direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Werfkampen 3e fase, Rilland
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De Werfkampen is een woongebied ten zuiden van de kern Rilland. Fase 1 en fase 2 van De Werfkampen zijn al gerealiseerd. De gemeente is voornemens om nu fase 3 van dit woongebied te gaan realiseren. Het woongebied wordt uitgebreid in zuidoostelijke richting. Het voornemen is om op deze locatie maximaal 59 woningen mogelijk te maken. In het geldende bestemmingsplan 'Rilland' heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. De voorgenomen ontwikkeling is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de motivering om op deze locatie maximaal 59 planologisch-juridisch mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Rilland en grenst aan de wijk De Werfkampen. Het plangebied is gelegen op de volgende kadastrale percelen:

  • RLD00, sectie R, perceelnummer 1588 (47.694 m2)
  • RLD00, sectie R, perceelnummer 1228 (2.100 m2)

Het plangebied heeft hiermee een oppervlakte van 49.794 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0001.png"

Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: ruimtelijkeplannen.nl )

1.3 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is de bouw van maximaal 59 grondgebonden woningen planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Beschrijving project

2.1.1 Huidige situatie

Aan de westzijde en noordzijde wordt het plangebied begrensd door woningen (afbeelding 1 en 2). Aan de oostzijde van het plangebied ligt een boomgaard. Ten zuiden van het plangebied zijn agrarische gronden gelegen. Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarische grond ten behoeve van het telen van gewassen. Het plangebied wordt, uitgezonderd de zuidwestzijde, omgeven door sloten. Het plangebied is voor landbouwvoertuigen bereikbaar vanaf de Krooneend (afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0002.png"

Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: Google Street View)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0003.png"

Afbeelding 3 | Huidige situatie plangebied (bron: Google Street View)

2.1.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om maximaal 59 woningen te realiseren binnen het plangebied. Achtereenvolgens wordt het programma en het stedenbouwkundig plan beschreven.

Programma

Het programma bestaat uit maximaal 59 woningen. Er zijn vier verschillende woningtypes mogelijk binnen het plangebied: rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen, patiowoningen en vrijstaande woningen. De definitieve verdeling van de woningtypes wordt bepaald bij de verdere uitwerking van het plan en op basis van de dan geldende marktsituatie. Om toch een beeld te geven bij de toekomstige situatie is, op basis van de huidige markt, een indicatief stedenbouwkundig plan opgesteld (afbeelding 4). Hierbij is uitgegaan van 12 vrijstaande woningen, 18 twee-onder-een-kap-woningen, 20 rijwoningen en 9 patiowoningen. Een deel van de woningen wordt uitgegeven als vrije kavels en een deel wordt projectmatig ontwikkeld. Ten aanzien van de omvang van de woningen geldt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0004.png"

Afbeelding 4 | Toekomstige situatie plangebied - Indicatief stedenbouwkundig plan

Stedenbouwkundig plan

Het plangebied is grofweg op te delen in drie verschillende structuren: de functionele woonstraat, het groene woonhofje en de groene woonstraten (afbeelding 5). De functionele woonstraat heeft een meer functioneel karakter en minder ruimte voor groen. Binnen het groene woonhofje is ruimte voor parkeerplaatsen, voor groen en eventuele ontmoetings- en/of speelplekken. De groene woonstraten hebben een breder profiel en daardoor ook meer ruimte voor groen. Binnen het woongebied zijn ook diverse (groene) zichtlijnen. Dit zorgt voor meer kwaliteit van het gebied en een aantrekkelijke woonomgeving.

Het plangebied wordt ontsloten op de Krooneend. Op deze weg worden twee aantakkingen gemaakt. Vanuit de Gentsestraat worden eveneens twee langzaamverkeersverbindingen aangelegd om de nieuwe woonwijk te verbinden met de bestaande woningen. Binnen het plangebied wordt verder voorzien in voldoende parkeergelegenheid (zie paragraaf 4.11 Verkeer en parkeren).

Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor het aanleggen van wadi's. Aan de oostzijde wordt, vanwege de spuitzone van de naastgelegen boomgaard, voorzien in een ruim opgezette groenbuffer (zie paragraaf 4.3 Bedrijven en milieuzonering). Binnen dit park is ruimte aanwezig voor onder andere waterberging. Het park biedt ook mogelijkheden voor het maken van een ommetje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0005.png"

Afbeelding 5 | Toekomstige situatie plangebied - Indicatief stedenbouwkundig plan met stedenbouwkundige structuren

2.2 Juridische regeling

2.2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Rilland' van de gemeente Reimerswaal. Dit bestemmingsplan is op 23 september 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch' en 'Water'. Het realiseren van woningen is ter plaatse niet toegestaan. Over het plangebied ligt eveneens de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'. Toetsing hieraan vindt plaats in paragraaf 4.2 Archeologie en cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0006.png"

Afbeelding 6 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)

Verder is het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen kernen Reimerswaal' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 28 maart 2023 vastgesteld door de raad. Het doel van deze parapluherziening is het stellen van voorwaarden aan het (be)bouwen en/of verbouwen van gebouwen en bouwpercelen voor de toevoeging van meerdere wooneenheden. Daarnaast wil de gemeente meer en beter sturen op initiatieven die gaan over het aanbieden van een logies met ontbijt in een woning en het realiseren van tiny houses. De wijzigingen in de regels, die voortvloeien uit dit bestemmingsplan, zijn doorgevoerd in onderhavig bestemmingsplan.

2.2.2 Planuitwerking

Om in te kunnen spelen op een eventuele veranderende vraag vanuit de markt, is behoefte aan een flexibel bestemmingsplan. Voor het plangebied is daarom de bestemming 'Woongebied' opgenomen. Binnen deze bestemming is vastgelegd dat er maximaal 59 woningen gebouwd mogen worden. Binnen het plangebied zijn vier type woningen mogelijk: rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen, patiowoningen en vrijstaande woningen. De definitieve verdeling van de woningtypes wordt bepaald bij de verdere uitwerking van het plan en op basis van de dan geldende marktsituatie. In de regels zijn de aaneengebouwde en geschakelde woningen geminimaliseerd en de overige woningen gemaximaliseerd.

Op de verbeelding zijn geen bouwvlakken ten behoeve van de verkaveling ingetekend. De breedte en oppervlakte van de kavels zijn hiermee flexibel. Aan de hand van de verdere uitwerking en de vraag vanuit de markt kan de verkaveling en invulling vrij worden ingevuld.

