direct naar inhoud van Toelichting
Plan: I Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Philips Lighting)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80260-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voormalige kantoorgebouw Philips Lighting is onderdeel van het oude fabrieksterrein van Philips dat vanaf 1891 tegen de stadskern van Eindhoven is aangebouwd.

Een deel van de voormalige fabrieksgebouwen, waaronder de Witte Dame en de Lichttoren, zijn sinds de jaren '80 van de vorige eeuw herbestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0001.png"

Voormalig gebouw van Philips Lighting

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0002.png"

De Witte Dame en Emmasingel – foto uit 1939

Woningen, kantoren en zowel maatschappelijke als commerciële voorzieningen hebben hier een plaats gekregen en zorgen ervoor dat beide panden functioneel onderdeel van de stad zijn geworden.

Met de bouw van twee woontorens en de transformatie van Philips Lighting en omliggende gronden tot woningen, commerciële voorzieningen en park wordt een kwaliteitsslag gegeven aan dit deel van het voormalig fabrieksterrein. Na herontwikkeling wordt het gebied onderdeel van de binnenstad van Eindhoven en is er zowel een ruimtelijke- als functionele verbinding met achterliggende gebieden zoals het stadion en Strijp-S.

De beoogde ontwikkelingen passen niet in het vigerend bestemmingsplan 'Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013'.

Voor de transformatie van het voormalige kantoorgebouw van Philips Lighting tot woningen en ten behoeve van commerciële functies, is reeds door de gemeente een omgevingsvergunning verleend. Deze transformatie naar woningen en commerciële functies is momenteel vrijwel gereed.

Voor de overige ontwikkelingen dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden vastgesteld. Hiervoor is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

Omdat het plangebied integraal wordt ontwikkeld, zijn ook de vergunde mogelijkheden ten aanzien van het voormalige kantoorpand Philips Lighting onderdeel van dit bestemmingsplan.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt in ten westen van het centrum van Eindhoven, ten oosten van het stadion en ten zuiden van het spoor. Het plangebied maakt deel uit van de buurt de Witte Dame en is onderdeel van het ontwikkelingsgebied Emmasingelkwadrant.

Het plangebied wordt in grote lijnen begrenst door de Mathildelaan in het noorden, de Gagelstraat in het oosten, de Lichtstraat en het Regentekwartier in het zuiden en de Witte Dame en Lichttoren in het westen.

De ligging van het plangebied is hieronder globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0004.png"

Ligging plangebied (bron: luchtfoto Esri)

1.3 Beoogde ontwikkeling

Middels dit bestemmingsplan worden diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt die vorm geven aan de transformatie van dit gedeelte van het Emmasingelkwadrant, te weten het voormalige kantoorgebouw van Philips Lighting en directe omgeving.

De ontwikkelingen in het plangebied omvatten:

  • de transformatie van Philips Lighting (34.000 m2) tot 616 lofts en 2.730 m2 commerciële ruimten exclusief terrasfunctie, waarvoor een rechtsgeldige omgevingsvergunning is afgegeven (31 maart 2015 - zaaknummer V14/21761/ besluit nummer 1260185). Deze vergunde transformatie is momenteel vrijwel gereed;
  • het toevoegen van nieuwbouw aan de Mathildelaan, bestaande uit 133 wooneenheden met 148 m2 commerciële ruimten in de plint van de te bouwen 'Onyx-toren' en 43 wooneenheden met 122 m2 commerciële ruimten in de plint van het te bouwen Gaagle gebouw op de hoek met de Gagelstraat;
  • het realiseren van de Licht-as;
  • het omzetten van een groot deel (50%) van het parkeerterrein naar een park waar de gemeente de Gender in kan aanleggen;
  • de sloop van diverse aan- en bijgebouwen van Philips Lighting en in de toekomst de sloop van het Lighting Application Centre (LAC).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0005.png"

De drie gebouwen krijgen alle drie een karakteristieke uitstraling, waarbij de buitenruimte de gebouwen bij elkaar houdt. Samenhang zal ontstaan door een herkenbare rand, eenduidige verharding en kenmerkende bomen of beplanting. Op de pleinruimtes zal het meubilair en de beplanting in een lineair patroon van strips gepositioneerd worden. Hierdoor ontstaat een overzichtelijke geleding. Het terras aan de parkzijde wordt verhoogd aangelegd waardoor er een interessante plek aan het park ontstaat. Het woonplein bij het Gaagle gebouw zal ruimte bieden aan intimiteit en verkrijgt daardoor een prettig woonklimaat.

Door de transformatie in dit gebied wordt een deel van de binnenstad een kwaliteitsslag gegeven die past bij het imago van Brainport. Voor de binnenstad betekent dit dat het voorzieningenniveau, de kwaliteit van de openbare ruimte en groen en de positieve beleving van de stad gaan aansluiten bij de wensen van de (toekomstige) bewoners.

De diverse ontwikkelingen, zoals hiervoor aangestipt, worden uitgebreider beschreven in het VOSP voor het plangebied (bron: VO Stedenbouwkundig plan Philips Lighting - 17 december 2015). Dit document is als separate bijlage bij het plan gevoegd.

In de hierna opgenomen afbeeldingen wordt de gebiesontwikkeling visueel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0006.png"

Schetsontwerp ontwikkeling (bron: Buro Lubbers) - bron 17 december 2015

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0007.png"

Schetsontwerp ontwikkeling (bron: Buro Lubbers) - bron 17 december 2015

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0008.png"

VO Stedenbouwkundig plan Philips Lighting (bron: 17 december 2015 - Buro Lubbers)

Lighting

Het programma van de bebouwing rond het voormalige gebouw Philips Lighting (hierna: Lighting) is georiënteerd op functies die passen bij een woongebied in een centrumlocatie. De behoefte in Eindhoven aan woonruimte voor afgestudeerden, kenniswerkers en expats wordt hier vervuld. De drie vleugels van het vrijkomende voormalige Philips Lighting kantoorgebouw van 43.000 m2 zijn getransformeerd middels een interne verbouwing naar 616 woningen in de koop- en huursector. De doelgroep betreft eenpersoonshuishoudens in de vorm van jonge starters of expats.

Het Lighting gebouw telt drie vleugels (Emma, Mathilde en Victoria) verbonden door een centrale hal. In de plint van de vleugels zijn de commerciële functies ten behoeve van detailhandel, horeca en dienstverlening gesitueerd. In de Emmavleugel is een supermarkt (deels biologisch qua concept) van circa 1.555 m2 gerealiseerd. De Mathilde en Victoria vleugel voorzien in de plint ruimte voor circa 455 m2 respectievelijk circa 2.730 m2 aan commerciële functies.

Het programma en de omvang van de verschillende commercieel in te richten ruimten is afgestemd op de oriëntatie van het gebouw. Zo is de horeca gericht op het aan te leggen park/zonzijde en zijn de commerciële voorzieningen gericht op de Mathildelaan, te bereiken vanaf het plein rondom de Onyxtoren.

Voorzien is in de verplaatsing en vestiging van Brownies en Downies (vanuit de Gagelstraat) en de nieuwvestiging van onder meer Zwart Wit (Illy koffie zaak), Minitials concept store en atelier (sieraden), Gym en Juice (fitness), Biefstuk & Bier (horeca) en het kantoor van verhuurder Eindhoven2stay (dienstverlening).

Op de verdieping van de verschillende vleugels zijn de koop- en huur appartementen voorzien in verschillende oppervlaktematen (veelal tussen de 40 m2 en 50 m2). Op de bovenste verdieping van Lighting is een aantal grote penthouses (vanaf 60 m2 gerealiseerd.

Tussen de vleugels komt een publieke passage die het nieuwe park verbindt met de noordzijde.

Om de transformatie vorm te geven, zijn diverse aan- en bijgebouwen gesloopt. Ook de buitenkant van het gebouw is grondig aangepakt. De bestaande gevels zijn gestript en voor een groot deel voorzien van glas. Hierdoor heeft het gebouw een meer eigentijdse uitstraling gekregen die beter aansluit op de (gemoderniseerde) bebouwing in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0009.png"

Impressie Lighting vanuit toekomstigVictoriapark

Onyxtoren

Ten noordwesten van Lighting wordt de woontoren (Onyx) gerealiseerd. De Onyxtoren wordt 83 meter hoog vanaf peil, passend binnen de hoogbouwvisie van de gemeente, met 13.000 m2 aan vloeroppervlak en gaat bijdragen aan het 'downtown' karakter van de Witte Dame. De locatie van de toren is zo gekozen dat de toren de zichtlijn van station naar stadion begeleidt.

Met behulp van zonnestudies is bepaald wat de invloed van de toren is op bestaande openbare ruimtes en bebouwing. Het terras op het Mathildeplein is een openbare ruimte die als verblijfplek dienst gaat doen. Hiervoor geldt dat het relatief weinig schaduw ondervindt door woontoren Onyx. Vooral het bestaande Art-hotel werpt de meeste schaduw op het terras van Usine. Alleen van 1 augustus tot 27 augustus tussen 17.00 en 17:35 vormt de Onyxtoren deels een belemmering van de zon voor het terras bij de Usine. Verder zijn er geen grote gevolgen door de schaduw van de toren te verwachten met betrekking tot verblijfgebieden.

In de woontoren worden 133 appartementen gerealiseerd. Zes geclusterd per verdieping die qua oppervlak kunnen variëren tussen de 60 tot 70 m2. Op de bovenste bouwlagen komen grotere appartementen (>100 m2).

In de plint van het pand komt commerciële ruimte van in totaal circa 148 m² bvo beschikbaar ten behoeve van kleinschalige winkels. De commerciële ruimte is op te splitsen in meerdere afzonderlijke winkelruimtes. Hiervoor zijn afzonderlijke (sanitaire) voorzieningen en ingangen voorzien.

Deze nieuwe commerciële functies dragen bij aan (de variatie van) het winkelaanbod in het centrum en aan de kwaliteit (zowel ruimtelijk als functioneel) en de levendigheid van het centrum.

In de footprint van woontoren Onyx is op gebouwniveau tevens een vertanding aangebracht. Deze vertanding versterkt de verticaliteit van het gebouw en benadrukt tevens de curve van de Mathildelaan.

Onder het pand wordt een parkeerkelder (68 parkeerplaatsen) voor de bewoners gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0010.png"

Impressiebeeld toekomstige situatie Onyxtoren

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0011.png"

Impressiebeeld Onyx toren met lichtornament

De kroon van de Onyxtoren zal bestaan uit een aantal penthouses die trapsgewijs opbouwen naar het hoogste punt van het gebouw. Op het hoogste punt van het dak, gelegen aan de Mathildelaan, wordt een lichtornament geplaatst. Het lichtornament maakt de ontwikkeling rond Lighting onderdeel van een sequentie van bijzondere gebouwen langs de route vanaf het centrum richting Strijp-S. Deze route begint bij de lichttoren in het centrum, voert langs het stadion en eindigt bij het klokgebouw. Bijzondere gebouwen langs deze route worden voorzien van lichtsculpturen, wat aansluit bij de Roadmap stedelijke verlichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0012.png"

Tussen Lighting en het Art-hotel komt een nieuwe weg. Hier wordt de Onyxtoren in architectonisch opzicht gerelateerd aan het hotel. In deze zijstraat is de entree naar de parkeerplaats in de oksel van Lighting en naar de parkeergarage daaronder.

Ook vindt hier de expeditie plaats van de commerciële ruimtes in de oostelijke vleugel van Lighting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0013.png"

 afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0014.png"

Plattegrond begane grond en 1e verdieping en gevelaanzichten Onyxtoren (bron: Diederendirrix bv)

Gaagle gebouw

Op de hoek van de Mathildelaan en de Gagelstraat wordt tevens een tweede gebouw toegevoegd, het Gaagle gebouw. Dit gebouw wordt circa 19 meter hoog (vanaf peil) met circa 2.500 m2 aan vloeroppervlak.

De nieuwbouw aan de Gagelstraat gaat een schakel vormen tussen Lighting en de Ventoseflat. Aan de zijde van de Ventoseflat zal het gebouw uit 4 lagen gaan bestaan en sluit in hoogte aan op het naastgelegen gebouw. Aan de zijde van Lighting wordt het gebouw één laag hoger. Aan deze zijde ontstaat een plein waarop direct de entrees van de woningen op de begane grond uitkomen. Met de nieuwbouw aan de Gagelstraat ligt dit plein wat meer in de luwte en kan meer als woonplein beschouwd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0015.png"

Impressie gebouw Gaagle met plein tussen Lighting en Gaaagle

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0016.png"

Impressie gebouw Gaagle tussen Ventoseflat en Lighting

Het gebouw zal bestaan uit 43 wooneenheden voor veelal studenten en eenpersoonshuishoudens gezien het woonoppervlak per wooneenheid. De indeling van de 2e en 3e verdieping is identiek. De meeste woningen hebben een vloeroppervlakte tussen de 29 m2 tot 40 m2. Op de 4e verdieping is een groter appartement voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0017.png"

Plattegrond begane grond (bron: Diederendirrix bv)

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0018.png"

Voorlopige gevelaanzichten Gaagle gebouw (bron: Diederendirrix bv)

Op de hoek Gagelstraat-Mathildelaan komt een commerciële ruimte (circa 122 m2 gebruiksvloeroppervlak) in de plint van het gebouw op te splitsen in afzonderlijke eenheden. Deze nieuwe commerciële functies gaan bijdragen aan (de variatie van) het winkelaanbod in het centrum en aan de kwaliteit (zowel ruimtelijk als functioneel) en de levendigheid van het centrum.

Op het dak komt een gezamenlijk dakterras voor de bewoners van het gebouw.

In de kelderruimte wordt een fietsenstalling (circa 66 plekken) voor de bewoners gerealiseerd alsmede techniek ruimten.

Verder vindt via de Gagelstraat de expeditie plaats van de commerciële ruimtes in de westelijke vleugel van Lighting.

Mathildelaan

De totale bebouwing aan de Mathildelaan zal zich voegen in zijn omgeving doordat onder andere de buitenruimte om de bebouwing een interactie aangaat met de omgeving. De Mathildelaan maakt een bijzondere curve tussen de Lichttoren en het Philips Stadion. Deze monumentale curve manifesteert zich ter hoogte van de Lichttoren met een zichtlijn op het stadion en op de Ventoseflat. De nieuwbouw in de twee oksels van Philips Lighting versterkt deze curve en creëert een reeks van verspringende gebouwen in een ritmische alternering. Een sequentie van gebouwen die aansluiting zoekt bij de orthogonaliteit van het Lightinggebouw maar tegelijkertijd de curve tussen het stadion en de Lichtoren versterkt.

De kopgevels van de Onyxtoren en de nieuwbouw aan de Gagelstaat hebben een oriëntatie die parallel ligt met Lighting waardoor een vertanding ontstaat in deze gebouwen. Deze vertanding versterkt de curve van de Mathildelaan en zorgt voor een ensemblewerking tussen Lighting, de Onyxtoren en de nieuwbouw aan de Gagelstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0019.png"

Inpassing bebouwing aan Mathildelaan

Zoals het Mathildeplein in de oksel van gebouwen komt te liggen, zo zal ook het nieuwe plein op de kop in de oksel van Onyxtoren en Lighting komen te liggen. De vormgeving met stroken op het nieuwe plein zal overeenkomen met de strokenvormgeving op het Mathildeplein.Aan de zijde van de Mathildelaan zal de buitenruimte op eenzelfde manier behandeld worden als de buitenruimte bij de Lichttoren: een verhoogde rand en een groen uiterlijk.

Hiermee ontstaat er een eenheid in beeld in de Mathildelaan en sluit het groene uiterlijk aan bij de ambities van de gemeente om de Mathildelaan te vergroenen. In materialisatie zal daarbij de rand aansluiting zoeken bij de bakstenen gebouwen in het gebied: de Ventose flat, het Art-hotel en de nieuwe Onyxtoren en Gaagle gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0020.png"

Impressie nieuwe plein aan de Mathildelaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0021.png"

Openbare ruimte bij bebouwing

Victoriapark en Gender

Het Victoriapark wordt samen met de Licht-as de groene drager van het gebied. Het (stads)park zal bestaan uit gazon en boombeplanting. De Gender, die hier vroeger stroomde, wordt opnieuw zichtbaar gemaakt. Het park zal niet alleen door de bewoners uit omliggende gebouwen gebruikt worden, maar ook door mensen die het centrum bezoeken. Het ligt bovendien op de wandelroute tussen centrum en omliggende wijken, zoals Strijp-S. Hiermee neemt het park een belangrijke plek in aan de rand van het centrum. Dit zal ook tot uiting komen in een herkenbare vormgeving met wandelroutes door het park.

Het gebied vormt een belangrijk onderdeel van de Westcorridor, de structuurvisie van West 8, die het centrum verbindt met Strijp-S en landgoed de Wielewaal. De gebouwen die aan het park liggen hebben hun adres aan het park.Ditis bij Lighting nog eens versterkt door een terras aan deze zijde van het gebouw te leggen. Vanaf het terras en vanuit de bebouwing is er zicht op het park. De auto's die geparkeerd worden in het gebied worden verborgen achter groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0022.png"

Sfeerbeelden park

Het Victoriapark zal als verblijfsgebied gaan functioneren met de naar boven gebrachte Gender als centraal element. Het gewenste beeld is een 'basic' park dat bestaat uit gras, bomen en water. Vanaf de paden, en het gras zal het water zichtbaar zijn. De routes door het park worden gekoppeld aan bronpunten: vanaf het Lichtplein, vanaf de groene verbinding met het Wilhelminaplein, vanaf de doorgang in Lighting en vanaf de zijstraten worden paden met elkaar verbonden. Op deze knooppunten (verblijfplekken) wordt passend meubilair toegevoegd.

In het gebied zal de Gender binnenkomen via een overkluizing en ook weer het gebied verlaten via een overkluizing naar de Stationsweg.

Door de Gender met flauwe taluds aan te leggen en de ruimte te geven zal deze een rol spelen in de bergingsopgave van de stad waarmee het risico op waterschade als gevolg van klimaatverandering wordt beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0023.png"

Impressie achterzijde ' Lighting" met het Victoriapark

Licht-as

De Licht-as gaat de ruggengraat vormen van het gebied. De Licht-as wordt een laan waarin de bestaande bomen ingepast worden. De onderdoorgang in de Witte Dame krijgt met deze as een herkenbare route door het plangebied naar het stadion. Uiteindelijk zal deze route een vervolg krijgen naar Strijp-S en eindigen bij landgoed De Wielewaal.

Hiermee vormt deze route als het ware de 'Philipsroute' van Eindhoven: het gaat langs verschillende Philips-monumenten, vanaf het Philips-museum tot aan het landgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0024.png"

Victoriapark met Licht-as (bomen en groen)

Groen

Het park wordt samen met de Licht-as de groene drager van het gebied. Het park zal bestaan uit gazon met boombeplanting waar de Gender doorheen meandert. De Licht-as wordt een laan, met boombeplanting aan beide zijden. En in de openbare ruimte bij Lighting worden bakken met beplanting aangebracht.

Bestaande bomen zullen daar waar mogelijk ingepast of eventueel verplaatst worden, en gecompenseerd worden in geval van kap.

Nieuwe bomen zullen gekozen worden uit inheemse soorten die passen bij de plek waar ze staan: bij het stedelijke karakter van de laan en de directe buitenruimte van Lighting of bij het karakter van het park met de Gender. Bij de rand van Lighting zullen verschillende planten en heesters aangeplant worden die de rand een kleurrijk beeld geven in de verschillende seizoenen.

Bij de keuze van het type en positie van bomen en van ander toe te voegen groen wordt rekening gehouden met de resultaten van een zonnestudie.

Verkeer

Het autoverkeer in het gebied wordt geleid naar de aanwezige parkeergarages of naar de bezoekersparkeervakken die zich aan één zijde van alle wegen bevinden. De parkeergarage bevinden zich op korte afstand van de wegen Mathildelaan en Willemstraat, hiermee wordt het grootste deel van het autoverkeer aan de rand van het gebied gehouden en is de kern van het gebied vooral gericht op de sfeer van het park, waar groen dominant is boven de auto. Zo ontstaat er een aangenaam verblijfklimaat in het midden van het gebied dat gericht is op langzaamverkeer.

De aansluitingen op de Mathildelaan worden nog nader uitgewerkt aan de hand van het gewenste toekomstige profiel van de gemeente. Het aansluitpunt tussen de Onyx toren en het Art-hotel zal in ieder geval bestaan uit 1 inrit en twee uitritten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0025.png"

De Licht-as zal worden ingericht als langzaamverkeersroute, waarbij auto's te gast zijn. Eventueel expeditieverkeer voor de aangrenzende commerciële ruimtes kan ook gebruik maken van deze straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0026.png"

Expeditie, afval en calamiteitenverkeer

Het expeditieverkeer voor het gebied rond Lighting kan op een drietal plekken laden en lossen. Deze plekken zijn geschikt voor laden en lossen binnen bepaalde venstertijden. Buiten deze tijden kan hier bezoekersparkeren plaatsvinden.

Afval wordt verzameld in ondergrondse containers. Deze liggen op 75 tot 125 meter van de entree van de woongebouwen.

De bochtstralen voor de wegen waar de afvaldiensten komen zijn daarop gedimensioneerd. Voor calamiteitenverkeer zullen de vereiste bochtstralen en opstelplekken ingepast worden. In het gebied zijn er voor Lighting, Onyx en Gaagle meerdere containers voorzien (voor restafval, papier en glas).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0027.png"

Parkeren

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0028.png"

Voorlopige indeling parkeerruimte

Het beleid van de gemeente (Eindhoven op weg) om autogebruik en -bezit te ontmoedigen leidt ertoe dat voor de parkeervoorzieningen in het gebied sprake is van een gebiedsgerichte maatwerkoplossing. Deze maatwerkoplossing is gebaseerd op de nieuwe vastgestelde nota parkeernormen van de gemeente (mei 2016).

In overleg met de gemeente is het document 'Parkeren en Smart Mobility Victoriapark' opgesteld (zie hierna ook paragraaf 3.7.2). Hierin wordt uiteengezet op welke manier het parkeren met maatwerk werkt in het plangebied. In het document wordt onder meer het volgende beschreven.

Het aantal beschikbare parkeerplaatsen voor bewoners komt niet overeen met het aantal woningen dat gerealiseerd wordt. De verhouding zal ongeveer 1:3 worden. Dus voor elke drie woningen is er een parkeerplaats te huur in de kelders of garages. In de te sluiten huurovereenkomsten met de bewoners worden ze gewezen op de parkeersituatie. Als er in de toekomst woningen uitgepond worden, dan wordt in de akte van levering opgenomen dat er een speciaal parkeerbeleid geldt in dit gebied. Hierdoor wordt voorkomen dat de gemeente vragen/claims krijgt van de bewoners. Tevens wordt gemeld dat er geen parkeervergunningen op maaiveld aan bewoners worden uitgegeven in het gebied. Over het parkeerregime dat geldt in het gebied wordt ook nadrukkelijk en herhaaldelijk naar belanghebbenden in de directe omgeving gecommuniceerd.

Langs de nieuw aan te leggen wegen in het Victoriapark worden aan één zijde parkeerplaatsen aangelegd, met name voor het bevorderen van de levendigheid van het gebied, het faciliteren van de horecafuncties en het kort parkeren. Deze plaatsen vallen onder het reguliere betaald parkeersysteem van het centrum. Voor de bezoekers van de winkels in Lighting worden er rondom de Onyx-toren parkeerplaatsen aangelegd.

Om de bewoners maximale mobiliteit te bieden is een aantal faciliteiten voorzien. De HOV-busbaan met een reeds bestaande halte direct aan de Mathildelaan, het Centraal Station op loopafstand, (elektrische) leenauto's centraal opgesteld in het gebied en elektrische leenfietsen. Tevens ligt de binnenstad op loopafstand met alle voorzieningen.

Bij oplevering van Lighting staan er minimaal 4 (elektrische) leenauto's op het parkeerterrein. Naar gelang de vraag toeneemt kan het aantal opstelplaatsen worden uitgebreid. In de openbare ruimte komen opstelplaatsen voor leenfietsen. Bewoners krijgen stallingsruimte voor fietsen in de fietsenkelders en bergingen onder de gebouwen.

Maatwerk en het gebruik van smart mobility is nog niet gebruikelijk. Het is een hybride verschijningsvorm waarbij regulier parkeren en smart mobility samen een oplossing bieden voor de parkeer- en mobiliteitsvraag in het plangebied. Het Emmasingelkwadrant zal dan ook gezien worden als 'living lab'. Bij deze nieuwe zienswijze op mobiliteit is het belangrijk om de parkeersituatie in het gebied te monitoren. Deze monitoring wordt geregeld in samenwerking met de TU/e.

Waterhuishouding

Het hemelwater en het afvalwater zullen gescheiden afgevoerd worden in het gebied. De afwatering van het hemelwater zal zo veel mogelijk plaats vinden via de Gender. De waterstand van de Gender zal gemiddeld op het peil +15,30 meter NAP gehouden worden, in het geval van veel regenval zal de Gender dienen als tijdelijke waterberging en kan het waterpeil stijgen. Hiervoor is een aantal oevers als flauwe taluds gemaakt die kunnen 'overstromen'. Deze flauwe taluds zijn georiënteerd op de middag- en avondzon. Zo kunnen deze oevers in droge tijden dienstdoen als verblijfplekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0029.png"

1.4 Voorgaande plannen

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0030.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'I Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Philips Lighting)' vervangt deels het bestemmingsplan 'Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013', vastgesteld door de gemeenteraad op 19 november 2013.

Ingevolge dit bestemmingsplan zijn de gronden ter hoogte van het plangebied bestemd tot 'Kantoor' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan is weergegeven op de hier opgenomen afbeelding.

Ter hoogte van de bestemming 'Kantoor' zijn de gronden bestemd ten behoeve van kantoren, zakelijke dienstverlening en bedrijven als genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten onder SBI-code 61.A, die als bijlage bij de regels is opgenomen. Het is niet toegestaan te wonen binnen deze bestemming.

Verder mag uitsluitend binnen het bouwvlak bebouwing worden opgericht. Ter hoogte van deze bestemming is tevens de gebiedsaanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1' opgenomen. Met deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen in de bestemming 'Gemengd', 'Wonen', 'Maatschappelijk', 'Bedrijf' en/of 'Horeca', indien voldaan wordt aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen criteria. Deze wijzigingsbevoegdheid heeft alleen betrekking op het wijzigen van het gebruik. Voor het oprichten van bebouwing buiten het bouwvlak kan deze wijzigingsbevoegdheid niet worden toegepast.

Ter hoogte van de bestemming Kantoor geldt ten slotte de gebiedsaanduiding 'verbindingszone-1'. Ter plaatse mag de bestemming, door burgemeester en wethouders, gewijzigd worden in 'Verkeer-Verblijfsgebied'.

De overige gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Voor een groot gedeelte van het plangebied geldt tot slot de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-groepsrisico' in verband met de ligging nabij het spoor. Ter hoogte van deze locatie zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen en sociale werkplaatsen.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "I Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Philips Lighting)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding.

De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historisch perspectief

Het plangebied ligt vanouds in het beekdal van de rivier de Gender in de buurt Witte Dame. Deze buurt wordt gekenmerkt door de vroegere aanwezigheid van Philips in Eindhoven.

Aan het begin van de twintigste eeuw is Philips de bedrijfsactiviteiten ten westen van de Emmasingel gaan uitbreiden. De Gender is hierbij gedempt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0031.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0032.png"

Getuigen van de uitbreiding zijn onder andere de voormalige fabrieksgebouwen Lichttoren en de Witte Dame, gelegen ten oosten van het plangebied, die tussen 1910 en 1930 gebouwd zijn.

Zowel de Lichttoren als de Witte Dame zijn ontworpen in een zakelijk expressionistische stijl en zijn tegenwoordig aangemerkt als rijksmonument. Beide gebouwen zijn tussen 1980 en heden herbestemd tot met name woningen, kantoren en maatschappelijke- en dienstverlenende functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0033.png"

De Witte Dame / de Lichttoren / voormalig Philips Lighting

Met de uitbreiding van Philips buiten de stad heeft een schaalvergroting plaatsgevonden. De grote fabrieken van Philips gaven Eindhoven een nieuwe schaal naast de bebouwing van de oude dorpslinten.

Andere elementen van het Philips imperium zijn de voormalige Philips personeelswinkel, tegenwoordig dienstdoende als Temporary Art Centre en het voormalige kantoor van Philips Lighting.

De Ventoseflat aan de Mathildelaan is een gemeentelijk monument. Dit appartementengebouw, in de stijl van de Amsterdamse school, is in 1927 gebouwd met gebruikmaking van de fundamenten en het casco van een voormalige sigarenfabriek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0034.png"

 

Sigarenfabriek Van Garderen – omgevormd tot Ventosegebouw

 afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0035.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0036.png"

Foto's Ventosegebouw (historie)

 afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0037.png"

Ventoseflat met een horecagelegenheid en tattooshop in de plint

Tijdens de Tweede Wereldoorlog had de nabijgelegen buurt Fellenoord veel te lijden van de bombardementen. Na de bevrijding werd de gelegenheid te baat genomen om de infrastructuur ingrijpend te verbeteren. De spoorlijn die ten zuiden van de Fellenoord liep, werd ongeveer 150 meter opgeschoven naar het noorden. Hiermee werd een nieuwe verkeersstructuur mogelijk met tunnels die de verbinding met Woensel moesten verbeteren en er kwam ruimte voor het 18-Septemberplein. Aan de noordzijde van het spoor werd de oude Fellenoord in de daaropvolgende jaren gesloopt. De parochiekerk verdween in 1973. De oude bebouwing maakte plaats voor een stelsel van autowegen en fietstunnels. De radialen Boschdijk, Veldmaarschalk Montgomerylaan en Kennedylaan kwamen uit op deze nieuwe weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0038.png"

Centrumgebied met bebouwing

In de jaren '90 is met het bouwen van de woontoren de Regent en vervolgens met de nieuwbouw aan de Willemstraat weer een nieuwe schaalvergroting ingezet in het gebied. Met die bebouwing is in feite een begin gemaakt met het 'downtown' karakter dat de omgeving van het plangebied nu kenmerkt en dat volgens het beleid van de gemeente in de toekomst versterkt moet worden.

