan uit de sloop van de aanwezige bedrijfsgebouwen ter plaatse van de drie locaties, de interne functieverandering van de aanwezige bedrijfswoningen naar burgerwoningen en de bouw van één nieuwe woning ter plaatse van de locatie Menakkerweg 4.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. Volgens de eis van het hoogheemraadschap dient bij een toename in verharding van meer dan 500 m2 15% van deze toename gecompenseerd te worden.

Alleen ter plaatse van de Menakkerweg 4 wordt al 1.200 m2 aan bebouwing gesloopt. De bouw van één woning zal vervolgens niet leiden tot een toename in verharding. Watercompensatie is dan ook niet vereist.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit 3 locaties, de Herenweg 213, de Gerleeweg 5 en de Menakkerweg tussen 1 en 4. De locaties Herenweg en Gerleeweg bestaan uit kassen en schuren (feitelijk kassen met een betonvloer). De locatie aan de Menakkerweg bestaat uit grote kas, een kleine schuur en bollengrond. In de omgeving van de Menakkerweg en Herenweg zijn bomen en struiken aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het betreft een ruimte voor ruimte plan waarbij op alle drie de locaties bebouwing gesloopt wordt en aan de Menakkerweg een nieuwe woning gebouwd wordt.

Herenweg 213: sloop 850 m2 kas en 225 m2 schuur en 400 m2 aan tunnelkassen

Gerleeweg 5: sloop 1.000 m2 kas en 211 m2 schuur

Menakkerweg 4: sloop 1.100 m2 kas en 100 m2 schuur en nieuwbouw 1 woning

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. De bescherming van belangrijke weidevogelgebieden is geregeld via de Provinciale Structuurvisie. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De locatie aan de Gerleeweg ligt circa 275 m ten zuidoosten van het Natura 2000-gebied Coepelduynen. Dit gebied maakt tevens deel uit van de EHS. De afstand tot de andere 2 locaties betreft ruim 1,1 km. Circa 700 m ten oosten van de Menakkerweg ligt ten oosten van de N206 een agrarische gebied dat deel uitmaakt van de EHS. En zo'n 900 m ten noordoosten ligt een bosgebied dat deel uitmaakt van de EHS. Het dichtstbijzijnde weidevogelgebied ligt 2 km ten zuidoosten van de Menakkerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01_0008.png"

Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel = Menakkerweg en Herenweg, paarse cirkel = Gerleeweg) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Op alle 3 de locaties vinden sloopwerkzaamheden plaats. Aan de Menakkerweg zal daarnaast een nieuwe woning gebouwd worden. Dit kan leiden tot verstoring en/of vermesting/verzuring door stikstofdepositie. In de directe nabijheid van de locaties liggen geen beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies, versnippering en verandering van waterhuishouding treden niet op. De locatie aan de Gerleeweg ligt op kortste afstand van een beschermd natuurgebied, de Coepelduynen. De sloopwerkzaamheden zullen echter maar een zeer beperkte periode in beslag nemen en worden uitgevoerd buiten het broedseizoen. De verstoring die optreedt is dan ook minimaal en zal nooit leiden tot significant negatieve effecten. De werkzaamheden aan de Menakkerweg en Herenweg zullen gezien de afstand helemaal niet leiden tot verstoring. Ook niet in de gebieden die ten noord- en zuidoosten van de locaties liggen. Vermesting/verzuring door stikstofdepositie treedt niet op. Er wordt slechts één woning gebouwd, terwijl glastuinbouw (met bijbehorende emissies en verkeersbewegingen) wordt verwijderd. Per saldo zal sprake zijn van een zeer kleine afname van de depositie.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied (google earth en zie figuur 4.2, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl). Door de opdrachtgever zijn diverse foto's aangeleverd waardoor en compleet beeld is verkregen van de situatie ter plaatse. Een quickscan is niet noodzakelijk geacht daar op basis van de foto's een goed beeld gegeven kan worden van alle gebouwen, bomen en overige vegatiatie ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPRvRMenakker-VO01_0010.png"

Figuur 4.2 Schuur aan de Herenweg 213

Vaatplanten

In het plangebied is sprake van bebouwing en bollengrond. Hier komen geen beschermde vaatplanten voor.