Het bestemmingsplan voorziet in een verbale regeling waarbinnen de verdere uitwerking van het gebied kan plaatsvinden. Binnen de bestemming zijn meerdere woningtypes toegestaan, met uitzondering van gestapelde woningen. De verschillende woningtypes kunnen naast elkaar worden gebouwd. De minimale afstand tot de voorste perceelsgrens is vastgelegd, maar verspringing in de voorgevellijn is mogelijk.

Voor de groene bufferzone is de bestemming 'Groen' opgenomen. De gronden binnen deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor openbare groenvoorzieningen, maar ook de aanleg van waterpartijen, voetpaden, en fietspaden zijn binnen deze bestemming mogelijk. Woningbouwontwikkeling is binnen deze bestemming niet toegestaan.

De regels uit bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen kernen Reimerswaal' zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

2.2.3 Juridische planbeschrijving

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.

Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten

De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is een globale bestemming waarbinnen meerdere hoofdfuncties mogelijk zijn. Deze hoofdfuncties betreffen wonen, groen, water en verkeer. Wonen is toegestaan in de vorm van vrijstaande woningen, twee-aan-één-gebouwde woningen, geschakelde woningen en aaneengebouwde woningen. Deze woningen zijn deels geminimaliseerd en deels gemaximaliseerd. Naast de hoofdfuncties zijn tevens aan-huis-gebonden beroepen toegestaan. Tot slot zijn parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, fiets- en wandelpaden, de wandel- en fietstunnel en bijbehorende voorzieningen, zoals erven, tuinen en nutsvoorzieningen toegestaan.

Voor het bouwen van de woningen geldt, dat er maximaal 59 woningen zijn toegestaan. Voor de woningen geldt een maximum goothoogte van 6 meter en een maximum bouwhoogte van 10 meter. Tussen de voorgevel van de woning en de voorste perceelsgrens dient een afstand van minimaal 3,5 meter te worden aangehouden.

Groen

De groenbuffer aan de oostzijde van het plangebied is bestemd als 'Groen'. Binnen de groenbestemming zijn groenvoorzieningen en water mogelijk. Daarnaast zijn binnen de bestemming speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en wandel- en fietspaden toegestaan.

Waarde-Archeologie 2

De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' is opgenomen. Grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 5 m-mv zijn niet toegestaan, zonder dat vooraf met een onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarde aanwezig is.

Waarde-Archeologie 3

De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' is opgenomen. Grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 5 m-mv zijn niet toegestaan, zonder dat vooraf met een onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarde aanwezig is.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.

Overgangs- en slotregels

In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In de NOVI wordt aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie in beeld gebracht. Het Rijk wil sturen op de nationale belangen. De inzet van het Rijk is samengevat in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dit houdt in dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

De beleidsdoorwerking van de NOVI vindt plaats door middel van wet- en regelgeving, NOVI-gebieden, Gebiedsagenda's Grote Wateren en de Omgevingsagenda's. Het beleid heeft derhalve geen directe doorwerking voor dit wijzigingsplan en raakt geen nationale belangen die in de NOVI zijn opgenomen. Het plan sluit wel aan bij de prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6). De Ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De Ladder luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 12 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling.

In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van maximaal 59 woningen en daarmee is de ontwikkeling dus aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. De locatie is bestemd als 'Agrarisch' zonder bouwvlak. Er zijn daarom geen mogelijkheden voor woningbouw. De gewenste ontwikkeling zorgt daarom voor nieuw beslag op de ruimte.

De toelichting van een ruimtelijk besluit moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Voor deze beschrijving wordt verwezen naar de paragrafen 3.2 Provinciaal beleid en 3.4 Gemeentelijk beleid. Hieruit blijkt dat wordt voldaan aan de kwantiatieve en kwalitatieve behoefte.

Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Artikel 1.1.1 Bro geeft als definitie van bestaand stedelijk gebied:

Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Naast de hiervoor genoemde definitie van bestaand stedelijk gebied, blijkt uit jurisprudentie dat ook de geldende bestemming van een plangebied relevant kan zijn. Gronden waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied. De gronden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch'. Met dit planvoornemen wordt echter aansluitend aan bestaand stedelijk gebied gebouwd. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde komgrenzen, grenst aan de bestaande kern en wordt aan de noord-, oost- en westzijde reeds omringd met bebouwing. Daarnaast is de bestaande infrastructuur reeds zodanig ingericht om ontsluitingen van een nieuwe woonwijk te realiseren. Binnen het bestaand stedelijk gebied van Rilland is geen ruimte om een woningbouwontwikkeling van deze omvang te realiseren. Bovendien zijn deze gronden al in beeld voor de woningbouwopgave. Het plangebied ligt namelijk binnen de plangrens van het bestemmingsplan 'Rilland' en is in de structuurvisie 'kernen en bedrijventerreinen' reeds aangewezen als uitbreidingslocatie van de wijk Werfkampen.

Op basis van het bovenstaande wordt voldaan aan de Laddertoets.

Nationale Woon- en Bouwagenda/Zeeuwse Woondeal

Het Rijk heeft, in het kader van de Nationale Woon- en Bouwagenda, zogenaamde woondeals gesloten met provincies en gemeenten. In de woondeals zijn afspraken gemaakt over onder meer het aantal te bouwen woningen, de locaties en voor wie er moet worden gebouwd. De Zeeuwse Woondeal is de uitwerking van het provinciale bod dat in 2022 is vormgegeven in afstemming met de Zeeuwse gemeenten. De woondeal is 6 maart 2023 ondertekend door de minister voor VRO en vertegenwoordigers namens de colleges van GS en B&W van de Zeeuwse gemeenten. De hoofdlijnen van de Woondeal Zeeland zijn als volgt:

  • Streven naar 16.500 extra woningen in Zeeland in de periode t/m 2030
  • Het streven is 2/3e van die woningen in de categorie ‘betaalbaar’ te realiseren
  • Elke gemeente neemt een eerlijk deel van de regionale opgave op zich; de gemeente Reimerswaal heeft een aandeel van 1035 woningen.