Eén van de belangrijke punten is dat de gemeente de binnenstad de komende jaren een kwaliteitsslag wil geven die past bij het imago van Brainport. Dat betekent onder andere een wervend vestigingsklimaat voor bedrijven in Eindhoven en een aantrekkelijk leefklimaat voor bewoners.

Op het gebied van wonen is het vasthouden van talent een belangrijk onderwerp, dat betekent dus het creëren van woonruimte voor afgestudeerden, kenniswerkers en expats.

Voor de binnenstad betekent dit dat het voorzieningenniveau, de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen en de positieve beleving van de stad moeten aansluiten bij de wensen van de (toekomstige) bewoners.

Met de transformatie van het gebied zal het gebied meer (be)leefbaar en bereikbaar worden en zal het kunnen worden opgenomen in het weefsel van de stad.

2.2 Stedenbouwkundige structuur

Opbouw

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de voormalige Philipsgebouwen zoals de Lichttoren en de Witte Dame. Hier is een mix van functies te zien, met detailhandel en dienstverlenende activiteiten in de plinten en wonen of maatschappelijke doeleinden op de etages. Woontoren de Regent (circa honderd meter hoog) is hier een beeldbepalend element, evenals de voormalige Philips gebouwen (rijksmonumenten) en de Ventoseflat (gemeentelijk monument).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0039.png"

Omheind en verhard gebied

Op het moment wordt de sfeer in het plangebied nog gedomineerd door een afgesloten parkeerterrein. Het is een omheind gebied dat een barrière vormt tussen het centrum en de achterliggende gebieden.

Wanneer vanuit de kern van het centrum onder de Witte Dame doorgelopen wordt, kom je op het Lichtplein dat door de vele verharding onvoldoende uitnodigt voor een aangenaam verblijf. De bebouwing aan de Lichtstraat/Willemstraat heeft wel entrees aan de binnenzijde van het gebied, maar de andere gebouwen hebben geen duidelijke relatie met de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0040.png"

Lichtstraat

Met de bouw van de twee wooncomplexen met commerciële voorzieningen (de Onyxtoren en het gebouw Gaagle) wordt het eigentijdse karakter van locatie verstevigd.

Door aan de noordzijde van het plangebied te verdichten, kan het zuidelijk deel van het plangebied ingericht worden als park.

Met de aanleg van de Licht-as komt er een verbinding met gebieden zoals Strijp-S en het stadion. Door de transformatie van het gebied wordt de barrièrewerking opgeheven en zal het gebied aansluiting zoeken bij het omliggende stedelijk weefsel. Een nieuw stuk binnenstad wordt gecreëerd met voorzieningen en een belevingswaarde die passen bij de ambities van de gemeente om de binnenstad op een niveau te brengen dat past bij de gewenste uitstraling van Brainport.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0041.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0042.png"

Inpassing in stedelijk weefsel

Voor meer informatie over de stedenbouwkundige inpassing van de voorgenomen ontwikkelingen in de directe omgeving en het centrum van Eindhoven, wordt verwezen naar het VOSP voor het plangebied (zie separate bijlage bij het plan).

Verkeersstructuur

De buurt 'Witte Dame' wordt als het ware omkaderd door een aantal doorgaande wegen. De voornaamste wegen zijn de Mathildelaan en de Emmasingel. De Mathildelaan bestaat uit twee aparte rijstroken, gescheiden door een tweebaans busstrook ten behoeve van een HOV-verbinding tussen Eindhoven station en Eindhoven Airport.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0043.png"

Mathildelaan bij plangebied

De Emmasingel is voor eenrichtingsverkeer ingericht, teneinde de doorstroming rondom de binnenstad te bevorderen. Het gebied binnen dit kader is als verblijfsgebied aan te merken. Centraal door dit gebied loopt een zichtlijn, vanaf het oude Philipsfabriekje aan de Emmasingel richting Strijp-S. Het dient dan ook als 'stepping stone' tussen de binnenstad en Strijp-S.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0044.png"

Mogelijke situering Gender

Groen en water

Momenteel komen er geen grote groen- of waterpartijen voor in de omgeving van het plangebied. Een ambitie van de gemeente Eindhoven is om de Gender weer zichtbaar te maken in het straatbeeld. De beoogde ontwikkeling voorziet hierin.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduur-zamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwater-voorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Eindhoven is centraal gelegen in Brainport. Brainport wordt in de SVIR door het Rijk gezien als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land met nationaal belang. Brainport wordt daarin bestempeld als belangrijke regio naast de mainports, de greenports en de valleys die Nederland concurrerend, bereikbaar en leefbaar moeten houden. Concreet zijn dit in zuidoost Nederland Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek.

Brainport is in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een van de meest prominente hightechcentra van Europa. De unieke manier van samenwerken vormt de basis voor open innovatie, waardoor kennis deling leidt tot kennis vermenigvuldiging. Hightech, medische technologie, automotive en design gaan hand in hand met hoogwaardige maakindustrie en ondernemerschap. Door samenwerking, een grote mate van intelligentie en het continue aanpassingsvermogen wordt de economie versneld en het individu in beweging gebracht. Dat heeft aantrekkingskracht op talentrijke studenten, kenniswerkers, ondernemers en investeerders van over de hele wereld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0045.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0046.png"

Westcorridor

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

3.2.2 besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds en Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen;
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is sinds 2012 opgenomen onder artikel 3.6.1 van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0047.png"

De 'stappen van de ladder' worden als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0048.png"

De Ladder voor duurzame verstedelijking kent overigens een materieel en formeel toepassingsbereik.

Materiële toepassing

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op een ruimtelijk besluit dat valt binnen het formele toepassingsbereik van de ladder en voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1. lid 1 onder i Bro.

Formele toepassing

Toetsing aan de ladder hoeft in beginsel formeel niet plaats te vinden bij een vergunde situatie zoals voor het Lighting gebouw (31 maart 2015 – zaaknummer V14/21761/ besluit nummer 1260185) of bij een herontwikkeling op basis van een reguliere omgevingsvergunning (gebaseerd op de 'kruimelgevallenlijst'). Maar kan formeel toch wel vereist zijn bij een beleidsmatige afweging indien dit is opgenomen in een provinciale verordening (artikel 4.1 Wro) of in een gemeentelijke beleidsregel ten aanzien van de toepassing van planologische kruimelgevallen.

Toetsing

De realisatie van 792 (juridisch vastgelegd 800) woningen en diverse commerciële voorzieningen (3.000 m2) wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervan zijn al 616 woningen en 2.730 m2 aan commerciële functies vergund (Lighting gebouw) en dienen formeel uitsluitend de resterende woningen (184) en commerciële toe te voegen functies (270 m2) nog 'beladderd' te worden.

Voor wat betreft de vergunde situatie in Lighting betreft het 1.555 m2 detailhandel in de vorm van een supermarkt in de Emmavleugel, alsmede 394 m2 horeca in de Victoriavleugel. De overige m2 in de Victoriavleugel is met overige dienstverlening ingevuld. De Mathildevleugel met circa 470 m2 aan commerciële ruimte is in deze fase van de planontwikkeling nog nader in te vullen.

De beoogde ontwikkelingen worden hierna verder getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 1

Trede 1 woningen

Jaarlijks wordt in het samenwerkingsverband Metropool Regio Eindhoven (MRE) samen met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over het woningbouwprogramma voor de komende 10 jaar. Uit de provinciale prognose tot en met 2023 blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens (voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+). Uit de regionale woningbouwafspraken (voor de periode 2014 t/m 2023) blijkt dat in Eindhoven behoefte is aan een extra 3.775 woningen. Dit betreft de netto-toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. Het aandeel harde plancapaciteit voor de tienjaars-periode in Eindhoven is hoog met 64%.

Volgens de recent vastgestelde woonvisie van de gemeente heeft Eindhoven de komende 10 jaar een woningbehoefte van circa 9.000 extra woningen. Dit op basis van de provinciale woningbehoefteprognose 2014.

Er is echter een reële verwachting dat het inwonertal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen, met vooral een relatief jonge bevolking. Om deze woningbehoefte afdoende te faciliteren wil de gemeente Eindhoven tot 2030 minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de rondweg realiseren met respect voor de bestaande woonomgeving en verbetering van de kwaliteit van gebieden.

Op basis van de thans beschikbare woningbouwplanning, verwacht de gemeente Eindhoven in het gebied binnen de Rondweg circa 5.000 te kunnen realiseren. De extra 1.000 woningen kunnen gerealiseerd worden door projectinitiatieven die nog niet op de planningslijst van de gemeente zijn opgenomen en passen in het proceskader woningbouwprogrammering als bedoeld in de Woonvisie. De 616 vergunde woningen in Lighting zijn op de gemeentelijke projectenlijst opgenomen.

Een toevoeging van 184 woningen naast de al vergunde 616 woningen (juridisch vastgelegd 800) als bedoeld in onderhavig projectvoornemen in het plangebied past binnen de bestaande en zal ook passen binnen de nader aan te passen en vast leggen regionale woningbouwafspraken.

Het betreft dan niet alleen de kwantitatieve afspraak qua regionale behoefte passend binnen de bestaande beschikbare (regionale) beleidsstukken. Maar de toevoeging past ook binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende jonge bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens, expats en studenten (in het kader van de demografische ontwikkeling) binnen Eindhoven te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoogstedelijk woonmilieu met internationale uitstraling binnen Zuid-Nederland. Veel van de woonstudio's en lofts met een oppervlak tussen de 40 en 80 m2 vinden gretig aftrek in de markt.

Het programma op het voormalige Philips Lighting-terrein ligt bovendien op een zeer aantrekkelijke centrumlocatie in de binnenstad en is onderdeel van een gemengde ontwikkeling (wonen-met commerciële ruimten) die gewild is in de markt. De marktbehoefte aan het type woningen dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd is bovendien groot, temeer het woningtype in een hoogstedelijk woonmilieu in regionaal verband niet of nauwelijks aangeboden wordt.

Voor meer informatie hieromtrent wordt verwezen naar paragraaf 3.5.

 

Trede 1 voorzieningen

In de regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven is een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:

  • de initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde heeft voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur.
  • aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties.
  • aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan.

De diverse commerciële voorzieningen die voorzien zijn in de plinten van de panden in het plangebied passen binnen het gemeentelijke en regionale beleid. Winkels en voorzieningen dragen namelijk in algemeenheid in positieve zin bij aan de leefbaarheid in een gebied. Ze voorzien in de verzorging van de bewoners, hebben een functie als ontmoetingspunt en creëren door hun trekkracht vaak ook een draagvlak voor andere publieksgerichte voorzieningen. Met name de supermarkt (met een deels biologisch concept) speelt hierbij een centrale rol. Randvoorwaarden voor een goed te ontwikkelen leefbaar centrumgebied zijn een compacte structuur door intensivering van ruimtegebruik en combinatie van functies alsmede door het belevenis- en betekenisaspect in het gehele voorzieningengebied tot uiting te laten komen, zowel in de openbare ruimte als door de aanwezigheid van functies als detailhandel, ontspanning, horeca en dienstverlening.

De omvang en aard van de in het plangebied te vestigen commerciële functies (detailhandel, horeca, ontspanning en dienstverlening) sluit aan bij de te vestigen doelgroep van jonge eenpersoon- en tweepersoonshuishoudens, expats en studenten die willen wonen en werken in een stedelijke (centrum) omgeving met een op hun behoefte afgestemde voorzieningenniveau in de directe nabijheid en vormt tevens een kwalitatieve aanvulling op het reeds aanwezige bestaande voorzieningenaanbod in het centrumgebied van Eindhoven.

Kwantitatief is er in het plan ruimte voor circa 3.000 m2 aan commerciële voorzieningen. Van deze ruimte is in totaal 2.730 m2 aan commerciële voorzieningen vergund. Te weten:

  • 1.555 m2 vergund voor detailhandel (supermarkt) in de Emmavleugel van het Lighting gebouw;
  • 705 m2 vergund, waarvan 394 m2 (exclusief terrasfunctie) voor horeca in de Victoriavleugel;
  • 470 m2 vergund aan nader in te vullen commerciële ruimte in de Mathildevleugel van het Lighting gebouw.

De beschikbare en vergunde commerciële ruimte in Lighting is daarmee al voor circa 83% ingevuld (op basis van contracten/toezeggingen) en voorziet duidelijk in een behoefte. Het betreft 394 m2 aan horeca (exclusief terrasfunctie). Het gaat hierbij om een verplaatsing en hervestiging van Brownies en Downies (detailhandel, en de nieuwvestigingen Zwart Wit Koffie (Illy koffiezaak), Minitials concept store en atelier (sieraden), Gym en Juice (fitness), Biefstuk & Bier (horeca) en het kantoor van verhuurder Eindhoven2stay (dienstverlening) alsmede een supermarkt (EMTÉ-supermarkt nieuwe stijl met veel versproducten in de lage schappen). Bovendien is de voorziene invulling van de Mathildevleugel in een vergevorderd stadium.

In het Onyx gebouw is ruimte op de begane grondlaag voor 148 m2 aan commerciële ruimte voor dienstverlening/horeca/detailhandel en/of lichte bedrijvigheid in 1 tot 3 op te splitsen ruimten.

In het Gaagle gebouw is ruimte op de begane grondlaag voor 122 m2 aan commerciële ruimte voor dienstverlening/horeca/detailhandel en/of lichte bedrijvigheid in 1 tot twee op te splitsen ruimten.

Totaal resteert nog 720 m2 nog nader in te vullen commerciële ruimte (circa 25% van de totale beschikbare commerciële ruimte in het plan die zal moeten voorzien in een stijgende behoefte aan commerciële voorzieningen in dit deel van het centrumgebied.

Het merendeel van deze ruimte zal waarschijnlijk ingenomen worden door dienstverlenende functies ten dienste van onder meer de toekomstige bewoners in het plangebied en directe omgeving lijkt voor de hand te liggen. Een verdere invulling met horeca/detailhandel is niet aannemelijk, gezien het aanwezig aanbod aan horeca- en detailhandelsvoorzieningen in het gebied en centrumgebied. Eventuele formules/branches die complementair zijn aan het aanbod in het centrum en voorzien in een actuele behoefte zijn ter plaatse nog in te passen.

Trede 2 en 3

Voor onderhavig plan is sprake van benutting van beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied (paragraaf 3.3.2) door middel van transformatie en deels nieuwbouw. Hiermee wordt voldaan aan de tweede trede van de ladder, waarbij de derde trede (multimodaal ontsloten) buiten beschouwing kan blijven.

De locatie is overigens passend multimodaal ontsloten. Goed bereikbaar per fiets, auto en op (korte) loopafstand van een spoorvoorziening (station Beukenlaan en station Centrum), busverbindingen en de HOV-lijn (in de directe nabijheid van de projectlocatie).

Op het aspect ontsluiting en parkeren wordt nader ingegaan in paragraaf 2.2 en 3.7.

Conclusie

De beoogde ontwikkelingen in het plangebied voldoen aan het gestelde in de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Er is gekozen om de regels zoveel mogelijk direct door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, zoals bij de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (nu Natuurnetwerk Nederland) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. In het Barro is opgenomen dat de provinciale begrenzing van de EHS (nu: Het Nationaal Natuurnetwerk) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan.

Als nationale belangen in het Barro worden genoemd:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ecologische hoofdstructuur (nu Natuurnetwerk Nederland);
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Toetsing

Voor Eindhoven is de zone van de 380 Kv hoogspanningsleiding van toepassing en van belang. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Er is géén sprake van een 380 Kv hoogspanningsleiding binnen onderhavig plangebied. De 150 Kv hoogspanningsleiding die door de buurt Woensel heen loopt, is tevens niet van invloed op de beoogde ontwikkelingen in onderhavig plangebied.

Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Toetsing aan het beleid rondom Natura 2000 en NNN vindt plaats in paragraaf 4.8.

Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0049.jpg"

Rarro besluitsubvlak militair luchtvaartterrein vliegbasis Eindhoven met in rood het plangebied.

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op bovenstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op geluid.

In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn algemene regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied.

Onderhavig plangebied ligt volgens het Rarro niet binnen het obstakelbeheergebied (IHCS), de vliegfunnel en/of de Instrument Landing System (ILS) rondom vliegbasis Eindhoven en het vogelbeheersgebied.

Conclusie

Uit deze toelichting blijkt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en van een duurzame ruimtelijke verstedelijking die past binnen de hoofdlijnen van het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie 2010 (inclusief partiële herziening 2014)

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. De structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld.

De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit.

Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw).

Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppunt-ontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0050.png"

Structuurvisie 2010 (inclusief partiële herziening 2014)

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend.

Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. De groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. Het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers.

De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. De stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. De infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd.

Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van woningen en commerciële ruimtes door middel van transformatie van een bestaand kantoorgebouw en de bouw van twee nieuwe panden in het centrumgebied van Eindhoven. Daarnaast wordt een park aangelegd met diverse recreatiemogelijkheden. Door deze ontwikkeling wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan het binnenstedelijke woon-, werk-, en leefmilieu.

Dit past binnen de ambities en het gestelde in de structuurvisie van de provincie.

3.3.2 Verordening ruimte 2014

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 10 juli 2015 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

Toetsing

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening ruimte. Gezien de voorgenomen ontwikkeling en de locatie van het plangebied is voor onderhavig plangebied de themakaart 'Stedelijke ontwikkelingen' van belang.

Themakaart stedelijke ontwikkeling

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Op de hierna getoonde kaartlaag is het plangebied aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0051.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0052.jpg"

Kaartlaag 'Stedelijke ontwikkeling' Verordening ruimte 2014

Regels Verordening Ruimte 2014

In de Verordening ruimte 2014 van de provincie staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van plannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen.

De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

 

In artikel 4.2 van de Verordening ruimte staat dat plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Aanvullend hierop is in artikel 4.3 van de Verordening ruimte opgenomen dat de toelichting bij een ruimtelijk plan, dat voorziet in de nieuwbouw van woningen, een verantwoording bevat over de wijze waarop de afspraken, die daaromtrent zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, worden nagekomen. Er moet worden aangegeven hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de beschikbare harde plancapaciteit. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3 (volkshuisvesting) van deze toelichting.

Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied

4.1 Omschrijving

Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:

  • a. stedelijk concentratiegebied;
  • b. kernen in landelijk gebied.

4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

4.3 Nieuwbouw van woningen

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
  • a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
  • b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Conclusie

Omdat de beoogde ontwikkelingen plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied, niet in strijd zijn met groene en blauwe landschapsontwikkeling en het geen betrekking heeft op een (middel)zwaar bedrijventerrein wordt voldaan aan de verantwoordingsplicht uit de Verordening ruimte voor wat betreft deze aspecten.

Voor wat betreft het aspect woningbouw en de verantwoording ervan wordt verwezen naar hetgeen hieromtrent beschreven is in paragraaf 3.2.3. ('Ladder voor duurzame verstedelijking') alsmede het gemeentelijk beleid m.b.t. woningbouw als bedoeld in de paragraaf 3.5. Hierin is zowel inzicht verschaft in de kwalitatieve als kwantitatieve onderbouwing van het aantal woningen alsmede de daarover gemaakte afspraken in regionaal verband.

Voor wat betreft de onderbouwing van de commerciële voorzieningen in het plangebied wordt verwezen naar hetgeen hieromtrent beschreven is in paragraaf 3.2. (Ladder voor duurzame verstedelijking) en de paragrafen 3.10 (detailhandel) en 3.11 (horeca).

Uit de toelichting op de diverse functionele ontwikkelingen blijkt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en van een duurzame ruimtelijke verstedelijking die past binnen de hoofdlijnen van het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing

Het plangebied is binnen de structuurvisie niet aangeduid als transformatiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0053.jpg"

Kaartlaag 'Gebruik van de ruimte' Interimstructuurvisie 2009

3.4.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur.

Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.

3.4.1.2 Gebruik van de ruimte

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'Centrumvoorzieningen'.

Hieronder vallen goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg. Secundair mogen ook werk-, woon- en onderwijsvoorzieningen in dit gebied gevestigd zijn.

Het plangebied maakt ook deel uit van de in de interimstructuurvisie genoemde strategische investeringszone 'Centrumgebied'. De visie schrijft voor dat het centrum zich verder moet ontwikkelen tot een hoogstedelijk, bruisend en dynamisch hart van de centrumstad Eindhoven. Het centrum moet daarbij als een magneet werken voor investeerders, bewoners, bedrijven, toeristen en (buitenlandse) werknemers. Grote ontwikkelingen zijn het OV-knoop-punt rondom het NS-station, het Stationsgebied (kantoren en wonen) en Stadionkwartier/ Emmasingelkwadrant (wonen en voorzieningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0054.jpg"

Kaartlaag 'Investeringsprojecten' Interimstructuurvisie 2009

Het plangebied is onderdeel van het Emmasingelkwadrant. Voor het aantrekkelijk stadshart wordt ingezet op een intensivering van het centrumgebied met woningen en centrumvoorzieningen die het centrum de kleur, levendigheid en allure geven die passen bij de regiofunctie van Eindhoven. Het realiseren van commerciële ruimtes ten behoeve van detailhandel, horeca en (commerciële) dienstverlening en woningen passen binnen deze aanduiding voor centrumvoorzieningen. Voor het overige doen de beoogde ontwikkelingen geen afbreuk aan de uitgangspunten van de Interimstructuurvisie 2009.

3.4.2 Visie Centrumgebied Eindhoven

De Visie Centrumgebied Eindhoven (2004) is door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld op 26 januari 2004 en gaat in op de versterking van de binnenstad van Eindhoven. Hierbij gelden enkele concrete meetbare doelen:

  • het verhogen van de waardering;
  • het verlengen van de verblijfsduur;
  • het vergroten van het aantal bezoekers.

Daarnaast worden de grenzen van het stadshart verruimd en moeten binnen die grenzen de ruimtelijke ordening en inrichting van de openbare ruimte gericht worden op het bevorderen en faciliteren van een (groot) stedelijke identiteit met als randvoorwaarden: vergroting van de diversiteit, beter gebruik van bestaande faciliteiten, verbinding van nieuwe en bestaande faciliteiten door aantrekkelijke, bij voorkeur groene, wandelroutes, uitbreiding van het groenaanbod, accentuering van pleinen, vergroting van het aanbod van non-commerciële rustplekken en ten slotte de verbetering van de verbinding van het noorden en het zuiden over het spoor. Verder dienen kenmerkende contrasten als uitgangspunt genomen te worden voor de verdere ontwikkeling van het centrum. Hierbij gaat het voornamelijk om de contrasten grootschaligheid naast kleinschaligheid, activiteit naast rust en mondain naast dorps.

Toetsing

Onderhavig projectgebied is gelegen binnen een deelgebied benoemd in de Visie Centrumgebied Eindhoven, te weten de 'noordelijke binnenstadsrandzone'. Binnen deze zone fungeren de parkeergarage aan de Mathildelaan (schuin tegenover het projectgebied) en het Centraal Station als secundaire polen. Deze staan in directe verbinding met het 18 Septemberplein en verder met de binnenstad. Vanaf deze polen zullen bezoekers de binnenstad betreden of verlaten. Aldus vormt het 18 Septemberplein een centraal knooppunt tussen in noord-zuidrichting de Kruisstraat Woenselse Markt en de binnenstad en in west-oostrichting tussen het Philipsstadion (via de Lichttoren en het Lichtplein) en de Effenaar (via het Centraal Station).

Voor wat betreft het gebied 'Witte Dame' is het van belang om de zichtlijn tussen het oude Philipsfabriekje aan de Emmasingel en het Philipsstadion te behouden en eventuele nieuwbouw daarop aan te sluiten. Op deze manier ontwikkelt het gebied zich tot een 'stepping stone' tussen de binnenstad en Strijp-S.

Ontwikkeling van het gebied moet voltooid worden met hergebruik- of ontwikkeling van het Temporary Art Center aan de Vonderweg en de Ventoseflat, waarbij een culturele of publieke functie gewenst is. Langs de centrale as (zichtlijn) is wandvormige bebouwing wenselijk, evenals een woon- of kantorentoren in de oksel van het Lighting Applicationcenter. Op deze manier wordt meer evenwicht geboden aan de Regent en de Admirant, in combinatie met de Lichttoren en Witte Dame. Bovendien versterkt hoogbouw het 'down-town' karakter van dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0055.jpg"

Kaart gebiedsindeling Visie Centrumgebied Eindhoven

In de Visie Centrumgebied Eindhoven staat verder dat de in de jaren tachtig ingezette versterking van de woonfunctie in het centrumgebied van Eindhoven, waaronder het plangebied valt, krachtig wordt doorgezet.

De mogelijkheden hiervoor liggen voornamelijk op thans slecht benutte binnenterreinen in de binnenstadsrandzones. Hierbij wordt het in het rijksbeleid gepropageerde intensief en meervoudig ruimtegebruik concreet in de praktijk gebracht.

Specificatie naar diverse in de markt te onderscheiden woonvormen staat voorop. Hierdoor ontstaat een gevarieerd binnenstedelijk woonklimaat. Bovendien ontstaat door deze geleidelijke toename van woningen meer draagvlak voor kleinschalige binnenstedelijke voorzieningen en voorzieningen die het wonen ondersteunen, zoals detailhandel, horeca, dienstverlening, parkeervoorzieningen en ontspanningsmogelijkheden.

De beoogde ontwikkelingen geven hier invulling aan.

3.4.3 Position Paper Binnenstad Eindhoven

De Visie Centrumgebied Eindhoven wordt op dit moment geactualiseerd. Daarvoor vormt de recent ontwikkelde Position Paper Binnenstad Eindhoven (april 2015) de basis. Het document markeert de besluiten die reeds genomen zijn en het biedt inzicht in de belangrijkste uitdagingen en te maken keuzes ten aanzien van de binnenstad. De te maken keuzes betreffen onder andere de groei van Eindhoven van 220.000 naar 300.000 inwoners, het versterken van het hoogstedelijke karakter in en om de binnenstad (De Bergen en Emmasingelkwadrant worden hier genoemd), het autoluw maken van de binnenring en het versterken van het cultureel profiel naar Brainportniveau.

De al bestaande beleidskaders worden op de volgende thema's omschreven: wonen, werken, vestigingsklimaat en ruimtelijke ontwikkeling, citymarketing, horeca, evenementen, mobiliteit, openbare ruimte. Op het gebied van wonen is onder andere het vasthouden van talent belangrijk: daarom wil de gemeente woonruimte (binnen de ring) voor afgestudeerden en expats. Met betrekking tot werken wil de gemeente een wervend vestingsklimaat, waarbij wordt opgemerkt dat zowel bedrijven als hun werknemers hechten aan een hoog voorzieningenniveau en de aanwezigheid van voldoende groenvoorzieningen. Op het gebied van citymarketing is de ambitie om Eindhoven als creatieve innovatieregio in 2020 een leidende positie in Europa te geven en een top 10-positie wereldwijd.

Ook wat betreft horeca wordt het belang van horeca gelieerd aan de ambities van Eindhoven als centrumstad: het gaat om een positieve beleving van de stad.

Toetsing

De beoogde ontwikkelingen voorzien in extra woonruimte voor onder andere afgestudeerden en expats in een omgeving voorzien van voldoende groen en een hoog voorzieningenniveau. Horeca, commerciële voorzieningen, maar ook winkels voor de dagelijkse artikelen krijgen ruimte om zich te vestigen in de plinten van de panden.

Het bestemmingsplan past dan ook binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de Position Paper Binnenstad Eindhoven.

3.4.4 Ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant

Op 6 juni 2006 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant van West 8 vastgesteld. Deze visie geeft de contouren weer waarbinnen de ontwikkeling en herstructurering van het gebied Emmasingelkwadrant kan gaan plaatsvinden en is derhalve vrij flexibel van aard. Het Emmasingelkwadrant betreft het gebied tussen de Emmasingel, Willemstraat, Vonderweg en Mathildelaan.

In de visie wordt beschreven dat het plangebied als het ware een enclave vormt in de binnenstad van Eindhoven, doordat deze nauwelijks in het weefsel van de stad is opgenomen. De opgave is dan ook om het gebied in te passen in de patronen van omliggende gebieden, door straten, pleinen en zichtlijnen aan te brengen. De bebouwing, zowel nieuwbouw als bestaande karakteristieke bebouwing die behouden moeten blijven, wordt ook in deze nieuwe patronen ingepast.

Belangrijke stedenbouwkundige elementen in de ontwikkelingsvisie zijn het terugbrengen van de rivier de Gender en het toevoegen van een belangrijke as in het gebied vanaf het oude Philipsfabriekje aan de Emmasingel richting het Philips-stadion, deze as zal voornamelijk gaan fungeren als boulevard.

In de visie zijn vervolgens een aantal bouwvelden opgenomen. Over het algemeen is de ambitie om de bouwblokken binnen deze velden dusdanig te positioneren dat deze aan de buitenkant (met de voordeur) aan een hoogwaardige openbare ruimte zijn gelegen, terwijl aan de binnenkant een binnenterrein gelegen is waar parkeren kan plaatsvinden. De woonblokken hebben een hoogte van ongeveer zes bouwlagen, met incidenteel hoogbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0056.jpg"

Ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant

Voorts is ook een richtinggevende indicatie gegeven van het aantal vierkante meters toe te voegen nieuwbouw per bouwveld. In totaal gaat het hier in het gebied om ruim 149.000 m² bruto vloeroppervlak. Ongeveer tachtig procent hiervan is ingepland voor woningen, vijftien procent voor kantoren en de overige vijf procent is vrij voor overige functies, zoals cultuur, horeca, winkels of een logiesfunctie.

