direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waardsedijk 19, Snelrewaard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Waardsedijk 19 is onlangs een nieuwe woning gerealiseerd. Het bijbehorend erf loopt door tot de Hollandsche IJssel. De eigenaar wenst in zijn tuin een natuurvijver aan te leggen, waarbij de landschappelijke waarden worden gerespecteerd. Vanuit planologische overwegingen bestaan tegen deze herinrichting geen bezwaren, omdat dergelijke ontwikkelingen langs de Waardsedijk al veelvuldig zijn toegepast. De gronden achter het woonperceel zijn echter bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' die het gebruik als tuin niet toestaan. Om hieraan planologische medewerking te verlenen is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

De planlocatie ligt in het veenweidegebied aan de Waardsedijk tussen de kernen Oudewater en Montfoort. Ten zuiden van het plangebied staan vrijstaande woningen in het bebouwingslint. Ten noorden hiervan liggen weidegronden. Ten oosten van het gebied (aan de overzijde van de Hollandsche IJssel) ligt een bedrijventerrein van Jan Snel B.V. aan de Willeskop 94 in Montfoort. Het plangebied is met een groene cirkel aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0001.png"

Figuur 1: Situering omgeving plangebied (locatie groen omlijnd aangeduid).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende, door de gemeenteraad van Oudewater vastgestelde, bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Raad van State  
Bestemmingsplan "Landelijk gebied Oudewater & Willeskop"   4 juli 2011   -  

De gronden achter het woonperceel Waardsedijk 19 zijn bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Voorts gelden hier de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde hoog' en 'Waarde – Ecologie'. Langs de Hollandsche IJssel ligt een strook met de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. Het herinrichten van het perceel (tussen de bestemmingen 'Wonen' en 'Water' (zijnde de Hollandsche IJssel) enerzijds en een strook van 10 meter ten noordoosten van het perceel anderzijds) naar bijbehorend erf is in strijd met het bestemmingsplan. Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is een (postzegel)bestemmingsplan nodig.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Landelijk gebied Oudewater & Willeskop'.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid beschreven. In Hoofdstuk 4 is de waterparagraaf opgenomen. Hoofdstuk 5 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (zwart gestreept omlijnd) en omgeving (bron www.ruimtelijkeplannen.nl).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie plangebied en omgeving

Het buitengebied aan de Waardsedijk kent in het bebouwingslint een zeer divers gebruik: agrarische bedrijven, woningen en niet agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Sprake is van een dubbelzijdig kleinschalig bebouwingslint met de kenmerkende doorzichten naar het open veenweidegebied. Ten oosten van het plangebied ligt de Hollandsche IJssel. De Uiterwaarden bestaan voornamelijk uit weidegrond en woonerven bij de woningen.
Het plangebied aan de Waardsedijk heeft een woonbestemming. Het woonperceel loopt door tot de Hollandsche IJssel. De woning is recentelijk vervangen door nieuwbouw. Ten zuidwesten van het perceel staan eveneens vrijstaande woningen. Tegenover het perceel is vrij uitzicht over het veenweidegebied. Ten noorden hiervan is aan de overzijde van de Waardsedijk een veehouderijbedrijf gevestigd.

De nieuwe woning. De te vergroten tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0004.png"

Het zuidelijk gelegen perceel met boomgaard en De Hollandsche IJssel.
paardenbak.

2.2 Nieuwe situatie

Het herinrichten van het perceel (tussen de bestemmingen 'Wonen' en 'Water' (zijnde de Hollandsche IJssel) enerzijds en een strook van 10 meter ten noordoosten van het perceel anderzijds) bestaat uit:

  • 1. het dempen en graven van een scheidingssloot;
  • 2. het graven van een natuurvijver;
  • 3. het ophogen van het terrein en het herinrichten van het perceel met gebiedseigen beplanting.

Een situatietekening is opgenomen in figuur 3. In de volgende paragraaf wordt het inrichtingsplan toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0005.png"

Figuur 3: Inrichting plangebied, links bestaand en rechts nieuw (voorlopig).

2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening een motivering, vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd. Deze paragraaf voorziet hierin.

Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten B.V., Bergambacht heeft een Beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de landschappelijke inpassing van deze ontwikkeling is beschreven (rapport van 18 december 2018, Bijlage 1). Hierbij is aansluiting gezocht bij de bestaande kwaliteiten van het veenweidegebied. Tevens is de gewenste beeldkwaliteit voor het plan in dit rapport vastgelegd.

'Landschappelijke inpassing Waardsedijk 19 Snelrewaard'
Landschappelijke hoofdstructuur en kwaliteit
Het landschapstype wordt gekenmerkt door het slagenlandschap. Dit kenmerkt zich door lange rechte kavels gescheiden door sloten. Het landgebruik is voornamelijk weide. Afgewisseld met woon– en agrarische clusters.
Aan de zuidzijde van het projectgebied loopt de Hollandsche IJssel met daarlangs het dijklichaam. Ten noorden van de Waardsedijk wordt het landschap gekenmerkt door de typische slagenverkaveling. Ten zuiden van de Waardsedijk zijn bredere kavels terug te vinden. Door de kanalisering van de Hollandsche IJssel behoren getijden en overstromingen van de uiterwaarden tot het verleden waardoor het gebied een andere invulling heeft gekregen. Waar vroeger nog veel boomgaarden terug te vinden waren heeft er een verschraling plaatsgevonden naar eenvoudige inrichting met gras.

Met de bouw van modernere woningen eind 20e eeuw is het landelijke karakter van het gebied veranderd. Het agrarisch karakter van weiland en boomgaard is veranderd naar woning met tuin. Ten zuiden van de Hollandsche IJssel bevindt zich de bedrijfslocatie van Jan Snel. Ter afscherming van het opslagterrein is een gebiedsvreemde coniferenhaag geplaatst. De units worden echter dermate hoog opgestapeld dat deze boven deze haag uitkomen, waardoor dit een ongewenste impact heeft op de kwaliteitsbeleving van de omgeving.

Landschappelijk inpassingsplan
Het plangebied ligt aan de Waardsedijk te Snelrewaard. Een buurtweg met landelijk karakter. Ter plaatse van het plangebied is een bestaande woning vervangen door een nieuwe woning. Het plangebied is gelegen buiten de cultuurhistorische hoofdstructuur. Echter met de landschappelijke inpassing wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met het aangrenzende agrarische cultuurlandschap. De ontginningsstructuur en richting worden binnen het plan gerespecteerd. Dit wordt extra ondersteund door het aanbrengen van knotwilgenrij langs de watergang wat enerzijds een versterking van de landschappelijke hoofdstructuur betekent en tevens een contrast laat zien tussen de structuur van erfclusters binnen het boerderijlint en het open weidegebied.
Het projectgebied bevindt zich binnen de open lintbebouwing langs de Waardsedijk. Binnen het plangebied vindt geen extra verstedelijking plaats ten opzichte van de bestaande situatie. Ondanks dat wordt er binnen het plan wel rekening gehouden met de landschappelijke kernwaarden. De kavel biedt ruimte voor het inpassen van een streekeigen groene omranding van de kavel. Een grasberm met knotwilgen en/of elzen geeft een groene aanblik op het plangebied.
Het gebied rond de projectlocatie kenmerkt zich door een grote diversiteit in openheid en beslotenheid. Deze landschappelijke diversiteit wordt in het plangebied doorgevoerd. Hierbij wordt het contrast tussen de besloten woonkavel met bijbehorende functies en het naastliggende open weidegebied extra benadrukt. De grens tussen het oude open weidelandschap met sloten en weilanden en het wooncluster met nieuwe invulling wordt met groene invulling opgevangen. Een samenspel van knotwilgen, gras en streekeigen hagen bieden een rustige overgang van open landschap naar een tuininvulling waarin verschillende functies een plek krijgen.
Binnen het plan wordt er aansluiting gezocht met omliggende kwaliteiten. Het ten zuiden van de Hollandsche IJssel gelegen bedrijventerrein van Jan Snel met opslag van units en bijbehorende loodsen vormt een ongewenste beïnvloeding van de beeldkwaliteit.
Het voornemen is er een groene buffer te realiseren om het zicht te ontnemen op het achterliggende bedrijventerrein. Dit kan door de ten westen gelegen hoogstam boomgaard met aanvullende elzenrij en bosje uit te breiden. Dit geeft een positieve impuls aan de beleving van de projectlocatie.
Op de woonkavel zal nabij de grens met het ten westen gelegen perceel een elzenakker worden geplant die het zicht op de naastgelegen paardenbak zal ontnemen. Samen met de voorgenomen te realiseren nieuwe waterpartij vormt dit een streekeigen invulling van de kavel, waarbij landschappelijke beplanting, ruimte voor natuurontwikkeling en waterbuffer samengaan. Op de kavel worden diverse streekeigen hagen aangeplant die een scheiding vormen tussen de gebiedseigen omranding van de kavel met landschappelijke beplanting en een tuininvulling afgestemd op de behoefte van de bewoners. Aan de noordzijde van de kavel worden twee nieuwe gebiedseigen erfbomen aangeplant (bijv. walnoot of hoogstam fruitboomgaard) die het bestaande karakter en de richting van de Waardsedijk versterken. Het landschapsinrichtingsplan met hierbij behorende beplanting is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0006.png"

Figuur 4: Landschapsinrichtingsplan.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plangebied ligt aan de Waardsedijk. Deze buurtontsluitingsweg is tevens een recreatieve verbindingsroute voor langzaam verkeer tussen Oudewater en Montfoort. De weg is ter plaatse een 60 km/uur zone. Het plan voorziet alleen in een vergroting van de tuin bij de woning. Deze ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de verkeersintensiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0007.png"

De Waardsedijk. Ingang naar parkeerkelder.

Parkeren
De gemeente Oudewater hanteert de parkeernormen uit de CROW (publicatie 317 van oktober 2012). Deze herinrichting heeft geen consequenties voor de parkeerbalans. In de parkeerkelder en op het voorerf van de woning is ruim voldoende plaats voor minimaal 3 parkeerplaatsen. In de Overige regels van het bestemmingsplan is het parkeren overigens bij het aanvragen van een omgevingsvergunning geborgd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Wanneer een plan buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd moet worden aangetoond waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor deze nieuwe ontwikkeling. Dit vloeit voort uit onder andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

In dit bestemmingsplan wordt alleen een bestemming 'Tuin' mogelijk gemaakt van een agrarisch perceel. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Vanuit de verstedelijkingsladder levert dit bestemmingsplan geen belemmering op.

3.1.4 Conclusie rijksbeleid

Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie 2013-2028

Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten (PS) van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (Herijking 2016), hierna PRS, vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. De herijking van het provinciaal ruimtelijk beleid heeft tot doel dat het geheel van ruimtelijk beleid en bijbehorende regels weer actueel is. In de herijking zijn diverse wijzigingen opgenomen. De grotere beleidswijzigingen betreffen de onderwerpen experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw.

Gemeenten kunnen binnen dit beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
Provinciale Staten willen de provincie aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 is daarbij de stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving
  • vitale dorpen en steden
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats: Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. De provincie heeft een aantrekkelijk landelijk gebied. Zij wil deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Algemene beleidslijn voor het landelijk gebied is: ruimte voor dynamiek en kwaliteit. Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. In de Provinciale Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Kernrandzone in het Landelijk gebied'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0008.png"

Figuur 5: Uitsnede kaart 'Landelijk gebied'. Plangebied zwart omlijnd.

ad. kaart Landelijk gebied
In delen van het landelijk gebied is sprake van een kwalitatieve opgave waar omzetting van landbouwgrond naar groene, soms ook stedelijke gelieerde functies aanvaardbaar is. Het gaat daarbij om kernrandzones, waarbij ruimte moet zijn voor stedelijke (gelieerde) functies en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd. Onder voorwaarden is een beperkte functiewijziging mogelijk als dit leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Bij de beoordeling van extra kwaliteit kunnen de volgende hier relevant zijnde aspecten een rol spelen:

  • herstel van landschapselementen;
  • versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap).

De beoordeling of sprake is van meer ruimtelijke kwaliteit is primair een verantwoordelijkheid van de gemeente. De provincie wil te grote betrokkenheid van de provincie hier voorkomen. Voor het borgen en verbeteren van de kwaliteit van de kernrandzone en voor het ondersteunen van het functioneren ervan richt de provincie haar beleid op het – eventueel in aansluiting op bestaande voorzieningen – in de kernrandzone mogelijk maken van nieuwe stedelijk gelieerde functies. Wel wordt verwacht dat gemeenten aangeven op welke wijze de huidige kwaliteit wordt geborgd of kan worden verbeterd. De uitkomst wordt in een bestemmingsplan vastgelegd. Indien dit bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit, kunnen in de kernrandzone stedelijke functies worden toegestaan, mits deze kleinschalig en passend zijn. Voor de landschappelijke aansluiting en inpassing vormt de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen een belangrijk hulpmiddel.

Toetsing planinitiatief aan provinciaal beleid
Het omzetten van de bestemming in de kernrandzone leidt niet tot een aantasting van het landelijk gebied, omdat alleen sprake is van uitbreiding van een landschappelijk ingepast erf met inheemse plantensoorten, zoals dat ook al elders voorkomt aan de Waardsedijk. Daarbij komt dat voortzetting van het agrarisch gebruik, gelet op de geringe grootte van het perceel, niet langer bedrijfseconomisch verantwoord is. De functie is kleinschalig en past binnen de bebouwingskarakteristiek langs de Waardsedijk zonder dat er nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd. Bij uitwerking van het plan is aansluiting gezocht met de Kwaliteitsgids, zoals toegelicht in paragraaf 2.3.

Conclusie
In landbouwgebieden heeft landbouw het primaat. Vervolgfuncties zijn onder voorwaarden inpasbaar wanneer sprake is van versterking van de ruimtelijke kwaliteit en dit als zodanig wordt geborgd. Het plan voorziet in een uitbreiding van een erf bij een bestaand woonperceel achter het bebouwingslint. De kernkwaliteiten worden niet aangetast, omdat doorzichten blijven behouden, terwijl het plangebied landschappelijk wordt ingepast met inheemse beplanting en er geen (nieuwe) bebouwing mogelijk wordt gemaakt.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2013 (Herijking 2016) vastgesteld (afgekort PRV). Deze verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten.

Landelijk gebied
Het bebouwingslint maakt onderdeel uit van het Landelijk gebied. Op grond van artikel 3.2 bevat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ geen bestemmingen en regels voor verstedelijking, tenzij in deze verordening anders is bepaald. Voor bebouwingsenclaves of bebouwingslinten kan onder de volgende voorwaarden verstedelijking plaatsvinden (artikel 3.5):

  • a. gelijktijdig met de verstedelijking de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd, en
  • b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten, en
  • c. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

Aanvullend kan een ruimtelijk besluit voor gronden in de kernrandzone (artikel 3.7) ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten, en
  • b. de verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur, en
  • c. tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en
  • d. omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.

Ook hier geldt dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'kernrandzone' een ruimtelijke onderbouwing bevat waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

Toetsing aan artikel 3.5 en 3.7 van Provinciale Ruimtelijke Verordening
De beoogde functieaanpassing voldoet aan de voorwaarden in artikel 3.5 en 3.7, omdat per saldo de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd zoals is aangetoond in 2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf. De uitbreiding van het erf is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar zoals dat ook al elders voorkomt aan de Waardsedijk. Bestaande zichtlijnen vanaf de Waardsedijk worden niet beperkt, omdat er geen bebouwing mogelijk wordt gemaakt en het erf landschappelijk wordt ingepast met inheemse boomsoorten. De belangen van bestaande omringende functies worden niet aangetast.

Natuurnetwerk Nederland
Artikel 2.4 heeft betrekking op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Als 'Natuur Netwerk Nederland' wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Natuur (kaart 6). Het plangebied ligt circa 180 meter noordoostelijk hiervan, zodat er ten aanzien hiervan geen beperkingen gelden.

Conclusie
In de PRV gaat de provincie er in beginsel van uit dat vervolgfuncties in de kernrandzone van het landelijk gebied onder voorwaarden zijn toegestaan. Een omzetting van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Tuin' is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.5 en 3.7, waarin het gebied als ‘kernrandzone' is aangewezen zoals verbeeld op de kaart Landelijk gebied. De kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied wordt behouden. Er is geen strijdigheid met de provinciale belangen.

3.2.3 Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen

Het landschap in de provincie Utrecht is bijzonder gevarieerd. Die afwisseling wil de provincie graag behouden en – waar mogelijk – versterken. De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen is hiervoor een nuttige informatie- en inspiratiebron. De gids beschrijft niet alleen de huidige landschapskwaliteiten, maar ook hoe we daar rekening mee kunnen houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het landschap Groene Hart wil de Provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • 1. openheid;
  • 2. (veen)weidekarakter, inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.;
  • 3. landschappelijke diversiteit;
  • 4. rust en stilte.

In de Kwaliteitsatlas Groene Hart is het plangebied gelegen in het veengebied. Het is van groot belang om de kernkwaliteiten van het Groene Hart (landschappelijke diversiteit, openheid, rust en stilte, veenweidekarakter) te beschermen en te ontwikkelen, en 'verrommeling' tegen te gaan. De Kwaliteitsatlas Groene Hart biedt daarvoor houvast en inspiratie.

Het veenweidegebied aan de Waardsedijk 19 krijgt een kwaliteitsimpuls, omdat het erf landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het landschapsinrichtingsplan zoals opgenomen in paragraaf 2.3. Per saldo is er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling).

Conclusie

De ontwikkeling tast de kernkwaliteiten van het Groene Hart niet aan, omdat slechts sprake is van een geringe aanpassing aan de achterzijde van een bestaand woonperceel zoals dat ook al elders aan de Waardsedijk is toegepast zonder dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. De openheid en het veenweidekarakter worden niet aangetast. De tuin wordt landschappelijk ingepast met inheemse beplanting. Zie hiervoor ook paragraaf 2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Oudewater (2006)

De structuurvisie geeft de koers aan voor de ruimtelijke ontwikkeling op de korte en middellange termijn (tot ongeveer 2015) en op de lange termijn (2015-2025). Deze visie biedt het ruimtelijk kader voor de gewenste gebiedsgerichte uitwerkingen op gemeentelijk schaalniveau. Lopende projecten worden met elkaar in verband gebracht en nieuwe projecten worden ingezet. De structuurvisie heeft de volgende functies:

  • de visie biedt een integraal en samenhangend ontwikkelingskader voor de ruimtelijke en programmatische ontwikkeling van Oudewater;
  • het is een toetsingskader voor de ontwikkeling van deelprojecten;
  • het zorgt voor communicatie, overleg en afstemming van het beleid op verschillende schaalniveaus, tussen zowel rijk, provincie en de gemeente, als de communicatie tussen het gemeentebestuur en de bevolking.

De herbestemming van de agrarische functie naar tuin bij een woonperceel voorziet in een verbetering van landschappelijke kwaliteiten. Er vindt geen verdichting van bebouwing plaats. De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Structuurvisie.

Conclusie
De structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken op perceelsniveau worden gedaan. Een omzetting van agrarisch naar erf bij een woning is vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar, zoals dat ook al elders heeft plaatsgevonden op percelen aan de Waardsedijk. Mitsdien kan worden gesteld dat de functiewijziging naar tuin bij het woonperceel in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.

3.4 Conclusie

De rijksbelangen zijn bij deze planontwikkeling niet in het geding. Er is sprake van een passende vervolgfunctie. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

In de PRV is vastgelegd dat vervolgfuncties in de kernrandzone van het landelijk gebied onder voorwaarden zijn toegestaan. Een omzetting van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Tuin' is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.5 en 3.7, waarin het gebied als ‘kernrandzone' is aangewezen zoals verbeeld op de kaart Landelijk gebied. De kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied wordt behouden, zoals dat is aangetoond in het landschapsinrichtingsplan. Er is geen strijdigheid met de provinciale belangen.

Het vergroten van het erf maakt het mogelijk om de bestaande situatie een kwaliteitsimpuls te geven door aanleg van een landschappelijk ingepast erf, zoals dat ook al eerder is toegepast aan de Waardsedijk zonder dat de bebouwing toeneemt. Hier is sprake van een win-win situatie. Tegen deze achtergrond is de gevraagde wijziging in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid, het provinciale- en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2 Beleid Rijk, provincie en gemeente

4.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

4.2.2 Provincie

De watersystemen in stedelijk gebied zijn voornamelijk afgestemd op afvoer (bij regen) en aanvoer (in droge perioden) van water. Een dergelijk systeem bezit onvoldoende veerkracht om te kunnen inspelen op de toekomstige ontwikkelingen. Aandachtspunten bij het streven naar een veerkrachtige duurzame inrichting en beheer in zowel bestaand als nieuw stedelijk gebied zijn de realisering van extra open water, de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering, de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsels, het saneren van vervuilingsbronnen, de realisering van een natuurvriendelijke oeverinrichting en een duurzamer gebruik van (leiding)water (duurzame waterketen).
Vanaf het begin van planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd. Voor nieuw stedelijk gebied, dient rekening te worden gehouden met de eis voor het minimale wateroppervlak ten behoeve van de waterberging; dit moet 10% van het bruto stedelijk gebied worden (inclusief stadsrand).

4.2.3 Gemeente

De gemeente Oudewater heeft samen met de gemeenten Lopik en Montfoort en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een Waterplan opgesteld. Hiertoe is in 2006 reeds een Quickscan Waterplan Lopik, Montfoort en Oudewater opgesteld. Hierin worden de knelpunten, ontwikkelingen en opgaven van het waterhuishoudkundige systeem beschreven.

4.3 Beleid hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.


Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het door het algemeen bestuur op 16 maart 2016 vastgestelde waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.


Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

4.4 Waterhuishouding

Analyse
Het plangebied is in gebruik al weiland zonder verharding. In het noordoostelijke gedeelte ligt een scheidingssloot.

Veiligheid en Waterkering
Het oostelijk deel van het plangebied ligt in de waterkering (Waterstaatwerk) van de Hollandsche IJssel (figuur 6). Ook langs de Waardsedijk ligt een waterstaatswerkzone. Beide zones zijn opgenomen in het bestemmingsplan met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Activiteiten in de zone Waterstaatswerk zijn vergunningplichtig op grond van de Keur van het waterschap. Voor het dempen en graven van oppervlaktewater is een Watervergunning aangevraagd. Bij besluit van 1 mei 2017 is een watervergunning verleend door het hoogheemraadschap voor activiteiten binnen de zone (besluit van 1 mei 2017, met kenmerk 9129-V, Bijlage 2).

Oppervlaktewater
In het noordoostelijk deel van het plangebied ligt een tertiaire watergang met een beschermingszone van 2 m (figuur 6). Deze watergang wordt gedempt en ten noordoosten hiervan opnieuw gegraven. Voorts wordt een solitaire vijverpartij gegraven die deels in de beschermingszone van de regionale waterkering ligt (categorie-C). Voorts worden de volgende werkzaamheden verricht:

  • het aanbrengen en hebben van verharding en beschoeiing deels ook in de waterstaatswerkzone van de regionale waterkering (categorie-C);
  • het verlengen en hebben van een inlaat vanuit de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel in de waterstaatswerkzone van een overige waterkering;
  • het inlaten van oppervlaktewater.

Ook voor deze activiteiten heeft het hoogheemraadschap op 1 mei 2017 een watervergunning verleend (besluit van 1 mei 2017, met kenmerk 9129-V, Bijlage 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0009.png"

Figuur 6: Uitsnede Legger Oppervlaktewateren (links) en Regionale waterkering (rechts).

Wateradvies
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen heeft de wijziging van bestemming geen nadelige gevolgen. Daarmee voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan het belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

5.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid. Een vrijwillige M.E.R.-beoordeling kan achterwege blijven, omdat hier geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (er wordt alleen een bestemmingswijziging van weidegebied naar tuin mogelijk gemaakt).

5.1.1 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 5.1 vermeld.

Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.

Onderzoek/ beoordeling
Sprake is van een matig gemengd buitengebied, omdat naast agrarische bedrijven hier ook bedrijven (aan de overzijde van de Hollandsche IJssel) en woningen zijn gelegen. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.

Dit bestemmingsplan voorziet alleen in een wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Tuin' ten behoeve van het woonperceel aan de Waardsedijk 19. Er is geen sprake van het toevoegen van een milieugevoelige functie, zodat een toetsing aan Bedrijven en milieuzonering achterwege kan blijven. Voor de bestaande woning is er overigens een goed woon- en leefklimaat. Voor het bijbehorende erf is dat niet anders, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen deze planontwikkeling.

Conclusie
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de uitbreiding van het erf bij het woonperceel milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zal opleveren, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.