Betaalbaarheid en kwaliteit

De beschikbaarheid van een passende woning staat voor veel mensen onder druk; mensen zijn onvoldoende in staat om snel een woning te vinden die bij hen past. Dit hangt sterk samen met de betaalbaarheid van wonen: veel mensen hebben moeite met hun woonlasten of kunnen geen voor hen betaalbare woning vinden. Daarnaast is de kwaliteit in toenemende mate een probleem: veel woningen passen niet bij de levensfase of woonbehoefte, zijn niet duurzaam of staan in een wijk waar sprake is van slecht onderhoud of waar de kwaliteit van de leefomgeving onder druk staat.

Gelet op de meest actuele cijfers van de provincie Zeeland kan er voorzien worden in de behoefte voor de aantallen nieuw te bouwen woningen. De kwaliteit en betaalbaarheid van deze toe te voegen woningen blijft echter een aandachtspunt. Landelijk moet 2/3 van het aantal toe te voegen woningen namelijk betaalbaar zijn. Onder de definitie van betaalbaar vallen betaalbare koop (€355.000), maar ook midden huur (€ 1.000 of minder per maand) en sociale huur. Naast de inzet op twee derde betaalbare nieuwbouw, moet iedere gemeente zijn eerlijke aandeel nemen in sociale huisvesting. Het streven is om landelijk ten minste 30 procent van de woningvoorraad te laten bestaan uit sociale huurwoningen.

Toetsing

Het langetermijndoel van het Rijk is om 900.000 woningen tot en met 2030 te realiseren in Nederland. Het Rijk wil dat iedereen een betaalbaar (t)huis heeft. Van de nieuwe huur- en koopwoningen stelt het Rijk als doel dat twee derde betaalbaar is. Van de 600.000 betaalbare woningen wil het Rijk 350.000 middenhuur en betaalbare koop, dit vanwege de grote behoefte aan woningen voor starters en mensen met een middeninkomen. 350.000 is circa 39% van 900.000. Dit bestemmingsplan is een flexibel bestemmingsplan waarin zowel het maximaal aantal woningen als ook het maximale aantal per woningtypologie is vastgelegd. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 12 vrijstaande woningen, maximaal 18 tweekappers, minimaal 20 rijwoningen en minimaal 9 patiowoningen. De 20 rijwoningen (aaneengebouwd) en 9 patiowoningen (geschakelde woningen) kunnen tegen een betaalbare prijs worden gerealiseerd. Deze woningen worden gerealiseerd als projectbouw. In de prijsvraag voor de ontwikkelaar van deze projectbouw wordt de betaalbaarheid meegenomen in de selectiecriteria. Betaalbaarheid wordt ook als voorwaarde in de anterieure overeenkomst opgenomen. Daarmee voorziet het plan in circa 49% betaalbare koopwoningen (eventueel middenhuur). Hiermee wordt ruimschoot voldaan aan de ambitie van het Rijk om circa 39% middenhuur en betaalbare koop te realiseren.

De overige woningen zullen een hogere koopprijs hebben. Het plan maakt echter een doorstroming op de woningmarkt mogelijk. Kopers die een woning in het plan afnemen laten veelal een betaalbare woning (<€ 355.000,-) achter, waardoor ook met deze nieuwbouw het gewenste effect, beschikbaarheid van betaalbare woningen, wordt gerealiseerd. De realisatie van de woningen duurder dan €355.000,- leiden er naar verwachting niet toe dat de gemeentebrede doelstelling om 2/3 betaalbaar te bouwen onder druk komt te staan. Deze opgave in Reimerswaal wordt grotendeels opgevangen door reeds bekende plannen en projecten die in voorbereiding zijn.

Daarnaast wil het Rijk, om tot een evenwichtige verdeling van de sociale huurwoningen in Nederland te komen, dat iedere gemeente streeft naar ten minste 30% sociale huur in de woningvoorraad. In het dorp Rilland bedroeg de omvang van de sociale voorraad in Rilland in 2021 reeds 31%. Ten behoeve van een evenwichtige verdeling van het aantal permanente sociale huurwoningen, is de realisatie van permanente sociale huurwoningen niet voorzien in het onderhavige plan.

De gewenste ontwikkeling wordt beschouwd als een 'quick win' project waarmee de druk op de woningvoorraad in de gemeente Reimerswaal kan worden verlaagd. Om snel resultaat te kunnen boeken is het namelijk beter te beginnen op een terrein dat al in eigendom is van de gemeente, dan op een projectlocatie waarvoor de gronden nog moeten worden verworven. Daarnaast voorziet de gewenste ontwikkeling in verschillende woningtypen om diverse doelgroepen te kunnen bedienen. Het bouwplan past binnen de kaders van de Nationale Woon- en Bouwagenda en de recent gesloten Zeeuwse Woondeal.

De gewenste ontwikkeling past op basis van het bovenstaande binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zeeland

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. In de Omgevingswet worden alle bestaande wetten die te maken hebben op de fysieke leefomgeving samengevoegd. De Provincie Zeeland heeft de Zeeuwse Omgevingsvisie op 12 november 2021 vastgesteld. Deze visie benoemd de vier Zeeuwse ambities voor 2050 voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in de provincie Zeeland. Deze sluiten aan bij de prioriteiten van de NOVI en geven daar een Zeeuwse invulling aan. De Zeeuwse ambities geven richting aan al het provinciale beleid en de uitvoering daarvan. Deze ambities zijn:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland.
  • 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied.
  • 3. Een duurzame en innovatieve economie.
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht -zoals aangegeven in de NOVI- zijn in de Omgevingsvisie vertaald naar vier afwegingsfactoren. Deze zijn nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken bij concrete initiatieven en activiteiten in Zeeland. Deze afwegingsfactoren zijn:

  • 1. Doe meer met minder grond.
  • 2. Werk samen en deel kosten en baten.
  • 3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.
  • 4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

De vier ambities zijn algemene strategische ambities met 2050 als horizon. Deze moeten ook richting geven aan beleidsdoelstellingen voor de kortere termijn (2030). In de Omgevingsvisie Zeeland is dan ook het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven.

Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema's (bouwstenen) uitgewerkt waarbij het beleid voor de komende 10 jaar is weergegeven en waarvoor instrumenten, waaronder de Zeeuwse Omgevingsverordening, kunnen worden ingezet. In de Zeeuwse Omgevingsverordening, welke nog vastgesteld moet worden, is het beleid uit de Zeeuwse Omgevingsvisie verankerd.