Met betrekking tot parkeren wordt gesteld dat zoveel mogelijk parkeerbehoefte van gebruikers en bewoners op (half)verdiepte parkeervoorzieningen op binnenterreinen dient te worden opgelost. Bezoekers parkeren op straat. Verder kan aan de parkeerbehoefte tegemoet gekomen worden door gebruik te maken van bestaande parkeergarages en gecombineerde parkeergebouwen te realiseren. Dan wel te voorzien in een andere gebiedsgerichte vorm van parkeren.

Verder zijn de locaties van de Ventoseflat en het Petricomplex aangeduid als transformatie-velden. Dat wil zeggen, deze gebouwen krijgen een nieuwe functie conform het visiedocument voor het Viktoriakwartier. In de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant wordt het ruimtelijke kader hiervoor geboden en wordt tevens beschreven dat de monumentale elementen van beide gebouwen behouden dienen te worden.

Toetsing

De huidige ontwikkelingsvisie op het Emmasingelkwadrant is aan het veranderen. In globale lijnen is de visie uit 2006 nog te gebruiken, op een aantal punten is de visie veranderd.

De belangrijkste verandering ten opzichte van de oorspronkelijke ontwikkelingsvisie is, dat het park grotere afmetingen zal moeten krijgen zonder bebouwing. Er is geen bebouwing meer in het park ingetekend.

De beoogde schaalgrootte en functie van dit park verdraagt geen verdere bebouwing: dus geen permanent parkpaviljoen en geen hoge woontoren. Ontwikkeling van gewenste grootschalige/ hoogstedelijke bebouwing kan dan in verschillende plots opgelost worden, mits er bereidheid is om na te denken over ruilverkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0057.png"

Update ontwikkelingsvisie van West 8 (november 2015)

Tevens wordt ruimte geboden aan hogere gebouwen (Onytoren) in verband met het 'downtown' karakter van dit gebied. Op deze manier wordt ook meer evenwicht geboden aan de Regent en de Admirant, in combinatie met de Lichttoren en Witte Dame (zoekgebied intensivering van hoogbouw).

Uitgangspunt is een stadspark met de Gender als katalysator en bindmiddel voor waarde-creatie in de meervoudige betekenis in dit gebied. Ook kan het park een functie krijgen als waterretentiegebied en als verblijfgebied voor bijvoorbeeld studenten. De Gender in het park, met een diepte van minimaal 2 meter, moet gaan aanvoelen als een beekdal.

De beoogde ontwikkelingen worden onderdeel van een herijking van de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant en zijn als zodanig dan passend binnen dit beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0058.png"

Principeschets Emmasingelkwadrant, West 8 (juni 2015)

In bovenstaande tekening is te zien dat het Lichtplein als onderdeel van het park is getekend.

Deze nieuwe visie op het gebied is nog niet in een officieel door alle partijen gedragen document geplaatst, maar beschrijft in ieder geval de grote lijnen voor het gebied.

Het stedenbouwkundig plan en daarop afgestemd bestemmingsplan voor onderhavig plangebied sluit hierop aan.

3.4.5 Hoogbouwvisie 2008

In de notitie 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven' (Gemeente Eindhoven, 2008) is het hoogbouwbeleid van de gemeente Eindhoven vastgelegd. Het doel van de notitie is het vormen van een afwegingskader voor nieuwe hoogbouwprojecten.

Het hoogbouwbeleid levert een bijdrage aan de doelstellingen van het raadsprogramma Ruimtelijke Kwaliteit. Het beleid is bindend voor besluitvorming en visieontwikkeling, maar heeft geen juridische status (dat ligt vast in bestemmingsplannen). Het is allereerst een toetsingskader waarmee de wenselijkheid van hoogbouw kan worden bepaald.

Hoogbouw is een vorm van intensief ruimtegebruik en levert een belangrijke bijdrage aan de manier hoe de stad omgaat met de verstedelijkingsdruk. Eindhoven wil het beste van twee werelden zijn. Aan de ene kant is Eindhoven een dynamische stad, die prikkelt en stimuleert; aan de andere kant is Eindhoven een stad waar het goed en rustig wonen is, met volop groenvoorzieningen. In de Hoogbouwnota wordt onderscheid gemaakt tussen hoogbouw in de S-categorie (buurtaccenten tot vijf lagen hoog), de M-categorie (structuurdragende hoogbouw tot 45 meter), de L-categorie (stedelijke oriëntatiepunten tot ongeveer 75 meter), de XL-categorie (regionale landmarks, torengebouwen zichtbaar van buiten de stad tot 105 meter) en de XXL-categorie (gebouwen hoger dan 105 meter).

In de buurt van het plangebied is een mix van gebouwen uit de diverse categorieën te vinden. De woontorens De Regent en de Admirant liggen dicht bij de Witte Dame.

De Lichttoren aan het Mathildeplein vormt ook een kenmerkend hoog accent in het gebied. Verderop aan de andere zijde van het spoor staan nog de torens van het beursgebouw, van het Kennedy Business Center en de toren van het Holliday Inn hotel.

Aan de Keizersgracht is Hooghuis met 55 meter hoogte ook een toren uit de L-categorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0059.png"

Hoogbouw in de directe omgeving van het Emmasingelkwadrant

Het gebied is in de Hoogbouwvisie aangemerkt als een zoeklocatie voor intensivering van hoogbouw. Dit komt vooral door de multimodale bereikbaarheid van het centrum, waarbij de aanwezigheid van het OV-knooppunt (station) en de HOV-lijn de grootste rol spelen.

Daarnaast versterkt het de stedelijkheid van de stad en kondigt hoogbouw het centrum aan in de wijde omgeving. De hoogbouwvisie geeft dan ook aan dat het stationsgebied, vanwege de ligging aan de binnenring en het spoor, zich leent voor superhoogbouw (XXL-categorie) en het Emmasingelkwadrant voor bebouwing in de L-categorie.

Het aanwijzen van kansrijke gebieden voor hoogbouw betekent niet dat hoogbouw op deze locaties zonder meer wordt toegelaten. Voor alle afzonderlijke locaties gelden specifieke afwegingskaders.

Toetsing

Eerder is al vermeld dat in de Visie Centrumgebied Eindhoven hoogbouw in het Emmasingelkwadrant passend is in verband met het 'downtown' karakter van dit gebied. Op deze manier wordt ook meer evenwicht geboden aan de Regent (96 meter) en de Admirant (105 meter), in combinatie met de Lichttoren (49 meter) en Witte Dame is een hoogte van 82 meter (gerekend vanaf peil definitie bestemmingsplannen gemeente Eindhoven) te verantwoorden in de directe omgeving en afstemming met overige gebieden, zoals de stationslocatie met de mogelijkheid tot superhoogbouw (gebouwen hoger dan 105 meter).

Voorzien is dat de Onyxtoren circa 83 meter hoog wordt, en het gebouw Gaagle circa 19 meter. De beoogde ontwikkelingen zijn daarmee qua hoogte passend binnen het gestelde beleid.

Conclusie

Uit deze toelichting blijkt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en van een duurzame ruimtelijke verstedelijking die past binnen de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Regionaal beleid

In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met andere gemeenten in de regio (Metropool Regio Eindhoven) en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast.

Daarnaast is in 2013 het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de gemeentebesturen. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.

Regionale woningbouwafspraken

Door de gemeente Eindhoven wordt met de regionale en provinciale partners intensief samengewerkt in het kader van het regionale programma Wonen en de woningbouwafspraken in het kader van de Bestuurscommissie Stedelijk Gebied Eindhoven (BOR). Dit komt voort uit het gegeven dat de woningmarktprocessen regionaal zijn en het feit dat de keuze van mensen voor een woning niet enkel bepaald wordt door de kwaliteit van de woning maar minstens zozeer door de woonomgeving en de aanwezige voorzieningen. Daarom werkt de gemeente Eindhoven samen met de andere gemeenten in de regio en de provincie. Jaarlijks wordt aldus een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vastgesteld.

De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt de basis voor het maken van nieuwe regionale woningbouwafspraken, conform de provinciale Verordening Ruimte 2014 (VR 2014).

In artikel 4.3 VR 2014 wordt aangegeven, dat in (bestemmings)plannen moet worden verantwoord hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten maximaal 100% aan harde plancapaciteit (vastgestelde en onherroepelijke bestemmingsplannen) hebben voor de 10-jaarsperiode. Vanuit de praktijk blijkt het hierbij realistisch om zo'n 130% aan zachte plancapaciteit te hebben om – als gevolg van wijzigingen/aanpassingen tijdens bestemmingsplanprocedures – uiteindelijk 100% plancapaciteit te kunnen realiseren (in de 10-jaarsperiode). Uit de provinciale prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier met name eenpersoons-huishoudens tot 30 jaar en boven de 55-plusgrens.

Daarmee lijkt er, in ieder geval kwantitatief, ruimte te bestaan om niet alleen harde plancapaciteit toe te voegen, maar tevens plancapaciteit die tegemoetkomt aan de wensen van flexibiliteit in de planning.

Regionaal woningbouwprogramma

In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van 16 december 2015 is wel het regionaal woningbouwprogramma 2015 t/m 2024 voor de subregio Stedelijk Gebied vastgesteld maar nog niet de onderlinge verdeling per gemeente. Deze onderlinge verdeling per gemeente zal voor 1 juni 2016 in een extra RRO worden vastgesteld. Tot die tijd wordt door de provincie uitgegaan van aantallen van de BOR/BSGE-afspraken, te weten het besluit van het RRO van november 2014.

In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2014 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2014) en de eerder vastgestelde uitgangspunten, de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2014 t/m 2023 vastgesteld. Voor Eindhoven zijn dit 3.775 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop.

In de regionale Agenda Wonen 2014 is voor de eerstkomende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave /-afspraken.

Het aandeel harde plancapacaciteit voor de tienjaarsperiode bedraagt in het merendeel van de gemeenten in Zuidoost-Brabant gemiddeld 55%. Voor Eindhoven is dit percentage 64%. Daarmee is er, in ieder geval kwantitatief, ruimte om nog harde plancapaciteit toe te voegen.

Toetsing

De beoogde ontwikkelingen voorzien, inclusief de transformatie van het pand Philips Lighting, in 792 nieuwe woningen en zijn in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd (zie paragraaf 3.2.3) als regionale behoefte aan te merken (zowel qua kwantiteit als kwaliteit).

3.5.2 Woonvisie: Kiezen voor stedelijke woonkwaliteit

De woonvisie is samen met de partners in stad en regio opgesteld en op 15 december 2015 door de gemeenteraad vastgesteld.

Via gesprekken en bijeenkomsten hebben inwoners en bedrijven op ambtelijk en bestuurlijk niveau een bijdrage geleverd. Voorbeelden van de ruim honderd participanten zijn: inwoners zoals studenten, expats, zelfbouwers en geïnteresseerde Eindhovenaren, corporaties en huurdersorganisaties, zorginstellingen, ontwikkelaars, bouwers en beleggers, Platform 31, provinciale en landelijke overheid, gemeenten in het stedelijk gebied, bedrijven, onderwijsinstellingen, makelaars, particuliere verhuurders, architecten, stedenbouwers, adviseurs, en belangenbehartigers. In december 2015 is de woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

De Woonvisie Eindhoven 2015 is opgebouwd langs drie sporen, namelijk Eindhoven als:

  • ambitieuze stad
  • solidaire stad
  • innovatieve stad

Binnen deze drie sporen wordt aandacht besteed aan een aantal belangrijke thema's, zoals de twee snelheden in de stad, verdichting en stedelijkheid, gedifferentieerde wijken en buurten, de (gewenste) samenstelling van de woningvoorraad, de relatie met de regio, duurzaamheid en Eindhoven als Living Lab om de toekomst van het wonen te ontdekken.

Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden.

De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep.

Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klant georiënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.


Toetsing

De woonvisie kiest expliciet voor het beter benutten van de bestaande stad.

“De verandering van bestaande (woon)gebieden vraagt om verschillende aanpakken. Hierdoor kunnen gebieden meer onderscheidend vermogen ontwikkelen. We zoeken naar creatieve mogelijkheden om bestaande gebouwen beter en sneller te gebruiken”(Woonvisie Eindhoven, december 2015).

Het Emmasingelkwadrant past als transformatielocatie uitstekend in deze visie. Gelegen in bestaand stedelijk centrumgebied.

Zowel uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2015) als wel het woningmarkt- onderzoek toegespitst op Eindhoven (Sterke stad, 2015) blijkt een grote behoefte aan binnenstedelijk wonen, en vooral het centrumstedelijke woonmilieu.

Het projectgebied ligt in het centrum van Eindhoven, dat wordt gekenmerkt door een mix van winkels, horeca en wonen. Om het centrumgebied leefbaar en levendig te houden, is wonen van essentieel belang. Het is belangrijk om het wonen tussen commerciële functies te behouden en te versterken. De beoogde ontwikkelingen dragen zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatieve zin bij aan het woningbouwdoelstelling zoals geformuleerd in de woonvisie.

3.5.3 Prioriteitennota bouwlocaties

Op 23 februari 2016 heeft de gemeenteraad de prioriteitennota 2015 vastgesteld exclusief de daarbij behorende overzichtslijst met bouwlocaties.

Op deze lijst is onderhavige projectlocatie als projectinitiatief Mathildelaan Philips Lighting met 600 woningen voor 2016, 175 voor 2018 en 200 woningen voor 2010 opgenomen in het centrum stedelijk gebied.

In de prioriteitennota is door de gemeente vanuit de verschillende beleidsvelden de bouw prioritering aangegeven anno 2015. Ondanks het groeiscenario waarin de gemeente Eindhoven zich bevindt wil men regie kunnen voeren op ruimtelijke ontwikkelingen door een gebiedsgerichte prioritering om de gemeentelijke (kwalitatieve) ambities waar te kunnen maken. Dit door het aanbod op de juiste plek te faciliteren en gefaseerde duurzame ontwikkeling door te voeren om de stad leefbaar en aantrekkijk te houden in al haar variatie van woon-, werk- en leefgebieden.

Uitgangspunten voor duurzame verstedelijking zijn daarbij:

  • 1. Zowel bij herontwikkeling als bij nieuwbouw kiezen voor een gebiedsgerichte aanpak.
  • 2. Gebruikmaken van de bestaande gebouwde omgeving, zo nodig door transformatie van verouderde gebouwen.
  • 3. Nieuwbouw toestaan ter vervanging van te slopen verouderde bebouwing.
  • 4. Nieuwbouw toestaan als bestaand aanbod ontbreekt of ongeschikt is.

Het projectinitiatief Mathildelaan Philips Lighting, voldoet aan uitgangspunt 1 en 2. De projectlocatie is bovendien gesitueerd in het centrumstedelijke gebied 'Centrum' met een (grote) vraag naar het woonmilieu 'centrum stedelijk wonen', dat niet concurrerend is met de woonbehoefte in de regio.

De fasering van het aanbod aan woningen binnen dit woonmilieu dient gericht te zijn op onderlinge concurrentie, overaanbod en overlast op de omgeving in dit deelgebied. Voorgestaan wordt projecten/ontwikkelingen van enige omvang (zowel qua oppervlak als intensiteit/aantallen) en een gevarieerde mix van typen wooneenheden waarbij transformatie van kantoren naar wonen voor de hand ligt naast grootschalige nieuwbouwontwikkelingen.

Onderhavig projectinitiatief sluit aan bij de uitgangspunten van de prioriteitennota woningbouw 2015 en is zodanig op basis van deze elementen op de prioriteitenlijst geplaats van projecten waaraan medewerking kan worden verleend voor het verkrijgen van een bouwtitel.

Conclusie

Het projectgebied ligt in het stedelijk gebied van Eindhoven. Om het gebied leefbaar en levendig te houden, is wonen van essentieel belang. Het is belangrijk om het wonen tussen commerciële functies te behouden en te koesteren. Dit draagt bij aan de sociale veiligheid en de leefbaarheid in de gebieden van de zogenaamde functiemix. Het transformeren van het voormalige Philips Lighting gebouw en nieuwbouw in een bestaand stedelijk centrumgebied past uitstekend binnen de woonvisie en de behoefte aan hoogstedelijk wonen.

3.5.4 Huisvestingsverordening

Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.

Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.

Toetsing
De beoogde ontwikkelingen voorzien niet in het splitsen van woningen of het omzetten van onzelfstandige eenheden. De huisvestingsverordening staat de planontwikkeling dan ook niet in de weg.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld.

De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuur-historische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Toetsing

In gevolge het beleidsplan worden de archeologische gebieden met een archeologische waarde of verwachting in verschillende categorieën onderverdeeld. Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0060.jpg"

Uitsnede archeologische waardenkaart

Het plangebied is géén onderdeel van een gebied met archeologische waarden of verwachtingen. Het aspect archeologie vormt derhalve géén belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Wel geldt ten aanzien archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze, op grond van de meldingsplicht van artikel 53 van de Monumentenwet 1988, direct gemeld te worden aan de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal dan bepaald worden of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen (moeten) worden.

3.6.2 Cultuurhistorische waarden

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet deels in de transformatie van het voormalige kantoorgebouw van Philips Lighting, dat van belang is geweest in het kader van de historische ontwikkeling van de stad Eindhoven. Het verbouwen van het bestaande kantoorpand tot loftwoningen en commerciële voorzieningen past binnen het behoud en opwaardering van de voormalige Philipsgebouwen. Hiermee wordt een stukje cultureel erfgoed behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0061.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0062.jpg"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Voor wat betreft het plangebied staat op de cultuurhistorische waardenkaart de historische waterloop de Gender aangegeven. De Gender zal als onderdeel van deze ontwikkeling onderdeel worden van het aan te leggen Emmapark. Hiermee wordt een stuk cultureel erfgoed opnieuw zichtbaar gemaakt in de stad.

De Gagelstraat maakt onderdeel uit van de historische wegenstructuur van vóór 1900. Het aansluitingsgedeelte van de Gagelstraat op de Emmasingel is in onderhavig bestemmingsplan gehandhaafd. De feitelijke inrichting van de weg wordt door de gemeente, in het kader van de gewenste toekomstige ontsluitingsstructuur voor het Emmasingelkwadrant, opnieuw geprofileerd. Tevens zal in het kader van de toekomstige invulling van het meer westelijk gelegen gedeelte van het Emmasingelkwadrant bekeken worden in hoeverre de ontsluitingsstructuur, en daarmede ook de inpassing van de Gagelstraat met haar cultuurhistorische achtergrond, in samenhang met toekomstige stedenbouwkundige ontwikkelingen zal worden vormgegeven.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Eindhoven op Weg

In de visie Eindhoven op Weg wordt gewerkt aan het realiseren van ruimtelijke- en duurzaamheidsdoelen én aan het oplossen en voorkomen van knelpunten die met mobiliteit samenhangen. Eindhoven op Weg is geen blauwdruk voor de toekomst. Het is wel een kansgedreven visie met ambities, richting en kader voor concrete uitwerking. Eindhoven op Weg zet in op:

  • aantrekkelijk vestigingsklimaat voor Brainport: multimodale bereikbaarheid van de economische toplocaties draagt bij aan een uitstekend vestigingsklimaat;
  • aantrekkelijk leefklimaat: het centrum, woon- en verblijfsgebieden zijn vrij van hinder en overlast van het verkeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen is goed;
  • gezond, schoon, groen en sociaal: de lucht is schoon en het geluid van een aangenaam niveau. Sociale cohesie is gegroeid door meer en aantrekkelijkere ruimtes voor ontmoeten en ontspannen en het gebruik van gedeelde voorzieningen in het vervoer;
  • energieneutraal in 2040: energiebesparing in het verkeer en een transitie naar het gebruik van duurzame brandstoffen;
  • veilig: een stad met zo min mogelijk verkeersslachtoffers;
  • duurzame mobiliteit: een stad, met waar het kan meer lopen, fietsen en gebruik van het openbaar en waar het moet prioriteit voor de auto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0063.png"

Sleutelkaart Duurzaam verbinden – Eindhoven op weg

Uit oogpunt van mobiliteit wordt gewerkt volgens het principe 'slow motion – fast forward'. Waar het kan krijgen de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer het primaat. Waar het moet is er prioriteit voor de auto. Voor het ruimtelijk transformeren naar de veelzijdige stad geldt het principe 'plaats maken'. Daadwerkelijk ruimte maken voor duurzamer vervoer en verbetering van stedelijke kwaliteit met meer ruimte voor groen.

De bovengenoemde principes bepalen dat waar mogelijk de historische radialen primair geschikt worden gemaakt voor de fietser en de voetganger, en secundair voor de auto. De nieuwe radialen worden juist meer gebruikt door de auto en het HOV.

In het centrum wordt meer plaats gemaakt voor het langzame verkeer, waarbij op de Binnenring meer ruimte komt voor voetgangers, doorgaande fietsroutes en HOV, gecombineerd met groen.

Het fijnmazige netwerk voor de voetganger wordt uitgebreid over de Binnenring heen waardoor de binnenstad wordt vergroot.

Voor de wegen in en rondom het plangebied is het volgende bepaald:

  • de Philipsroute is een belangrijke voetgangersroute die door het plangebied gaat vanaf het Philipsmuseum tot aan Strijp-S;
  • de fietsroute naar Oirschot, de Groene Corridor, is een belangrijke route die over de Mathildelaan langs het plangebied gaat;
  • het plangebied ligt aan het HOV-netwerk;
  • de Mathildelaan is één van de nieuwe radialen die autoverkeer van en naar de stad leidt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0064.png"

Autoverkeer

Het plangebied wordt omringd door belangrijke verkeerswegen: de Mathildelaan, de Emmasingel, de Willemstraat en de Vonderweg.

De gemeente heeft plannen om het profiel van de Mathildelaan aan te passen. De Licht-as werd in de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant (2006) omschreven als boulevard.

De gemeente geeft in de beoogde routes aan dat de Licht-as een langzaamverkeersroute is, dus autoverkeer zal geen gebruik maken van de Licht-as. Het huidige parkeren aan de Lichtstraat zal daar ook verdwijnen. Wel zal expeditie nog via de Licht-as plaats kunnen vinden. De wegen in het gebied zijn alleen bestemd voor bestemmingsverkeer. Doorgaand verkeer moet zo veel mogelijk ontmoedigd worden, daarom zijn de wegen overwegend éénrichtingswegen. In het belang van de levendigheid wenst de gemeente wel dat bewoners en expeditie overal kunnen komen. Daarom is er de mogelijkheid om een doorsteek te maken: vanaf de Willemstraat is het mogelijk om via het plangebied de Licht-as over te steken en via de weg achter Lighting de Mathildelaan te bereiken. De circulatie en richting van het verkeer is afhankelijk van een goede oversteekmogelijkheid op de Mathildelaan en van voldoende ruimte voor de laad- en losplekken in het gebied.

Fietsverkeer en ander langzaam verkeer

De Licht-as wordt een belangrijke route voor het gebied. De wens van de gemeente is om er een kwalitatieve, belevingsvolle route van te maken, die loopt vanaf het Philipsmuseum naar het stadion en vervolgens richting Strijp-S.

De wens is om de materialisatie van de Licht-as te verbijzonderen. Dit alles betekent ook dat het autoverkeer niet dominante aanwezig zal zijn op de Licht-as. De Licht-as wordt een belangrijke langzaamverkeersroute in het gebied: met name fietsers en wandelaars zullen gebruik maken van de Licht-as. Om de Licht-as te laten slagen is het van belang dat de aansluiting met de omgeving goed bekeken wordt. Dat betekent in ieder geval aan de zijde van de Witte Dame dat er ruimte in de onderdoorgang gemaakt moet worden, de fietsenstallingen daar zullen dus een andere plek moeten krijgen.

Openbaar Vervoer

Aan de Mathildelaan, Emmasingel en Willemstraat zijn in de huidige situatie diverse bushaltes op korte afstand lopen vanaf het plangebied.

Expeditie- en calamiteitenverkeer

Laad- en losplekken zullen per gebouw aangewezen worden. Bochtstralen zullen op de relevante plekken gedimensioneerd worden voor expeditieverkeer en/of calamiteitenverkeer

3.7.2 Nota parkeernormen

In mei 2016 is de gewijzigde Nota Parkeernormen door het college van B&W vastgesteld. Hierin is geregeld hoe voldaan moet worden aan de parkeerbehoefte bij ontwikkelingen. Het beleid is herzien van een uitsluitend projectgerichte kwantitatief-normerende benadering naar een gebiedsgerichte flexibele benadering. Dit om te voorkomen dat gewenste ontwikkelingen (financieel) niet tot stand kunnen komen vanwege de parkeervraag die dan volgens de normen ingevuld moet worden. Of om te voorkomen dat er overcapaciteit wordt ontwikkeld, terwijl dat ook ingevuld kan worden door gebruik te maken van bestaande, beschikbare parkeercapaciteit. Of omdat parkeervraag niet of slechts ten dele optreedt bij bestaande of nieuwe functies dankzij mobiliteitsmanagement gericht op beperken of voorkomen van autobezit en autogebruik. De parkeerbehoefte wordt gebiedsgericht bepaald op grond van de toegevoegde functies en doelgroepen. Er vindt mobiliteitscorrectie plaats op grond van de mitigerende maatregelen die in het mobiliteitsplan voor het gebied worden opgenomen (waaronder 'smart mobility' maatregelen). Op basis hiervan wordt de uiteindelijke parkeereis bepaald.

De parkeernormen zijn verbonden aan de aanvraag van een omgevingsvergunning. De parkeernormen kennen een gebruikers- en een bezoekersdeel. Bij ruimtelijke initiatieven dient de parkeerbehoefte in principe op eigen terrein opgelost te worden. Onder omstandigheden kan daarvan worden afgeweken.

Toetsing

Volgens de Nota Parkeernormen gemeente Eindhoven (2016) ligt het plangebied binnen het centrumgebied. Er wordt voor dit gebied gewerkt met een gebiedsgerichte flexibele norm. De normatieve berekening is gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW (Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). Op basis van deze tabellen wordt per ruimtelijke ontwikkeling op basis van de functies die toegevoegd worden de initiële parkeerbehoefte bepaald.

Er wordt bij deze gebiedsontwikkeling een maatwerkoplossing geïmplementeerd, zolang deze maar een oplossing biedt voor de mobiliteitsbehoefte die wordt verwacht. Deze maatwerkoplossing (het gebiedsgerichte mobiliteitsplan, inclusief 'smart mobility'-oplossingen) wordt vastgelegd in de met de ontwikkelaar af te sluiten anterieure (vervolg)overeenkomst. Uitgangspunt is dat (bestaande) parkeervoorzieningen zo efficiënt mogelijk worden benut en dat er, ten gunste van gezonde en duurzame verstedelijking een park (met Gender), geen overcapaciteit aan parkeren wordt aangelegd. De oplossing kan daarbij ook (deels) buiten de gebiedsgrenzen liggen. Voor de eerder verleende omgevingsvergunning van de transformatie van Philips Lighting is nog wel gerekend met de oude parkeernormen en is de parkeerplaats op het gebied waar het park zal komen meegerekend in de parkeerbalans.

Parkeren – bestaande situatie normatief

In de bestaande situatie (zijnde de kantoorvestiging van Philips Lighting) waren in het projectgebied 579 parkeerplaatsen op maaiveldniveau aanwezig, grofweg opgebouwd uit 85 parkeerplaatsen ter hoogte van de locatie Gaagle gebouw, 85 parkeerplaatsen op de locatie Onyx toren, 196 parkeerplaatsen aan de achterzijde van het Lighting gebouw en 213 in het westelijk deel van het projectgebied.

In het projectgebied was 44.000 m2 aan kantoorruimte aanwezig (34.000 m2 in het Philips Lighting gebouw en 10.000 m2 in het LAC gebouw). Laatstgenoemde gebouw staat thans leeg en zal in de toekomst gesloopt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0065.png"

Parkeren in het projectgebied in bestaande situatie (Philips Lighting)

Parkeertoets Philips Lighting

In de toekomstige situatie kan de volgende planologische invulling in het gebied plaatsvinden (het betreft een mogelijke invulling om een fictieve parkeerbehoefte berekening te kunnen uitvoeren) op basis van toekomstige normeringen:

  • 800 woningen, waarvan 750 woningen in segment klein (d.w.z. < 60 m2) en 50 eenheden voor kamerverhuur (zelfstandig campuscontract)'
  • 3.000 m2 aan commerciële ruimte, waarvan het overgrote deel bestemd voor detailhandel en horeca en een beperkt deel aan dienstverlening, te weten:
  • 1.555 m2 supermarkt groot
  • 150 m2 detailhandel overig
  • 600 m2 zakelijke (commerciële) dienstverlening
  • 565 m2 horeca
  • 130 m2 fitness studio.