5.1.2 Geluid

Wettelijk kader

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Waardsedijk en de verderop gelegen N228. De Waardsedijk is een smalle weg met een maximum snelheid van 60 km/uur. Op circa 150 meter afstand ligt de provinciale weg Oost N228. Er bevinden zich geen andere wegen in de omgeving. Een uitbreiding van het erf bij de woning valt niet onder een geluidsgevoelige bestemming als bedoeld in artikel 1 van de Wgh, gelezen in samenhang met artikel 1.2, eerste lid, Bgh, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de nabij gelegen wegen.

Railverkeerslawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Het plangebied ligt niet binnen een zone. Bovendien is er geen sprake van een geluidgevoelige bestemming. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is niet nodig. Vanuit railverkeerslawaai bestaan er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.

Industrielawaai
De bedrijven aan de Willeskop 94 in Montfoort zijn niet gevestigd op een gezoneerd industrieterrein. Deze bedrijfsactiviteiten voldoen aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Voor de woning kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Voor het bijbehorend erf is dat niet anders.

Conclusie
Gezien bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

5.1.3 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Voor de tuin is eerder in het kader van het oprichten van de woning een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Mol Ingenieursbureau te Wateringen (rapport van 12 september 2017, projectnummer A3064, Bijlage 3). De ontwikkelingslocatie is onderzocht met de boringen 2, 4, 7, 8 en 10 t/m 19 uit het verkennend bodemonderzoek. Het onderzoek voldoet aan de NEN5740.
Uit het onderzoek blijkt dat de boven- en de ondergrond op de ontwikkelingslocatie niet verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. De matig puinhoudende bovengrond ter plaatse van boring 2 is niet asbesthoudend. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De locatie is geschikt voor de functie wonen met tuin.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie
Het verkennend bodemonderzoek geeft een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek of sanering.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 5.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 5.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek/ beoordeling
Ten behoeve van dit plan is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Waardsedijk. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Ook uit het Geoloket van de Odru blijkt dat de grenswaarden voor de huidige en toekomstige concentraties niet worden overschreden. Voor fijnstof (PM10) wordt in 2025 een waarde verwacht van 20/22 µg/m³, wat ruim lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren hieraan wordt voldaan. Dit bestemmingsplan maakt alleen een wijziging van weidegebied naar tuin mogelijk. De NSL monitoringtool is geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zodat uit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.1.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling
Voor Externe Veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.
De risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de risicokaart (figuur 7) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven zijn gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied liggen verder geen routes voor gevaarlijke stoffen. Ook zijn er in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Gelet op het vorenstaande kan worden vastgesteld dat er geen beperkingen zijn voor realisering van de planontwikkeling.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0010.png"

Figuur 7: Uitsnede Risicokaart.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

5.2.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Oudewater heeft in samenwerking met de gemeenten Lopik, Montfoort en Woerden een gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid en de uitvoering daarvan. Naast een beleidsnota is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten over hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met "bekende en te verwachten archeologische monumenten”. Het plangebied ligt langs een ontginningsas met een hoge archeologische verwachting. Hier is sprake van bijzondere archeologische verwachtingen voor bewoningssporen die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van Oudewater uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Op de archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek moet conform gemeentelijk beleid worden uitgevoerd wanneer het plangebied groter is dan 200 m² en de verstoring dieper gaat dan 30 cm. In figuur 8 bevindt zich de bebouwing op de maatregelenkaart in categorie 2. In verband met het oprichten van de woning is al onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0011.png"

Figuur 8: gemeentelijke maatregelenkaart.

5.2.2 Inventariserend veldonderzoek archeologie

Econsultancy B.V. te Doetinchem heeft een bureauonderzoek een Inventariserend Veldonderzoek naar archeologie uitgevoerd (rapport van 2 maart 2017, rapportnummer 2887.001, Bijlage 4). Uit dit onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Conclusie
De bovengrond van het plangebied is tot een diepte van ten minste 75 cm verstoord, archeologische waarden worden hier niet meer in situ verwacht. Daaronder worden op basis van de aangetroffen landschappelijke situatie geen archeologische waarden verwacht. De archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar laag.

Advies
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden/ de verstoorde bodemopbouw, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.

Als vervolg op dit onderzoek is er een aanvullend archeologisch booronderzoek uitgevoerd door Econsultancy B.V. (rapport van 8 juni 2018, rapportnummer 2888.0002, Bijlage 5) in verband met het graven van een natuurvijver ten behoeve van waterberging. Dit onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.

Conclusie en advies
De bovengrond van het plangebied is tot een diepte van ten minste 70 cm verstoord, archeologische waarden worden hier niet meer in situ verwacht. Voor de bodemlagen daaronder worden op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren geen archeologische waarden verwacht. De archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar laag.
Op grond van de resultaten van het booronderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Melding van archeologische waarden kan plaatsvinden bij het Ministerie van OCW (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: Infodesk email:fo@cultureelerfgoed.nl of tel: 033-4217456), de gemeente Oudewater of de Provincie Utrecht.

Conclusie
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Oudewater heeft het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. In verband hiermee is een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten hiervan blijkt dat er geen vervolgonderzoek nodig is. De in het rapport genoemde aanbevelingen zullen worden overgenomen. Naleving hiervan wordt geborgd door het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' in de regels en op de verbeelding.

5.2.3 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

5.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
In de nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. Evenmin liggen er in de omgeving van het plangebied Natura2000-gebieden. Sprake is alleen van een herinrichting van het weiland naar tuin, zodat Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Het plangebied maakt evenmin onderdeel uit van het NNN (figuur 9). Het dichtstbijzijnde NNN ligt circa 180 meter ten westen van het plangebied. Dit plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0012.png"

Figuur 9: Natuurnetwerk Nederland. Plangebied met rode stip aangeduid.

5.3.1 Effect vergunnen activiteiten

Onderhavig initiatief voorziet uitsluitend in een herinrichting van een weiland naar een erf met natuurvijver bij het woonperceel. Zie hiervoor onderstaande foto's. Er vinden geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0589.Waardsedijk19-VA01_0013.png"

Achterzijde van het perceel, waarin grasland van functie wijzigt naar erf bij de woning.

Onderzoek/ beoordeling

  • Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden zullen aantasten. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.
  • Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Utrecht. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.
  • Aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in het plangebied is uitgesloten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. Het plangebied is geschikt voor voortplantingsplaatsen van algemene vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn en algemene vogels. In gebruik zijnde nesten mogen in principe nooit worden verstoord. Door in dezen onder andere buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart – 15 augustus) te werken zijn schadelijke effecten op nesten van deze vogels te voorkomen.
  • Binnen het plangebied wordt de aanwezigheid van vaste rust en of verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied van Habitatrichtlijnsoorten uitgesloten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
  • Het plangebied is potentieel geschikt voor Nationaal beschermde faunasoorten waarvoor in de provincie Utrecht een vrijstellingsbesluit van kracht is. Voor deze soorten is er geen ontheffing vereist en aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals gewone pad, bruine kikker, egel en (spits)muizen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.

Gelet op het vorenstaande is de kans nihil dat deze functiewijziging een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt een natuurtoets in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling.

5.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

5.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

6.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen, alsmede Overige regels in verband met borging van de parkeerregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
6.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

6.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Tuin
Deze bestemming is toegekend aan de gronden gelegen achter het woonperceel van de woning. Hier mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met daaraan gekoppeld een maximale bouwhoogte. Binnen de bestemming 'Tuin' is tevens ruimte voor watergangen, paden, andere werken, erven en parkeervoorzieningen.

Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog
Het plangebied ligt in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarden. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

Artikel 5 Waarde - Ecologie
Het plangebied ligt in een gebied met ecologische waarden. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

Artikel 6 Waterstaat – Waterkering
Om de bestaande dijken te beschermen is een dubbelbestemming voor de waterkering opgenomen. Hier mogen geen werkzaamheden plaatsvinden die de functie van waterkering kunnen aantasten.

6.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn de overige regels opgenomen.

Parkeerregels
In dit artikel staan de regels ten aanzien van het gemeentelijk parkeerbeleid opgenomen.

Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de toepassing van de bestemmingsplanregels. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

6.4 Handhaving bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten.
Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, juncto artikel 6.2.1 Bro. Dit houdt in dat er geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld. Wel is tussen initiatiefnemer en gemeente een planschadeovereenkomst aangegaan teneinde de planschaderisico's voor de gemeente af te dekken. De ambtelijke kosten worden gedekt door de leges. Hiermee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.

7.2 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 16 oktober 2019 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.