Kijkend naar het onderhavige plan sluit deze het meest aan bij de bouwstenen zoals genoemd onder de ambitie 'Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland' waarbij, gelet op de aanzet die gegeven is voor de afwegingsfactoren, overwogen kan worden dat de woningbouwplannen passen bij de locatie en daar een meerwaarde voor bieden.

Voor de woningvoorraad is de doelstelling ''Een toekomstbestendige en CO2-neutrale woningvoorraad die in kwaliteit en kwantiteit aansluit op de vraag.'' van toepassing. Naast de uitbreidingsbehoefte van de Zeeuwse woningvoorraad moet de focus van het woonbeleid ook op de bestaande voorraad komen te liggen. Voor de bouwsteen 'Woonomgeving' geldt de doelstelling: ''Onze woonomgeving is veilig en klimaatadaptief, lokt gezond gedrag uit en draagt bij aan biodiversiteit.''. Hierin speelt toekomstbestendige woongebieden op de goede plek een belangrijke rol. Verder is water in de nabijheid van de woonomgeving gunstig voor de waardeontwikkeling van woningen, en biedt dit ook kansen voor ontwikkeling van natuur en groen. Daartegenover staan een aantal consequenties zoals de waterveiligheid van oevers (bereikbare oevers voor spelende kinderen) en ontwikkeling van plaagdieren (muggen, ratten, e.d.) bij zomerse temperaturen. De beste waterberging zit wat dit betreft in de ondergrond door gebruik te maken van infiltratie waar dat mogelijk is. In het plan zijn binnen de groenbestemming diverse mogelijkheden om waterpartijen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding te realiseren.

Woningkwaliteit- en woningmarktonderzoek Zeeland 2019 (KWOZ)

Om de provinciale ambitie van een toekomstbestendige woningvoorraad in 2040 te kunnen halen heeft de provincie, in samenwerking met alle Zeeuwse gemeenten een uitgebreide woningmarktanalyse laten uitvoeren door Stec-groep. Dit betreft het Woningkwaliteit- en woningmarktonderzoek Zeeland 2019 (KWOZ). De belangrijkste conclusies uit het KWOZ die relevant zijn voor de voorliggende planontwikkeling luiden als volgt:

  • Tot 2040 wordt er een groei verwacht in de groep 65+ en 80+-huishoudens. Ook het aantal gezinnen groeit nog relatief licht.
  • Er is een sterke verschuiving gesignaleerd in behoefte van reguliere grondgebonden woningen naar nultredenwoningen als gevolg van aanhoudende vergrijzing. Er zal een overschot ontstaan in de kleine reguliere grondgebonden sociale huurwoningen, kleine goedkope koopwoningen en ruime, dure grondgebonden koopwoningen.
  • De doelgroep landelijke luxe neemt aanzienlijk toe binnen de regio Beveland.

Bij het toevoegen van woningen aan de woningmarkt moet rekening gehouden worden met deze conclusies. Met de gewenste ontwikkeling is sprake van een toekomstbestendige en CO2-neutrale woonwijk. Door de woonwijk te realiseren aansluitend aan de kern Rilland, waarin groen en water een plek krijgt, wordt ingespeeld op een toekomstigbestendig woongebied op de juiste plek. Daarnaast speelt het plan in op de aanhoudende groei van gezinnen en de daarbij te verwachten behoefte aan grondgebonden (koop)woningen.

De gewenste ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Zeeland 2018

De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen is vooral hoofdstuk 2 welke gaat over het ruimtelijk domein van belang. Hierin zijn onder andere regels voor uitbreiding van bedrijventerreinen en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale waterkeringen opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking komt in het provinciaal beleid, net als in het rijksbeleid, ook naar voren.

Gestreefd wordt naar een woningvoorraad die qua omvang, locatie en type is afgestemd op de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens. De regio Bevelanden maakt als woningmarktregio binnen Zeeland woningmarktafspraken met de provincie.

Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

3.3 Regionaal beleid

Regionale woningmarktafspraken

Sinds 2013 maken de vijf gemeenten op De Bevelanden afspraken over het wonen in de regio. In 2020 zijn de woningmarktafspraken geactualiseerd in de 'Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020-2030'. In de Woonvisie De Bevelanden 2019-2023 is een visie opgenomen op het wonen in de regio. Deze visie is vertaald naar een aantal algemene, ruimtelijke en programmatische uitgangspunten. Van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling is het ruimtelijk uitgangspunt 'inbreiden voor uitbreiden'. Uitbreiding is alleen mogelijk als inbreiden niet wenselijk en/of mogelijk is en er wel aantoonbaar behoefte is. Een programmatisch uitgangspunt dat relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling is de inzet op levensloop- en toekomstbestendige woningen. Voor woningen die door nieuwbouw aan de woningvoorraad worden toegevoegd geldt dat deze zoveel mogelijk levensbestendig (nultreden) en aanpasbaar aan de woonvoorkeur van meerdere doelgroepen moet zijn.

Het plan zet in op het toevoegen van een passend en kwalitatief hoogwaardig product. Een nader te bepalen aantal woningen (o.a. de patio-woningen en een aantal rijwoningen) worden levensloopbestendig gerealiseerd. Hierdoor zijn de woningen meer toekomstigbestendig. In de prijsvraag voor de ontwikkelaar van deze projectbouw wordt levensloopbestendigheid meegenomen in de selectiecriteria. Een nader te bepalen percentage levensloopbestendige woningen wordt ook als voorwaarde in de anterieure overeenkomst opgenomen. Het plan voldoet hierdoor aan de woningmarktafspraken.

Planmonitor

De provincie houdt bij welke woningbouwplannen de Zeeuwse gemeenten hebben. Per regio worden de woningbouwopgave, de plancapaciteit en enkele kwalitatieve aspecten vastgelegd in een dashboard. In dat provinciale dashboard worden door de 5 Bevelandse gemeenten 'harde' en 'zachte' plancapaciteit ingevoerd. Voor de regio De Bevelanden bedraagt op dit moment (d.d. 27-07-2023) de woningbouwopgave in de periode 2022 tot 2032 in totaal 4.931 woningen (zie afbeelding 7). De resterende ladderruimte die de regio De Bevelanden heeft bedraagt 4.207 woningen (zie afbeelding 8). Het opnemen van 59 woningen in planmonitor als plancapaciteit is passend op basis van deze cijfers. Het regionaal beleid vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan .

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0007.png" Afbeelding 7 | Uitsnede Dashboard ladderruimte Zeeuwse woningmarktregio's (bron: Provincie Zeeland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0008.png"

Afbeelding 8 | Uitsnede Dashboard ladderruimte Zeeuwse woningmarktregio's (bron: Provincie Zeeland)

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen (ontwerp)

Deze structuurvisie van de gemeente Reimerswaal geeft het ruimtelijk beleid weer, maar gaat ook in op de wijze waarop de uitwerking van dit beleid wordt gerealiseerd. In de visie is opgenomen dat Rilland bij uitstek een aantrekkelijke woonkern is door de aanwezigheid van een divers aanbod aan woningtypologieën. Ook een groene woonomgeving en een actief verenigingsleven dragen bij aan de versterking van de leefkwaliteit.

De belangrijkste ambitie voor Rilland is het versterken van de aanwezige woon- en leefkwaliteiten van de kern en de mogelijkheden vergroten voor het maken van een volledige wooncarrière in een betaalbare woning voor alle doelgroepen. Dat wil de gemeente onder andere doen de woonwijk 'Werfkampen' verder uit te breiden (zie afbeelding 9). De gewenste ontwikkeling zorgt hiermee ook voor een ruimtelijke afronding aan de zuidkant van de kern Rilland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0009.png"

Afbeelding 9 | Visiekaart Rilland (bron: gemeente Reimerswaal)

Woonvisie gemeente Reimerswaal (2020)

De woonvisie vormt een uitnodiging voor inwoners en woonpartners om concrete projecten te realiseren. Daarnaast vormt de woonvisie een afwegingskader voor nieuwe woningbouwplannen. De gemeente Reimerswaal geeft in de woonvisie de doelstellingen weer die ingaan op de ontwikkeling van alle kernen en de functie van wonen daarin. Concreet is per kern aangegeven welke woningvraagstukken van belang zijn.

In Rilland zijn weinig mogelijkheden tot inbreiding. Als de kans zich voordoet om toevoegingen aan de woningvoorraad te doen is het van belang deze, met oog voor kwaliteit, in te vullen. Het aantal alleenstaanden en stellen van 55 jaar en ouder zal tot 2030 blijven groeien. Daarmee stijgt ook de vraag naar levensloopbestendige woningen in zowel nieuwbouw als in de bestaande voorraad. Wat uitbreidingslocaties betreft kan worden gedacht aan een verdere ontwikkeling van het plan ‘Werfkampen’.

Op basis van de Zeeuwse Woondeal moeten er in de gemeente Reimerswaal in de periode tot en met 2023 1035 woningen worden bijgebouwd. Op basis van de verdeelsleutel die in de huidige (maar verouderde) woonvisie is gehanteerd voor de verdeling van het aantal woningen over de dorpskernen in Reimerswaal, dienen in Rilland 67 woningen te worden gerealiseerd. In Rillans staan reeds 97 woningen op de harde en zachte planning om te worden gebouwd. Daartegenover worden er in de periode 2022 - 2030 naar verwachting 89 woningen worden gesloopt. Derhalve is er ruimte om 59 woningen te bouwen.

Uit bovenstaande blijkt dat het plangebied ook in de woonvisie is aangewezen als uitbreidingslocatie. Uitbreiding ligt voor de hand gelet op het gebrek aan gronden of mogelijkheden tot inbreiding. Een nader te bepalen aantal woningen zal uitgevoerd worden als levensloopbestendig. Daarnaast wordt voorzien in grondgebonden woningen voor (jonge) huishoudens. Voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.

Archeologiebeleid gemeente Reimerswaal

Omdat archeologie in de eerste plaats een gemeentelijke verantwoordelijkheid is, heeft de gemeente Reimerswaal eigen archeologiebeleid opgesteld voor het gehele grondgebied, inclusief de waterbodems (22-11-2011). Dit archeologiebeleid bestaat uit een deel A: Beleidsnota archeologie en een Deel B: Toelichting beleidskaart. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). In 2015 en 2016 heeft een evaluatie van het archeologiebeleid van de OAS gemeenten (initiatief van zes Zeeuwse gemeenten) plaatsgevonden. Uit deze evaluatie is gebleken dat het beleid prima functioneert en aanpassingen niet noodzakelijk zijn.

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd Categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd Categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord.

De gehanteerde categorieën zijn:

  • Categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
  • Categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m² wordt verstoord;
  • Categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m² wordt verstoord;
  • Categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m² wordt verstoord;
  • Categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m² wordt verstoord;
  • Categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht;
  • Categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
  • Categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.

Het plangebied (blauwe stip) valt op basis van het gemeentelijke beleid binnen categorie 4 (zie afbeelding 10). Dit betekent een hoge verwachting. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht zodra een bouwplan betrekking heeft op een te verstoren oppervlak van 250 m² of meer en/of waarbij bouwwerken dieper dan 40 cm worden geplaatst. Voor die delen van het plangebied waarvoor in het archeologiebeleid van de gemeente Reimerswaal een categorie 4 aanwezig is, geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0010.png"

Afbeelding 10 | Uitsnede archeologiebeleid (bron: gemeente Reimerswaal; bewerking: Juust)

Voor het plangebied geldt, naast de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie - 2' ook de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-3'. Bij de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-2' is archeologisch onderzoek nodig wanneer de grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte (40 cm) beneden het maaiveld en hierbij het te verstoren oppervlak onder de vrijstellingsdiepte groter is dan 250 m2. Bij de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-3' is archeologisch onderzoek nodig wanneer de grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte (40 cm) beneden het maaiveld en hierbij het te verstoren oppervlak onder de vrijstellingsdiepte groter is dan 500 m2.

De vrijstellingswaarden zullen, vanwege de grondwerkzaamheden m.b.t. de woningen en de wegen, overschreden worden. Archeologisch onderzoek is daarom benodigd. Door Artefact is op 9 juni 2023 een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd (Bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied enkel nog een middelhoge verwachting geldt op resten uit het finaal-paleolithicum en mesolithicum op het niveau van de Formatie van Boxtel waarvan de intacte top zich bevindt op 5,45 m-mv/4,36 m-NAP. Voor de overige perioden en niveaus geldt een lage verwachting.