Voor de parkeerberekening is van de volgende kencijfers en aantallen uitgegaan (d.w.z. 'Nota parkeernormen 2016' zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 17 mei 2016):

Wonen   Eenheid   Min norm   Max norm   Bezoekers-aandeel  
Niet grondgebonden woning klein (0 t/m 60 m2 bvo)   Per woning   0,5      
Niet grondgebonden woning (60 tot 120 m2 bvo)   Per woning   0,9      
Bezoekers woningen   Per woning   0,2      
Kamerverhuur (zelfstandig campuscontract)   Per woning   0,2      
Bezoekers kamerverhuur   Per woning   0,1      
Winkelen          
Kleine supermarkt (< 600 m2 bvo)   Per 100 m2 bvo   1   3   89%  
Middelgrote supermarkt (600 tot 2.500 m2 bvo)   Per 100 m2 bvo   1,8   3,3   96%  
Binnenstad of hoofdwinkel(stads)centrum > 175.000 inwoners   Per 100 m2 bvo   3.1   4,1   99%  
Horeca en (verblijfs)recreatie   Per 100 m2 bvo        
Café/bar/cafetaria   Per 100 m2 bvo   3,0   5   90%  
commerciële dienstverlening   Per 100 m2 bvo        
commerciële dienstverlening   Per 100 m2 bvo   1,3   1,8   20%  
Fitness/sport   Per 100 m2 bvo        
Fitnessstudio   Per 100 m2 bvo   1,0   2,0   87%  

Wonen   Eenheid   Aantal   Min aantal   Min
gebruik  
Min bezoek  
Niet grondgebonden woning klein (0 t/m 60 m2 bvo)   Per woning   616   308,0   308,0    
Niet grondgebonden woning (60 tot 120 m2 bvo)   Per woning   134   120,6   120,6    
Bezoekers woningen   Per woning   750   150,0     150  
Kamerverhuur (zelfstandig campuscontract)   Per woning   50   10   10    
Bezoekers kamerverhuur   Per woning   50   5     5  
Winkelen            
Kleine supermarkt (< 600 m2 bvo)   Per 100 m2 bvo   0   0   0   0  
Middelgrote supermarkt (600 tot 2.500 m2 bvo)   Per 100 m2 bvo   15,55   15,6   0,6   15  
Binnenstad of hoofdwinkel(stads)centrum > 175.000 inwoners   Per 100 m2 bvo   1,5   4,65   0,05   4,6  
Horeca en (verblijfs)recreatie            
Café/bar/cafetaria   Per 100 m2 bvo   5,65   17.0   1,7   15,3  
Commerciële dienstverlening            
Commerciële dienstverlening   Per 100 m2 bvo   6   7,8   6,24   1,56  
Fitness/sport            
Fitness ruimte   Per 100 m2 bvo   1,3   1,3   0,2   1,1  
Totaal       640      
Gebruikersdeel         447    
Bezoekersdeel           193  

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0066.png"

Wonen   Min werk ochtend   Min werk middag   Min werk avond   Min koop- avond   Min werk nacht   Min zat middag   Min zat avond   Min zon middag  
Niet grondgebonden woning klein (0 t/m 60 m2 bvo)   154,0   154,0   277,2   246,4   308,0   184,8   184,8   215,6  
Niet grondgebonden woning (60 tot 120 m2 bvo)   60,3   60,3   108,5   96,5   120,6   72,4   72,4   84,4  
Bezoekers woningen   15,0   30,0   120,-   105,-   -   90,0   150,0   105,0  
Kamerverhuur (zelfstandig campuscontract)   1,0   2,0   8,0   7,0   10,0   6,0   6,0   7,0  
Bezoekers kamerverhuur   0,5   1,0   4,0   3,5   -   3,0   5,0   3,5  
Winkelen                  
Kleine supermarkt (< 600 m2 bvo)   0   0   0   0   -   0   0   0  
Middelgrote supermarkt (600 tot 2.500 m2 bvo)   8,4   16,8   11,2   22,4   -   28,0   11,2   21,0  
Binnenstad of hoofdwinkel(stads) centrum > 175.000 inwoners   1,4   2,8   0,5   4,65   -   4,65   -   3,5  
Horeca en (verblijfs)recreatie                  
Café/bar/cafetaria   6,4   8,5   19   18   -   16,0   21,3   10,7  
commerciële dienstverlening                  
Commerciële dienstverlening   7,8   7,8   0,4   1   5,85   -   -   5,85  
Fitness/sport                  
Fitnessstudio   0,65   0,65   1,3   1,3   -   1,3   1,3   1  
Totaal   255   284   550   506   444   406   452   458  
Gebruikersdeel       394     444        
Bezoekersdeel       156     -        

Uit de parkeerbalans blijkt dat op het maatgevend moment (lees: werkdagavond) 550 parkeerplaatsen nodig zijn, waarvan 394 parkeerplaatsen voor de gebruikers en 156 voor de bezoekers van de functies. Als aangenomen wordt dat alleen het gebruikersdeel op het terrein moet worden voorzien dan zijn er op de maatgevende werkdagnacht 444 parkeerplaatsen nodig. In deze berekening is echter nog geen rekening gehouden met de eventuele mobiliteitsreductie als gevolg van openbaar vervoer, deelauto's, fietsen etc. etc. (zie later).

In de beoogde totaalontwikkeling voor het plangebied worden tussen de 100 tot 200 parkeerplaatsen (parkeergarage + openbare ruimte) gerealiseerd. Dit aantal is mede afhankelijk van de wijze van de inrichting van het Victoria park, Lichtstraat en overige buitenruimte.

Met betrekking tot parkeren wordt in de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant gesteld dat zoveel mogelijk parkeerbehoefte van gebruikers en bewoners op (half)verdiepte parkeervoorzieningen op binnenterreinen dient te worden opgelost. Bezoekers parkeren op straat, zodat hiermee stedelijkheid en levendigheid op straat wordt gebracht. Verder kan volgens de ontwikkelingsvisie aan de parkeerbehoefte tegemoet gekomen worden door gebruik te maken van bestaande parkeergarages en gecombineerde parkeergebouwen te realiseren.

In de update van de Ontwikkelingsvisie is echter het park prominenter aanwezig. De gemeente stelt dan ook dat parkeren aan de Licht-As en aan het park zo veel mogelijk vermeden moet worden, het groen in het gebied moet dominant zijn ten opzichte van het parkeren.

In het kader van de vergunningverlening van het Lighting gebouw is bepaald dat voor het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen een beroep gedaan kan worden op de bestaande aanwezige parkeerplaatsen binnen het plangebied.

Het aantal benodigde parkeerplaatsen na voltooiing van de totale gebiedsontwikkeling zal gekoppeld aan de gefaseerde ontwikkeling van het gebied gefaciliteerd dienen te worden.

Parkeren en Smart Mobility in het plangebied

De ontwikkeling van het plangebied met onder meer Lighting en het Victoriapark zal gefaseerd plaatsvinden. Lighting maakt deel uit van het Emmasingelkwadrant. Als gesproken wordt over het Victoriapark omvat dit de projecten Lighting, Onyx, Gaagle en de toekomstige nieuwbouw aan de westzijde.

Om de ambitie Eindhoven in 2045 energieneutraal en een schone stad te laten zijn, wordt het autogebruik en autobezit ontmoedigd. Daarvoor wordt dan ook een zogenaamde modal split wijziging (d.w.z. de verdeling van de (personen-)verplaatsingen over de vervoerswijzen) voorgestaan. Positieve neveneffecten hiervan zijn CO2-vermindering en vermindering van fijnstofbelasting.

Het is daarbij belangrijk om het verblijven in het plangebied aantrekkelijk te maken ook al beschik je niet over een eigen auto. Mensen moeten zich op meerdere manieren gemakkelijk kunnen verplaatsen.

Een gedeelte van de bewoners zal vanwege werk of privé-omstandigheden toch moeten kunnen beschikken over een eigen auto. Voor die bewoners worden parkeerplaatsen voorzien in de te bouwen parkeerkelders en -garages. De aanwezige parkeerplaatsen worden los verhuurd waardoor het niet voorkomt dat bewoners die een woning huren en geen auto hebben toch een lege parkeerplaats erbij krijgen. De beschikbare parkeerplaatsen worden hierdoor optimaal benut. Parkeerplaatsen in het gebied worden verhuurd voor marktconforme prijzen. Er is een beperkt aantal parkeerplaatsen beschikbaar. Die worden verhuurd aan de eerste huurders die erom vragen. Zijn de parkeerplaatsen allen verhuurd, dan wordt gemeld aan de volgende potentiële huurders dat er geen plaatsen meer beschikbaar zijn. Hierdoor zullen mensen met een eigen auto waarschijnlijk kiezen voor een andere woonlocatie.

Het parkeren van bezoekers wordt opgevangen in de bestaande openbare parkeergarages direct grenzend aan het Victoriapark ter plaatse van de P1-garage onder het Lichtplein (circa 200 plaatsen) en de P1-garage aan de Mathildelaan (circa 1.200 plaatsen) en de Witte Dame, De Admirant en de parkeerkelder onder de appartementencomplexen aan de Willemstraat. Deze garages zijn voor ruim de helft leeg buiten kantoor- en winkeltijden, behoudens tijdens evenementen. Dit sluit aan op wat in “Eindhoven op Weg” aangeeft, dat er geen uitbreiding van bezoekersparkeren in het centrum gewenst is. Ook staat in “Eindhoven op Weg” dat er in en rond het centrum, publiek en privaat samen, circa 10.000 parkeerplaatsen zijn en daarmee ruim voldoende parkeervoorzieningen aanwezig. Tijdens piekuren is tweederde tot driekwart bezet. Uitbreiding van parkeren in en rond het centrum is bij groei van de behoefte daarom niet noodzakelijk. Het efficiënter gebruik van de parkeervoorzieningen wel. Daarvoor is samenwerking tussen beheerders en exploitanten een vereiste.

Langs de nieuw aan te leggen wegen in het Victoriapark worden aan één zijde langsparkeerplaatsen aangelegd (ca 52 ppn), met name voor het bevorderen van de levendigheid van het gebied, het faciliteren van de horecafuncties en het kort parkeren. Deze plaatsen vallen straks onder het reguliere betaald parkeersysteem van het centrum.

Voor de bezoekers van de winkels in Lighting worden er rondom de Onyx-toren parkeerplaatsen aangelegd (ca 44 ppn).

Het aantal beschikbare parkeerplaatsen voor bewoners komt niet overeen met het aantal woningen dat gerealiseerd wordt. De verhouding zal ongeveer 1:3 worden (ca 295 ppn). Dus voor elke drie woningen is er een parkeerplaats te huur in de kelders of garages.

Voor de gebouwen gelden de volgende doelgroepen; jonge mensen in de leeftijd van 18 tot 35 jaar, alleenstaanden in diverse leeftijden, expats in diverse leeftijden en ouderen die weliswaar steeds mobieler worden maar over het algemeen minder auto's bezitten dan jongere mensen. Met name deze doelgroepen beschikken vaak niet over een eigen auto in tegenstelling tot gezinnen. In de te sluiten huurovereenkomsten met de bewoners worden ze gewezen op de parkeersituatie. Als er in de toekomst woningen uitgepond worden, dan wordt in de akte van levering opgenomen dat er een speciaal parkeerbeleid geldt in dit gebied. Hierdoor wordt voorkomen dat de gemeente vragen/claims krijgt van de bewoners. Tevens zal gemeld worden dat er geen parkeervergunningen aan bewoners worden uitgegeven in het plangebied. Over het parkeerregime dat geldt in het plangebied zal nadrukkelijk en herhaaldelijk naar belanghebbenden in de directe omgeving worden gecommuniceerd.

Om de bewoners in het plangebied maximale mobiliteit te bieden is een aantal faciliteiten voorzien, waarop hieronder nader wordt ingegaan.

HOV-Busbaan

Eindhoven Bouwt samen met SRE en omliggende gemeenten aan een netwerk voor Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV), een goed alternatief voor de auto. HOV is snel, betrouwbaar, comfortabel en rijdt frequent. De realisering van dit netwerk past binnen de 'OV-agenda Eindhoven' en de 'HOV-strategie Eindhoven'. De volgende verbindingen worden aangeboden:

  • Eindhoven Airport
  • Veldhoven
  • Centraal Station
  • Nuenen
  • Winkelcentrum Woensel
  • High Tech Campus

Hiermee worden enkele belangrijke werklocaties in en rond Eindhoven verbonden, ook voor een deel van de beoogde toekomstige bewoners van het plangebied vanwege de HOV-busbaan met een reeds bestaande halte direct aan het plangebied.

Centraal Station

Op slechts 300 meter afstand ligt het Centraal Station, waardoor met de bus of de trein nagenoeg heel Nederland bereikbaar is.

Indien een bewoner ergens naartoe moet waar het openbaar vervoer niet of niet gemakkelijk komt kan hij gebruik maken van leenauto's.

(Elektrische) leenauto's

In de openbare ruimte worden opstelplaatsen beschikbaar gesteld voor leenauto's, bij voorkeur elektrisch. Bij de oplevering van Lighting zullen er minimaal 4 leenauto's op het parkeerterrein staan. Naar gelang de vraag toeneemt kan het aantal opstelplaatsen worden uitgebreid. Dit kan overigens in de hele stad verder worden uitgerold. Verspreid over heel de stad zouden dan plaatsen beschikbaar gesteld kunnen worden.

Het exploiteren van de leenauto's zal aan een commerciële partij worden uitbesteed.

Elektrische leenfietsen

In de openbare ruimte worden opstelplaatsen beschikbaar gesteld voor elektrische leen-fietsen. Veel steden (onder meer Parijs) hebben al dergelijke voorzieningen en dit is erg succesvol gebleken. De exploitatie ervan zal aan een commerciële partij worden uitbesteed. Deze partij kan het gewenste aantal leenfietsen bepalen en als er gebruik van gemaakt wordt kunnen ze dit verder uitbreiden. Dit principe zou in de gehele stad kunnen worden uitgerold. Gestart kan worden met een opstelplaats in het plangebied. Naar gelang de vraag kan het aantal opstelplaatsen vervolgens uitgebreid worden.

Fietsen

De meeste bewoners zullen een eigen fiets hebben, waarvoor onder elk gebouw in de fietsenkelder(s) ruime stallingen worden aangebracht met 1-1.5 plaats per woning. Tevens zijn er onder de meeste gebouwen bergingen gepland waar ook fietsen in gestald kunnen worden. De fietsenkelders zijn voorzien van oplaadpunten voor elektrische fietsen. Met name voor bewoners die voor kortere tijd in Eindhoven verblijven, zoals expats, is het gebruik van de leenfietsen een uitkomst. Bewoners voor wie een eigen elektrische fiets te duur kunnen ook gebruik maken van de leenfaciliteit. Met een elektrische fiets zijn grotere afstanden af te leggen ten opzichte van wat met een gewone fiets comfortabel is. Hierdoor is het minder snel noodzakelijk voor een auto te kiezen.

Het aspect sociale veiligheid wordt gewaarborgd, doordat de toegangen goed verlicht worden en bij de hoeken worden spiegels opgehangen. Alle toegangen zijn bovendien voorzien van camerabewaking. -Fietsdiefstal wordt voorkomen doordat alleen bewoners toegang hebben tot de fietsenkelder. Ze kunnen eventueel bezoekers binnen laten. Normaal gesproken zullen bezoekers hun fiets parkeren op straat. Hier staan fietsnietjes waar een fiets aan vastgezet kan worden.

Er wordt een inspanning geleverd op het aanbieden van een fietsenmakerservice in de plint in een nieuw gebouw. Tevens kan een kortingsactie opgezet worden in samenspraak met een fietsenmaker voor het goedkoper kunnen aanschaffen van een fiets, indien je geen parkeerplaats huurt.

Voorzieningen op loopafstand

Alle dagelijkse voorzieningen waaronder een supermarkt en een sportschool liggen op loopafstand. Om in de dagelijkse levensbehoeften te voorzien is dan ook geen auto nodig.

Parkeren op afstand

Parkeren op afstand is bovendien ook (nog) in beeld. Te denken valt aan, parkeerterreinen aan de rand van de stad waar ook een OV-relatie mee is. Een goede fietsparkeervoorziening is daar dan ook van belang. Wellicht kan er verwezen worden naar het transferium aan de Fuutlaan en bij Meerhoven. Zouden daar geen leenauto's opgesteld kunnen worden in de toekomst? kunnen ze het openbaar vervoer pakken daarheen en vanaf daar met een leenauto de stad verlaten.

Living lab

Het mobiliteitsbeleid in het Emmasingelkwadrant heeft dus een hybride verschijningsvorm: enerzijds gaat het om het faciliteren van autogebruik en –bezit middels regulier parkeren, anderzijds gaat het om toevoegen van 'smart mobility'-oplossingen en daarmee experimenteren.

Het Emmasingelkwadrant zal gebruikt worden als een 'living lab' waarin geëxperimenteerd kan worden. De effecten van dit hybride beleid zullen worden gemonitord met bijvoorbeeld onderzoekstudenten van de TU/e, zodat het beleid waar mogelijk verbeterd en aangepast kan worden en er kennis kan worden ontwikkeld over de compensatiewaarde van 'smart mobility'-toepassingen.

Conclusie

Door het toepassen van Smart Mobility gecombineerd met alle voorzieningen die het Victoriapark biedt zal eigen autobezit minder noodzakelijk zijn, waardoor het goed te motiveren is om binnen het plangebied de correctieregeling toe te passen op de oorspronkelijke parkeerbehoefte conform de uitgangspunten van de nota parkeernormen (2016). Hierdoor komt ruimte beschikbaar in het plangebied die aan de stad gegeven kan worden in de vorm van het te ontwikkelen Victoriapark.

Bij de vergunningverlening voor de oprichting van het Gaagle gebouw en de Onyx toren zal getoetst worden aan het op dat moment van toepassing zijnde gemeentelijke beleid c.q. beleidsregels ten aanzien van het aspect parkeren (gebiedsgerichte benadering) en nadere voorwaarden bij de vergunningverlening opgenomen worden ten aanzien van het aspect parkeren.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

In de Interimstructuurvisie 2009 zijn als ruimtelijke beleidskaders voor groen het Groenbeleidsplan 2001 en het Bomenbeleidsplan 2008 opgenomen.

Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.

Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0067.jpg"

Groen en recreatievoorzieningen Groenbeleidsplan

Om Eindhoven als groene stad te profileren is het nodig het aantal boven de middelmaat uitstekende groenobjecten verder uit te breiden en om er op een expressievere, meer dynamische wijze vorm aan te geven. Dat zou zodanig moeten gebeuren dat het niet alleen voor de bezoekers van het centrum tot een hogere waardering leidt, maar ook op een groter schaalniveau (landelijk of internationaal) tot de verbeelding spreekt.

Toetsing

Onderhavig plangebied is in de kaart uit het Groenbeleidsplan aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend.

In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groen-areaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0068.jpg"

Groenarme buurten Eindhoven

De gemeenteraad heeft een verdere uitwerking van het structureel groen vastgelegd in het dossier 'Overdraagbaarheid structureel groen'. Daarin is aangegeven date er enkele stukjes structureel groen in het projectgebied liggen aan de westzijde. Bij eventueel verlies van deze klein stukjes groen, zal dit in voldoende mate worden gecompenseerd met de aanleg van bomen en groenvoorzieningen in het aan te leggen Victoriapark.

Het plangebied is onderdeel van een zogenaamd groenarme buurt. Door ontwikkeling van het Victoriapark met onder andere de aanleg van de Gender wordt voldaan aan de ambitie het groen op locatie uit te breiden.

3.8.2 Kapbeleid Eindhoven: "Niet kappen tenzij"

Op 18 juni 2002 heeft het college de nota "Niet kappen, tenzij..." vastgesteld. De bedoeling van de nota is om een kapvergunning alleen te verlenen als er gegronde redenen worden aangedragen waarom de boom gekapt zou moeten worden. Wanneer bomen moeten wijken om een "rode" reden, dan is hieraan een compensatieverplichting verbonden. Onder "rode" reden worden alle motieven tot kap verstaan, die niet te maken hebben met het bomenbeheer zelf. De compensatie wordt als voorwaarde bij het verlenen van de kapvergunning opgenomen.

3.8.3 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen

Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld. Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.

In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffect-rapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daarbuiten.

3.8.4 Verordening bomen

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV 2012), het Bomenbeleidsplan (2008) en de Nota Niet kappen tenzij (2002). De Verordening bomen 2015 treedt in werking op een door het college te bepalen datum, welke wordt gekoppeld aan het vaststellen van de 'nadere regels Bomen'.

De verordening is nog niet in werking getreden. Dit gaat samenlopen met de vaststelling van de Nadere Regels (B&W). De verwachting is dat deze in de loop van 2016 worden vastgesteld. Als dit het geval is zal hier door de afdeling Groen (intern) over gecommuniceerd worden. Als beiden zijn vastgesteld/in werking getreden vervangen deze stukken het Bomenbeleidsplan (2008) en Nota Niet Kappen tenzij (2002). De Boomeffect analyse blijft in stand voor werkzaamheden binnen 10 meter afstaand van de boom (incl. kroon). Hier dient echter aan toegevoegd te worden dat indien er sprake is van bronbemaling in de nabijheid van beschermde bomen er ook een Boom effect analyse uitgevoerd dient te worden. Afstand tot de boom in deze wordt nog precies bepaald. Komt overigens ook in de Nadere regels.

Indien kap wenselijk wordt geacht dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor die bomen die onderdeel uitmaken van de groene kaart en een minimale omtrek hebben van 45 centimeter (op een stamhoogte van 130 centimeter).

De groene kaart kent de volgende onderdelen:

  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend
  • Bomen op percelen met een oppervlakte van 500 m2 of groter
  • Bomen hoofdstructuur en bomen nevenstructuur
  • Waardevolle bomen (gemeentelijk en particulier)
  • Monumentale bomen
  • Basis bomen

Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en zijn op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting is houtopstanden.

Bomenonderzoek

Voor de ontwikkelingen binnen het Emmasingelkwadrant is een bomenonderzoek uitgevoerd (zie hiervoor separate bijlage) door Cobra boomadviseurs.

In het onderzoeksgebied, ruimer dan onderhavig plangebied, zijn 72 bomen geïnventariseerd. Het gaat om 3 Noorse esdoorns (Acer platanoides), 1 zwarte berk (Betula nigra), 8 ruwe berken (Betula pendula), 10 haagbeuken (Carpinus betulus), 1 gewone es (Fraxinus excelsior), 5 valse Christusdoorns (Gleditsia triacanthos), 14 moerascipressen (Metasequoia glyptostroboides), 25 platanen (Platanus x hispanica), 3 Japanse sierkersen (Prunus serrulata) en 2 valse acacia's (Robinia pseudoacacia).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0069.png"

Bomenonderzoeksgebied

De aangetroffen bomen hebben voor zover bekend geen bijzondere of monumentale status.

De volgende kwaliteitsgegevens zijn daarbij naar voren gekomen:

Vitaliteit

De vitaliteit is een belangrijk criterium en een indicator voor de weerbaarheid van bomen tegen negatieve effecten (basisniveau 5 en hoog niveau 6/7).

Gebreken

Gebreken in een boom kunnen een negatief effect hebben op de veiligheid van de omgeving en de toekomstverwachting van de boom. Dit bepaalt onder andere de inpasbaarheid van een boom. Bij twee bomen zijn gebreken aangetroffen (boom nr. 71 – scheefstand en boom nummer 49 – houtrot in stam).

Verplantbaarheid

Op basis van de bovengrondse kwaliteit en een inschatting van de ondergrondse situatie, soorteigenschappen en standplaats zijn de bomen beoordeeld op potentiële verplantbaarheid. In totaal zijn om 68 verplantbare bomen en 4 niet-verplantbare bomen aangetroffen.

Op basis van conditie, gebreken, standplaats en soort specifieke eigenschappen is de actuele toekomstverwachting van de bomen bepaald. De toekomstverwachting van alle bomen is meer dan 15 jaar. De toekomstverwachting geldt bij gelijkblijvende omstandigheden, dus zonder invloed van voorgenomen plannen.

De grotendeels vergraven en geroerde bodem bestaat uit overwegend matig fijn humusarm zand. Bij sommige bomen is groeiplaatsverbetering uitgevoerd met bomenzand. Maar de meeste bomen hebben te maken met een relatief schrale bodem. Door de schrale bodem ontstaat verhardingsopdruk omdat in schrale bodems wortels zich net onder de verharding ontwikkelen.

Toetsing

Het te ontwikkelen Victoriapark met de Gender zal bestaan uit gras met bomen waar de Gender doorheen meandert. De Licht-as wordt een laan, waarin de bestaande bomen ingepast worden. Het park wordt samen met de Licht-as de groene drager van het gebied.

De bestaande bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd. De grote platanen aan de Mathildelaan zijn onderdeel van het groenontwerp van die laan. Er is een inspanningversplichting om in het gebouwenontwerp zoveel mogelijk rekening te houden met de ruimte binnen de kroonprojectie van de bomen. Dit vanwege het feit dat elke verandering binnen de kroonprojectie kan leiden tot kwaliteitsverlies van de boom of de groeiplaats. Dit zal waar mogelijk voorkomen worden.

Eventueel te kappen bomen in het onderzoeksgebied zullen gecompenseerd worden in het aan te leggen Victoriapark. De nieuw te planten bomen krijgen een goede groeiplaats/ voldoende bewortelbare ruimte mee voor ca. 30 jaar. Ook ten behoeve van het behoud van te handhaven bomen wordt er groeiplaatsverbetering toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0070.png"

Overzichtstekening bomen i.r.t. bebouwing

In het kader van dit bestemmingsplan zijn geen bebouwingsontwikkelingen voorzien die gezien de situering van de bomen, de kroonprojectie van de bomen en het handhaven van de bomen, ten opzichte van de te realiseren (nieuw)bouw, aanleiding geven tot het opstellen van een nadere bomeneffectrapportage. De plataan aan de oostzijde moet wijken voor de ondergrondse parkeergarage die gebouwd wordt.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, en tot slot voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur.

Toetsing

In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele maatschappelijke/culturele voorzieningen aanwezig zoals het politiebureau met de bijbehorende faciliteiten aan de Mathildelaan. Ook bevinden zich in de Witte Dame en de Lichttoren enkele maatschappelijke voorzieningen, zoals een school (Design Academy) en de openbare bibliotheek.

In het plangebied worden géén nieuwe maatschappelijke voorzieningen voorzien.

3.10 Detailhandel

Leegstaande winkelpanden en borden met 'opheffingsuitverkoop' en 'leegverkoop' sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retailsector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio's is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandels-visies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld.

3.10.1 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven

De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er zijn een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.

Goed voorzieningenniveau
Het doel van de regionale detailhandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen.

Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kern-verzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.

Specifieke thema's
Op drie regionale thema's is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internet-detailhandel en marketing.

Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).

Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).

Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen door middel van marketing. Daarnaast is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.

Regionale afspraken
Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.

  • Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
  • Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
  • Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);
  • Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detail-handelslocaties of op een kruispunt van passanten;
  • Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie;
  • Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.

3.10.2 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven

In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.

Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.

De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.

Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van 'in en om het huis'. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.

De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.
Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.

Nieuwe initiatieven

Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:

  • 1. de initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde heeft voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur.
  • 2. aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden of er sprake is van meerwaarde en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid/ ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
  • 3. aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan.

Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van voor ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing).

3.10.3 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven

Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoed-eigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet.

In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

Beleid op onderdelen

Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden: (opnemen wat relevant is).

Megasupermarkten
Vanwege de mogelijke effecten van Megasupermarkten op de voorzieningenstructuur, met name op de winkelcentra die een belangrijke functie op het gebied van boodschappen doen hebben, wordt de solitaire vestiging van megasupermarkten niet toegestaan. Evenmin als de vestiging van dergelijke supermarkten op perifere detailhandelslocaties. Vestiging van een nieuwe megasupermarkt op een nieuwe locatie heeft met name gevolgen op buurt- en wijkniveau. Juist vanwege het feit dat deze buurt- en wijkstructuur zo zorgvuldig is opgebouwd en de inwoners beschikken over een supermarkt in de directe woonomgeving, is het behoud en de versterking hiervan uitgangspunt. In alle gevallen is de uiteindelijke locatie natuurlijk cruciaal voor de effecten.

Inpassing van een megasupermarkt in de bestaande reguliere winkelcentra behoort tot de mogelijkheden. Reëler lijkt de kans dat een bestaande supermarkt uitbreidt tot grootschalige supermarkt. Een dergelijk initiatief (uitbreiding tot of nieuwvestiging van een megasupermarkt) in een van de bestaande winkelcentra wordt beoordeeld op de mogelijke effecten op het perspectief van de tot de structuur behorende winkelgebieden. Slechts wanneer geen structuur verstorende effecten worden verwacht, kan worden meegewerkt aan het initiatief. Dit is in lijn met Europees (Europese Dienstenrichtlijn), landelijk en provinciaal beleid (ladder voor duurzame verstedelijking).

Internethandel
Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:

1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.

Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.

2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid
Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).

Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.

Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en/of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.

Winkelleegstand
Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.

Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.

Bijzondere initiatieven
In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.

Positie en perspectief stadsdeel Centrum

Vanzelfsprekend heeft het stadsdeel centrum een sterk bovengemiddeld aanbod afgezet tegen het aanwezige draagvlak (17.633 m2 per 1.000 inwoners t.o.v. 1.766 m2 op gemeenteniveau). Het aanbod heeft immers niet alleen een stadsdeel-, maar ook een gemeentegrensoverstijgende functie. Het aanbod in het stadsdeel centrum is gecon-centreerd in de binnenstad en daarmee vooral recreatief van aard. Logischerwijs vormt de Eindhovense binnenstad de top van de winkelstructuur in de gemeente. Met circa 130.000 m2 aan winkelvloeroppervlak, gekenmerkt door grote warenhuizen en modeketens, behoort Eindhoven ook tot de top qua Nederlandse winkeltrip bestemmingen. Het centrum van Eindhoven als hèt recreatieve koopcentrum voor Zuid-Nederland.

Sterkten
afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0071.png"    
Zwakten  
Ruim aanbod in de branchegroep
'mode en luxe'
Grootschaligheid
Diverse 'flagshipstores'
Blijvende interesse van investeerders
Zwerfmilieu De Bergen
Kenmerkende / moderne architectuur   

Beperkt supermarktaanbod
Hoge huurprijzen
Oplopende leegstand
Verbinding Catharinaplein
Relatie kernwinkelgebied en De Bergen
Uitstraling openbaar domein
 

Het centrum van Eindhoven wordt gezien als één winkelconcentratie, met daarbinnen verschillende delen zoals het kernwinkelgebied en De Bergen als bijzonder aanloopmilieu.

Ook in de toekomst moeten deze gebieden elkaar blijven aanvullen en ieder een eigen taak vervullen (het geheel is meer dan de som der delen). Om dat te kunnen doen, moeten ze blijven beschikken over eigen kenmerken en kwaliteiten. Dit is duidelijk voor de consument, biedt aanknopingspunten voor strategie en investeringen van ondernemingen en biedt mogelijkheden voor elkaar versterkende effecten (doelgroepen, combinatiebezoeken, e.d.).

Het perspectief van het centrum is goed.

Grootschalig én compact

Consumenten zijn steeds meer bereid om een afstand te overbruggen voor een unieke beleving en compleet aanbod. De binnenstad van Eindhoven kan consumenten verleiden met grootschaligheid. Al decennialang worden winkels steeds groter, voor een belangrijk deel het gevolg van de behoefte van de consument aan beleving. Eindhoven heeft het voordeel, in tegenstelling tot veel historische steden met kleinschalige verkaveling, dat deze grootschaligheid is in te passen. Nationale en internationale merken kiezen daarom voor de binnenstad van Eindhoven met een 'flagshipstore'. Deze koers wordt de komende jaren versterkt.

Waar in de vorige detailhandelsnota 'een periode van relatieve rust' werd geadviseerd, zet het nieuwe beleid in op het doorontwikkelen van het centrum tot hèt recreatieve koopcentrum in Zuid-Nederland. Dit vraagt wat winkelontwikkelingen betreft om inventieve stedenbouwkundige oplossingen. Grootschaligheid toevoegen is immers een proces van vaak meerdere vastgoedeigenaren en wisselende belangen. Grote uitbreidingen van winkelaanbod buiten het kernwinkelgebied zijn niet gewenst. Een voorbeeld daarvan is de omgeving van het stationsgebied. Het is niet wenselijk om hier concurrerend detailhandelsaanbod toe te voegen. Uitbreiding van het aanbod voor de reiziger ligt wel voor hand.

Compacte binnensteden qua winkelaanbod hebben toekomst. Consumenten hebben behoefte aan meer functies op een kleiner oppervlak. Qua winkelaanbod is dus waakzaamheid gevraagd voor de randgebieden in het centrum. Waar dit onder druk komt, kan functiemenging een oplossing bieden. De toename van het aantal inwoners, de herontwikkeling van randen van/bij het centrum (zoals het terrein van Philips Lichting, Mariënhage, Van Der Meulen Ansems, NRE), bieden kansen om de aantrekkelijkheid, verblijfskwaliteit, diversiteit van het totale centrumgebied van Eindhoven te verbeteren. Hoewel voor deze gebieden geen substantiële toevoegingen van detailhandel zijn gewenst, wordt het volledig uitsluiten van detailhandel te beperkend geacht.

Versterkingskansen ook in functiemening en de dagelijkse sector

Voor zowel het kernwinkelgebied, het aanloopmilieu en de randgebieden geldt dat er ruimte moet zijn voor een zekere functiemenging (aanwezigheid detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, vermaak, etc.) en flexibiliteit. Dit verhoogt de aantrekkingskracht, verblijfsduur en herhalingsbezoek. De aard en mate van de menging is afhankelijk van het thema en functioneel concept. Ook initiatieven die gericht zijn op tijdelijkheid kunnen de aantrekkingskracht verhogen. Pop ups (kunnen) verrassen en bieden (meer) beleving. Naast ingrepen in de openbare ruimte kunnen pop ups ook bijdragen aan de ervaring van technologie, design en kennis in het centrum.

Kansen liggen er ook in de dagelijkse artikelensector. We zien dat de binnenstad in verhouding tot de referentiesteden een beperkt aanbod heeft. Dit gecombineerd met de groei van de bevolking (die niet alleen uit jonge internationale kenniswerkers zal bestaan maar ook oudere die de nabijheid van voorzieningen waarderen) in het centrum is een motief om het aanbod aan dagelijkse voorzieningen te versterken. Het centrum huisvest twee supermarkten (Tramstraat en Vestdijk). De inwoner van het centrum is verder met name aangewezen op het aanbod in de radialen. De focus ligt niet op inpassing van een nieuwe grootschalige supermarkt in het centrum, maar op (een) extra steunpunt(en) en food-speciaalzaken (bijv. duurzaam en biologisch).

Toetsing

De beoogde ontwikkelingen voorzien in de realisatie van diverse voorzieningen in de plinten van het (inmiddels getransformeerde) pand Lighting en in de nieuwbouw van de Onyxtoren en het Gaagle gebouw.

De toename van het aantal inwoners (N=ca 1000), de herontwikkeling van randen van / bij het centrum van Eindhoven (zoals dit terrein maar ook Mariënhage, Van Der Meulen Ansems, NRE), bieden kansen om de aantrekkelijkheid, verblijfskwaliteit, diversiteit van het totale centrumgebied van Eindhoven te verbeteren. Hoewel voor deze gebieden geen substantiële toevoegingen van detailhandel zijn gewenst, wordt het volledig uitsluiten van detailhandel te beperkend geacht.

Er komt in deze ontwikkeling ruimte voor diverse op de lokale (en soms zelfs buurt) markt gerichte commerciële functies ten behoeve van detailhandel, horeca en dienstverlening. Behalve dagelijkse artikelen winkels (food) betreft hier kleinschalige horeca en dienstverlening. De aanwezigheid van dit type voorzieningen zorgt voor levendigheid / veiligheid (en daarmee leefbaarheid) en de woonkwaliteit van het stedelijk gebied en park met Gender. Dit is in lijn met de vastgestelde en nieuwe ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant waarin ruimte (circa 5%) van de gerealiseerde oppervlakte (door nieuwbouw en transformatie) is voorzien voor overige functies, zoals cultuur, horeca, winkels of een logiesfunctie (hotel of short-stay). Dit is ook in lijn met het gemeentelijke en (sub)regionale detailhandelsbeleid.

Door toevoeging van detailhandel onder meer in de vorm van een (biologische) supermarkt kan in de lokale behoefte aan primaire dagelijkse levensbehoeften(food) worden voldaan. In “Wie kiest, wordt gekozen - Detailhandelsnota Gemeente Eindhoven” (15 december 2015 vastgesteld) staat over het centrum van de stad: “Kansen liggen er ook in de dagelijkse artikelensector. We zien dat de binnenstad in verhouding tot de referentiesteden een beperkt aanbod heeft. Dit gecombineerd met de groei van de bevolking (die niet alleen uit jonge internationale kenniswerkers zal bestaan maar ook oudere die de nabijheid van voorzieningen waarderen) in het centrum is een motief om het aanbod aan dagelijkse voorzieningen te versterken. Het centrum huisvest twee supermarkten (Tramstraat en Vestdijk). De inwoner van het centrum is verder met name aangewezen op het aanbod in de radialen. De focus ligt niet op inpassing van een nieuwe grootschalige supermarkt in het centrum, maar op (een) extra steunpunt(en) en food-speciaalzaken (bijv. duurzaam en biologisch).” Dit is des te meer van belang omdat het aantal inwoners in / tegen het centrum van Eindhoven blijft toenemen. Het is immers zaak dat nieuwe inwoners direct een adequaat en aantrekkelijk aanbod aan dagelijks benodigde artikelen tot hun beschikking hebben.

Belangrijke constatering is tevens dat de toevoegingen niet primair concurrerend zijn met het bestaande aanbod in de binnenstad. Hierbij speelt ook marktwerking een rol. Een modewinkel die zich op deze locatie vestigt, kan nooit hetzelfde bieden als de modewinkels binnen de binnenring. Deze concurrentie kan het simpelweg niet aan. Een nieuwe modewinkel kan hier alleen een onderscheidende aanbieder zijn (zie ter illustratie de exclusieve modezaak in Lichttoren, naast Usine) die er ook niet voor kiest om binnen de binnenring gevestigd te zijn en is daarmee ook eerder een toevoeging dan een uitbreiding. Met een biologische supermarkt wordt deze keuze ook helder gemaakt. Dit is immers ontegenzeggelijk een welkome toevoeging voor het centrum (en met name haar bewoners) van Eindhoven. De locatie is daarbij ook geschikter (o.a. bevoorrading) voor een dergelijke functie dan binnen de binnenring en leent het aanbod aan winkelruimte zich binnen de binnenring meer voor invulling met op het vergelijkend winkelen (shoppen) gericht aanbod.

3.11 Horeca

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid in de volgende drie gebiedstypen:

Stimuleringsgebied
Gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.

Toelatingsgebied
Gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieuaspecten.

Restrictiegebied
Gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster in Eindhoven wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt in type horeca.

Nat & Droog

Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht

Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten.

Toetsing

Binnen het horecabeleidsplan is het Emmasingelkwadrant aangeduid als toelatingsgebied. Hier is fysiek ruimte en decor voor horecaontwikkelingen. Het Emmasingelkwadrant wordt beschreven als een wijk in Eindhoven waar wonen een belangrijker onderdeel wordt dan het nu nog is. Het doel is een bijzonder stuk Eindhoven te ontwikkelen waar niet alleen gewoond, maar ook gewerkt, gewinkeld en gerecreëerd kan worden. In die zin moet het gebied een bijdrage leveren aan het door Eindhoven gewenste imago: een moderne stad, die nieuwe functies als de creatieve industrie onderbrengt in herontwikkelde industriële gebouwen.

De beoogde ontwikkelingen qua horecavoorzieningen (onder meer Brownies en Downies, de koffiebar Zwart Wit van Illy en eetgelegenheid Biefstuk&Bier) voorzien in een functionele; en kwalitatief integrale herontwikkeling van het gebied, waar horeca een plek krijgt in de plinten van de gebouwen met (eventueel) een buitenterras. Dit past binnen de vastgestelde en nieuwe ontwikkelingsvisie zoals opgesteld voor het Emmasingelkwadrant en versterkt bovendien de leefbaarheid van dit gedeelte van het centrumgebied.

3.12 Bedrijvigheid

Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 13 mei 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.

Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.

Het plangebied
Binnen onderhavig plangebied liggen geen bedrijventerreinen.
De eventueel te vestigen bedrijvigheid in de plinten van de diverse panden is kleinschalig van omvang, behoort tot milieucategorie 1 qua milieubelasting (bijvoorbeeld een sieradenatelier) en is daarnaast van dienstverlenende aard (zoals verhuurbedrijf (Eindhoven2stay en de fitness gelegenheid Gym en Juice).

Van grootschalige bedrijvigheid qua omvang en milieubelasting is in het plangebied geen sprake. Bedrijven waar het accent ligt op het bewerken, installeren en vervoeren van goederen worden binnen het plangebied niet voorzien.

3.13 Kantoren

De Kantorenstrategie 2012-2020 is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere 'kantoorgemeenten' in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd in een 'Regionale programmering kantoorlocaties' d.d. november 2013.

Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 16%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2015 circa 250.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een groot deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.

In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio. Het is een logisch vervolg op eerder ingezet beleid, zoals de Prioriteitennota 2011–2014 en het bevriezen van 100.000 m² nieuwbouw kantoorruimte op de locatie Land Forum.

Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen.

Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomst- bestendige nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren op geprioriteerde locaties en door middel van toekomstbestendige gebouwen is nog slechts met inachtneming van hiervoor genoemde uitgangspunten mogelijk.

De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een 'Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren' (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten 'iets' met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze 'slimme regio' zijn legio partijen die samen in staat zijn om 'slimme oplossingen' te bedenken.

De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren. Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatie gebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.

Toetsing

Geen van bovenstaande prioritaire gebieden is gelegen binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. De beoogde ontwikkelingen voorzien daarnaast gedeeltelijk in de transformatie van een voormalig kantoorpand (Philips Lighting).

Het voormalige LAC-gebouw zal gesloopt worden nadat overeenstemming is bereikt over de herontwikkeling van de vrij te komen m2 van dit gebouw (na sloop) ten behoeve van de ontwikkeling van het Victoriapark. Hiermee zal een bijdrage worden geleverd aan het terugdringen van de kantorenleegstand in bestaande gebouwen.

Zolang het pand (LAC-gebouw) binnen het plangebied fysiek aanwezig is (niet gesloopt), kan het op basis van het overgangsrecht ingevuld (blijven) worden met kantoor/bedrijfsmatige functies.

3.14 Prostitutie

Er bevinden zich in het plangebied geen prostitutiebedrijven.

3.15 Kabels, leidingen en straalpaden

Algemeen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industrie-watervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0072.png"

Kaart huidige kabels en leidingen binnen het plangebied

Het principe voor kabels en leidingen bij nieuwe ontwikkelingen is dat alle functieloze ondergrondse infra verwijderd dient te worden. Verder zijn er nog een paar bijzonderheden:

Riool

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlakte-waterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

LAC

Tussen Philips Lighting en het LAC ligt een warmteleiding. Wanneer de sloop van het LAC plaats zal vinden is nog niet bekend. Wanneer de Gender eerder aangelegd wordt dan dat de sloop plaats zal vinden dan zal deze leiding verplaatst moeten worden.

Stamriool

Het bestaande stamriool dat deels onder de Mathildevleugel ligt wordt verplaatst. Het deel onder de Mathildevleugel blijft liggen en wordt afgedicht, de rest van de bestaande riolering onder gebouwde of nog te bouwen voorzieningen wordt verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0073.png"

Toekomstige situering kabels en leidingen

Toetsing

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straal-paden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen en drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden.

Conclusie

Infrastructurele voorzieningen vormen géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijfsvestigingen en/of inrichtingen mogelijk kunnen worden gemaakt. Dit houdt in dat er een voldoende ruimtelijke scheiding aanwezig dient te zijn tussen milieubelastende bedrijven en/of inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.
Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden onder meer richtafstanden aangegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk.

Een rustige woonwijk is als volgt gedefinieerd: Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor.

Een gemengd gebied is als volgt geformuleerd: Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot gemengd gebied.
 

4.1.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG-circulaire.

In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied toe worden gestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand:

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

4.1.2 Het plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van het stadscentrum van Eindhoven. Kenmerkend aan een stadscentrum is de grote diversiteit aan functies. Het plangebied wordt daarom aangemerkt als een gebied waar duidelijk sprake is van een functiemenging.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt functiemenging als uitgangspunt genomen voor milieuzonering. Het begrip "gebied met functiemenging" wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. De activiteiten in de in de VNG-brochure opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:

Categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B
Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C
De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Bij de samenstelling van de “Lijst van bedrijfsactiviteiten" is primair als uitgangspunt genomen, dat daarin slechts dienen te worden opgenomen "bedrijven in enge zin". Activiteiten zoals detailhandel, horeca, kantoren, sport-/recreatie-inrichtingen (zoals een sportschool, een zwembad etc.), onderwijs- en andere maatschappelijke instellingen, alsmede dienstverlenende instellingen/beroepen, zoals kapsalons, artsenpraktijken advocatenkantoren etc. zijn van deze lijst geschrapt. De reden hiervan is dat dergelijke functies in de bestemmingsplannen anders dan voor "bedrijfsactiviteiten" worden bestemd. Verder zijn uitgezonderd bedrijven die niet in het plangebied zijn gewenst.

Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied al dan niet met vergunning voor het afwijken toelaatbaar geachte milieucategorieën. Met deze selecties is uiteindelijk voor het onderhavige bestemmingsplan een “Lijst van bedrijfsactiviteiten" op maat samengesteld. Deze Lijst van bedrijfsactiviteiten' is als bijlage bij de planregels opgenomen.

Binnen het onderhavige plangebied zijn bedrijven c.q. bedrijfsmatige activiteiten zoals in deze paragraaf bedoeld toegelaten bij de bestemming 'Gemengd', en bij de woonfunctie toegelaten bedrijvigheid als ondergeschikte nevenactiviteit. Onder meer ambachtelijke bedrijven worden daartoe gerekend. Bedrijfsfuncties zijn niet specifiek bestemd.

De bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten die in een menggebied vanuit het oogpunt van milieuhinder acceptabel worden geacht, zijn in genoemde lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen. In het plangebied kunnen binnen de bestemming 'Gemengd' ook bedrijven c.q. bedrijfsmatige activiteiten die niet op deze lijst voorkomen doch die qua milieubelasting vergelijkbaar zijn, ook worden toegelaten op basis van een afweging. Andere bedrijven c.q. bedrijfsmatige activiteiten niet behorende tot de voorgeschreven categorie zijn niet toegelaten.

Geluidzoneringsplichtige bedrijven en/of risicovolle inrichtingen zijn zonder meer uitgesloten.

Conclusie

In het plangebied zijn, al dan niet met een afwijking, toegelaten bedrijven met milieucategorie 1 t/m 2 binnen de bestemming 'Gemengd' passend binnen een centrumgebied.

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven aanwezig die een belemmering opleveren voor de woningbouwontwikkeling in het plangebied.

4.2 Geluid

Algemeen

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen.

Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In het voorliggend plan is de geluidgevoelige functie wonen in de vorm van woongebouwen binnen de bestemming 'Gemengd' opgenomen.

4.2.1 Wegverkeerslawaai

Algemeen

De systematiek van de zonering Wet geluidhinder voor wegverkeer houdt in dat langs een (toekomstige) verkeersweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt in de volgende situaties:

  • via een ruimtelijk besluit (bestemmingsplan/projectbesluit) de aanleg van een weg mogelijk maken;
  • via een ruimtelijk besluit (bestemmingsplan/projectbesluit) een geluidsgevoelige bestemming in de zone realiseren;
  • de reconstructie/wijziging van een bestaande weg (al dan niet in combinatie met een ruimtelijk besluit).

In bovenstaande situaties gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten in de zone een beschermingsniveau van 48 dB, dit is de voorkeursgrenswaarde. Door middel van een "hogere waarde procedure" kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)waarde.

De hoogte van deze maximaal toelaatbare (grens)waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied.

De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet één standaardbreedte. De omvang van de zone voor de verschillende situaties is in de Wgh aangegeven.

Voor een weg buiten de bebouwde kom en voor een auto(snel)weg (zowel binnen als buiten de bebouwde kom):

  • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
  • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

De Mathildelaan en Vonderweg zijn wegen binnen de bebouwde kom, bestaande uit respectievelijk twee en vier rijstroken. Hier dient dus een zone van respectievelijk 250 en 400 meter aangehouden te worden.

De wegen in het plangebied zelf maken onderdeel uit van een zogenaamd 30-km gebied.

Onderzoek

In het kader van het planvoornemen zijn er akoestische onderzoeken wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de verschillende woningbouwontwikkelingen in het plangebied.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Mathildelaan en de Vonderweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de Gagelstraat en dit betreft een 30 km/uur weg.

Voor de 30 km/uur weg Gagelstraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt.

Voor zowel de Mathildelaan als de Vonderweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwewoningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffings- waarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere grenswaarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het weg- en railverkeer tot de hoogst toelaatbare geluidbelasting ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Voor het toepassen van een stiller wegdek geldt dat deze bronmaatregel niet voldoet aan het doelmatigheidscriterium.

Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere grenswaarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Ter bepaling van de geluidwering van de gevel (Bouwbesluit 2012) is de totale geluidbelasting berekend. Hiertoe is geen correctie artikel 110g Wgh toegepast en zijn alle gemodelleerde wegen meegenomen. De gecumuleerde geluidbelasting op de gevels van de woongebouwen bedraagt maximaal 63 dB. Hiermee wordt tevens voldaan aan het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven (de cumulatieve geluidbelasting overschrijdt de maximale ontheffingswaarde niet).

Wel dienen diverse woningen conform het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven voorzien te worden van een geluidluwe gevel. Dit is in het ontwerp voorzien door de toepassing van geheel afsluitbare loggia's.

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting op meerdere locaties hoger is dan 53 dB (excl. aftrek artikel 110g Wgh voor wegverkeer) is er een nader onderzoek uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevels.

Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB te waarborgen en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

De desbetreffende akoestische rapportages zijn als separate bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd.

Voor wat betreft de transitie van het voormalige Philips Lighting-gebouw naar een woongebouw is inmiddels al een omgevingsvergunning verleend (31 maart 2015 – zaaknummer V14/21761/ besluit nummer 1260185) en is er formeel sprake van een bestaande situatie.

Conclusie

Het aspect geluidhinder wegverkeerslawaai (akoestiek) vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen indien op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai door het bevoegd gezag (gemeente Eindhoven) een hogere grenswaarde wordt verleend, volgens de wettelijk te volgen hogere grenswaarde procedure. Dit betekent, dat voor of gelijktijdig met het vast te stellen bestemmingsplan een dergelijk besluit dient te zijn genomen. In dat besluit zullen voorwaarden opgenomen worden, waarbij gesteld zal worden dat de woningen een geluidluwe zijde moeten hebben.

In de regels bij het bestemmingsplan zal een verwijzing worden opgenomen naar het hogere waardenbesluit met de daarin opgenomen voorwaarden.

4.2.2 Railverkeerslawaai

Algemeen

De systematiek van de zonering Wet geluidhinder voor spoorverkeer houdt in dat langs een spoorweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt onder andere in de volgende situaties:

  • realisatie van een geluidsgevoelige bestemming in de zone via een ruimtelijk besluit (bestemmingsplan/projectbesluit);
  • de aanleg van een spoorweg mogelijk maken via een ruimtelijk besluit (tracébesluit/ bestemmingsplan/projectbesluit);
  • de wijziging van een bestaande spoorweg in het kader van de Wgh (al dan niet in combinatie met een ruimtelijk besluit).

In bovenstaande situaties gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten in de zone een basisbeschermingsniveau, dit is de voorkeursgrenswaarde. Door middel van een "hogere waarde procedure" kan door het bevoegd gezag gemotiveerd een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)- waarde.

Voor railverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel. De geluidzone van de spoorlijn ter hoogte van het plangebied is 750 meter gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Voor nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient onderzocht te worden wat de geluidbelasting is of zal worden en of hier een Hogere waarde procedure voor doorlopen dient te worden. Voor nieuwe woningen langs de bestaande, gezoneerde spoorwegen kan een grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 68 dB (uiterste grenswaarde).

Onderzoek

In het kader van het planvoornemen zijn er akoestische onderzoeken railverkeerslawaai uitgevoerd voor de verschillende woningbouwontwikkelingen in het plangebied.

Voor de spoorlijn Eindhoven-Boxtel geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB op meerdere locaties wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere grenswaarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van railverkeer tot de hoogst toelaatbare geluidbelasting ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard.

Voor het toepassen van raildempers geldt dat deze bronmaatregel overwegende bezwaren van financiële aard ontmoet. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere grenswaarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Ter bepaling van de geluidwering van de gevel (Bouwbesluit 2012) is de totale geluidbelasting berekend. Hiertoe is geen correctie artikel 110g Wgh toegepast en zijn alle gemodelleerde wegen en spoorwegen meegenomen. De gecumuleerde geluidbelasting op de gevels van het pand bedraagt maximaal 63 dB. Hiermee wordt tevens voldaan aan het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven (de cumulatieve geluidbelasting overschrijdt de maximale ontheffingswaarde niet). Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Wel dienen diverse woningen conform het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven voorzien te worden van een geluidluwe gevel. Dit is in het ontwerp voorzien door de toepassing van geheel afsluitbare loggia's.

De desbetreffende akoestische rapportages zijn als separate bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd.

Conclusie

Het aspect geluidhinder railverkeerslawaai (akoestiek) vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen indien op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek railverkeerslawaai door het bevoegd gezag (gemeente Eindhoven) een hogere grenswaarde wordt verleend, volgens de wettelijk te volgen hogere grenswaarde procedure. Dit betekent, dat voor of gelijktijdig met het vast te stellen bestemmingsplan een dergelijk besluit dient te zijn genomen. In dat besluit zullen voorwaarden opgenomen worden, waarbij gesteld zal worden dat de woningen een geluidluwe zijde moeten hebben.

In de regels bij het bestemmingsplan zal een verwijzing worden opgenomen naar het hogere waardenbesluit met de daarin opgenomen voorwaarden.

4.2.3 Industrielawaai

Het bestemmingsplan ligt niet in een zone van een industrieterrein.

Conclusie

Het aspect industrielawaai vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.2.4 Luchtvaartlawaai

Algemeen

De normstelling in wet- en regelgeving is het resultaat van een afweging tussen belangen van gezondheid (incl. hinder) en vliegverkeer. De normstelling voor militair vliegverkeer wordt (op dit moment nog) uitgedrukt in de Kosteneenheid, ooit ontwikkeld door ene heer Kosten op basis van hinderbeleving rondom Schiphol. De Kosteneenheid is een eenheid om geluidsbelasting te kwantificeren.

Bij besluit van 18 december 2007 heeft de minister van Defensie het luchtvaartterrein Eindhoven aangewezen tot militair luchtvaartterrein waarvoor een geluidszone voor luchtvaartuigen geldt met een grenswaarde van 35 Kosteneenheden (Ke) en met de bijbehorende geluidcontouren behorende bij de maximale waarden 40, 45, 55 en 65 Ke.

Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen buiten de 35 Ke-contour van vliegbasis Eindhoven. Binnen deze contouren zijn in principe geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan. Geen van de nieuwe woningbouwlocaties in het plangebied is gesitueerd binnen de 35-65 Ke-contouren van vliegbasis Eindhoven.

Toetsing

Het plangebied ligt op enige afstand (circa 6,3 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. In de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het Luchthavenbesluit Eindhoven is vastgesteld op 26 september 2014 en inwerking getreden 1 november 2014.

Op 29 december 2007 is het Besluit tot aanwijzing van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven in werking getreden. Met dit aanwijzingsbesluit uit 2007 geldt er een geluidszone voor luchtvaartuigen als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer met een grenswaarde van 35 Kosteneenheden (Ke) en met de bijbehorende geluidcontouren behorende bij de maximale waarden 40, 45, 55 en 65 Ke.

Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35 Ke-contouren). Deze geluidszone is op 5 augustus 2009 vervangen door een tijdelijke geluidszone na gedeeltelijke vernietiging van het uit 2007 daterend aanwijzingsbesluit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het plangebied ligt ook niet binnen deze tijdelijke geluidszone.

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van Eindhoven Airport. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wet milieubeheer

Algemeen

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

Op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt (hoofdstuk 5) van de Wet Milieubeheer, gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingscomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen op het gebied van luchtkwaliteitseisen en voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en wel zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen waardoor ruimtelijke ontwikkelingen toch doorgang kunnen vinden terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd die de luchtkwaliteit moeten verbeteren.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratie-verplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex. Voor de vergunningverlening en de ruimtelijke ordening is de grenswaarde voor PM2,5 van belang.

4.3.2 Besluit niet in betekende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

4.3.3 Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van ruimtelijke ontwikkelingen:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In het geval een planvoornemen strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dient onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging die zouden kunnen leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit hoeft dan ook niet nader onderzocht te worden.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

4.3.4 Toetsing

Aanleiding

In het kader van de ontwikkeling van drie wooncomplexen met commerciële voorzieningen aan de Mathildelaan te Eindhoven blijkt conform de NIBM-tool, dat de ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Met behulp van de NSL-rekentool is inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse. Ingegaan wordt op het toetsingskader voor luchtkwaliteit, de uitgangspunten, de resultaten en de conclusie.

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings-praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 1.0 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)
2)  
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit zijn de regels voor het meten en berekenen van de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven. Bij de berekening van de luchtkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen verkeers- en industriële bronnen. Voor verkeer wordt onderscheid gemaakt tussen Standaard Rekenmethode 1 (SRM 1) betreffende stedelijke situaties met weinig hoogteverschillen; en Standaard Rekenmethode 2 (SRM 2) voor de bepaling van overige situaties. De luchtkwaliteit als gevolg van het extra wegverkeer is berekend met behulp van de door het Ministerie van VROM goedgekeurde rekensoftware NSL-rekentool. De NSL-rekentool kan berekeningen uitvoeren voor onder andere de maatgevende stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide, voor zowel SRM-1 wegen, als SRM-2 wegen. Er mag van een andere methode gebruik worden gemaakt indien deze is goedgekeurd door het Ministerie van VROM. In het de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is tevens aangegeven welke gegevens gebruikt worden bij het maken van de berekening en op welke wijze de berekeningsresultaten worden afgerond.

Uitgangspunten

Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is sprake van een toename van verkeer. Met behulp van de NSL-rekentool is de luchtkwaliteit ten gevolge van deze verkeerstoename inzichtelijk gemaakt. Hiervoor zijn de gegevens uit de NSL-monitoringstool gedownload en vervolgens ingelezen in de NSL-rekentool. De berekening is uitgevoerd voor het jaar 2030.

De Mathildelaan is gelegen ten noorden van het plangebied en is de maatgevende weg in de directe omgeving van het plangebied. Dit betreft een SRM-1 weg en is in de NLS-Rekentool ingevoerd met het snelheidstype 'doorstromend stadsverkeer'(Stadsverkeer met een relatief groter aandeel 'free-flow' rijgedrag) en een bomenfactor 1.25 (1.25 = één of meer rijen bomen met een onderlinge afstand < 15 meter met openingen tussen de kronen).

De ingevoerde etmaalintensiteiten voor de huidige en toekomstige situatie, inclusief de verkeersgeneratie ten gevolge van de beoogde ontwikkeling, zijn weergegeven in tabel 1.1.

De huidige situatie is bepaald op basis van aangeleverde gegevens van de gemeente Eindhoven in het kader van het Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai Nieuwbouw Onyx, Mathildelaan te Eindhoven. Dit betreffen prognosegegevens uit het jaar 2022. Conform opgave van de gemeente Eindhoven zijn de etmaalintensiteiten met 2% per jaar te worden opgehoogd (autonome groei).

Langs de Mathildelaan zijn rekenpunten geplaatst om de luchtkwaliteit langs deze weg te berekenen.

Tabel 1.1 Ingevoerde verkeersgegevens

  Links (aantal motorvoertuigen)   Rechts (aantal motorvoertuigen)  
  licht   middel   zwaar   licht   middel   zwaar  
Mathildelaan 2030   2.639   144   41   2.470   134   39  
Inclusief ontwikkeling   5.754   144   71   3.505   134   49  

In tabel 1.2 zijn de uitgangspunten voor het verkeer ten gevolge van de beoogde ontwikkeling weergegeven. Hierbij is ervan uitgegaan dat 75% wordt afgewikkeld van en naar de Vonderweg en 25% van en naar de Emmasingel. Aanvullend is voor de commerciële ruimten uitgegaan van 40 extra vrachtbewegingen.