Vogels

Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle inheems in Europa voorkomende vogelsoorten beschermd, waarbij de bescherming zich onder andere  richt op het broedseizoen. Daar geldt, dat op grond van de "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep" (verder: de aangepaste lijst),  in sommige gevallen vogelnesten  van bepaalde soorten jaarrond beschermd zijn.

Ondanks het niet uitvoeren van een veldbezoek, kan worden gesteld, dat kijkend naar de "aangepaste lijst", de tuinen van de locatie leefgebied/nestgelegenheid kunnen bieden aan soorten als Huismuis, Pimpelmees, Koolmees, Spreeuw, Roodborst, Merel, Winterkoning en Ekster. De  Koolmees, Pimpelmees, Spreeuw en Ekster zijn zogenaamde "categorie 5-vogelsoorten" waarvan de nesten in ieder geval gedurende het broedseizoen zijn beschermd.  Echter, in sommige gevallen is het noodzakelijk de nesten van deze soorten jaarrond te beschermen indien zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld het ontbreken van vervangend biotoop in de omgeving, waardoor voor die vogelsoorten er geen uitwijkmogelijkheden zijn elders in de omgeving te nestelen. Gelet op de omgeving  (op basis van google streetview) kan echter worden gesteld, dat in de directe omgeving van het plangebied voldoende uitwijkmogelijkheden zijn. Zodoende wordt gesteld dat hier geen sprake van zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden die jaarrond bescherming van eventuele vogelnesten van de Koolmees, Pimpelmees, Spreeuw en Ekster rechtvaardigt.  De Huismus is een categorie 2-soort waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd. Deze soort broedt in gebouwen. Aangezien de te slopen gebouwen ongeschikt zijn als nestplaats voor Huismus, hoeft niet te worden gevreesd dat het slopen leidt tot het wegnemen van een nestplaats.Het is mogelijk dat een soort als Patrijs (rode lijst-soort) broedt op de bollengrond aan de Menakkerweg. Vanwege de vele verstoring op de locatie door de naastgelegen kassen en woningen is dit echter niet heel waarschijnlijk.  Andere vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn op grond van de "aangepaste lijst"  zijn niet te verwachten, omdat het plangebied daarvoor niet geschikt is. Wel dient gedurende de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen omdat broedende vogels rondom de drie locaties verstoord kunnen worden.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, veldmuis en konijn en de niet beschermde huismuis. De kassen en schuur zijn door het golfplaten dak en het ontbreken van spouwmuren niet geschikt voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De tuinen rond de locaties kunnen fungeren als foerageergebied. De locaties maken geen deel uit van doorgaande structuren die als vliegroute dienst kunnen doen. Andere zwaar beschermde zoogdieren worden hier door het ontbreken van geschikte biotopen niet verwacht.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander, Europese Meerkikker, en gewone pad zullen zeker in de omgeving van de locaties voorkomen. In de omgeving van Noordwijk is het voorkomen van de rugstreeppad bekend. De te slopen kassen en schuur hebben geen functie voor de rugstreeppad. De bollengrond is in potentie geschikt leefgebied. Vanwege het intensief gebruikte karakter is het niet aannemelijk dat de soort aanwezig is. De soort zou door de grondwerkzaamheden wel aangetrokken kunnen worden en zich kunnen vestigen. De grond die vrijkomt na de sloop aan de Herenweg vormt ook potentieel nieuw leefgebied.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsrege- ling Ffw   tabel 1     mol, egel, veldmuis en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, europese meerkikker en bastaardkikker  
nee  
Ontheffingsrege- ling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   geen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   huismus   nee  
    categorie 5   koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster   nee  

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van kassen en een schuur en de bouw van een woning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Vooral in de periode mei-juli is het van belang ervoor te zorgen dat geen geschikt voortplantingshabitat ontstaat (kuilen & bandensporen met water, ondiepe zonbeschenen plassen etc.). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.

Met inachtneming van de bovenstaande maatregelen staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

Uit dit bureauonderzoek blijkt dat de voorgenomen ontwikkelingen niet leiden tot negatieve effecten op beschermde gebieden (Natura 2000, EHS, belangrijk weidevogelgebied). Door buiten het broedseizoen te werken en maatregelen te nemen dat beschermde soorten zich niet zullen vestigen wordt ook overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

In 2011 heeft de gemeente Noordwijk de 'erfgoedverordening 2011 gemeente Noordwijk' vastgesteld. In deze verordening staan regels met betrekking tot monumenten en archeologie. Op de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart staan de waarden ten aanzien van het aspect archeologie. In toekomstige bestemmingsplannen kunnen de resultaten uit de beleidskaart met de bijbehorende voorschriften worden opgenomen. Hiermee kan elke aanvrager van een bouw-, sloop- of omgevingsvergunning vooraf inzicht verkrijgen in de op een perceel rustende archeologische onderzoeksplicht. De Archeologische waarden- en verwachtingenkaart biedt bovendien een goede kapstok om de kennis over de rijke geschiedenis van deze regio bij een breed publiek onder de aandacht te brengen.

Op de beleidskaart worden de volgende eenheden/beleidscategorieën onderscheiden:

  • 1. Archeologisch beleidsadviesgebied 1 (Archeologische terreinen en dorpskernen). Op deze terreinen geldt altijd een onderzoeksplicht vanaf de kleinst mogelijke verstoring met een diepte van 50 cm;
  • 2. Archeologisch beleidsadviesgebied 2 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting). Archeologisch onderzoek is voor deze categorie verplicht voor bodemverstoringen vanaf een oppervlakte van 100 m² en een diepte van 50 cm;
  • 3. Archeologisch beleidsadviesgebied 3 (Gebieden een middelhoge archeologische verwachting). Archeologisch onderzoek is voor deze categorie verplicht voor bodemverstoringen vanaf een oppervlakte van 500 m² en een diepte van 50 cm;
  • 4. Archeologisch beleidsadviesgebied 4 (Gebieden met een lage archeologische verwachting). Archeologisch onderzoek is voor deze categorie verplicht voor bodemverstoringen vanaf een oppervlakte van 50.000 m² en een diepte van 50 cm.

Toetsing

Voor de verschillende locaties gelden de in tabel 4.2 aangegeven eenheden/beleidscategorieën:

Tabel 4.2 Archeologie

Locatie   eenheden/beleidscategorieën  
Herenweg 213   Archeologisch beleidsadviesgebied 2  
Gerleeweg 5   Gedeeltelijk Archeologisch beleidsadviesgebied 2 en gedeeltelijk Archeologisch beleidsadviesgebied 4  
Menakkerweg 4   Gedeeltelijk Archeologisch beleidsadviesgebied 2 en gedeeltelijk Archeologisch beleidsadviesgebied 3  

Op de locaties Herenweg 213 en Gerleeweg 5 wordt geen nieuwe bebouwing opgericht. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is voor deze locaties derhalve niet noodzakelijk.

Op de locatie Menakkerweg 4 wordt wel nieuwe bebouwing gerealiseerd. Omdat de bouwplannen nog onvoldoende concreet zijn is het niet bekend wat de maximale oppervlakte van de bebouwing wordt en waar dit precies binnen het bouwvlak gerealiseerd wordt. Op voorhand wordt derhalve geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Om de aanwezige waarden te beschermen wordt wel een dubbelbestemming opgenomen. Gezien de beschermingswaarden worden alleen de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 2 en 3 opgenomen. Waarde Archeologie 4 is pas relevant bij bouwwerken met een grotere oppevlakte dan 50.000 m2. Omdat dit bestemmingsplan dergelijke oppervlaktes niet mogelijk maakt, is het opnemen van de betreffende dubbelbestemming niet relevant. Tot slot wordt in de bouwregels een specifieke bouwaanduiding opgenomen. Deze specifieke bouwaanduiding regelt dat ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 ten hoogste 100 m2 aan bebouwing gerealiseerd wordt. Op basis van deze regels zijn de archeologische waarde beschermd en is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

Conclusie

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Noordwijk kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

Door de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing ter plaatse van de drie locaties (Herenweg 213, Gerleeweg 5 en Menakkerweg 4) verdwijnen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten. Het woon- en leefklimaat in de omgeving van deze locaties zal dan ook verbeteren.

Ter plaatse van de Menakkerweg 4 wordt een woning, een milieugevoelige functie, mogelijk gemaakt.

Ten westen van de locatie is een burgerwoning aanwezig. Dit betreft de Herenweg 203. Ter plaatse van deze woningen vinden geen milieuhinderlijke activiteiten plaats.

Ten noordwesten van de locatie is een bedrijfswoning gevestigd behorende bij het bedrijf aan de Herenweg 201. Ter plaatse wordt uitsluitend gewoond en vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats. Deze bedrijfswoning is dan ook niet van invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning. De overige direct omliggende bedrijfsgebouwen worden, zoals hierboven reeds aangegeven, gesloopt. Deze bedrijfsactiviteiten zijn dan ook niet van invloed op het woon- en leefklimaat.

Aan de Herenweg 201 is daarnaast nog een wortelwasserij, narcissenbollenkokerij en veehouderij gevestigd. Op basis van de VNG-uitgave geldt voor dit type bedrijfsactiviteiten een richtafstand van respectievelijk 30 meter ten gevolge van de wortelwasserij en de narcissenbollenkokerij en 100 meter voor de veehouderij tot een rustige woonwijk. Ten opzichte van een gemengd gebied betreffen de afstanden respectievelijk 10 en 50 meter. Door het overwegend agrarische karakter van het gebied en de menging van de functies wonen, bedrijvigheid en horeca is het gebied te categoriseren als gemengd gebied. De woning aan de Menakkerweg is op circa 20 meter van de bedrijfsactiviteiten van de H erenweg 201 gelegen, aan de richtafstand van 10 m tussen het plangebied en de bedrijfslocatie wordt daarmee voldaan. Voor de veehouderij geldt dat deze in de feitelijke situatie niet aanwezig is. In het nieuewe voorontwerp bestemmingsplan Landelijk Gebied wordt alleen in de functie bollenteelt voorzien. Daarmee is het aannemelijk dat de veehouderij niet gerealiseerd zal worden. Ter plaatse van de beoogde woning aan de Menakkerweg 4 zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat aan de richtafstand wordt voldaan en er reeds een woning dichterbij het bedrijf is gelegen (Herenweg 201), zal het bedrijf ook niet in zijn mogelijkheden worden beperkt door de beoogde ontwikkeling.

Ten zuiden en zuidwesten (Herenweg 213 en Menakkerweg 6) zijn eveneens agrarische functies aanwezig. Dit betreft bollenteelt en is ook als zodanig opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan Landelijk gebied. Voor deze functies geldt eveneens een richtafstand van 10 meter tot woningen in een gemegnd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 31 juli 2012 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland-Rijnland

Om inhoud te geven aan het externe veiligheidsbeleid, en om keuzes te maken over de uitvoering ervan is de Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland (Milieudienst West-Holland, d.d. maart 2008) opgesteld. Hierin wordt het externe veiligheidsbeleid in de regio Holland Rijnland voor de komende jaren vastgelegd. Deze nota is namens de regio Holland Rijnland opgesteld door de Milieudienst West-Holland, in samenwerking met de gemeenten van Holland Rijnland en de Regionale Brandweer Hollands Midden.

Het uitgangspunt van deze nota is te streven naar dat niveau van veiligheid, dat voldoende bescherming biedt aan de inwoners van Holland Rijnland én de economische en ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig belemmert.

Onderzoek

Volgens de Provinciale Risicokaart (www.risicokaart.nl) is de locatie Gerleeweg 5 niet gelegen binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen of van een risicovolle inrichting.

Ten zuidoosten van de locaties Herenweg 213 en Menakkerweg 4 vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N206. De PR 10-6 risicocontour is niet buiten de weg gelegen. Het plaatsgebonden risico zorgt dan ook niet voor ruimtelijke beperkingen. De dodelijke effectafstand van de weg is 900 m. Gezien de omgeving van de weg zal het groepsrisico zeer laag zijn en de oriëntatiewaarde zeekr niet benaderen. Beide locaties zijn op ruim 660 m vanaf de weg gelegen. Dit is binnen de effectafstand. De sloop van de gebouwen en de omvorming van de bedrijfswoning naar burgerwoning op beide locaties zullen niet een significant effect hebben op de hoogte van het groepsrisico. Op de locatie Menakkerweg 4 wordt één nieuwe woning gerealiseerd Deze woning wordt gerealiseerd ter plaatse van de bedrijfsbebouwing en daardoor zal het aantal personen niet toenemen. De hoogte van het groepsisico zal niet toenemen, en in het gusntigste geval zelfs afnemen. Deze afname is weliswaar niet significant gezien de grote afstand tot de transportroute. In geen geval zal de ontwikkeling leiden tot een toename van het groepsrisico. Gezien het feit dat het groepsisico zeer laag is, wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Kabels en leidingen

Afwegingskader 

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Wegverkeerslawaai

Een bedrijfswoning en een burgerwoning dienen in het kader van de Wet geluidhinder beiden te worden beschouwd als geluidgevoelige functie. In de Wgh is aangegeven dat voor nieuwe geluidsgevoelige functies akoestisch onderzoek nodig is. Op de percelen Herenweg 213 en Gerleeweg 5 is geen sprake van nieuwbouw maar van een functiewijziging. Om de volgende redenen is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk:

  • de voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor niet-agrarische bedrijfswoningen en burgerwoningen zijn gelijk;
  • het aantal geluidgehinderden neemt in de nieuwe situatie niet toe. De bewoners wonen er en zullen er blijven wonen;
  • de woning wordt niet gesloopt, de stedenbouwkundige opzet zal dus niet wijzigen en de woningen komen niet dichter bij de weg te liggen.

Aan de Menakkerweg zal wel een nieuwe woning worden gerealiseerd. In het kader van de Wet geluidhinder dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 1. Onderstaand worden de belangrijkste resultaten en conclusies uit dit onderzoek beschreven.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Menakkerweg, Herenweg, Zwarteweg en Achterweg. Ten gevolge van het verkeer op deze wegen is dan ook onderzoek uitgevoerd. De berekeningen zijn uitgevoerd op de randen van het bouwvlak.

Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de genoemde wegen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aangezien de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Verdere geluidsprocedures kunnen dan ook achterwege blijven omdat voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van de nieuwe woning dan ook niet in de weg.

4.11 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

Op de locaties Herenweg 213 en Gerleeweg 5 wordt uitsluitend bebouwing gesloopt en worden de bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen. Deze ontwikkelingen zullen in geen geval leiden tot een toename in verkeersbewegingen. Ter plaatse van de locatie Menakkerweg 4 wordt bebouwing gesloopt, wordt de bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning en wordt één extra burgerwoning gerealiseerd. Deze ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van één woning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Herenweg en Zwarteweg (als maatgevende doorgaande wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer waren gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkelingen niet in de weg.

4.12 Milieueffectrapportage

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit ruimtelijke ordening moet ook worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Gemeenten en provincies moeten bij bouwprojecten beoordelen of een milieueffect-rapport (MER) dan wel een m.e.r.-beoordeling nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, moet bepaald worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Het plan omvat het slopen van bedrijfsgebouwen, het omzetten van 3 bedrijfswoningen in burgerwoningen en het realiseren van 1 nieuwe burgerwoning. De nieuwe burgerwoning is als enige activiteit terug te vinden in onderdeel D, uit de bijlage behorende bij het besluit m.e.r. (activiteit D.11.2: stedelijk ontwikkelingsproject). De overige activiteiten zijn niet terug te vinden in onderdeel D uit de eerder genoemde bijlage. Dit houdt in dat alleen voor de nieuwe burgerwoning beoordeeld moet worden of er een MER dan wel m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling (realisatie 1 nieuwe woning) ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.. Een m.e.r.-beoordeling is daarom niet direct verplicht. Wel moet worden onderzocht of een dergelijke m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd ja of nee. Echter, kijkend naar:

  • de kleinschaligheid van het plan (1 nieuwe woning)
  • de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied Kennemerland-Zuid, ca. 1,1 kilometer bedraagt waardoor, kijkend naar de kleinschaligheid van het plan, geen significant negatieve effecten zijn te verwachten

wordt geconcludeerd dat een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is. Wel is, in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing, het plan beoordeeld op de milieuaspecten die elders in hoofdstuk 7 zijn opgenomen. Dit wordt gezien als een vormvrije mer-beoordeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en Overleg

Het bestemmingsplan 'Herenweg 213, Gerleeweg 5 en Menakkerweg 4' is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan diverse personen en instanties toegezonden. Binnengekomen overlegreacties worden te zijner tijd in deze paragraaf verwerkt.

Tevens wordt het voorontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Binnengekomen inspraakreacties worden te zijner tijd in deze paragraaf verwerkt.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Binnengekomen zienswijzen worden te zijner tijd in deze paragraaf verwerkt.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens wordt er een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, planregels en een verbeelding. In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting is gebruik gemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.

6.2 Juridische vormgeving

6.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.2.2 Bestemmingsregels

Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 1

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de functies die binnen de bestemming mogelijk zijn. Het betreft hier teeltgronden ten behoeve van de bollenteelt zonder bouwmogelijkheden. Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zijn deze waarden tevens beschreven in de bestemmingsomschrijving.

Op deze gronden mogen (met uitzondering van tijdelijke kweektunnels, rolkassen met een basis binnen het bouwvlak en erf- en terreinafscheidingen) geen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd.

Wonen

De woning inclusief erf is voorzien van de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming Wonen is een groot bouwvlak opgenomen waarbinnen alle bebouwing gerealiseerd moet worden. De tuin gelegen voor de voorgevel heeft de bestemming Wonen zonder bouwvlak gekregen.

Bij de vormgeving en situering van het bouwvlak is rekening gehouden met de bestaande feitelijke inrichting van het perceel.

Voor het overige geldt dat de inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen ten hoogste 750 m³ bedraagt. Als maximale goot- en bouwhoogte geldt respectievelijk 6 m en 10 m. Daarnaast mag 50 m² aan bijgebouwen en overkappingen gerealiseerd worden. Paardenbakken zijn uitsluitend onder voorwaarden en na afwijking toegestaan.

Op het perceel Menakkerweg 4 is de specifieke bouwaanduiding -1 opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding mag ten hoogste 100 m2 aan bebouwing gerealiseerd worden. Als gevolg van deze regel wordt de onderzoeksgrens in het kader van archeologie niet overschreden en is het niet noodzakelijk archeologisch onderzoek uit te voeren.

Waarde - Archeologie 2 en 3

In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen (die op basis van de bestemmingen mogelijk zijn) op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden opgenomen. Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.