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geadviseerd om de huidige dubbelbestemmingen te behouden, maar de dieptevrijstellingsgrens te verruimen naar 5 m-mv. Tot 5 m-mv bevinden zich geen potentieel archeologische niveaus of zones waarvoor een middelhoge of hoge verwachting geldt. De impact van het aanbrengen van hei- en/of schroefpalen op eventueel aanwezige vindplaatsen beneden 5 m-mv wordt aanvaardbaar en acceptabel geacht. In het kader van voorgenomen ontwikkeling is nader onderzoek niet aan de orde. In het geval in de toekomst toch grootschalige graafwerkzaamheden worden voorzien die dieper reiken dan 5 m-mv en groter dan 500 m2, dan wordt vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Dit is een afweging in het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. Het aspect 'archeologie' staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn niet aanwezig.

Het aspect 'archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

Aan de oostzijde van het plangebied is een boomgaard gelegen. Vanwege de spuitzone rondom de boomgaard dient een afstand 50 meter in acht genomen te worden. In de stedenbouwkundige uitwerking van het plan is een groenbuffer van ruim 50 meter opgenomen tussen de boomgaard en de woonkavels. Deze groenbuffer is ook planologisch-juridisch vastgelegd middels de bestemming 'Groen'.

Op de agrarische gronden aan de zuidzijde van het plangebied zijn agrarische activiteiten toegestaan en worden gewassen geteeld. Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen woningen. De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico’s van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu.

De in jurisprudentie aangehaalde richtafstand van 50 meter is in de open teelt met name van belang voor boomkwekerijen en boomgaarden, omdat gewasbeschermingsmiddelen daarbij niet alleen neerwaarts worden gespoten, maar ook zij- en opwaarts. Hierbij kan een deel van de gewasbeschermingsmiddelen verwaaien naar de naastliggende omgeving.

De agrarische gronden aan de zuidzijde grenzen reeds aan bestaande woningen van de wijk De Werfkampen. Fruitteeltboomgaarden binnen 50 meter vanaf de bestaande wijk zijn om die reden uitgesloten. In de huidige situatie vinden ter plaatse van de agrarische percelen voornamelijk agrarische activiteiten plaats als ploegen, zaaien en oogsten. Dit zijn seizoensgebonden activiteiten en van korte duur. In het stedenbouwkundige plan zijn de woningen zodanig gesitueerd dat er voldoende afstand is tussen de woningen en de agrarische percelen. Om enige afstand te borgen is aan de zuidzijde ook een groenbestemming opgenomen.

Het aspect 'bedrijven- en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Bodem

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. Aangezien er een gevoeligere functie mogelijk gemaakt wordt, is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. ABO Milieuconsult heeft op 31 mei 2023 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat tijdens de veldwerkzaamheden geen bijmengingen zijn aangetroffen die te relateren zijn aan de voormalige (gedempte) sloten. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de watergangen zijn gedempt met gebiedseigen grond. Tevens zijn geen bijmengingen aangetroffen die te relateren zijn aan de voormalige weg. In de grondmengmonsters zijn lichte verontreinigingen aangetoond, maar deze vormen geen belemmering voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling. Nader onderzoek is niet aan de orde.

4.5 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.

Kwetsbare objecten (woningen) moeten bij ruimtelijke planvorming beschermd worden tegen de externe veiligheidsrisico's. In de nabije omgeving van het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen gelegen (afbeelding 11). Op de locatie Valckenisseweg 5, op een afstand van ruim 800 meter tot het plangebied, is een vulpunt tankstation 'Afslag Rilland' gelegen. Op de locatie De Poort 24 is, op een afstand van ruim 1,2 kilometer tot het plangebied, eveneens een vulpunt van tankstation 'de Meeuw' gelegen. Deze risicobronnen vormen, gelet op de ruime afstand tot het plangebied, geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0011.png"

Afbeelding 11 | Uitsnede Signaleringskaart EV (bron: Ipo)

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Bevb)

Aan de zuidzijde van het plangebied zijn twee buisleidingen (Gasunie en DOW) gelegen. Het plangebied valt buiten de 1% letaalzone. Hierdoor valt het plangebied niet binnen het invloedsgebied. Er is geen verantwoording van het groepsrisico nodig.

Transportroutes gevaarlijke stoffen (Bevt)

Aan de noordzijde is op een afstand van ruim 900 meter tot het plangebied de A58 gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor het betreffende tracé geldt een plasbrandaandachtsgebied (PAG) dat tot maximaal 30 meter reikt vanaf de buitenste rijlijn. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen het PAG. Het plangebied ligt verder buiten de 10-6 contour en binnen het invloedsgebied (1.500 meter) van de A58. Hierdoor is op basis van artikel 7 van het Bevt een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing. Op een afstand van circa 1,00 km ligt het spoortraject Sloehaven – Roosendaal West. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Er geldt geen PAG. Het plangebied ligt niet binnen de 10-6 contour maar wel binnen het invloedsgebied (1.500 meter) van het spoor. Hierdoor is op basis van artikel 7 van het Bevt een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing.

Het plangebied ligt op circa 3,97 kilometer afstand van het Schelde-Rijnkanaal en op circa 1,79 kilometer afstand van de Westerschelde. Dit zijn basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied de Westerschelde en buiten het invloedsgebied van het Schelde-Rijnkanaal. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico, waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en beheersbaarheid, is nodig.

Bestrijdbaarheid, zelfredzaamheid en beheersbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie "Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid". Uit bovengenoemde handreiking volgt dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor ook in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is.

Het plangebied wordt ontsloten via de Krooneend, Oeverzwaluw en Roerdomp ontsloten op de Kapucijnenweg. Het plangebied is vanuit het westen goed bereikbaar voor hulpdiensten via de A58. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten voldoende te noemen.

Zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn om zichzelf op eigen kracht enige tijd te redden of in veiligheid te brengen. Tegen ongevallen met giftige stoffen of brandbare gassen op de Westerschelde en het Kanaal door Zuid-Beveland zijn redelijkerwijs geen ruimtelijk relevante maatregelen te nemen zoals het uitsluiten van nieuwe risicobronnen, uitsluiten van ontwikkelingen voor grote groepen personen of meer afstand tussen risicobron en ontvangers. Wel zijn er maatregelen ter verbetering van de zelfredzaamheid en ter verbetering van de beheersbaarheid te treffen om de veiligheid te verhogen. Ondanks dat er geen ruimtelijke maatregelen zijn te nemen, zijn er wel andere maatregelen te treffen om de veiligheid te verhogen.