Tabel 1.2 verkeersgegevens ten gevolge van de beoogde ontwikkeling

Functie   Kencijfer verkeersgeneratie   Aantal   Verkeersgeneratie  
Appartementen duur   5,8 mvt/etmaal per woning   198   1.150 mvt/etmaal  
Appartementen midden/laag   4,1 mvt/etmaal per woning   594 + 8 extra   2.468 mvt/etmaal  
Commerciële ruimten   18,6 mvt/etmaal per 100 m2 bvo   3.045 m2 bvo   565 mvt/etmaal  

Resultaten

Uit de NSL-rekentool blijkt dat zowel voor stikstofdioxide, als fijn stof voldaan wordt aan de normen uit de Wet milieubeheer, zoals opgenomen in tabel 1.0.

In tabel 1.3 zijn de berekende resultaten van het gehalte stikstof, fijn stof en het aantal overschrijdingsdagen voor de referentie situatie en ten gevolge van de ontwikkeling weergegeven. Hieruit blijkt dat de toenames van stikstof, fijn stof PM10 en fijn stof PM2,5 allen beneden de 1,2 µg/m³ blijven. Het project valt daarmee onder het Besluit niet in betekenende mate en draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.

Tabel 1.3 Resultaten luchtkwaliteit berekeningen

  Referentie situatie   Toekomstige situatie  
  NO2   PM10   PM10 Overschrijdingsdagen   PM2,5   NO2   PM10   PM10 Overschrijdingsdagen   PM2,5  
Rekenpunt 1   16,4   21,3   9,1   12,6   17,1   21,7   9,6   12,7  
Rekenpunt 2   16,5   21,3   9,1   12,6   17,1   21,7   9,6   12,7  
Rekenpunt 3   16,4   21,3   9,1   12,6   16,6   21,4   9,2   12,6  
Rekenpunt 4   16,4   21,3   9,1   12,6   16,6   21,4   9,2   12,6  

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0074.png"

Figuur - Ligging rekenpunten

Conclusie

Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt. Langs de beschouwde weg wordt, ook na realisatie van de ontwikkeling ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden uit tabel 1.0. Ter plaatse van zowel het plangebied, als omgeving zal dan ook sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.3.5 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor (PM10) en (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is ingeval het betreft 'gevoelige bestemmingen': 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekzone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.

4.3.6 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. 

De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

Toetsing

Het bestemmingsplan voorziet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, door het toestaan van woningbouw (792 woningen) en commerciële functies (2.775 m2).

Uitgaande van een kengetal van 5 verkeersbewegingen per woning, is het reken technische aantal van 3.960 verkeersbewegingen ten gevolge van de woningbouw in het plangebied ruim onder de toelaatbaar geachte 7.500 verkeersbewegingen.

Dit past binnen de getalsmatige begrenzing voor 'Niet in betekende mate' projecten.

De toegelaten woningbouw en commerciële ruimten in onderhavige planontwikkeling kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Conclusie

Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen in het plan niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.

4.4 Geur

Algemeen

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).

Het beleid voor industriële geurhinder is door het ministerie van VROM (tegenwoordig IenM) beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid (1994) en aanvullend daarop de Brief rijksbeleid geur (30 juni 1995). Uitgangspunt voor het geurbeleid is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Wettelijk zijn er geen normen bepaald ten aanzien van de uitstoot van geur door bedrijven of de aanwezigheid van geur in de leefomgeving.

Voor bepaalde categorieën bedrijven is het algemene beleid echter opgenomen in de Neder-landse emissie Richtlijn (NeR). Voor bedrijfscategorieën waarvoor een dosis-effectrelatie vastgesteld is, zijn richtnormen vastgesteld waarbij hinder verwacht kan worden (zie ook 'Bedrijven en mileuzonering', VNG). Om de verwachte hinder voor de overige categorieën bedrijven te kunnen bepalen dient een specifiek geuronderzoek plaats te vinden. Daarnaast geldt voor enkele bedrijfscategorieën naast een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie voor bestaande situaties.

Het geurbeleid voor bedrijven in de agrarische sector is bepaald in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv - 5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij. In deze wet worden normen gesteld voor de geurbelasting die een veehouderij (het dierenverblijf, niet de opslag van bijproducten e.d.) mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze belasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt echter alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder emissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

Toetsing

Er zijn geen geurbelastende (agrarische)bedrijven in of nabij het plangebied aanwezig. Indien dergelijke bedrijven zich in de toekomst in de nabijheid van het plangebied willen vestigen zal de geurbelasting op de geurgevoelige objecten binnen het plangebied onderzocht moeten worden. Nieuwe geurgevoelige objecten zijn niet voorzien. Het aspect geur behoeft dan ook geen nader onderzoek.

Conclusie

Het aspect geuri vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.5 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt allereerst ingegaan op het wettelijk kader op nationaal niveau, het gemeentelijk beleid en overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Vervolgens wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.5.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • Plaatsgebonden Risico (PR)
    Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
  • Groepsrisico (GR)
    Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol vol transport (vervoer gevaarlijke stoffen in leidingen en weg/ spoor en vaarweg).

Dit betekent dat elke 'nieuwe' ontwikkeling getoetst moet worden aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Indien verwacht wordt dat nabij een 'nieuwe' ontwikkeling gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, verwerkt, bewerkt, gebruikt of getransporteerd, dan is een onderzoek naar de risico's noodzakelijk.

Voor het PR geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag in geen geval worden overschreden. In Nederland zijn weinig locaties waar conflicten zijn met het plaatsgebonden risico. Vooral rond LPG tankstations zijn veelal knelpunten aanwezig.

Bij het GR zal, bij beoordeling van nieuwe ontwikkelingen, rekening moeten worden gehouden met een oriënterende waarde. Voor de oriënterende waarde geldt dat afwijken alleen mogelijk is met een degelijke motivering. Vooral in dichtbevolkte en intensief gebruikte gebieden zoals stadscentra kan er spanning zijn tussen de aanwezigheid van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en het GR.

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

  • Er is een Bevi-inrichting (emplacement) nabij het plangebied die invloed heeft;
  • Nabij of binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke wegen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied zijn geen snelwegen gelegen die invloed hebben op het plan;
  • Nabij het plangebied is de spoorweg Boxtel-Eindhoven gelegen die invloed heeft op het plan.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft op 19 mei 2009 de Visie externe veiligheid ('Risico's de maat genomen') vastgesteld waardoor het een kader stellend beleidsstuk is geworden.

In de Visie is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200 meter van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd. Hiermee wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkelingen die passend zijn binnen de Brainportontwikkelingen en het programma 'Brabant Veiliger'.

In de Visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidscondities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het treffen 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de visie is een aantal aanvullende maatregelen bij functies nabij risicobronnen (wonen, werken, recreatie) opgenomen. Om de risico's zo klein mogelijk te houden, komen er aanvullende beschermingsmaatregelen voor de veiligheid van kwetsbare functies in de buurt van risicobronnen.

  • Nieuwe kwetsbare functies moeten op een afstand van minimaal 30 meter van het spoor en de rijkswegen worden gesitueerd.
  • In een gebied van 200 meter rondom een risicovolle transportas worden geen functies toegestaan voor personen die verminderd zelfredzaam zijn (zoals kinderdagverblijf, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis e.d.).

De verantwoording van het groepsrisico wordt gedaan door de raad van de gemeente Eindhoven, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen het belang van de ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.

Bij de verantwoording wordt advies bij de Veiligheidsregio ingewonnen.

4.5.3 Toetsing externe veiligheid

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0075.png"

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0076.png"

Inrichtingen

Nabij het plangebied is het spoorwegemplacement Eindhoven Centrum gelegen. Deze inrichting valt onder artikel 2, lid 1, sub c van het Bevi. In de Wm vergunning zijn kaders voor het emplacement uitgewerkt. De plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar moet binnen het emplacement blijven en de oriënterende waarde voor het groepsrisico mag niet worden overschreden. Het emplacement wordt in principe niet gebruikt voor handelingen met wagons met gevaarlijke stoffen. Uitsluitend in overmachtssituaties mag het emplacement (incidenteel) worden gebruikt voor tijdelijk parkeren van een trein met gevaarlijke stoffen. Uit de jaarlijkse verantwoording van ProRail blijkt dat dit zo sporadisch voorkomt dat het groepsrisico beduidend onder de oriënterende waarde blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0077.png"

In januari 2011 is een QRA (kwantitatieve risicoanalyse) opgesteld. Uit deze QRA blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) op het spoor ligt. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen beperkingen op voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het plangebied is niet gesitueerd in de invloedsfeer van een risicovolle inrichting, te weten het emplacement. Gelet op de afstand van het plan ten opzichte van het emplacement kan gesteld worden dat het groepsrisico niet toeneemt.

Buisleidingen

Nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die effect hebben op het plan.

Transport over de weg

Binnen de gemeente Eindhoven zijn de A2, A58 en A67 aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is niet gesitueerd in de invloedsfeer van een transportroute voor gevaarlijke stoffen (wegtransport).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0078.png"

Situering transportassen wegvervoer

Transport over het spoor

Het plangebied is gedeeltelijk binnen een zone van 200 meter vanaf het relevante deel van de transportroute van het spoor gesitueerd, waardoor de externe veiligheidsrisico's van de spoorlijn beschouwd dienen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0079.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0080.png"

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's is dit spoor van belang aangezien hierover gevaarlijks stoffen worden vervoerd. Dit is hier het geval op het traject route 12 (Tilburg aansluiting-Eindhoven aansluiting) volgens de Tabel Basisnet Spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0081.png"

Plaatsgebonden risico

Onderhavig bestemmingsplan is een omgevingsbesluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt langs een doorgaande route van spoorwegen die deel uitmaakt van het Basisnet Spoor. Voor deze spoorlijnen kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven, aangezien voor deze spoorlijnen de veiligheidsafstanden gelden die in de Regeling Basisnet zijn opgenomen. Voor het spoortraject Station Boxtel – Eindhoven Oost bedraagt de PR 10-6 contour 1 tot 6 meter. De PR 10-6 contour reikt daarmee niet over het plangebied.

Het plaatsgebonden risico als gevolg van de spoorlijn levert derhalve géén belemmering op.

Groepsrisico

De groepsrisico-inventarisatieafstand is de afstand tussen de spoorlijn en de grens van het invloedsgebied. Voor de modaliteit spoor wordt deze zone in eerste aanleg bepaald door de groepsrisico-bepalende stof GF3 (brandbaar gas) waarvoor in tabel-2 van de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART) een afstand van 460 meter is bepaald.

Het invloedsgebied betreft, het gebied waar dodelijke slachtoffers kunnen vallen als gevolg van een ongeluk met een gevaarlijk stof. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waarbij nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (zgn. 1% letaliteitsgrens). Binnen dit gebied worden de personen meegeteld voor de hoogte van het groepsrisico. De berekening wordt uitgevoerd met RBM II. RBM II betreft een gestandaardiseerde rekenmethode voor het berekenen van risico's van vervoer van gevaarlijke stoffen voor de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0082.png"

Het plangebied ligt binnen de primaire zone groepsrisico van het spoor (460 meter). Buiten deze primaire zone, maar binnen het invloedsgebied, kan een meer globale beschouwing plaatsvinden op basis van populaire kengetallen voor homogene gebieden.

Op basis van de vervoersgegevens blijkt dat over het spoor tevens toxische gassen worden vervoerd (GT3 – B2). Effecten van incidenten met tankwagens met toxische gassen kunnen verder reiken dan 460 meter. Zodoende bepalen de toxische stoffen uiteindelijk de grens van het invloedsgebied.

In deze situatie is dan ook noodzakelijk om de populatie in de zone tot 460 meter vanaf de transportas gedetailleerd te beschouwen en de personendichtheid in het gebied tussen de 460 meter contour en de grens van het invloedsgebied (995 meter) op basis van een globale inventarisatie uit te voeren.

De modellering van de omgeving van het spoor is gebaseerd op een door de omgevingsdienst Zuidoost-Brabant beschikbaar gesteld bestand genaamd 'Bevolkings-monitor Eindhoven-Centrum met gevoeligheid'. Dit bestand is geactualiseerd op basis van de meest recente ontwikkelingen binnen het plangebied.

Op basis van de ingevoerde gegevens blijkt dat de personendichtheid binnen het invloedsgebied van het spoor zowel in de dag- als de avondperiode toeneemt.

Uitgaande van de in de onderzoeksrapportages genoemde kengetallen zijn in de toekomstige situatie 964 personen in de dagperiode en 1.478 personen in de nachtperiode aanwezig in het Lighting gebouw alsmede 194,4 personen in de dagperiode en 376,8 personen in de nachtperiode aanwezig voor de Onyx toren en nog kleinere aantallen toenames voor het Gaagle gebouw.

Als gevolg van de herontwikkeling neemt de personendichtheid binnen het invloedsgebied van het spoor in de dagperiode in totaliteit af en in de nachtperiode neemt de dichtheid toe.

Ten behoeve van herontwikkeling is zowel voor de bestaande als voor de beoogde situatie het groepsrisico berekend. Deze berekeningen zijn opgenomen in de bijlagen behorende bij de uitgevoerde onderzoeken.

Uit de berekeningen (zie bijlagen onderzoeken externe veiligheid) blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De overschrijding van de oriëntatiewaarde is echter ook al aanwezig in de bestaande situatie, waarbij de locatie met het hoogste groepsrisico ter hoogte van het beursgebouw ligt, wat in de toekomstige situatie onveranderd blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0083.png"

Conclusie

Gebleken is dat zowel in de bestaande als de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt overschreden. De normwaarde, het product van de frequentie met het kwadraat van het aantal slachtoffers, neemt met 1,3% toe. Vanwege het feit dat het groepsrisico in het inventarisatiegebied hoger ligt dan de oriëntatiewaarde en daarnaast de hoogte van het groepsrisico toeneemt, is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

4.5.4 Transport via de lucht

Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van Eindhoven Airport.

4.5.5 Groepsverantwoording

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan door de gemeenteraad dient het groepsrisico te worden verantwoord. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Voor de verantwoording wordt advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio.

Het groepsrisico moet conform artikel 13 van het Bevi en artikel 7, 8 en 9 van het Bevt worden verantwoord. In artikel 13 van het Bevi zijn de aspecten opgenomen die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Deze aspecten worden hieronder beschreven.

Het groepsrisico dient te worden verantwoord aan de hand van de volgende punten:

  • de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting
  • de vergelijking van het groepsrisico met de oriëntatiewaarde
  • de verandering van het groepsrisico
  • maatregelen om het (groeps)risico te beperken
  • mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van een ramp
  • de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied

De Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (Handreiking GR) is toegepast als achtergronddocument.

Dichtheid personen

Voor de bevolkingsdichtheid is uitgegaan van gegevens die zijn ontleend aan het Nationale Populatiebestand, het geldende bestemmingsplan en de gemeentelijke basisadministratie. Door de ontwikkeling Vredeoord verdwijnt veel kantoorruimte en komen er woningen bij.

Vergelijking van groepsrisico met oriëntatiewaarde en verandering van groepsrisico

Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico af ten opzichte van de huidige situatie. Het groepsrisico ligt boven de oriëntatiewaarde.

Mogelijke bron- en end of pipe maatregelen om groepsrisico te beperken

Binnen het gebied kunnen twee soorten risico's voorkomen. Er is een drietal ongevalscenario's te onderscheiden:

1. explosie (druk)

2. brand

3. het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of vrijkomen van een toxisch gas)

Voor alle drie de scenario's gelden andere maatregelen. Het gebied is niet in het plasbrandaandachtsgebied gelegen, waardoor dit scenario niet relevant is.

Explosie

Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks alle veiligheidsmaatregelen van transportvoertuigen, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat het niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij gebouwen voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Gezien de hoge kosten van dit glas (3,5 maal zo duur als standaard HR++ glas) is het niet reëel dit te verlangen.

Toxisch

Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog doden vallen. Enige maatregel is het luchtdicht uitvoeren van de woningen. Hierbij geldt onder andere dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Dit is geregeld in het Bouwbesluit en hoeft daarom niet meer geregeld te worden in het bestemmingsplan.

Zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid

Bewoners binnen het gebied zijn over het algemeen zelfredzaam te beschouwen. Er zijn geen specifieke objecten voor verminderd zelfredzame personen toegestaan.Hiervoor is een zone opgenomen.

De bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is nog niet geheel op orde. In de reactie op het advies van de Veiligheidsregio wordt hierop ingegaan.

Advies Veiligheidsregio

Op 15 september 2016 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio. Samengevat luidt het advies als volgt:

  • 1. Behoud de bluswatervoorzieningen in het toekomstige park en realiseer een opstelplaats voor een tankautospuit langs de Gender;
  • 2. Realiseer een bluswatervoorziening van 6000 liter per minuut, welke binnen 20 minuten beschikbaar is nabij het spoor;
  • 3. Beperk het glasoppervlak bij gebouwen aan de spoorzijde;
  • 4. Realiseer drukbestendig glas;
  • 5. Realiseer nooduitgangen en vluchtroutes van het spoor af;
  • 6. Bij de bouwaanvraag een gelijkwaardigheid in te dienen voor het bouwen boven 70 meter;
  • 7. In bedrijfsnoodplannen de genoemde scenario's op te nemen en deze te oefenen;
  • 8. Realiseer een centraal afsluitbare ventilatie;
  • 9. Zorg voor een bereikbaarheid van het spoor vanuit twee verschillende windrichtingen.

Conclusies en algemene reactie op advies Veiligheidsregio

Ad1. Inmiddels is de bluswatervoorziening op het terrein gesaneerd. Bij de indeling van het park zal bekeken worden of er bluswatervoorziening gerealiseerd kan worden. Hierbij zal de Veiligheidsregio worden betrokken. Tevens zal bij de aanleg van het park bekeken worden waar een opstelplaats langs de gender kan worden gerealiseerd. Dit zal in overleg met de Veiligheidsregio plaatsvinden.

Ad 2. De eis van 6000 liter per minuut binnen 20 minuten is gelegen in het scenario warme-bleve. Voor het spoortraject Boxtel-Eindhoven geldt de afspraak tussen het rijk en de vervoerders dat er warme-bleve vrij wordt gereden. Dit houdt in dat de kans op een warme-bleve als nihil kan worden beschouwd. Extra (dure) maatregelen treffen voor een scenario dat niet of nauwelijks voor kan komen is niet zinvol. Mocht er onverhoopt toch een warme-bleve optreden, dan geldt dat binnen 20 minuten het gebied moet worden ontruimd.

Ad 3 tm 6. In het bouwbesluit is geregeld aan welke voorwaarden bij bouwwerken moet worden voldaan. Extra bouwvoorschriften opnemen in het bestemmingsplan is niet mogelijk. Dit blijkt ook uit de jurisprudentie.

Ad 7. Het plan behelst met name het realiseren van woningen en een beperkt aantal vierkante meters commerciële ruimten. Bij woningen worden geen bedrijfsnoodplannen opgesteld. Bij bedrijven is dit wel het geval, mits het bedrijf van voldoende omvang is.

Ad 8. Ventilatie is geregeld in het bouwbesluit. Hieraan zal worden getoetst.

Ad 9. De bereikbaarheid over twee verschillende routes vanuit tegengestelde windstreken is mogelijk. De locatie is vanaf de oost- en westzijde te bereiken. Hierbij kunnen de hulpdiensten de locatie vanaf zowel de westzijde als de oostzijde bereiken. De locatie is niet vanuit het zuiden te bereiken, omdat hier het spoor is gelegen.

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan door de gemeenteraad dient het groepsrisico te worden verantwoord. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg vaneen ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Voor de verantwoording wordt advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio.

Het groepsrisico moet conform artikel 13 van het Bevi en artikel 7, 8 en 9 van het Bevt worden verantwoord. In artikel 13 van het Bevi zijn de aspecten opgenomen die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Deze aspecten worden hieronder beschreven. Daarin wordt het advies van de Veiligheidsregio verwerkt. Dat wordt allereerst beschreven.

Advies Veiligheidsregio algemeen

Maatregelen 

Binnen het invloedsgebied van het emplacement en ten gevolge van het transport over het spoor kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn drie soorten ongevalscenario's te onderscheiden.

  • explosie (druk);
  • brand;
  • het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas).

Voor alle drie de scenario's gelden specifieke maatregelen.

Explosie
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dichtbij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunning de 'best beschikbare technieken (BBT)' zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten op het emplacement, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat het niet redelijk is deze maatregelen toe te passen.

Brand
Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 20 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Bij transport over het spoor wordt deze zone waar warmtestraling door brand relevant is, het Plasbrand aandachtgebied (PAG) genoemd. De afstand bedraagt 30 meter vanaf het midden vanaf het buitenste spoor. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze PAG's zullen strengere eisen aan de gebouwen gelden. De strengere eisen zullen worden opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de daarbij behorende Ministeriële regeling. Het is daarom niet nodig hiervoor voorwaarden op te nemen in het bestemmingsplan.

Toxisch
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. Als enige maatregel hiertegen is zorgen dat de toxische stoffen niet in de gebouwen kunnen komen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Deze maatregel kan relatief makkelijk worden toegepast. Deze maatregel geldt voor alle nieuwbouw binnen het gehele plangebied waar meerdere personen gedurende een langere periode van de dag in verblijven, zoals bijvoorbeeld kantoren, fabrieken en werkplaatsen. Voor bijvoorbeeld een magazijn/ opslagloods geldt dit niet.

Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten 

In de visie externe veiligheid zijn de mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten ten aanzien van het spoor en emplacement uitgewerkt. Hierin is ook het maatrampniveau beschreven wat de veiligheidsregio aan kan. Voor te ontwikkelen gebieden/ruimtelijke plannen zijn kaders vastgelegd ten aanzien van het te realiseren niveau van beheersbaarheid (bereikbaarheid, bluswater, zelfredzaamheid).

In een eerder advies van de Veiligheidsregio ten aanzien van het bestemmingsplan Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 is aangegeven dat er onvoldoende bluswater is in een deel van het plangebied. Er dienen zeven primaire bluswatervoorzieningen gerealiseerd te worden. Het tekort is niet ontstaan door onderhavig bestemmingsplan, maar het gevolg van eerder vastgesteld beleid over bluswatervoorzieningen, de Handreiking bluswater- voorziening en bereikbaarheid (2012) van Brandweer Nederland en het bouwbesluit 2012. Inmiddels is er een traject ingezet om een plan van aanpak op te stellen voor het tekort aan de primaire bluswatervoorzieningen binnen de stad. In dit plan van aanpak zal een prioritering worden opgenomen voor het realiseren van extra bluswatervoorzieningen.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid 

Binnen het invloedsgebied van het spoor zijn geen objecten voor verminderd zelfredzame personen toegestaan. De Veiligheidsregio adviseert om bij separate planvorming van objecten voor verminderd zelfredzame personen advies te vragen. Dit is ook zo geregeld in het Bevi en de cRnvgs de veiligheidsregio.

Advies Veiligheidsregio specifiek

In een eerder advies van de Veiligheidsregio ten aanzien van het bestemmingsplan Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 is aangegeven dat er onvoldoende bluswater is in een deel van het plangebied. Er dienen zeven primaire bluswatervoorzieningen gerealiseerd te worden. Het tekort is niet ontstaan door onderhavig bestemmingsplan, maar het gevolg van eerder vastgesteld beleid over bluswatervoorzieningen, de Handreiking bluswater- voorziening en bereikbaarheid (2012) van Brandweer Nederland en het bouwbesluit 2012. Inmiddels is er een traject ingezet om een plan van aanpak op te stellen voor het tekort aan de primaire bluswatervoorzieningen binnen de stad. In dit plan van aanpak zal een prioritering worden opgenomen voor het realiseren van extra bluswatervoorzieningen.

Ten aanzien van de vergunningverlening van het Lighting gebouw is met betrekking tot het aspect externe veiligheid door de veiligheidsregio een aantal voorwaarden meegegeven die van toepassing zijn op de gehele ontwikkeling in voornoemd plangebied.

De volgende voorschriften zijn daarbij van toepassing:

  • de bluswatervoorziening moet geoptimaliseerd worden door 7 extra brandkranen aan te leggen, conform de afspraken over een plan van aanpak om te komen tot een adequate dekking met brandkranen voor heel Eindhoven;
  • bij de separate planvorming van functies c.q. voorzieningen gericht op het verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen dan wel kwetsbare objecten de veiligheidsregio in een vroegtijdig stadium te betrekken;
  • de veiligheidsregio (de afdeling operationele voorbereiding (OV)) op tijd te betrekken bij de verdere ontwikkeling c.q. inrichting van het Emmasingelkwadrant (volgende fasen).

Tevens is geadviseerd (van toepassing op het gehele plangebied):

  • de bestaande brandkranen rondom het gebouw Lighting te handhaven;
  • onderwerpen zoals de bereikbaarheid (toegankelijkheid) van de gebouwen en de droge blusleidingen in de gebouwen met de afdeling OV af te stemmen;
  • raam-/kozijnconstructies te voorzien van materiaal welke tegen een hittestraling van 15Kw.m2 en een druk van 0,03 bar bestand zijn;
  • centraal afsluitbare ventilatie in de gebouwen te realiseren;
  • risico's van het spoor te communiceren naar de gebruikers;
  • de vluchtwegen van het spoor af te richten.

4.5.6 Conclusie

Met inachtneming van de voorschriften en adviezen van de veiligheidsregio levert het aspect externe veiligheid géén belemmeringen op die de uitvoering van de planontwikkeling overeenkomstig dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.6 Duurzaamheid

Algemeen

We willen van Eindhoven een duurzame stad maken: een stad waarin het prettig wonen, werken en recreëren is nu en in de toekomst. Een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen.

Een stad waar de lucht, de bodem en het water schoon zijn, waar het veilig is, waar goed onderwijs is, waar de natuur gezond en divers is en waar voor iedereen de levensbehoeften verkrijgbaar zijn. Nu en in de toekomst.

Simpel gezegd is een duurzame stad, een stad die je met een gerust hart kunt achterlaten aan je kinderen en kleinkinderen, wetende dat zij daar ook nog een mooi leven kunnen leiden.

Duurzaamheid is kwaliteit van leven

Alles wat we als gemeente doen draagt bij aan een goede kwaliteit van leven, nu en in de toekomst. Met name hier in Eindhoven maar ook daarbuiten. Om te werken aan een goede kwaliteit van leven in Eindhoven zorgen we er namelijk binnen het ruimtelijk domein voor dat we de stad zodanig ontwerpen en inrichten dat deze vanuit economisch, ecologisch en menselijk oogpunt gezond, aantrekkelijk en toekomstbestendig is: gezonde en duurzame verstedelijking. In een gezonde stad is ruimte voor de natuur en duurzame voedsel-, energie-, water-, grondstoffen- en afvalkringlopen. Niet alleen hier en nu maar ook elders in de wereld en voor volgende generaties.

Kwaliteit van leven wordt in steeds grotere mate bedreigd door globale problemen als klimaatverandering en luchtvervuiling. Integrale duurzaamheid gaat daarom ook in deze opgave verder dan de gebouwen alleen.

We kunnen dit niet alleen bereiken. Samenwerking met de gebruikers/partners in de stad is essentieel. Om te zorgen dat we daarbij een gedeelde taal spreken gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met 4 principes van duurzaamheid rekening te houden:

Daarnaast heeft Eindhoven als stad een energieambitie: Energieneutraliteit

Eindhoven wil in 2045 namelijk een energieneutrale stad zijn. Dit betekent dat we in Eindhoven in de toekomst niet meer energie gebruiken, dan dat we duurzaam kunnen opwekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0084.png"

Principes van The Natural Step

Op basis van de 4 principes van The Natural Step en de Eindhovense energieambitie hanteert Eindhoven de volgende gemeentelijke uitgangspunten:

  • We gaan zuinig om met energie en kiezen voor groene, duurzame energie.
  • We kiezen voor recyclebare of gerecyclede materialen of materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden en we gebruiken producten die geen schade toebrengen aan mens en milieu.
  • We gaan zuinig om met de natuur en breiden die waar mogelijk uit.
  • We gaan uit van de eigen kracht van onze inwoners en zorgen voor hen waar het even moeilijk mee gaat. Mensen in de rest van de wereld ondervinden geen nadelen van ons handelen en waar mogelijk verbeteren we hun kwaliteit van leven.

In de praktijk wordt dit vormgegeven door 4 processtappen te doorlopen (Backcasting volgens ABCD-proces):

A: vorm een visie op duurzaamheid binnen de 4 principes;

B: Wat is er al en wat zijn de uitdagingen?

C: Welke creatieve oplossingen kunnen we bedenken?

D: Actie!

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0085.png"

Eigenlijk gaat het om gewoon de goede dingen doen. De ervaring leert dat onder meer gedacht kan worden aan onderstaande zaken:

Energie: in het project kan aandacht besteed worden aan energiebesparing (bijv. isoleren), zongericht bouwen, opwekking duurzame energie, opslag van energie, inkoop groene energie, kansen voor innovatieve oplossingen t.a.v. energiegebruik, -opwekking of -opslag, (verbetering) aanleg energie infrastructuur, gedragsverandering t.a.v. energiegebruik en eventueel gebruik van restwarmte en warmtenetten.

Circulaire economie:  circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waarde vernietiging te minimaliseren. Eindhoven wil een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. Waar komen de materialen vandaan en wat gebeurt er met je afval? Gedacht kan ook worden aan flexibiliteit van gebouwen waardoor bij aanpassingen minder materiaal verspilt wordt.

Natuur: gedacht kan worden aan groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie, waterbeheersing, stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen.  Hoe draagt het project hieraan bij? Brengt het project schade toe aan bestaand groen of biedt het kansen voor uitbreiding?

Sociaal: wat maakt de situatie leefbaarder hier (en elders op de wereld). Gedacht kan worden aan o.a. veiligheid, gezondheid, participatie, armoedebestrijding. Hoe draagt het project bij aan verbetering van sociale omstandigheden? Hoe voorkom je negatieve impact hier of elders?

Zoals in de afbeelding hieronder is te zien zal voor iedere fase in het ontwikkelprocesrekening gehouden moeten worden met duurzaamheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0086.png"

Duurzaamheid in verschillende fasen van het project

HOV-strategie

In 2008 is een HOV-strategie door de gemeente opgesteld. Toen werd gesteld dat de doorontwikkeling van de regio leidt tot een sterke groei in zowel het goederenvervoer als in het personenvervoer van circa 20% tot 2020. De fiets en het openbaar vervoer hadden onvoldoende concurrentiekracht om de groei op te vangen.