De Veiligheidsregio adviseert de volgende maatregelen:

  • Ventilatie: Maak de woningen luchtdicht afsluitbaar. Dit houdt in dat ramen, deuren en ventilatieroosters te sluiten zijn (inclusief automatische schuifdeuren) en dat de mechanische ventilatie met een eenvoudige druk op een knop uitgeschakeld kan worden. Met deze maatregelen kan het binnendringen van giftige stoffen worden tegengegaan.
  • Risicobewustzijn: Draag zorg voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Hierbij kan gedacht worden aan schriftelijke voorlichting en aan de publieke voorlichtingscampagnes als 'Zeeland Veilig'.

4.6 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

Woningen zijn geluidsgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied ligt niet binnen een zone industrielawaai. Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van de Valckenisseweg en de A58. Het plangebied is gelegen aan de Krooneend, hier geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. Dit soort wegen zijn op basis van de Wgh uitgesloten van akoestisch onderzoek. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet er wel sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Gelet op de rustige ligging aan de zuidoostzijde van de kern Rilland (tussen het dorp en de akkergronden) en de beperkte verkeersintensiteiten van omliggende wegen, kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Nader akoestisch onderzoek is niet benodigd. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Kabels en leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In het voorliggende bestemmingsplan worden nooit meer verkeersbewegingen verwacht dan voor 1.500 nieuwe woningen het geval is. Om die reden wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan als een ontwikkeling is te beschouwen die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (afbeelding 12). Toetsing aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet benodigd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0012.png"

Afbeelding 12 | Uitsnede NIBM-tool (bron: infomil.nl)

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Gebiedsbescherming

Het plangbied ligt niet binnen de begrenzing van een natuurgebied, natuurnetwerk en Natura-2000 gebieden. Het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied is 'Westerschelde & Saeftinghe'. Dit natuurgebied ligt op circa 1.060 kilometer van het plangebied. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling op enige afstand van beschermde Natura 2000-gebieden plaatsvindt worden geen negatieve effecten als gevolg van externe werking (middels visuele verstoring en verstoring door productie van geluid, trilling en licht) verwacht.

Voor dit plan is voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden berekend (Bijlage 4). Uit de berekening blijkt dat het aspect stikstof geen belemmering vormt voor uitvoering van het plan. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Voor het onderdeel stikstof is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.

Soortenbescherming

Nieuwe ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde gebieden en beschermde soorten (dieren en planten). Het plangebied wordt goed onderhouden en er wordt geen bestaande beplanting verwijderd. De sloot aan de westzijde van het plangebied zal gedempt worden. Om uit te sluiten dat er geen negatieve effecten ontstaan voor beschermde soorten, is een quickscan Wet natuurbescherming benodigd. Door Ecolybrium is op 21 augustus een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Bijlage 3). Uit dit onderzoek blijkt dat het gebied in geen enkel opzicht geschikt broedbiotoop vormt voor vogels (al of niet met jaarrond beschermde nesten). Effecten en daarmee knelpunten in het kader van de Wet natuurbescherming treden daarmee niet op. Nader onderzoek is geheel niet aan de orde.

Effecten op algemeen voorkomende soorten (waarvan de nesten alleen tijdens het broedseizoen beschermd zijn) zullen enkel optreden als de werkzaamheden uitgevoerd worden binnen de broedperiode (maart-augustus). Door de werkzaamheden buiten deze periode uit te voeren en/of te starten worden de grootste negatieve effecten (verstoring in dit geval) op broedende vogels voorkomen.

Essentiële foerageergebieden, primaire vliegroutes en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aanwezig op en rondom de onderzoekslocatie. Vervolgonderzoek is daarmee geheel niet noodzakelijk. Op de locatie is geen sprake van optimaal ontwikkeld habitat voor dagvlinders, libellen, amfibieën, vissen, reptielen, grondgebonden zoogdieren en overige ongewervelden. Nader soortgericht onderzoek en/of het treffen van andere mitigerende maatregelen zijn niet aan de orde.

4.10 Niet gesprongen explosieven

In de Tweede Wereldoorlog is in Zeeland veel gevochten. Doordat tijdens de gevechten niet alle munitie is ontploft zijn er tot op de dag van vandaag blindgangers in de bodem te vinden. De Provincie Zeeland heeft een kaart ontwikkeld waar op te zien is waar gevochten is en waar een grote kans is om blindgangers in de bodem aan te treffen. 

Het plangebied is niet gelegen binnen een aandachtsgebied Niet Gesprongen Explosieven (NGE). Een NGE-onderzoek is daarom niet nodig.

4.11 Verkeer en parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.

Parkeren

Voor het plan is in onderstaande tabel de parkeerbehoefte uitgerekend op basis van de Nota Parkeernormen van de gemeente Reimerswaal. Hierbij is uitgegaan van het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. De parkeerbehoefte van het plan, gebaseerd op de verdeling conform het indicatieve stedenbouwkundige plan (afbeelding 4), betreft afgerond 126 parkeerplaatsen. Alle woningtypes (behalve de rijwoningen) hebben de mogelijkheid om minimaal één auto op eigen terrein te parkeren. De overige parkeerplaatseen worden in de openbare ruimte gerealiseerd. In het indicatieve stedenbouwkundige plan zijn 136 parkeerplaatsen ingetekend. Hierdoor kan ruimschoots voorzien worden in de parkeerbehoefte. Zelfs in een worst-case scenario van 59 vrijstaande woningen (hoogste parkeernorm), waarbij de parkeerbehoefte afgerond 136 parkeerplaatsen betreft, kan voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid.

Type   Aantal   Parkeernorm   Parkeerplaatsen  
Vrijstaande woningen   12   2,3   27,6  
Twee-onder-een-kap-woningen   18   2,2   39,6  
Rijwoningen   20   2,0   40  
Patiowoningen   9   2,0   18  
Totaal       125,2 (afgerond 126)  

Verkeer

De verkeersgeneratie is berekend op basis van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en gebiedstype 'rest bebouwde kom'. De verkeersgeneratie, berekend op basis van het indicatieve stedenbouwkundige plan (afbeelding 4), bedraagt gemiddeld 464 mvt/etmaal. In het worst-case scenario van 59 vrijstaande woningen bedraagt de verkeersgeneratie gemiddeld 484 mvt/etmaal.