Uit de Netwerkanalyse BrabantStad blijkt dat ondanks investeringen in de hoofdwegenstructuur in 2004-2020 (Randweg Eindhoven) problemen op de aansluitingen op de hoofdwegen en in de ontsluiting van het stedelijk gebied blijven bestaan. Voor het oplossen van de congestie op de radialen en in en om de binnenstad is méér nodig. Ook uit het oogpunt van leefbaarheid zijn de radialen, de Ring en de wegen in de binnenstad belangrijke knelpunten. Uit de analyse voor het Programma Luchtkwaliteit en Mobiliteit blijkt dat het autoverkeer in hoge mate bijdraagt aan de luchtkwaliteitsknelpunten op deze wegen.

Door de aanleg van het HOV-netwerk wil de gemeente een goed alternatief bieden voor de auto en zo het autoverkeer beperken. Dat is belangrijk voor de aantrekkelijkheid en bereikbaarheid van het centrum en voor de luchtkwaliteit in de stad.?Het stimuleren van minder autogebruik zal daarbij een positief effect hebben op de luchtkwaliteit van de stad.

Duurzaamheid op ontwikkelingslocatie (Philips Lighting e.o.)

De inzet voor het Philips Lighting terrein en directe omgeving is het ontwikkelen van gemengd wonen in een centrumgebied. Het is geen nieuwbouwlocatie waar zonder meer zongericht bouwen kan worden voorgeschreven.

De ambitie is echter aanwezig om binnen de mogelijkheden die het plangebied biedt duurzaamheid in de realisatie een volwaardige plaats te geven.

Duurzame stedenbouw bestaat uit stedenbouw die de tand des tijds kan doorstaan. Een krachtig raamwerk is daarvoor het belangrijkste ingrediënt. In onderhavig plangebied zijn de aanleg van het Victoriapark en de aanwezigheid van de Licht-as de krachtige dragers van het gebied.

Deze groene ruimtes kunnen als duurzaam beschouwd worden doordat ze een gezonde omgeving scheppen voor de bewoners uit omliggende gebouwen en voor de gebruikers van het park. Door afvang van fijnstof, het bevorderen van beweging, het produceren van zuurstof en het genereren van een mikroklimaat, zorgt de groene ruimte voor een gezonde omgeving.

Doordat in het plangebied een groot aantal woonruimtes aangeboden worden zonder parkeerplaats wordt er voor gezorgd dat mensen gebruik maken van openbaar vervoer of transferia buiten de stad. Ondanks de toename van het aantal woningen wordt de vervuiling door toename van autoverkeer in de stad beperkt. Het plangebied ligt bovendien dichtbij het station en HOV-haltes, dit draagt er toe bij dat het autogebruik ontmoedigd kan worden.

In een duurzame stad wordt ook duurzaam omgegaan met de afwatering van hemelwater. Met de bergingscapaciteit in de Gender wordt ingespeeld op klimaatverandering die zal zorgen voor grotere hoeveelheden regen in kortere periodes. Door bergingscapaciteit aan de stad toe te voegen kunnen te grote hoeveelheden water op de rioleringsstelsels en afwateringskanalen voorkomen worden.

Aangezien onder de Witte Dame een aanzienlijke grondwaterverontreiniging aanwezig is en omdat er al meerdere WKO's (Warmte Koude Opslag) in de buurt staan, zal een eventuele nieuwe WKO moeilijk inpasbaar zijn. Een eventuele nieuwe WKO mag niet interfereren met de bestaande WKO's en mag niet tot extra verspreiding van de aanwezige verontreiniging leiden.

4.7 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.

Aanleiding en historische gegevens

De locatie was in gebruik als bedrijfsterrein bestaande uit kantoorgebouwen. De totale onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 3,5 hectare (ha.). Het terrein is deels bebouwd. Het onbebouwde deel is deels onverhard (voornamelijk groenstrook) en deels verhard met klinkers, tegels en gebroken asfalt.

De onderzoekslocatie wordt al sinds eind 19e eeuw gebruikt voor industriële doeleinden. Voor zover na te gaan hebben op de locatie vanaf 1891 in de diverse gebouwen wisselende activiteiten plaatsgevonden waaronder een gasfabriek, verzilveren, verfspuiten en opslag van chemicaliën. Op de locatie is in de loop der jaren veel gebouwd, verbouwd en gesloopt.

Uit de resultaten van de diverse bodemonderzoeken die in de periode mei 1994 tot januari 1995 zijn verricht blijkt dat het grondwater aan de zuid- en oostzijde van de onderzoekslocatie sterk verontreinigd is met benzeen. Tevens is er op deze plaats sprake van een ernstige grondwaterverontreiniging met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen. Voor de beheersing hiervan is in 1995 in opdracht van Philips reeds een plan van aanpak opgesteld. De provincie heeft dit beheersplan goedgekeurd en hiervoor een saneringsbeschikking verleend aan Philips.

Daarnaast is uit een verkennend bodemonderzoek uit 2001 gebleken dat er ter plaatse van de gedempte Gender sprake is van een sterke verontreiniging van de bovengrond met de parameter zink, alsmede een sterke verontreiniging van de bovengrond met zink, koper en cadmium ten noordoosten van gebouw EDW (voormalig gebouw EP).

Aan de hand van de beschikbare historische gegevens is het onderzoek uitgevoerd op basis van de Nederlandse Norm, NEN 5740, met als uitgangspunt een verdachte locatie. Voor onderhavig verkennend bodemonderzoek zijn de volgende verdachte deellocatie onderzocht:

  • Gedempte Gender (ca. 450 m2, verdacht op zware metalen);
  • Noordoostzijde gebouw EDW (ca. 300 m2, verdacht op zware metalen);
  • Opslaggebouw EEB (ca. 160 m2, verdacht op diverse parameters);
  • Grondwaterverontreiniging benzeen en VOCl (ca. 17.750 m2 verdacht op benzeen en 7.425 m2 op VOCL);
  • Overig terrein (ca. 30.000 m2, verdacht op diverse parameters).

Aangezien er in 2001 reeds een volledig verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd op het E-complex, in opdracht van Philips ten behoeve van verkoop van de locatie, is het doel van het onderzoek de actuele milieuhygiënische situatie van de bodem (grond en grondwater) vast te stellen.

 

Werkzaamheden

Het onderzochte terrein heeft een oppervlakte van circa 30.000 m²2. Verdeeld over het terrein zijn 34 boringen tot 0,5 à 0,9 m-mv, 9 boringen tot 1,0 à 1,7 m-mv en 22 boringen tot 2,0 à 3,8 m-mv en 10 boringen tot 2,2 à 3,8 m-mv verricht. In 10 van de diepste boorgaten (boringen 1 t/m 10) zijn peilbuizen geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0087.png"

Situatietekening met boorpunten

Er zijn 7 grondmengmonsters van de bovengrond en 5 grondmengmonsters van de onder-grond onderzocht op het NEN-grondpakket. Ook zijn er 4 grondmonsters van de bovengrond onderzocht op minerale olie en aromaten. Tevens zijn er 2 grondmengmonsters van de bovengrond onderzocht op zware metalen en 1 grondmengmonster op chlooralifaten en vinylchloride. Het grondwater van 4 peilbuizen is geanalyseerd op het NEN-grondwater-pakket.

Van 5 peilbuizen is het grondwater geanalyseerd op vluchtige aromaten, VOCl en vinylchloride. Ook is het grondwater van 1 peilbuis geanalyseerd op zware metalen.

 

Resultaten bodemonderzoek

Gedempte Gender

De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met cadmium en kwik. De kolengruis en puinhoudende ondergrond bevat licht verhoogde gehalten kwik en lood.

Het grondwater is sterk verontreinigd met vinylchloride, matig verontreinigd met cis + trans 1, 2- dichlooretheen en licht verontreinigd met zink, molybdeen, barium, kwik en benzeen.

Aangezien in de peilbuis (Pb1) ter plaatse van het contour van de VOCl en benzeen verontreiniging in het grondwater slechts lichte verontreinigingen zijn aangetroffen is het niet aannemelijk dat de aangetroffen sterke/ matige verontreinigingen in het grondwater ter plaatse van de gedempte Gender hier aan te relateren zijn.

De aangetroffen matige verontreiniging met zink van de bovengrond ter plaatse van boring 65 (bodemonderzoek d.d. 2 oktober 2001) is niet aangetroffen. Er is mogelijk sprake van de heterogene aanwezigheid van lichte tot matige verontreinigingen in het materiaal dat is gebruikt voor het dempen van de Gender. Er is geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

 

Noordoostzijde gebouw EDW

De puinhoudende bovengrond is licht verontreinigd met kwik en lood. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met kobalt, koper, zink, molybdeen, cadmium, kwik en lood.

Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen en barium.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het huidig c.q. toekomstig gebruik van de locatie. Tevens is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

De aangetroffen sterke verontreiniging van de bovengrond ter plaatse van boring 47 (bodemonderzoek d.d. 2 oktober 2001) is niet aangetroffen. Er wordt vanuit gegaan dat het een spot betreft met een (zeer) beperkte omvang.

 

Opslaggebouw EEB

Uit de resultaten blijkt dat de puinhoudende bovengrond licht verontreinigd is met kwik. De zintuiglijk schone ondergrond is licht verontreinigd met PCB en kwik.

Het grondwater is licht verontreinigd met zink, barium en cis + trans-1, 2- dichlooretheen.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het huidig c.q. toekomstig gebruik van de locatie. Tevens is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

 

Overig terrein: deellocatie transformatoren

De bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. De aangetroffen lichte verontreiniging wordt mogelijk veroorzaakt door de transformatoren. Echter gezien het relatief lage gehalte hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het huidig c.q. toekomstig gebruik van de locatie. Tevens is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

 

Overig terrein

Uit de resultaten van mengmonster MM8 blijkt dat de uiterst puinhoudende bovengrond ten noorden van gebouw EEE matig verontreinigd is met minerale olie en licht verontreinigd met kobalt, kwik en PAK. Op basis van het bovenstaande resultaat is besloten de individuele grondmonsters uit MM8 separaat te laten analyseren op minerale olie.

Uit de analyseresultaten van de uitsplitsing blijkt dat de uiterst puinhoudende bovengrond ten noorden van gebouw EEE sterk verontreinigd is met minerale olie. De verontreiniging bevindt zich in het bodemtraject van 0,0 – 0,3 m-mv.

De zwak puinhoudende bovengrond op het overige terreindeel is licht verontreinigd met PCB, koper, zink, cadmium en kwik. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie en kwik.

De puin-, baksteen- en kolengruishoudende ondergrond is licht verontreinigd met PAK, PCB, koper, zink, molybdeen, cadmium, kwik en lood.

Het grondwater is matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met nikkel, zink en molybdeen.

Ten aanzien van de matige verontreiniging met barium in het grondwater wordt ervan uitgegaan dat er sprake is van een verhoogde achtergrondwaarde, aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de matige verontreiniging in het grondwater door (bedrijfs)activiteiten op de onderzoekslocatie zijn veroorzaakt. Aanvullend onderzoek wordt vooralsnog niet noodzakelijk geacht.

In het grondwater uit de peilbuizen, geplaatst in de kern en juist buiten de kern van de bekende grondwaterverontreiniging met benzeen en VOCl, zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen. De aanwezigheid en ligging van de grondwaterverontreiniging kon hierdoor niet worden bevestigd.

Aanbevelingen

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat op enkele plaatsen binnen de onderzoekslocatie matige tot sterke verontreinigingen aanwezig zijn. Bij het voortzetten van het huidig gebruik leveren deze verontreinigingen geen belemmeringen op. Bij toekomstige ontwikkelingen op de onderzoekslocatie is het mogelijk dat de aangetoonde verontreinigingen beperkingen opleveren.

Aangezien voor de grondwaterverontreiniging met benzeen en VOCl reeds een beheersplan van kracht is (op basis van eeuwigdurende monitoring) en de oorzaak van deze verontreiniging reeds is vastgesteld, zijn er voor een eventuele nieuwe eigenaar van de locatie geen aansprakelijkheden te verwachten. Wel dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de verontreiniging bij herontwikkeling van de onderzoekslocatie, waarbij (verontreinigd) grondwater zal worden onttrokken (bijvoorbeeld het aanleggen van ondergrondse bouwwerken als parkeerkelders). Hierbij vallen hogere kosten te verwachten ten opzichte van het onttrekken van niet verontreinigd grondwater.

Het rapport 'Verkennend bodemonderzoek Voormalig terrein Philips Lighting, Mathildelaan te Eindhoven' van Search Ingenieursbureau B.V., d.d. 29 april 2014, nummer 25.14.00127.1, is als separate bijlage beschikbaar.

Conclusie

Uit het bodemonderzoek zijn geen bodemverontreinigingen van betekenis gebleken die de uitvoerbaarheid van het plan belemmeren.

Voor het gedeelte van het plangebied met de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone – wijzigingsgebied 1 en 2' zijn er nog geen resultaten beschikbaar. In geval van nieuwe activiteiten op basis van de wijzigingsbevoegdheid zal voorafgaande aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor deze plandelen voorafgaand een bodemonderzoek plaatsvinden.

In het kader van het planvoornemen zal nog een aanvullend geotechnisch en grondmechanisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.8 Natuur

4.8.1 Beleid en normstelling

In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het beleid van rijk en provincie. De volgende kaders zijn van belang:

  • soortbescherming: Flora- en faunawet;
  • gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998;
  • gebiedsbescherming: Ecologische hoofdstructuur (EHS) (thans: Net Nationaal Natuurnetwerk NNN)).

4.8.2 Flora- en faunawet (soortbescherming)

Algemeen 

De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. Hiervoor zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora- en faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora- en faunawet.

De Flora- en faunawet kent geen afstemmingsbepalingen met de Wet ruimtelijke ordening. Dit neemt niet weg dat er een belangrijke samenhang bestaat tussen ruimtelijk relevante besluiten en de door de Flora- en faunawet beoogde bescherming van soorten.

Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een ontheffing door het ministerie van EL&I op grond van de Flora- en faunawet nodig is en of het reëel is te verwachten dat deze wordt verleend.

Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.

Differentiatie in beoordelingen Flora- en faunawet 

In het kader van de toetsing van het bestemmingsplan aan de Flora- en faunawet is het relevant om onderscheid aan te brengen in de volgende typen ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt:

  • ontwikkelingen die rechtstreeks worden toegestaan;
  • ontwikkelingen die via een nadere toetsing (wijzigingsbevoegdheden en afwijken via een omgevingsvergunning) mogelijk worden gemaakt.

Ontwikkelingen die rechtstreeks worden toegestaan 

De rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan beperken zich tot de bestemde functies. Daarbij kunnen nieuwbouw, verbouwingen en de bouw van ondergeschikte bouwwerken en dergelijke aan de orde zijn. Hierbij is nog een onderscheid aan te brengen voor ingrepen waarvoor een (omgevings)vergunning noodzakelijk is en ingrepen die zonder vergunning door de initiatiefnemer kunnen worden uitgevoerd.

Vergunningplichtige activiteiten kunnen betrekking hebben op activiteiten als het rooien van bomen, het slopen van gebouwen of diverse bouwactiviteiten. Een beoordeling van de gewenste ontwikkeling in het licht van de Flora- en faunawet is niet mogelijk en doelmatig in het kader van het bestemmingsplan, maar wel bij de aanvraag van de betreffende vergunning. In het kader van de vergunningaanvraag dient altijd onderzoek naar de beschermde dier- en plantsoorten te hebben plaatsgevonden (rechtstreekse werking Flora- en faunawet). Afhankelijk van de activiteit en de periode dient een ontheffing aangevraagd te worden. Voor een deel betreft dit werkzaamheden die zijn gekoppeld aan een vergunning die door de gemeente verstrekt moet worden: bijvoorbeeld kap-, bouw- en sloopvergunning. Voor bijvoorbeeld een ontgrondingvergunning is de provincie het bevoegd gezag.

Diverse activiteiten zijn niet gekoppeld aan een vergunning. Bijvoorbeeld vergunningvrij bouwen en regulier onderhoud en beheer van tuinen en gebouwen. Dergelijke activiteiten worden niet vooraf getoetst door de gemeente. In het kader van de Flora- en faunawet is het echter noodzakelijk in voorkomende gevallen ontheffing aan te vragen als een activiteit de gunstige staat van instandhouding van soorten in gevaar kan brengen, op grond van de rechtstreekse werking van de Flora- en faunawet. Daarbij dient bijvoorbeeld rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels of vleermuizen in tuinen en in/op of onder daken. Ook in de meeste tuinvijvers zijn amfibieën aanwezig, deze diergroep is beschermd en mag in principe niet verstoord worden.

Ter voorkoming van schade aan de natuurwaarden dienen werkzaamheden altijd buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden. Daar waar er sprake is van vast broed- of verblijfplaatsen is het noodzakelijk om bij sloop of renovatie alternatieve nestlocaties aan te bieden. In die situaties is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.

Locatie

Het Philips-Lighting terrein en de directe omgeving is een volledig verhard terrein met diverse gebouwen in het centrum van de stad Eindhoven.

Het plangebied is daardoor in zijn algemeenheid potentieel ongeschikt voor beschermde flora en fauna en kent geen natuurwaarden.

Op basis van het stenige karakter is het plangebied vooral geschikt voor kleine zoogdieren van stedelijke milieus, zoals huismuis, bruine rat; dit zijn soorten die licht beschermd zijn (Flora- en faunawet tabel 1).

In het plangebied zijn de laatste 5 jaren beschermde soorten waargenomen, met name vogels (Nationale Databank Flora en Fauna). Daaronder bevinden zich onder andere de huismus en de gierzwaluw waarvan de nestlocaties jaarrond beschermd zijn.

Daarnaast zijn de nog aanwezige slooppanden potentieel geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen van stedelijke milieus, in het bijzonder de gewone dwergvleermuis. Ze kunnen eenvoudig wegkruipen in kleine spleetjes, geventileerde spouwmuren, regenpijpen en onder daklijsten.

Het plangebied is niet geschikt voor strenger beschermde grondgebonden zoogdieren.

De ontwikkeling van het plangebied biedt overigens kansen tot verbetering van groen in de stad. Zo zal binnen het plangebied het Victoriapark worden aangelegd met groenvoorzieningen en een waterloop.

Quick scan

Cobra eco-adviseurs heeft voor het plangebied een quickscan Natuur uitgevoerd. Het gaat om het projectgebied Philips Lighting in Eindhoven. Hiervoor is op 9 december 2015 het veldwerk uitgevoerd. Dit onderzoek is als separate bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

Vaatplanten

Er zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Deze zijn ook niet te verwachten gezien de vele verhardingen en het intensief beheerde karakter van de groenvakken.

Zoogdieren

Er zijn geen aanwijzingen gezien van gebruik van het terrein door zoogdieren. Zoogdieren worden in het gebied niet verwacht.

Vogels

In het onderzoeksgebied kunnen vogels worden aangetroffen. Wij hebben waarnemingen gedaan van algemeen voorkomende stads- en tuinvogels zoals houtduif, ekster en merel. Het onderzoeksgebied biedt geen leefgebied voor zeldzame vogelsoorten.

Amfibieën en reptielen

Er zijn geen amfibieën aangetroffen. Op basis van het ontbreken van geschikte biotopen worden deze ook niet verwacht. Ook zijn er geen reptielen waargenomen. Deze zijn op basis van literatuuronderzoek en het ontbreken van geschikte biotopen ook niet te verwachten.

Vissen

Binnen de werkgrenzen van het plangebied is geen oppervlaktewater en/of oever hiervan aanwezig. De aanwezigheid van vissen is daarom uitgesloten.

Dagvlinders en libellen

Er zijn geen beschermde dagvlinders of libellen waargenomen. Deze zijn ook niet te verwachten vanwege het ontbreken van specifieke biotopen voor beschermde soorten.

Overige ongewervelden

Het plangebied kent geen specifieke biotopen van beschermde ongewervelden. Er zijn binnen de omgeving dan ook geen vindplaatsen bekend van beschermde ongewervelden. Deze worden daarom ook niet verwacht.

Nesten

Er zijn geen jaarrond beschermde nesten of nestplaatsen van vogels of bepaalde zoogdieren aangetroffen. De bomen vormen echter een prima nestgelegenheid voor enkele algemeen voorkomende vogelsoorten zoals houtduif en ekster. In het broedseizoen kunnen daarom bewoonde nesten in de bomen verwacht worden.

Holten

Er zijn geen holten in bomen aangetroffen die kunnen dienen als broedgelegenheid voor holenbroedende vogels zoals specht, boomklever en kauw.

Vleermuizen

Wij hebben geen potentiële zomerverblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen in de vorm van kleinere holten, bastplaten of scheuren in takken en stammen. Ook zijn er geen winterverblijven aangetroffen. Hiermee wordt gedoeld op grotere holten in bomen.

Conclusie

  • Het plangebied vormt geen onderdeel van het leefgebied van de vleermuis;
  • Het plangebied maakt deel uit van leefgebied van algemene broedvogels. Er zijn echter geen jaarrond beschermende nesten aanwezig, maar er zijn wel nesten van meer algemeen voorkomende vogelsoorten te verwachten.
  • Werken volgens een goedgekeurde gedragscode en/of inachtneming van de wettelijke zorgplicht (art. 2 FF-wet) volstaat om negatieve effecten te voorkomen ten aanzien van soorten met niet-jaarrond beschermde nesten.

Het aspect ecologie vormt daarmee géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.8.3 Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)

Algemeen 

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van een ontwikkeling in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet kan worden verkregen.

De Natuurbeschermingswet 1998 houdt – in hoofdzaak – het volgende in. Het ministerie van EL&I gaat over tot aanwijzing van gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn. In een aanwijzingsbesluit wordt de instandhoudingdoelstelling voor een bepaalde soort of habitattype bepaald. Hiertoe behoren in ieder geval de instandhouding van natuurlijke leefgebieden van beschermde vogelsoorten (Vogelrichtlijngebieden) en de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van kenmerkende soorten van deze habitattypen (Habitatrichtlijngebieden). De instandhoudingdoelstelling kan echter ook betrekking hebben op behoud, herstel en ontwikkeling van natuurschoon of natuurwetenschappelijke waarden.

Stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EL&I het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen op de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. De PAS is op 1juli 2015 in werking getreden.

Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de achtergrondwaarde.

Toetsing

Binnen de gemeentegrenzen van Eindhoven liggen géén Natura 2000 gebieden. Er is bovendien geen Natura 2000-gebied aanwezig binnen de invloedsfeer van het projectgebied. De ingrepen zijn relatief kleinschalig en vinden plaats in de bebouwde kom van Eindhoven, op meer dan 2,5 kilometer hemelsbreed van Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux.

Eventuele indirecte effecten en verstoring als gevolg van werkzaamheden zullen niet verder reiken dan het projectgebied zelf. Verder zullen de werkzaamheden niet leiden tot een tijdelijke dan wel structurele toename van stikstofdepositie. Op basis hiervan is het zeker dat er geen effecten zijn op Natura 2000-gebieden en dat er daarom voor dit project geen Natuurbeschermingswetvergunning nodig is.

Conclusie

Gezien de aard van de voorgenomen activiteiten (sloop en nieuwbouw van stedelijke bebouwing) in het centrumgebied van Eindhoven) versus de ligging van beschermde natuurgebieden worden schadelijke effecten niet verwacht.

4.8.4 Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Groene Hoofdstructuur (GHS)

De EHS (nu:het Nationaal Natuurnetwerk) is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en ecologische verbindingszones waarbinnen de natuur in stand wordt gehouden. Het beleid gericht op het beschermen en ontwikkelen van natuurwaarden.

De groene en ecologische hoofdstructuur van Eindhoven bestaat aan de westzijde uit Eindhoven Noord West (onderdeel van het nationaal landschap het Groene Woud), aan de zuidzijde uit het natuurgebied Stratumse Heide (onderdeel van Boven Dommel) en de dalen van de Dommel en de Tongelreep en aan de oostzijde uit het stroomgebied van de Kleine Dommel en de Dommel (onderdeel van Rijk van Dommel en Aa).

Van hieruit maken de drie groenzones hun entree tot in het hart van de stad. Ze zorgen voor een robuuste, groene omgeving die ruimte biedt aan recreatie en natuur. Via fiets- en wandelpaden verbinden deze groenzones de stad met het buitengebied. De drie groenzones hebben elk een groot groen stadspark: Genneper Parken, Stadspark de Karpen en Eindhoven Noord West.

Het plangebied is buiten de EHS en GHS gelegen. Zodoende is toetsing aan behoud van wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS- en GHS-gebieden niet aan de orde.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, waarvoor beperkingen gelden vanuit de gebieds-, soortenbescherming en de ligging in of aan de EHS en GHS (nu: Het Nationaal Natuurnetwerk).

4.9 Windhinder

Voor nieuwe gebouwen met een grote hoogte, dient door middel van onderzoek de mogelijke windhinder in beeld te worden gebracht. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van nieuwbouw tot 83 meter voor het Onyx gebouw. In verband met de geplande bouw van deze 83 meter hoge woontoren dienen de gevolgen voor het windklimaat in de omgeving onderzocht te worden.

Door Peutz is in opdracht van de ontwikkelaar van de Onyx toren een kwalitatieve beoordeling van het windklimaat uitgevoerd op basis van een referentie schetsplan van de Onyxtoren. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat op enkele plaatsen (zie hierna afbeelding) rondom de geplande hoogbouw relatief hoge windsnelheden kunnen optreden. Op deze plekken is de beoordeling 'matig' of 'slecht', waarbij de hoogste waarden bij de gebouwhoeken optreden. Bij een 'matig' windklimaat ervaart men af en toe overmatige windhinder. Bij een 'slecht' winklimaat ervaart men regelmatig overmatige windhinder en kan men daarvan last ondervinden. Het gevaarcriterium wordt echter niet overschreden. Met een aantal wijzigingen, zoals het plaatsen van windschermen en begroeiing, kan een verbetering van de windsituatie worden bereikt. Daarnaast is in overweging gegeven om bij het definitieve ontwerp van de Onyxtoren de entreepositie van de woning aan te passen.

Het onderzoek is als separate bijlage bij het plan gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0088.png"

Aandachtgebieden windklimaat bij realisatie Onyxtoren (bron: rapportage Peutz)

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.10.1 Kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woningen de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt erop neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

4.10.2 Onderzoeksresultaten vormvrije m.e.r.-beoordeling

De woningbouwontwikkeling in het plangebied wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

De in dit plan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van ten hoogste minder dan 2.000 woningen. De woningbouwontwikkeling binnen het plangebied ligt beneden de genoemde drempelwaarde.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 10 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux.

Gezien de grote afstand van het plangebied tot aan dit Natura 2000-gebied, de invulling van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling mag aangenomen worden dat het uitvoeren van de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0089.png"

Deze aanname wordt bevestigd door de resultaten van een uitgevoerd onderzoek om de effecten van de ontwikkeling voor wat betreft stikstofdepositie in beeld te brengen. Deze berekeningen zijn met het rekenprogramma Aerius verricht. De gehanteerde uitgangspunten zijn opgenomen in onderstaand figuur. Daarbij geldt eveneens dat de ontwikkeling voorziet in maximaal 40 vrachtwagenbewegingen die in dezelfde verhouding ontsloten worden als de personenauto's zoals in onderstaand figuur weergegeven.

Uit de berekeningen blijkt dat de uitstoot stikstofdepositie naar de omliggende gevoelige habitattypen 0,00 mol per hectare per jaar is. Daarmee heeft de ontwikkeling geen significante effecten op de habitattypen in de omgeving.

Op basis hiervan, en op basis van de overige in dit hoofdstuk behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied fase in voldoende mate is afgewogen.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.-(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid.

Ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich binnen bestaande (water)structuren en nieuw te ontwikkelen (water)structuren af.

Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

.

5.2 Beleid

5.2.1 Provinciaal Waterplan 2016 - 2021

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor.

Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021 (Waterschap de Dommel)

Het waterbeheer van de Dommel is geactualiseerd in een nieuw waterbeheerplan 2016-2021 'Watervol Water'. Met dit plan geeft het waterschap aan alle inwoners, bedrijven en overheden in het beheergebied aan waar ze voor staan, wat de uitdagingen zijn voor de komende planperiode en wat ze van het waterschap mogen verwachten. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven en kansen die zich voordoen in het beheergebied. Om daarvoor voldoende ruimte te laten, geeft het waterbeheerplan alleen aan wat men wil bereiken, zonder exact aan te geven hoe dat wordt gedaan.

Met dit waterbeheerplan geeft het waterschap richting aan wat ze de komende jaren gaat doen aan droge voeten en schoon, voldoende, natuurlijk en mooi water. Speciale aandacht heeft gekregen voldoende water voor landbouw en natuur, wateroverlast en hittestress in het stedelijk gebied, het sluiten van kringlopen, verwijderen van ongewenste stoffen zoals medicijnen en het vergroten van het waterbewustzijn.

5.2.3 Keur oppervlaktewateren

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding.

Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hieraan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.

Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2015 - 2018)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.6 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied

5.3.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem  
Hoofdwatergang cq open water   Nee  
Zijwatergang   Nee  
Keurgebied binnen plangebied?   Nee  
Binnen 25-100 jaarszone?   Nee  
Binnen boringsvrije zone?   Nee  
Ecologische verbindingszone?   Nee  
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?   Nee  
Attentiegebied EHS   Nee  
Rioolwatertransportleiding   Nee  
Waterschap gemaal   Nee  
Bergingsnorm plangebied volgens HNO tool   42 mm/m2  
Landelijke afvoernorm binnen plangebied   1,33 l/s/ha  
Verdachte/verontreinigde locaties?   Ja, zie milieuparagraaf  
Infiltratie praktisch mogelijk?   Ja, bij de ontwikkeling van het Victoriapark in het plangebied  
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid   Ja, wijzigingsbevoegdheid  

Tabel : checklist watersysteem 

5.3.2 Oppervlaktewater

Momenteel is er geen oppervlaktewater aanwezig in of nabij het plangebied. Al het regenwater dat in de omgeving van het plangebied valt verdwijnt grotendeels in het gemengde rioleringstelsel van Eindhoven.

Omdat er door klimaatverandering steeds vaker zwaardere regenbuien vallen ontstaat er een groter risico op wateroverlast situaties in de binnenstad van Eindhoven. Het creëren van een open waterstructuur genaamd 'De nieuwe Gender', beoogt de in het verleden gedempte waterloop 'de Gender' in de stad terug te brengen. Op deze nieuwe structuur kunnen vervolgens verharde oppervlakten binnen het gebied worden aangesloten. Daarmee wordt het bestaande gemengde rioleringsstelsel ontlast en wordt het risico op wateroverlast in de binnenstad substantieel verkleind.

Ook biedt het aanleggen van een open waterstructuur de mogelijkheid om groene verblijfsgebieden te creëren waarbinnen verschillende functies (zoals recreëren of commercie & wonen) elkaar kunnen versterken. In twee raadsbesluiten heeft de gemeenteraad van Eindhoven het Emmasingelkwadrant aangewezen als meest kansrijk gebied voor het realiseren van deze plannen.

Zonder samenwerking met alle belanghebbenden binnen dit gebied zijn deze plannen solitair als gemeente niet op korte termijn te realiseren. Het aan het oppervlak brengen van de Nieuwe Gender dient echter wel onderdeel te zijn van elke ruimtelijke ontwikkeling die binnen het Emmasingelkwadrant in de toekomst speelt.

Streven moet zijn om uiteindelijk minder schoon water af te voeren naar de RWZI en het bestaande gemengde rioleringsstelsel in het centrum te ontlasten.

5.3.3 Verharding

In de bestaande situatie als parkeerterrein bij een kantoorpand is het plangebied vrijwel volledig verhard met klinkers, tegels en gebroken asfalt. Enkel aan de rand van het terrein zijn groenstroken aanwezig.

5.3.4 Bodemopbouw

De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het gebied niet reëel geacht.

Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

5.3.5 Grondwater

In het plangebied bevinden zich momenteel geen peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 15,40 en 16,40 meter.

De omgeving van het plangebied staat bij de gemeente bekend als knelpunt voor wateroverlast door regenval. Rondom Fellenoord en het Lichtplein is drainage aangebracht om grondwateroverlast te beperken.

In het kader van het planvoornemen zal nog een aanvullend geotechnisch en grondmechanisch onderzoek worden uitgevoerd. Tevens zullen peilbuizen worden geplaatst. De initiatiefnemer zal één en ander ter goedkeuring voorleggen aan de gemeente en het waterschap.

5.3.6 Regenwater

Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied is overwegend gemengd uitgevoerd waardoor regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem. Verdamping wordt in dit plan buiten beschouwing gelaten.

5.3.7 Afvalwater

Alle panden in de omgeving van het plangebied zijn aangesloten op het vuilwaterriool dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem

5.4.1 Verharding

De nieuwe woongebouwen zullen het regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanbieden tot de gemeentelijke erfgrens.

5.4.2 Berging

Conform landelijk, provinciaal en waterschapsbeleid geldt voor toekomstige ontwikkeling het zogenaamde 'hydrologisch neutraal' bouwen. Voor het bepalen van de vereiste bergings-compensatie voor regenwater, afkomstig van verharde oppervlak, wordt de HNO-rekentool van waterschap de Dommel gebruikt. Hiermee wordt de grootte van voorzieningen bepaald waarmee pieklozingen op riolering en uiteindelijk oppervlaktewater te voorkomen zijn.

Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m2 toename van het verhard oppervlak er extra waterberging gecreëerd moet worden. Bij zowel eigen plannen als plannen van derden gaat de gemeente Eindhoven ervan uit dat de benodigde bergingscompensatie op eigen terrein wordt gerealiseerd tenzij expliciet anders overeengekomen. Dergelijke voorzieningen, indien aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, dienen het geborgen regenwater vertraagd te lozen op het stelsel, evenredig aan de in het plangebied geldende landelijke afvoernorm.

In de bestaande situatie als parkeerterrein en bestaande bebouwing is het plangebied reeds volledig verhard. Enkel aan de rand van het terrein zijn groenstroken aanwezig.

Ook in de toekomstige situatie zijn groenvoorzieningen voorzien. Daarnaast zal er een landschappelijke uitwerking van het Victoriapark plaatsvinden, waarbij voorzien zal worden in bergingscapaciteit (Gender) voor het plangebied.

5.4.3 Oppervlaktewater

In het plangebied zal binnen het te ontwikkelen Victoriapark de voormalige ter plaatse aanwezige Gender als meanderende waterloop worden teruggebracht.

5.4.4 Riolering

Ter plaatse van inbreidingen, zoals onderhavig planvoornemen, voert de gemeente het beleid schone en vuile waterstromen te ontvlechten. Het afvalwater wordt in een apart systeem ingezameld en getransporteerd naar de RWZI. Het regenwater wordt ook apart ingezameld en geïnfiltreerd dan wel afgevoerd naar open water. Alleen als dit beleid niet doelmatig is kan gekozen worden voor alternatieve systemen bijvoorbeeld wanneer lokaal geen water kan worden geïnfiltreerd vanwege de bodemgesteldheid of omdat de bovenwijkse afstand naar oppervlaktewater te groot is.

Vanuit de nieuwe gebouwen zal het (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aangeboden worden tot de gemeentelijke erfgrens.

De afwatering van het hemelwater zal zo veel mogelijk plaats vinden via de Gender.?De waterstand van de Gender zal gemiddeld op het peil +15,30 meter NAP gehouden worden, in het geval van veel regenval zal de Gender dienen als tijdelijk waterberging en kan het waterpeil stijgen. Hiervoor zullen een aantal oevers als flauwe taluds gemaakt worden die kunnen 'overstromen'. Deze flauwe taluds zijn georiënteerd op de middag- en avondzon. Zo kunnen deze oevers in droge tijden dienst doen als verblijfplekken.

5.4.5 Waterkwaliteit

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken.

Bij de inrichting-, bouw- en beheerfasen worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden.

5.4.6 Advies / overleg Waterschap

Onderhavig planvoornemen is n het kader van de watertoets voorgelegd aan het waterschap.

Het Waterschap heeft op 17 oktober 2016 akkoord gegeven op het plan.

Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "I Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Philips Lighting)" is te typeren als een globaal plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden een bestemming aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels.

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast. Bij de regels zijn bijlagen gevoegd:

  • bijlage 1 - Lijst van bedrijfsactiviteiten
  • bijlage 2 - Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen
  • bijlage 3 - Lijst van horeca-activiteiten
  • bijlage 4 - Besluit hogere grenswaarden

Planontwikkeling

De gebiedsontwikkeling van het Philips Lighting terrein en omgeving wordt gefaseerd ontwikkeld volgens het stedenbouwkundig plan voor Philips Lighting, waarbij de te realiseren bebouwing is opgedeeld in een aantal fasen. De hieronder genoemde planfasen 01,01-A, 0-1B en 02 hebben betrekking op het plangebied van onderhavig bestemmingsplan.

  • Fase 01: De transformatie van de voormalige kantoorgebouwen van Philips Lighting aan de Mathildelaan naar wonen en commerciële ruimten.
  • Fase 01-A en 0-1B: Sloop aan en bijgebouwen voormalig kantoorgebouw, nieuwbouw Onyxtoren aan de Mathildelaan en het Gaagle gebouw op hoek Mathildelaan - Gagelstraat
  • Fase 02: Sloop LAC. Toevoeging nieuwbouw ergens binnen of aan de rand van het exploitatiegebied ('Victoriatoren').

Voor Fase 01 is ingestemd met de toepassing van de afwijkingsprocedure op grond van de Wabo/Bor ten behoeve van omzetting van kantoren naar wonen met commerciële ruimten, onder voorwaarden van een goede stedenbouwkundige aansluiting, ter beoordeling van supervisor.

Voor Fase 01-A en 01-B is ingestemd met het opstarten van een bestemmingsplan-aanpassing voor ca. 10.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak (bvo), onder voorwaarde dat de Licht-as wordt gerealiseerd, alsmede een groot deel van het park wordt aangelegd, zodat de gemeente daarin zelf de Gender kan aanleggen.

Voor Fase 02 worden nog afspraken gemaakt over sloop van het LAC en de realisatie van het resterende park, alsmede over een bestemmingsplanvoorbereiding voor 20-22.000 m2 nieuwbouw woonfunctie ('Victoriatoren') (minus overmaat aan Mathildelaan-zijde, indien daar meer dan 10.000 m2 wordt gerealiseerd).

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere eisen regeling.

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen.
De juridische betekenis van de bestemming en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

Begripsbepalingen (Artikel 1 Begrippen)

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik

Wijze van meten (Artikel 2 Wijze van meten)

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

Bestemmingsregels

Algemeen

Per bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemming ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels

Van de gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden “met daaraan ondergeschikt”. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals hoogtes en oppervlakten.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van ontheffingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd doordat mogelijkheden worden geboden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze afwijkingen zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afwijking wordt verleend, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder afwijking wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor de specifieke bestemming. Indien afwijkingsbevoegdheden een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

In de Wet ruimtelijke ordening is het verboden gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde functies nog concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik of toegelaten gebruik. Het gebruiksverbod is na inwerkintreding van de Wabo, in de Wabo geregeld. Het is dus niet noodzakelijk om dit door middel van het bestemmingsplan te regelen.

Afwijken van de gebruiksregels

Door middel van een afwijking van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van gebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen “nieuwe” functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.

Bestemmingen

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

  • Gemengd;
  • Groen;
  • Verkeer – Verblijfsgebied.

Bestemming `Gemengd´

Voor de ontwikkeling van het Lighting gebouw, de Onyx toren en het Gaagle gebouw binnen het plangebied met de daarbij behorende buitenruimte is ervoor gekozen om één ruime bestemming te geven.

Aangezien het een gemengd gebied moet worden, zijn per initiatief en per gebouw meerdere functies toegelaten. Binnen deze bestemming zijn woningen toegestaan, en op de begane grondlaag is verscheidenheid gewenst aan commerciële functies passend in een centrumgebied, zoals bedrijven in milieucategorie 1 of 2, horeca, detailhandel, en dienstverlenende bedrijven. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is.

Horecavestigingen zijn toegestaan op de begane grondlaag van de gebouwen in de bestemming. Naar analogie van de "Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten" is bij deze toegelaten functie gebruik gemaakt van een "lijst van horeca-inrichtingen". Deze is gebaseerd op basis van het Horecabeleidsplan ´Kwaliteit door differentiatie. De Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bieden onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder ten gevolge van de aanwezigheid van horeca-inrichtingen te voorkomen. De Staat van horeca-inrichtingen, behorende bij de regels van het bestemmings-plan wordt gehanteerd als een aanvulling op de reikwijdte van beide genoemde instrumenten en ter uitvoering van het Horecabeleidsplan. Toegestaan zijn:

  • Horeca - 1 "Maaltijdverstrekkend" 

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden.

  • Horeca - 2 "Drankverstrekkend" 

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse.

  • Horeca - 3 "Multifunctioneel horecabedrijf" 

Een inrichting die gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen.

Binnen de bestemming zijn maximaal 800 wooneenheden toegelaten. Horeca (categorie 1-3), bedrijven in milieucategorie 1 of 2, detailhandel en dienstverlenende bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de plint van de gebouwen.

Voor deze functies is geen maximum toegestaan vloeroppervlak opgenomen, behoudens voor de toegestane supermarkt (maximum 1.555 m2), om flexibiliteit te kunnen creëren in de aard van de te vestigen voorzieningen in de beschikbare commerciële ruimten gedurende de planperiode. De beperking ligt in het gegeven dat uitsluitend de begane grondlaag gebruikt mag worden voor deze functies in het Lighting, Onyx en Gaagle gebouw.

Binnen de bestemming is tevens de locatie aangegeven door middel van de functieaanduiding 'parkeergarage' waarbinnen een ondergrondse parkeergarage zal worden aangelegd.

In de specifieke gebruiksregels worden nadere regels gesteld aan wat er niet is toegelaten.

Gebouwen zijn toegelaten in meerdere bouwlagen binnen het opgenomen bouwvlak met een maximale bouwhoogte overeenkomstig de aanduiding op de verbeelding. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.

Aan de Mathildelaan en Gagelstraat geldt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. In de regels is daarom aangegeven dat de binnenwaarde van de woningen aan deze wegen niet meer dan 33 dB mag bedragen.

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonfunctie toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Bestemming ´Groen'

Deze bestemming is gelegd op de gronden achter het voormalige Philips Lighting gebouw, waar het nieuw aan te leggen Victoriapark wordt aangelegd, met daarbinnen bovengronds aangebracht de Gender als een meanderende waterloop. Aangezien de feitelijke situering van de meanderende Gender nog niet bekend is, is deze waterloop niet specifiek als 'Water' bestemd, maar opgenomen in de bestemming 'Groen'. Het park zal als structureel groen op 'stedelijk niveau' dan wel als 'structureel groen wijk- en buurtniveau' worden aangemerkt. Binnen de bestemming zijn bouwwerken passend bij een park toegelaten. Het snippergroen dat deel uit maakt van de wegenstructuur is opgenomen in de 'verkeers-/verblijfs-bestemming'.

Het bestaande kantoorvestiging (LAC-gebouw) ligt binnen de groenbestemming. Door het vertrek van Philips Lighting, is dit kantoor in 2014 leeg komen te staan. Het kantoorgebouw zal in de latere fase van de ontwikkeling van het Emmasingelkwadrant worden gesloopt en het gebied zal daarna onderdeel vormen in het te ontwikkelen Victoriapark. Zolang dit gebouw nog niet gesloopt is vallen de gebruiksfuncties kantoor en zakelijke dienstverlening binnen het overgangsrecht.

Bestemming ´Verkeer - Verblijfsgebied'

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals erven, pleinen, woonstraten en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Dubbelbestemmingen

In het plan is een zogenaamde dubbelbestemming opgenomen. Dit betekent formeel dat bepaalde gronden in het plangebied dubbel bestemd zijn ter bescherming in dit geval van de waterstaat- kundige belangen. Een dergelijke bestemming wordt opgenomen indien een enkelbestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoeleinden die op de gronden toelaatbaar zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak.

Dubbelbestemming ´Waarde-Water' 

Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied die in aanmerking komen voor beheer en onderhoud van de meanderende nog te realiseren 'Nieuwe Gender' en/of retentievoorzieningen met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen en beschoeiing.

De bestemming is over een groter gebied gelegd dan wat volgens de Keur van het waterschap beschermd dient te worden vanwege de nog niet exact bepaalde situering van de waterloop.

Algemene regels

Onder de Algemene regels' zijn opgenomen de 'Anti-dubbeltelregel', en de overige 'Algemene regels' opgenomen.

Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is aangegeven dat het niet is toegestaan gronden en bouwwerken te gebruiken voor seksinrichtingen en voor de verkoop van softdrugs.

Tevens is voorzien in een regeling ten aanzien van parkeren, om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Algemene aanduidingsregels

In de 'algemene aanduidingsregels' zijn regels opgenomen over de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - groesrisico'. Algemene aanduidingsregels geven, daar waar op de verbeelding een specifieke aanduiding is gegeven, extra regels naast de regels van de onderliggende bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingen betreffen het beperkt overschrijden van bebouwingsgrenzen en het afwijken van maten tot een bepaald percentage.

Overige regels

In dit artikel is voorzien in een regeling ten aanzien van parkeren, om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Iedere ruimtelijke ontwikkeling zal getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde gemeentelijke beleid c.q. beleidsregels. Afwijken is bij omgevingsvergunning mogelijk en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Daarbij kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden stellen aan de ruimtelijke inpassing van de voorzieningen en aan de wijze waarop de benodigde parkeercapaciteit en/of laad- en losvoorzieningen gewaarborgd is en blijft.

Overgangs- en slotregels

In de 'Overgangs- en slotregels' zijn het 'Overgangsrechten de  'Slotregel' opgenomen. 

Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger. Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan;
  • controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing;
  • accent op specifieke locaties per stadsdeel.

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vast-gelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsings-kader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.).

Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voor zover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten

Algemeen

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal.

Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijke plan of besluit waarop het betrekking heeft. In dit geval betreft het ruimtelijke plan een bestemmingsplan.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Specifiek

Er wordt een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Het plan is aan te merken als een bouwplan conform artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, waardoor de gemeenteraad in beginsel verplicht is een exploitatieplan vast te stellen.

In onderhavig geval heeft de gemeente er voor gekozen om op basis van een anterieure overeenkomst de kosten anderszins te verzekeren. Derhalve is kostenverhaal anderszins verzekerd.

Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro.

Dit leidt tot de conclusie dat de raad kan besluiten om niet tot vaststelling van een exploitatieplan over te gaan bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Procedure

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80260-0301_0090.jpg"

Bovenstaand is de cyclus weergegeven die een bestemmingsplan zal doorlopen voordat deze definitief wordt vastgesteld en in werking zal treden. De cyclus start met de voorbereiding, die bestaat uit een wettelijk verplicht vooroverleg met overheidsinstanties (diensten van het Rijk en de provincie, het waterschap (watertoets) en eventueel buur-gemeenten) en een inspraakronde (facultatief). Na het vooroverleg gaat het bestemmings-plan de ontwerpfase in. Hier start de formele procedure zoals beschreven in artikel 3.8 Wro in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het bestemmingsplan doorloopt formeel de volgende procedure:

Ontwerp:

  • publicatie en terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en de Wro;
  • gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij de gemeenteraad.

Vaststelling:

  • vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
  • de provincie heeft de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven (dat gedeelte waarvoor een reactieve aanwijzing is gegeven treedt niet in werking);
  • publicatie en terinzagelegging van het vaststellingsbesluit en vastgestelde bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn.

Beroep (indien aan de orde):

  • beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
  • inwerkingtreding:
  • na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Naast de financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1. Bro

Op 9 september 2015 heeft de publicatie plaatsgevonden ex artikel 1.3.1 Bro in het weekblad Groot Eindhoven en op de gemeentelijke website.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1 Bro. Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het Rijk (indien aan de orde

In het kader van het vooroverleg zijn van de volgende instanties reacties ontvangen.

Op 7 juli 2016 heeft de Provincie Noord-Brabant gereageerd:

De Provincie refereert in haar reactie aan de regionale woningbouwafspraken (BOR/BSGE-afspraken; 3780 woningen voor Eindhoven) en de regionale afspraken ten aanzien van toevoeging van detailhandel die gemaakt zijn in het RRO. Op grond van deze afspraken concludeert de Provincie enerzijds dat het aantal woningen dat met dit plan kan worden gerealiseerd niet past binnen de regionale afspraken en dat er dus strijdigheid is met artikel 4.3 van de Verordening ruimte van 2014. Anderzijds concludeert de Provincie dat onvoldoende onderbouwd is hoe de toevoegingen van detailhandel en perifere detailhandel, bij uitblijven van opheffing van winkelfuncties, zich verhoudt tot de regionale detailhandelsvisie van het Stedelijk Gebied Eindhoven. Daarmee is ook dit aspect van het plan in strijd met de Verordening.

Gemeentelijke reactie:

In het regionaal bestuurlijk overleg van 23 juni 2016 is overeenstemming bereikt over de visie voor wonen in het stedelijk gebied: versterken van de stad, inzetten op verdichting en realiseren van een hoogstedelijk woonmilieu. Op 13 juli 2016 is de in dit bestemmingsplan beschreven toevoeging van woningen separaat besproken, vooruitlopend op definitieve overeenstemming over verdeelsleutels voor de geprojecteerde woningbouwaantallen. Over de specifieke toevoegingen uit dit bestemmingsplan is op 13 juli 2016 op bestuurlijk niveau overeenstemming bereikt. We sturen de Provincie een schriftelijke bevestiging van deze overeenstemming.

De Provincie kan bij haar toetsing van de toevoeging van detailhandel niet toetsen aan hetgeen in de detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven is verwoord, doch slechts aan de detailhandelsvisie van de Metropoolregio Eindhoven.

De in de bestemmingsplanbeschrijving gemaakte onderbouwing wordt nogmaals tegen het licht gehouden en aangevuld met argumenten waarom op deze plek dit type detailhandel kan worden toegevoegd, in lijn met de beleidsuitgangspunten.

Op 16 juni 2016 heeft Trefpunt Groen Eindhoven gereageerd:

Trefpunt Groen gaat akkoord met het voorgelegde bestemmingsplan, onder voorwaarde dat de door hen gestelde vragen en gegeven adviezen zijn beantwoord.

  • Er ontbreekt een duidelijke oppervlakte voor de groenbestemming. Er wordt slechts vermeld “50% van het voormalige parkeerterrein”. Advies: Geef een juiste opgave van het groengebied plus de contouren.
  • Kenmerkende bomen en beplanting in plaats van of.
  • Schakel een bomenwacht in om bestaande bomen te kunnen handhaven; laat een BEA uitvoeren en weeg af of je de bomen niet beter kunt vervangen door –bij voorkeur- grote exemplaren.
  • Advies: een zonnestudie te maken voor de groene elementen en besteed aandacht aan hydrologie voor een succesvol ontwerp.
  • Aanpassen van 384 in 184 toe te voegen woningen.

Gemeentelijke reactie:

Ad 1. Bij de verdere concretisering van het voorlopig ontwerp naar definitieve ontwerpen zal deze aanduiding preciezer gemaakt worden. Voor het ontwerpbestemmingsplan wordt volstaan met de op de plankaart gemarkeerde indicatieve grensbepaling voor de combi-functie met de bestemming groen en water. Gedetailleerde ontwerpen van stadspark en Gender zullen tevens voor advisering voorgelegd worden aan Trefpunt Groen.

Ad 2. Deze redactionele opmerking is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Ad 3. Akkoord: adviezen worden opgevolgd. Zeker in de uitwerking van het park moet er goed gekeken worden naar de kwaliteit van de bomen en de toegevoegde waarde. Met de aanleg van de Gender meot met name in de westzijde bekeken worden of het uitgraven van de Gender invloed heeft op de standplaats van de boom, het kan zijn dat hierdoor bomen vervangen moeten worden.

Ad 4. Rondom Philips Lighting is er rekening gehouden met zonneminners en schaduwminners. Echter de beplanting rondom Onyx zal nog worden herzien. Ook hier worden schaduwminners voorgesteld. Er zal gebruik gemaakt worden van de beplantingskeuzes die voor het gebied tussen Gaagle-Philips Lighting zijn aangedragen. Wat betreft het park. Bij de verdere detaillering wordt uiteraard rekening gehouden met soort, standplaats in relatie tot de hydrologische omstandighedn. We streven naar een goed functionerend park(ontwerp).

Ad 5. Redactionele opmerking is verwerkt; 384 is veranderd in 184.

Op 8 juni 2016 heeft Stichting Wederopbouw Erfgoed Eindhoven het volgende geadviseerd:

De Stichting gaat akkoord met het ontwerp bestemmingsplan en benadrukt dat de aanleg van het Genderpark essentieel is voor dit plan. Dit park moet dan ook worden aangelegd.

Gemeentelijke reactie:

Integraal onderdeel van de ontwikkeling is de aanleg van het park waarin de Gender bovengronds wordt gehaald. Daarover zijn door ontwikkelaar en gemeente afspraken gemaakt in een anterieure overeenkomst. Ook in het bestemmingsplan zal de Gender mogelijk gemaakt worden.

De Van Abbe-stichting heeft op 8 juni 2016 per email gereageerd:

In principe akkoord, met kanttekeningen.

    • 1. De oplossing aan de Gagelstraat, historische weg, is niet goed. Graag opnieuw naar kijken.
    • 2. De mooie boom, plataan moet behouden blijven.
    • 3. Er moet zekerheid zijn dat het park ook inderdaad wordt aangelegd.

Gemeentelijke reactie:

Ad 1. De Van Abbestichting vraagt zich af hoe de Gagelstraat in de nieuwe stedenbouwkundige situatie wordt vormgegeven, waarbij wordt verondersteld dat het door de plaatsing van het nieuwe gebouw, niet meer mogelijk is om een straatprofiel te maken met een weg voor autoverkeer met aan beide zijden een stoep voor wandelaars.

Het is echter zo dat in het inrichtingsplan voor de openbare ruimte, dat is opgesteld door Buro Lubbers, er een nieuw straatprofiel voor de Gagelstraat is gemaakt, waarbij de rijbaan wat smaller is dan nu, maar er aan beide zijden van deze weg, nog een stoep komt. Aan de zijde van de Ventoseflat is dat zoals bestaand, aan de zijde van het nieuwe gebouw wordt een wat bredere stoep gemaakt. Zo zijn op een zorgvuldige wijze de diverse verkeersstromen vormgegeven in de nieuwe situatie.

De nieuwe aansluiting van deze straat op de Gaagelstraat is conform het ontsluitingsvoorstel van de in 2004 opgestelde ontwikkelingsvisie en anticipeert op de ontsluiting die wordt voorgesteld bij de herijking van deze ontwikkelingsvisie in het najaar van dit jaar.

Ad 2. De plataan aan de Gagelstraat blijft behouden en is opgenomen in het nieuwe inrichtingsplan.

Ad 3. Een integraal onderdeel van de ontwikkeling is de aanleg van het park waarin de Gender bovengronds wordt gehaald. Daarover zijn door ontwikkelaar en gemeente afspraken gemaakt in een anterieure overeenkomst. Daarnaast wordt de Gender in het bestemmingsplan opgenomen.

Op 17 mei 2016 heeft Waterschap De Dommel gereageerd:

  • c. Er ontbreekt nog een goede plankaart bij het plan.
  • d. Water is goed in de toelichting verwoord, hoe dit gerealiseerd gaat worden. Waar ik bezorgd om ben is of het toch niet te vrijblijvend is. Het waterschap gaat er vanuit dat de Nieuwe Gender ook werkelijk wordt gerealiseerd. Ik ga er vanuit dat dit goed wordt geborgd gelet op het belang dat de gemeente hieraan hecht met de realisatie van de Nieuwe Gender.
  • e. Verder lees ik in de toelichting nog in de regels niets terug over het beheer en onderhoud van de Nieuwe Gender. Volgens de Keur Waterschap De Dommel 2015 wordt voor een a-water een onderhoudsstrook van 5 m aangehouden mits de boven breedte niet meer dan 7 m bedraagt. Als de boven breedte breder is dan de 7 m dient men aan weerszijden met een onderhoudsstrook van 5 m rekening te houden. Dit wordt normaliter in de toelichting beschreven en het is wel verstandig om het op de plankaart aan te geven. Afhankelijk van de inrichting en de bijbehorende regels die daarbij horen wordt het ook als waterhuishoudkundige functie in de regels geborgd. Advies: zet de Nieuwe Gender als a-water op de plankaart. Gelet op de parkachtige omgeving waarin de Nieuwe Gender gaat stromen wordt het onderhoudspad sowieso multifunctioneel bruikbaar, zo staat in de toelichting beschreven. Voor zover ik weet zijn er nog geen afspraken gemaakt voor dit traject van de Nieuwe Gender met betrekking tot het beheer en onderhoud van het water.

Gemeentelijke reactie:

Ad 1. Bij de vraag om een reactie op het voorontwerp bij het Waterschap is verzuimd de verbeelding mee te sturen. Deze kaart is uiteraard wel beschikbaar.

Ad 2. Een integraal onderdeel van de ontwikkeling is de aanleg van het park waarin de Gender bovengronds wordt gehaald. Daarover zijn door ontwikkelaar en gemeente afspraken gemaakt in een anterieure overeenkomst. Een en ander is afhankelijk van het verloop van de publiekrechtelijke procedures, waardoor op dit moment geen 100% garanties kunnen worden afgegeven voor daadwerkelijke realisatie.

Ad 3. Beheer en onderhoud van een waterloop in een stadspark vergt maatwerk. Met concrete afspraken in een separate overeenkomst zal dit bij de verdere uitwerking van de plannen met het Waterschap geregeld worden. Op de verbeelding is aangegeven dat het om een combifunktie groen/water gaat. Dit daar de precieze loop van de nieuwe Gender op dit moment nog niet bepaald kan worden.

Op 17 oktober 2016 heeft het Waterschap De Dommel aangegeven te kunnen instemmen met het plan.

9.3 Inspraak en samenspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Projectinformatie

Op 9 april 2015 en 10 september 2015 organiseerden de gemeente Eindhoven en Foolen & Reijs Vastgoed gezamenlijk twee bijeenkomsten in het Lighting Application Center (LAC), Mathildelaan 1, om belanghebbenden te informeren en bij te praten over de actuele ontwikkelingen op het voormalige terrein van Philips. Beide avonden werden druk bezocht (met resp. 160 en 100 deelnemers).

Op deze avonden is informatie gegeven over de herontwikkeling in meerder planfasen van het totale gebied. Tevens is inzicht gegeven in de transformatie (sloop en ombouw) van het voormalige kantoorpand Philips Lighting tot lofts met commerciële ruimtes in de plint. Ook is inzicht verschaft in de te bouwen woontoren aan de Mathildelaan (Onyx), het appartementencomplex aan de Gagelstraat (gebouw Gaagle), de inrichting van het Victoriapark en het op te starten bestemmingsplan voor het totaal te transformeren gebied van voormalig Philips Lighting e.o.

De plannen zijn door omwonenden en andere belanghebbenden positief ontvangen. Gezien deze positieve reacties is het niet noodzakelijk om het bestemmingsplan in het kader van samenspraak nogmaals te presenteren en ter inzage te leggen.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 8 september tot en met 19 oktober 2016 gedurende zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen.

Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 7 september 2016 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerpbestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn zienswijzen ontvangen. In de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' zal beargumenteerd op de zienswijzen worden ingegaan.

9.5 Ambtshalve aanpassingen

Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd worden. Deze aanpassingen worden in de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' opgenomen.