Type   Aantal   Minimaal   Maximaal   Gemiddeld   Totaal  
Vrijstaande woningen   12   7,8   8,6   8,2   98,4  
Twee-onder-een-kap-woningen   18   7,4   8,2   7,8   140,4  
Rijwoningen   20   7,0   7,8   7,4   158  
Patiowoningen   9   7,0   7,8   7,4   66,6  
Totaal           463,4  

Ontsluiting

Het plangebied wordt via de Krooneend, Oeverzwaluw en Roerdomp ontsloten op de Kapucijnenweg. De Kapucijnenweg is een gebiedsontsluitingsweg met voldoende capaciteit om de extra verkeersgeneratie van de voorgenomen ontwikkeling af te wikkelen. Daarnaast wordt voorzien in een calamiteitenontsluiting vanaf de Gentsestraat.

4.12 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Aangrenzend aan het plangebied zijn een aantal watergangen gelegen (zie afbeelding 13). Er is voldoende ruimte om de waterbergingsopgave binnen het plangebied op te vangen (zie watertoetstabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0013.png"

Afbeelding 13 | Uitsnede interactieve kaart Leggerwateren (bron: Waterschap Scheldestromen)

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Het plangebied is niet gelegen binnen zoneringen van primaire en regionale waterkeringen.  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het
vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende bouwpeil om
overstroming vanuit oppervlaktewater in
maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
In de huidige situatie is het plangebied onverhard. Het bouwplan leidt tot een toename van het verhardingsoppervlak waardoor watercompensatie nodig is. In de toekomstige is er 5.889 m2 aan dakoppervlak en 7.288 m2 aan dichte bodemverharding. De totale toename aan verharding bedraagt 13.177 m2. De watercompensatie bedraagt hiermee 988 m3. Watercompensatie wordt voorzien in de groene bufferzone aan de zuidoostzijde van het plangebied. In de technische uitwerking wordt het Waterschap verder betrokken bij het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0014.png"
 
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater via het bestaande gemeentelijke rioolstelsel en aangeboden voor zuivering. De mogelijkheden om aan te sluiten op het gemeentelijke rioolstelstel dient nader met de gemeente (en het waterschap RWZI) te worden afgestemd.

Het hemelwater dat in de openbare ruimte valt, stroomt oppervlakkig af naar de watergangen en de groenbuffer.
 
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast
en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden.  
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van
grondwater. Er wordt eventuele grondwateroverlast
voorkomen door het realiseren van de
waterberging(en) en bijvoorbeeld zoveel mogelijk
groen toe te passen (doorlatende bodemverharding
t.b.v. parkeren).
 
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
De grondwaterkwaliteit zal als gevolg van de
ontwikkeling niet verslechteren. Er worden duurzame
materialen toegepast.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren.  
Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen. Er zijn (daardoor) geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten.  
Volksgezondheid
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
Waar redelijkerwijs mogelijk, worden langs waterlopen flauwe (en natuurvriendelijke) oevers aangelegd.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Er wordt geen grondwater onttrokken en hemelwater wordt zoveel als mogelijk op het terrein teruggevoerd. Bodemdaling wordt dan ook niet verwacht.

 
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
Met de gewenste ontwikkeling worden waardevolle
wateren en natte natuur niet aangetast  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Bij de inrichting van oppervlaktewater en oevers wordt rekening gehouden met het onderhoud ervan.
Onderhoud van de oppervlaktewateren is een gedeelde verantwoordelijkheid van het waterschap en de
gemeente. In de stedenbouwkundige uitwerking is rekening gehouden met de onderhoudsstrook van 5 meter langs de secundaire watergang.  
Anderer belangen waterbeheer  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
In het plangebied zijn geen gronden en objecten van
het waterschap gelegen.  
Wegen in beheer bij het waterschap
(alleen invullen voor zover van toepassing)
* in de bouwfase:
Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen?

* na realisatie: verkeersaantrekkende werking
Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer?

*na realisatie: bereikbaarheid
Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken.
Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd?

* na realisatie: parkeren
Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd?

* na realisatie: (ver)bouwen
Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd).  
Tijdens de bouwfase van de woningen zal er transport plaatsvinden via de Kapucijnenweg. Deze weg is deels in beheer bij de gemeente en deels bij het Waterschap (afbeelding 14). Het transport van bouwverkeer zal voornamelijk afkomstig zijn vanaf de A58. Het deel van de weg wat in beheer is bij het Waterschap zal niet gebruikt worden tijdens de bouwfase.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.BPWerfkampen3-vo01_0015.png"

Afbeelding 14 | Uitsnede interactieve kaart Waterschapswegen (bron: Waterschap Scheldestromen)

4.13 Milieu Effect Rapportage

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.  Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.

In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..

De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Het wijzigingsplan betreft de activiteit genoemd in onderdeel D 11.2: ''De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein.''. Een 'formele' besluit-m.e.r.-beoordeling is vereist, indien sprake is van een van de aangewezen besluiten in kolom 4 van de bijlage bij het Besluit m.e.r en indien sprake is van een geval zoals opgenomen in kolom 2. Voor betreffende activiteit is sprake van een dergelijk geval indien de activiteit betrekking heeft op:

  • a. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • b. een aaneengesloten gebied en 2000 woningen of meer, of
  • c. 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte of meer.

De gewenste ontwikkeling ligt ruim onder de drempelwaarde(n). Een vormvrije m.e.r-beoordeling is noodzakelijk. Hiervoor is een aanmeldnotitie opgesteld (zie Bijlage 5). Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling (en voorgaande paragrafen) blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

4.14 Conclusie

Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

De ontwikkeling voorziet in de bouw van maximaal 59 woningen. Er is sprake van een bouwplan zoals hierboven bedoeld. Voor de gehele ontwikkeling is een grondexploitatie opgesteld. De kosten hiervoor zijn opgenomen in de gemeentelijke begroting. Daarmee is het plan financieel uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg 

Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.

Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van [datum] tot en met [datum]. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingediend.