direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling Zomerdijk, Imabo van Hoof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002299-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Zomerdijk 4, dat binnen de bebouwde kom van Rosmalen ligt, is een bouwmaterialenhandel aanwezig. Het bedrijf is van plan de bedrijfsactiviteiten te verplaatsen naar een meer geschikte locatie. Met het verplaatsen van het bedrijf zal het bestaande perceel aan de Zomerdijk vrijkomen.

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bebouwing te slopen en de desbetreffende locatie te herontwikkelen naar woningbouw. Het zal hierbij gaan om het realiseren van maximaal veertien woningen, met in ieder geval vijf vrijstaande woningen en daarnaast in totaal maximaal negen woningen in de vorm van vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen. De bestaande woning aan de Zomerdijk 2 is in voorliggend plan ingepast en wordt overeenkomstig de bestaande situatie gehandhaafd. Het plan kent in het westelijk deel van het plangebied dus de flexibiliteit om twee-onder-een-kapwoningen of vrijstaande woningen te realiseren. Indien vrijstaande woningen worden gerealiseerd, zullen minder woningen worden gerealiseerd.

De herontwikkeling van het gebied is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “De Overlaet”, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied omvat de percelen aan de Zomerdijk 2 en 4 te Rosmalen. Het plangebied wordt begrensd door woonpercelen aan de noordzijde, de Bruggensestraat aan de oost- en zuidzijde en de Zomerdijk met woonbebouwing aan de westzijde. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in het dorp Rosmalen en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in het dorp Rosmalen en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “De Overlaet”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch op 14 december 2010. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Met de rode omlijning is de begrenzing van het plangebied indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 Ligging van het plangebied in het geldende bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)


Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Bedrijf', 'Groen', 'Wonen-1' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Daarnaast zijn er drie bouwvlakken (met maatvoeringseisen) aanwezig en een aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt' ter plaatse van de bedrijfsbestemming. Tot slot is het gehele plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'Overig - archeologische waarden 3'.

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt' bestemd voor een groothandel in bouwmaterialen met maximaal 1.000 m² aan detailhandel in bouwmaterialen en gereedschappen. Daarnaast zijn aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen toegestaan, waaronder verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen. Op basis van de bouwregels mogen er gebouwen, uitsluitend binnen het bouwvlak, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Voor de bedrijfsbebouwing is de maximale goothoogte 7 meter en de maximale bouwhoogte 10 meter.

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor groen(voorzieningen), parken, plantsoenen, fiets- en voetpaden en speelvoorzieningen. Op basis van de bouwregels mogen er gebouwen (van beperkte omvang) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

De voor 'Wonen-1' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wonen in de vorm van woningen en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en daarbij behorende tuinen, erven en water. De gronden ter plaatse van de zuidelijke woonbestemming mogen daarnaast, vanwege de aanwezigheid van de aanduiding 'parkeerterrein', tevens als parkeervoorziening worden aangewend. Op basis van de bouwregels mogen er hoofdgebouwen (woningen) en erfbebouwing worden gerealiseerd, met inachtneming van de opgenomen maatvoeringseisen.

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsgebied, wegen, straten, paden en pleinen, fiets- en/of voetpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals sportvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water etc. Ook zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard' uitsluitend onverharde wegen/paden toegestaan.

De gebiedsaanduiding 'Overig - archeologische waarden 3' voorziet in het behoud en de bescherming van de eventueel te verwachten archeologische waarden. Indien in gebieden met deze aanduiding bodemverstorende activiteiten plaatsvinden die dieper reiken dan 0,5 meter en een oppervlakte hebben groter dan 200 m², dan is een archeologisch onderzoek vereist.

Het herontwikkelen van het plangebied naar woningbouw is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de gewenste ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente 's-Hertogenbosch beschreven.

Hoofdstuk 4 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op het wateraspect.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom in het oostelijke deel van het dorp Rosmalen in de wijk De Overlaet. Het plangebied ligt aan de dorpsrand in een woongebied. Het plangebied wordt aan drie zijden omsloten door openbare wegen: de Bruggensestraat aan de oost- en zuidzijde en de Zomerdijk aan de westzijde van het terrein. De Zomerdijk wordt ontsloten via de Bruggen aan de noordzijde.

In de omgeving van het plangebied worden de ruimtelijke structuurdragers met name gevormd door infrastructuur, te weten de Bruggen en Bruggensestraat (dorpsrand).

Bruggen kan getypeerd worden als een dijklint. Een autonome dijk met verspreid liggende bebouwing, losliggend van de aangrenzende wijken. De grote variatie aan woonvormen en bebouwingstypen over het totale lint wordt veroorzaakt door de ligging van de linten op de overgang van twee landschappen en de geleidelijke verdichting. Uit beide landschappen en alle tijdsperioden zijn woonvormen te vinden. De bebouwing langs het totale lint is zeer divers: Brabantse langgevelboerderijen, huizen uit de jaren ’30, bungalows uit de jaren ’60 en ’70 tot moderne woningen anno nu. Overeenkomst is dat de bebouwing uit vrijstaande woningen op ruime kavels bestaat. Door de grote voor- en zijtuinen is het beeld vanuit het steenachtige wegprofiel dorps en groen.

De Bruggensestraat heeft, door zijn gedeeltelijke inrichting als zandweg, een informeel, landelijk karakter dat goed past bij zijn ligging aan de rand van Sprokkelbosch. Ruimtelijk gezien is deze inrichting een kwaliteit. Langs de Bruggensestraat is sprake van veelal vrijstaande woningen op ruime kavels. Ook hier geldt dat het gebied door de agrarische gronden en grote voor- en zijtuinen een groen karakter heeft.

De Zomerdijk waaraan het plangebied grenst, vormt een secundaire ontsluiting tussen de Bruggensestraat en Bruggen. De weg heeft in de loop der tijd haar doorgaande karakter verloren en betreft nu voor autoverkeer een doodlopende weg gezien vanaf de Bruggen. Richting de Zomerdijk is een achterkantsituatie ontstaan in de vorm van hagen en schuttingen. Daarnaast is de aanwezigheid van de bouwmaterialenhandel van grote invloed. Het oorspronkelijke karakter als kleinschalig woonstraatje is verloren gegaan. (Bron: Nota van uitgangspunten voor de dorpsrand Bruggen in Rosmalen, juli 2005).

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving opgenomen. Duidelijk waarneembaar is het groene karakter van de wijk en de harde overgang ter plaatse van het plangebied. In afbeelding 2.2 is een tweetal foto's opgenomen van de huidige situatie in de omgeving. De bovenste foto is genomen vanaf de Bruggen, hier is het groene karakter en de ruime opzet van de kavels duidelijk waarneembaar. De onderste foto betreft de Zomerdijk, op deze foto is de achterkantsituatie duidelijk zichtbaar. Tevens is op deze foto aan de linkerzijde de woning aan de Zomerdijk 2 te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0003.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving (Bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0005.png"

Afbeelding 2.2 Foto's ruimtelijke opzet. Boven: woonstraat Bruggen Onder: Zomerdijk met aan linkerzijde woning aan de Zomerdijk 2 (Bron: Google streetview)


Het plangebied heeft in totaliteit een omvang van circa 9.800 m² en is in de huidige situatie grotendeels bebouwd. Binnen het plangebied is een woon- en een bedrijfsperceel aanwezig.

Aan de Zomerdijk 2 is een vrijstaande woning met aangebouwd bijgebouw aanwezig. De woning bestaat uit twee bouwlagen met kap en verkeert in relatief goede bouwkundige staat. Het erf wordt ontsloten via de Zomerdijk.

Op het bedrijfsperceel aan de Zomerdijk 4 zijn meerdere aaneengebouwde bedrijfshallen aanwezig. De bouwhoogten en het aantal bouwlagen van de bebouwing varieert. De gebouwen verkeren in matige tot goede bouwkundige staat. Het overige deel van het bedrijfsperceel is in gebruik als buitenopslag/uitstallingsruimte van producten en als parkeervoorziening. Het laden en lossen geschiedt via de Zomerdijk, en ook het autoverkeer wordt ontsloten via de Zomerdijk en de Bruggen. Op het bedrijfsperceel zelf is van opgaand groen geen sprake. Het terrein is omgeven door hekwerk.

Hierna zijn foto's van de huidige situatie binnen het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0008.png"

Afbeelding 2.3 Foto's huidige situatie binnen het plangebied (Bron: Google streetview)

2.2 Functionele structuur

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Rosmalen in een woongebied. In de directe omgeving zijn vrijwel uitsluitend woningen aanwezig. In ondergeschikte mate komen er andere functies voor, waaronder bedrijven, horeca en detailhandel. Deze functies liggen vooral aan of nabij de Bruggen. Aan de overzijde van de Bruggensestraat ligt het landelijk gebied, ter plaatse is sprake van een diversiteit aan functies. Er komen onder meer verspreid liggende woningen alsmede recreatie (manege) en (agrarische) bedrijvigheid voor.

Binnen het plangebied bevindt zich in de huidige situatie een reguliere woning (Zomerdijk 2) en een bedrijfsperceel (Zomerdijk 4). Het bedrijfsperceel is in de huidige situatie in gebruik door een bouwmaterialenhandel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het beleid vanuit het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente 's-Hertogenbosch. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in de provincies Noord-Brabant en Limburg zijn:

  • Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland (waaronder Brainport Avenue rond Eindhoven) en Greenport Venlo door het optimaal benutten en waar nodig verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht (o.a. verdere ontwikkeling Eindhoven Airport en uitvoering Programma Hoogfrequent Spoorvervoer);
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Zuidwestelijke Delta, Rijnmond-Drechtsteden en Rivieren van het Deltaprogramma;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het (internationaal) buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen naar Chemelot en het Ruhrgebied ruimtelijk mogelijk maken;
  • Onderzoek uitvoeren naar het goederenvervoer op het spoor op de langere termijn inclusief uitvoeren afspraken uit de MIRT-verkenning Antwerpen-Rotterdam hierover;
  • Uitvoeren onderzoek naar ruimtelijke en infrastructurele opgaven rond de Greenport Venlo;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens.

3.1.1.3 Duurzame verstedelijkingsladder

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0009.png"

Afbeelding 3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)


Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder voor duurzame verstedelijking is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.

Regionale behoefte

Uit de Nota van Toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en overig rijksbeleid

De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Indien de ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, wordt het volgende geconstateerd:

Ad trede 1: Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om binnen het plangebied maximaal 14 woningen te realiseren. Zoals blijkt uit gemeentelijk beleid is er binnen 's-Hertogenbosch behoefte aan vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. Daarnaast zijn de geplande aantallen woningen in overeenstemming met hetgeen is afgesproken in regionaal verband (Regionale Agenda Wonen) en de gemeentelijke woonvisie. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar subparagraaf 3.2.2.3 en 3.3.2.2 van deze toelichting. Daarnaast biedt het bestemmingsplan de flexibiliteit om in plaats van twee-onder-een-kapwoningen vrijstaande woningen te bouwen. In dat geval zal het totaal aantal woningen binnen het plangebied afnemen. Gesteld wordt dat de woningen voorzien in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve behoefte naar dergelijke woningen.

Ad trede 2: bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, is opgenomen in een bestemmingsplan voor het stedelijk gebied en is ingericht met stedelijke functies (bedrijvigheid en wonen). Ook vanuit beleidsmatig oogpunt ligt het plangebied, gelet op de provinciale Verordening Ruimte en de gemeentelijke Ruimtelijke Structuurvisie, in een gebied aangemerkt als 'bestaand stedelijk gebied'. In dit geval wordt dan ook voldaan aan trede 2 van de ladder.

Ad trede 3: niet van toepassing.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
3.2.1.1 Algemeen

De Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Noord-Brabant. De structuurvisie is op 19 maart 2014 in werking getreden. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening zijn de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 opgenomen, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor de provincie Noord-Brabant zelf en doorvertaling in de (provinciale) verordeningen zorgt voor een doorwerking naar lagere overheden.

De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen, te weten deel A 'Visie en sturing' en deel B 'Structuren: ambitie, beleid en uitvoering'. Naast deze delen is als specifiek onderdeel van de structuurvisie het onderdeel 'Gebiedspaspoorten' opgenomen. Dit is een uitwerking van de structuurvisie die als apart document is vastgesteld. De gebiedspaspoorten bevatten de landschapskenmerken die bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype en hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan het behoud en versterking daarvan.

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. En een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Met aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter) nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

De ruimtelijke visie is vertaald in de volgende 13 provinciale ruimtelijke belangen:

  • 1. Regionale contrasten;
  • 2. Een multifunctioneel landelijk gebied;
  • 3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
  • 4. Een betere waterveiligheid door preventie;
  • 5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • 6. Ruimte voor duurzame energie;
  • 7. Concentratie van verstedelijking;
  • 8. Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad;
  • 9. Groene geledingszones tussen steden;
  • 10. Goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
  • 11. Economische kennisclusters;
  • 12. (inter)nationale bereikbaarheid;
  • 13. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.


In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart behorende bij de provinciale structuurvisie opgenomen. Opgemerkt wordt dat het een visiekaart betreft waarin gebieden met globale vlekken zijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0010.jpg"

Afbeelding 3.2 Uitsnede kaart provinciale structuurvisie (Bron: Provincie Noord-Brabant)

In voorliggend geval is het plangebied aangemerkt als 'Brabantstad' en 'Jonge Rivierklei'. Zoals geconstateerd in subparagraaf 3.1.2 ligt het plangebied volledig in bestaand stedelijk gebied (zie Afbeelding 3.3 en paragraaf 3.2.2). Daarom is het provinciaal belang 'Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad' het meest van belang. Hierna is het provinciaal beleidsuitgangspunt ten aanzien van dit belang opgenomen.

3.2.1.2 Sterk stedelijk gebied

Het stedelijk netwerk van Noord-Brabant bestaat uit een aantal grote steden, een aantal middelgrote steden en het omliggende landelijk gebied. De steden Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg vormen samen met de provincie het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar.

De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

Het Brabants stedelijk netwerk ontwikkelt zich tot een onderscheidend netwerk binnen de Noordwest-Europese stedelijke agglomeratie. Een voorwaarde daarvoor is een goede bereikbaarheid van de steden onderling en met andere omliggende stedelijke netwerken. Daarom kiest de provincie voor het versterken van de verbinding met nabijgelegen stedelijke netwerken, met name met de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad, de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, het Ruhrgebied en Maastricht-Heerlen-Aken-Luik. Het OV-netwerk BrabantStad en het hoofdwegennet worden verder ontwikkeld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op dit netwerk afgestemd, zoals bij knooppunten (personen en goederen) of in hoogstedelijke zones.

3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het herontwikkelen van een bedrijfslocatie. Het bedrijf wordt verplaatst naar een meer geschikte locatie op een bedrijventerrein. Door het voornemen kan binnen bestaand stedelijk gebied van Rosmalen in voldoende woningen worden voorzien. Op basis van de structuurvisie valt het plangebied in een sterk stedelijk gebied, waar gestreefd wordt naar een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat. Met het voornemen wordt hieraan bijgedragen en wordt een kwalitatief hoogwaardige woonbuurt gerealiseerd. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de ladder duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling aansluit bij de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de provinciale structuurvisie.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014
3.2.2.1 Algemeen

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Structuurvisie.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Structuurvisie te laten doorwerken is de Verordening Ruimte 2014. De Verordening Ruimte 2014 is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Structuurvisie juridisch geborgd is.

3.2.2.2 Beoordeling

Het plangebied wordt op basis van de kaart behorende bij de Verordening aangemerkt als 'bestaand stedelijk gebied'. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de kaart behorende bij de provinciale Verordening opgenomen, met in het rood het plangebied omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0011.png"

Afbeelding 3.3 Uitsnede kaart provinciale Verordening (Bron: Provincie Noord-Brabant)

In voorliggend geval is er sprake van een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Hierdoor zijn met name artikel 4.2 en artikel 4.3 (in combinatie met artikel 37.4 onder b) van de Verordening Ruimte 2014 van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

Artikel 4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

In de Verordening is het begrip 'bestaand stedelijk gebied' nader gedefinieerd als: gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies.


Artikel 4.3 Nieuwbouw van woningen

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;
    • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    • a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
    • b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Artikel 37.4 Taken regionaal ruimtelijk overleg

Het regionaal ruimtelijk overleg bevordert in het belang van de regionale ruimtelijke samenhang dat de deelnemers:

b. regionale afstemming plegen en afspraken maken over de programmering en planologische voorbereiding van

1. de bouw van woningen;

3.2.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Verordening Ruimte 2014

Artikel 4.2

Op basis van de kaart behorend bij de verordening is het plangebied aangemerkt als 'bestaand stedelijk gebied'. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4.2 van de Verordening.

Artikel 4.3 in combinatie met artikel 37.4 onder b

In voorliggend geval hebben de gemeenten gelegen in Noordoost-Brabant gezamenlijk een Regionale Agenda Wonen opgesteld. In dit document zijn de woningbouwcontingenten voor de periode 2012-2022 onderverdeeld. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft te maken met de grootste woningbouwopgave, te weten 6.307 nieuwe woningen. Dit aantal betreft de netto toename van de woningvoorraad, exclusief vervangende woningbouw door sloop. Tot op heden is dit aantal woningen nog niet bereikt. Met het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling wordt op een binnenstedelijke locatie voorzien in de behoefte aan nieuwe woningen. Het voornemen is daarnaast tevens in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie. Voor de toetsing van het initiatief aan de woonvisie wordt kortheidshalve verwezen naar subparagraaf 3.3.2.2. Geconcludeerd wordt dat het bouwen van maximaal veertien woningen op een inbreidingslocatie in Rosmalen in overeenstemming is met hetgeen bepaald in regionaal verband en hiermee hetgeen bepaald in artikel 4.3 en artikel 37.4 van de Verordening.

3.2.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant verwoorde en in de Verordening Ruimte 2014 verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Archeologie
3.3.1.1 Algemeen

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0012.png"

Afbeelding 3.4 Uitsnede archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente 's Hertogenbosch)

In 2008 is een archeologische verwachtingskaart opgesteld voor het deel van de gemeente buiten de middeleeuwse stadskern van 's-Hertogenbosch. De archeologische verwachtingskaart bevat niet alleen de reeds bekende archeologische vindplaatsen maar geeft ook een overzicht van de gebieden waar archeologische vindplaatsen kunnen worden verwacht: verwachtingsgebieden. Gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologie hoog is, worden aangeduid als gebieden met een hoge archeologische verwachting. Verder wordt nog een onderscheid gemaakt in gebieden met een middelhoge en gebieden met een lage archeologische verwachting. Of er ook daadwerkelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, moet archeologisch onderzoek uitwijzen maar de verwachtingsgebieden geven al wel aan in welke mate men met mogelijke archeologische resten rekening moet houden. Voor deze kaart is gebruik gemaakt van meest gedetailleerde en beschikbare bodemkundige en geo(morfo)logische gegevens zodat de archeologische verwachtingszones zo gedetailleerd mogelijk zijn begrensd.

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente 's-Hertogenbosch. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt in een archeologische beleidskaart. Deze kaart werd op 15 juni 2010 door de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch vastgesteld. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn, al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket. Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen.

In afbeelding 3.4 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart opgenomen met in het rood omkaderd het plangebied.

3.3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de archeologische verwachtingskaart

De archeologische verwachting van het plangebied conform de Beleidsnota Archeologie gemeente ‘s-Hertogenbosch is hoog en heeft code 5A op de beleidskaart. Hier is conform het gemeentelijk beleid, een waarderend onderzoek noodzakelijk bij ingrepen waarvan het oppervlak groter is dan 100 m2 en dieper dan 100 centimeter onder het huidige maaiveld. In voorliggend geval heeft er een archeologisch bureau- en booronderzoek plaatsgevonden. Voor de resultaten en conclusies uit het onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 5.4.

3.3.2 Ruimtelijk beleid
3.3.2.1 Ruimtelijke Structuurvisie

Algemeen

De gemeente 's-Hertogenbosch heeft de ambities voor de komende jaren in beeld gebracht in de vorm van een Ruimtelijke Structuurvisie. Deze structuurvisie vastgesteld op 24 januari 2014 betreft een raamwerk en een gids voor de ruimtelijke activiteiten en investeringen van burgers, bedrijven, instellingen en overheid in de komende jaren. De visie bestrijkt de een periode van 10 jaar met een doorkijk tot 15 jaar.

De grootste uitdaging voor de komende tijd is het gegeven dat de stad tegen haar natuurlijke en bestuurlijke grenzen aanloopt. Inbreiding is niet langer mogelijk zonder ingrijpende herstructurering. Uitbreidingen kunnen nauwelijks meer plaatsvinden. Dit betekent dat de stedelijke dynamiek grotendeels binnen bestaande, min of meer natuurlijke contouren moet plaatsvinden in het ‘bestaand stedelijk gebied’.

Het is ook van wezenlijk belang om een duurzame ruimtelijke structuur te verkrijgen. Dit kan door een betere benutting van het bestaand stedelijk gebied. Stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik, transformatie en aandacht voor duurzame inrichting, bouw en mobiliteit zijn hier de ingrediënten.

Herstructurerings- en intensiveringprocessen zijn in beginsel overal binnen het bestaande bebouwde gebied mogelijk. Dit betreffen géén ingrepen in de ruimtelijke structuur. Daarom worden ze niet nader op de cascokaart aangegeven. Op de cascokaart staan alleen majeure ingrepen in de stedelijke structuur.

Op de lange termijn bestaat dus een tekort aan woningbouwlocaties. Inbreiding is een van de middelen om dit probleem te tackelen.

Toetsing van het initiatief aan de Ruimtelijke Structuurvisie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling betreft het herontwikkelen van een bedrijfsperceel naar een kleinschalige woonbuurt met maximaal 14 grondgebonden woningen. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied (rode contour). Met de ontwikkeling komt een minder wenselijke functie (bedrijvigheid) op de locatie te vervallen. De nieuwe woonbuurt sluit goed aan op de bestaande ruimtelijke- en functionele structuur en de nieuwe invulling zal vanuit stedenbouwkundig oogpunt leiden tot een verzachting van de overgang tussen het stedelijk en landelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2.2 Nota Wonen 2012

Algemeen

Op 26 juni 2012 heeft de gemeenteraad een nieuwe 'Nota Wonen' vastgesteld. De ambitie is te streven naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, betaalbare en passende woningen, maar ook naar leefbare, veilige en zorgzame buurten waar mensen zich thuis voelen. Om te voorzien in voldoende woningen wordt ingezet op een woningproductie met een bandbreedte van 500 tot 800 per jaar, met een (na te streven) gemiddelde van 700 woningen per jaar. Naast corporaties en marktpartijen wil de gemeente ook andere partijen stimuleren en activeren om de ambitie en doelen uit het woonprogramma te ontplooien en heeft een positieve en proactieve houding ten aanzien van haalbare initiatieven.

In voorliggend geval is vooral het aspect 'Woonprogramma/woningdifferentiatie' van belang. Hierna wordt nader op het aspect ingegaan.

Woonprogramma / woningdifferentiatie

Vanuit de nota Wonen wordt gestreefd naar 'een evenwichtige woningmarkt met een gedifferentieerd en aantrekkelijk aanbod van woningen en woonmilieus in leefbare, veilige en zorgzame buurten zodat mensen naar tevredenheid in onze stad kunnen wonen en leven'. Een gedifferentieerd woningbouwprogramma heeft daarom de voorkeur boven een invulling met één woningtype.

Uit een analyse van de potentiële woningbouwcapaciteit per 1-1-2012 (alle nu bekende woningbouwplannen in de stad) blijkt dat op basis van deze capaciteit circa 9.400 woningen aan de woningvoorraad kunnen worden toegevoegd. Aan deze plannen zitten echter diverse risico’s (milieu, marktomstandigheden, uitvoering) die een tijdige realisatie in de weg kunnen staan. Tevens ontstaan er steeds meer problemen met de financiering van projecten. Gezien deze onzekerheid met betrekking tot de zogenaamde ‘zachte plancapaciteit’ moet deze capaciteit in zekere mate als indicatief worden beschouwd; de provincie hanteert daarom als richtlijn om 30% extra te rekenen met betrekking tot de woningbehoefte om planuitval en vervanging voor sloop op te kunnen vangen in het planaanbod.

Dit betekent dat voor een groei van de woningvoorraad van ’s-Hertogenbosch met 10.900 woningen (volgens berekeningen van de provincie) een potentiële woningbouwcapaciteit nodig is van 13.740 woningen. De woningbouwcapaciteit van ’s-Hertogenbosch is dan te klein om deze groei van de woningvoorraad te kunnen realiseren. Meer specifiek blijkt er vooral een tekort te zijn aan locaties voor grondgebonden woningen. Uit de Woonwensenonderzoeken van de afgelopen jaren blijkt namelijk dat circa 2/3e deel van de nieuwbouw uit grondgebonden woningen zou moeten bestaan. Een extrapolatie van deze gegevens leidt dan op termijn tot een (theoretisch) tekort aan locaties voor circa 2.000 tot 3.500 grondgebonden woningen. Omdat het berekeningen zijn met aannames kan natuurlijk geen sprake zijn van absolute gegevens, maar binnen deze bandbreedte moeten er aanvullende woningbouwlocaties voor ’s-Hertogenbosch worden gezocht.

Toetsing van het initiatief aan de Nota Wonen 2012

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 14 grondgebonden woningen. Het gaat wat betreft woningtypen om twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. Met het voornemen wordt dan ook een bijdrage geleverd aan de behoefte naar woningen op een binnenstedelijke locatie. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de Nota Wonen 2012.

3.3.2.3 Visie dorpsrand Bruggen

Algemeen

De directe aanleiding voor het opstellen van een Nota van Uitgangspunten voor de dorpsrand Bruggen wordt gevormd door diverse verzoeken van eigenaren/bewoners om nieuwe woningen te mogen bouwen aan en in de omgeving van Bruggen. Daarnaast onderzocht destijds de eigenaar van bouwmaterialenhandel Imabo van Hoof (Zomerdijk 4) al de haalbaarheid van verplaatsing van het huidige bedrijf naar een meer geschiktere locatie. De bestaande bedrijfsbebouwing aan de Zomerdijk zou in dat geval gesloopt worden en vervangen worden door woningbouw.

In voorliggend geval zijn de uitgangspunten ten aanzien van locatie 'Imabo van Hoof' van belang. Hierna wordt nader ingegaan op de betreffende beleidsuitgangspunten.

Locatie Imabo van Hoof

Door hout- en bouwmaterialenhandel Imabo van Hoof aan de Zomerdijk volledig te verplaatsen naar een locatie elders in de gemeente ’s-Hertogenbosch, kan het terrein worden ontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Net zoals de zone tussen Bruggen en Bruggensestraat dient locatie Imabo van Hoof het karakter te krijgen van een overgangszone tussen het stedelijk gebied en het buitengebied. Dit betekent onder andere dat er lage woningen zullen worden gerealiseerd op ruime percelen.

Voor het terrein van Imabo van Hoof gelden de volgende ruimtelijke randvoorwaarden:

  • De woningen zijn vrijstaand of twee-onder-een-kap. De woningen dienen qua maat, schaal en uitstraling te worden afgestemd op de bebouwing aan Bruggen en Bruggensestraat.
  • Om het groene, landelijke karakter van de Bruggensestraat te behouden, worden alle woningen vanaf de Zomerdijk ontsloten. De woningen langs de Bruggensestraat dienen op ruime afstand van de weg en van elkaar te worden gesitueerd. Ter plekke wordt gestreefd naar verspringende (voorgevel)rooilijnen.
  • Aan- en bijgebouwen dienen te voldoen aan de gemeentelijke erfbebouwingsregeling, die mogelijk zal worden aangevuld met randvoorwaarden die specifiek van toepassing zijn op de locatie.
  • Erfafscheidingen dienen in de vorm van beplanting/hagen te worden aangebracht. De hoeveelheid verharding op het perceel, met name aan de zijde van de Bruggensestraat, dient tot een minimum te worden beperkt.
  • Het parkeren wordt volledig op eigen terrein opgelost. Daarbij wordt uitgegaan van twee volwaardige parkeerplaatsen per woning. Er dient voldoende ruimte voor bezoekersparkeren te worden ingepast.


Toetsing van het initiatief aan de Visie dorpsrand Bruggen

De in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling wordt expliciet genoemd in de Nota van Uitgangspunten voor de dorpsrand. Er worden naar verwachting veertien woningen worden gerealiseerd (twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen). De nieuwe woningen zullen via de Zomerdijk worden ontsloten. De Bruggensestraat wordt derhalve niet gewijzigd. Het landelijk karakter van de straat blijft gewaarborgd. Langs de Bruggensestraat voorziet het plan in vrijstaande woningen (één laag met een kap) met ruime kavels en verspringende rooilijnen. De overige woningen zullen bestaan uit anderhalve laag en twee lagen met kap, om zodoende een betere overgang te creëren tussen bestaande bebouwing en de nieuwe woningen aan de Bruggensestraat. Middels een voorwaardelijke verplichting wordt een groene geledingszone gerealiseerd tussen het plangebied en het Sprokkelbosch. Tot slot zal parkeren op eigen terrein plaatsvinden. Gelet op de omvang van de toekomstige woonkavels is hier voldoende ruimte voor aanwezig.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de uitgangspunten uit de Nota van Uitgangspunten voor de dorpsrand Bruggen in Rosmalen.

3.3.3 Verkeer
3.3.3.1 Koersnota infrastructuur

Algemeen

In het verlengde van de Nota 's-Hertogenbosch Bereikbaar uit maart 2000 sprak de gemeenteraad zich op 21 mei 2008 uit over ambities en wensen ter bevordering van de bereikbaarheid van stad, wijken en regio. Op 13 mei 2009 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch het uitwerkingsplan Koersnota Hoofdinfrastructuur 's-Hertogenbosch vast, met daarin een analyse van en oplossingsrichtingen voor bestaande en toekomstige knelpunten. De ambitie van de Koersnota Hoofdinfrastructuur is om het autogebruik terug te dringen ten gunste van het openbaar vervoer en de fiets. Het doel is om het aandeel van de auto in de verplaatsingen terug te brengen van 70% naar 60%, ten gunste van het aandeel van het openbaar vervoer en de fiets die tot 2015 toenemen van 7% naar 10% respectievelijk van 23% naar 30%. De insteek van de Koersnota Hoofdinfrastructuur is als volgt:

  • 1. ontvlechten van hoofdinfrastructuur voor auto en openbaar vervoer/fiets;
  • 2. bundelen van verkeer op doorstroomassen met daartussen verkeersluwe verblijfsgebieden;
  • 3. optimaal benutten van de ruit van 's-Hertogenbosch;
  • 4. ontmoedigen van verkeer zonder herkomst of bestemming in de binnenstad op de binnenstadsring;
  • 5. versterken van het verblijfsklimaat in de kom Rosmalen.


De Koersnota Hoofdinfrastructuur is inmiddels uitgewerkt in:

  • 1. uitwerkingsplan Lekker Fietsen! (2009);
  • 2. uitwerkingsplan Verkeersmanagement (2010). Hierin wordt aangegeven hoe de doorstroming van het autoverkeer naar de belangrijkste werk- en bezoeklocaties in 's-Hertogenbosch op korte termijn kan worden verbeterd;
  • 3. uitwerkingsplan Openbaar vervoer (2012). Hierin zijn meerdere assen als doorstroomassen voor het openbaar vervoer aangewezen waarop het openbaar vervoer beter gefaciliteerd moet worden.

Naast bovenstaande uitwerkingsplannen wordt gewerkt aan een uitwerkingsplan op het gebied van parkeren en transferia. Daarnaast worden twee gebiedsgerichte studies uitgewerkt: de oost-westverbinding ('s-Hertogenbosch-Rosmalen) en de binnenstad.

De Koersnota Hoofdinfrastructuur wijst de hoofdstructuren voor auto, OV en fiets aan: assen die in verkeerskundig opzicht het geraamte van de stad vormen. Het gaat om doorstroomassen voor gemotoriseerd verkeer, doorstroomassen voor openbaar vervoer en sternetroutes en hoofdfietsroutes voor fietsverkeer. Naast de doorstroomassen voor het gemotoriseerd verkeer is in de gemeentelijke wegencategorisering een aantal andere wegen aangewezen die ook een gebiedsontsluitende functie hebben. Alle overige wegen zijn verblijfsgebieden; de gemeente probeert die verblijfsgebieden verkeersluw te houden.

Toetsing van het initiatief aan de Koersnota infrastructuur

In de nieuwe wijk wordt een verkeersluwe weg ingericht als verblijfsgebied, die aansluit op de Zomerdijk. Hiermee wordt voldaan aan de Koersnota infrastructuur.

3.3.3.2 Lekker fietsen!

Algemeen

Tijdens de behandeling van de Koersnota Hoofdinfrastructuur in de gemeenteraad op 21 mei 2008 werd, vanwege het hoofddoel om het aantal autoritten met 10% te laten afnemen, voor het fietsverkeer een doel toegevoegd: het aandeel intern fietsverkeer moet tot 2015 groeien van 33% naar 44% en dat van het extern fietsverkeer van 7% naar 9%. De nota Lekker fietsen! is een uitwerking van het fietsbeleid in de Koersnota Hoofdinfrastructuur. In haar fietsbeleid zet de gemeenteraad in op vier pijlers:

  • 1. infrastructuur rijdende fiets: verbetering hoofdfietsnetwerk en andere fietsroutes;
  • 2. infrastructuur stilstaande fiets: uitbreiding stallingvoorzieningen en gratis maken bewaakte stallingen;
  • 3. communicatie: promotie van fietsgebruik, informatie over fietsvoorzieningen, participatie in fietsbeleid, voorlichting over fietsbeleid;
  • 4. innovatie.

Het hoofdfietsnetwerk bestaat uit sternetroutes en overige hoofdfietsroutes. De sternetroutes kennen een intensiteit van meer dan 2.000 fietsers per etmaal en zijn in het hoofdfietsnetwerk de belangrijkste routes. Naast het utilitaire fietsverkeer richt het gemeentelijk fietsbeleid zich ook op het recreatieve fietsverkeer.

Toetsing van het initiatief aan het beleidsdocument Lekker fietsen!

Het bestaande fietspad tussen de Bruggensestraat en de Zomerdijk blijft in stand. Dit fietspad is via de ontsluiting op de Zomerdijk bereikbaar voor inwoners van de nieuwe wijk. Van verkeersonveilige situaties als gevolg van de ontwikkeling van het plan zal geen sprake zijn. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijk fietsbeleidsdocument.

3.3.3.3 Nota Parkeernormen

Algemeen

Op 9 december 2003 stelde de raad van 's-Hertogenbosch de nota 'Parkeernormen, inclusief een methode voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen met behulp van de parkeerbalans' vast. Het doel van deze rapportage is het ontwikkelen van eenduidige parkeernormen die in de hele gemeente kunnen worden toegepast, waarbij evenwicht wordt gezocht tussen de vraag naar parkeerplaatsen en de kwaliteit van de openbare ruimte. Dit evenwicht kan worden berekend met behulp van de parkeerbalans.

Toetsing van het initiatief aan de Nota Parkeernormen

In de regels wordt vastgelegd dat in voldoende mate parkeervoorzieningen moeten worden gerealiseerd en worden gehandhaafd. Wat betreft parkeernormering wordt hierbij uitgegaan van de Nota Parkeernormen (2003). Hiermee wordt voldaan aan de eisen uit de Nota Parkeernormen.

3.3.4 Openbare ruimte en groen
3.3.4.1 Bomenbeleid

Algemeen

Op 26 januari 2010 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch het Bomenbeleidsplan vast. Met het Bomenbeleidsplan wil de gemeente haar eigen bomenbestand en dat van derden duurzaam ontwikkelen. In het Bomenbeleidsplan is een belangrijke rol weggelegd voor structurerend groen: waardevol groen dat op stadsniveau functioneert. Gemeente 's-Hertogenbosch wil deze structuren behouden, ontwikkelen en nieuw aanleggen. Het functioneel groen is het groen van de wijken, kantorenparken en bedrijventerreinen. Dit groen is in elke wijk weer anders van opzet. Gemeente 's-Hertogenbosch ziet die differentiatie als een pluspunt en speelt per plek in op de aanwezige kwaliteiten.

Gemeente 's-Hertogenbosch streeft naar een evenwichtige leeftijdsopbouw in haar bomenbestand waarbij kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. Ze onderscheidt bomen in drie categorieën:

Monumentale bomen. Monumentale bomen zijn de meest bijzondere bomen van de stad die daarom zo lang mogelijk moeten worden behouden. Voor monumentale bomen geldt een strikt kapverbod, tenzij aantoonbaar sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid of een zwaarwegend maatschappelijk belang.

Boomstructuren. De verzameling van groene elementen die een bovenlokale bijdrage leveren aan de identiteit én de groene kwaliteit van de stad of een wijk vormen tezamen een boomstructuur. Er is een kapvergunning nodig voor alle bomen in een boomstructuur.

Sfeerbomen. Dit zijn alle overige bomen in de gemeente. Sfeerbomen zijn van belang voor de beleving van burgers. Gemeentelijke en particuliere sfeerbomen zijn kapvergunningplichtig bij een omtrek van meer dan 100 cm.

Toetsing van het initiatief aan het Bomenbeleid

Er zijn geen boomstructuren of monumentale bomen in het plangebied aanwezig. Het plan is in overeenstemming met het bomenbeleidsplan.

3.3.4.2 Welstand

Algemeen

Op 17 mei 2011 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Actualisering Welstandsnota 2011 vast. In de welstandsnota is het kader voor het welstandsbeleid van de gemeente ‘s-Hertogenbosch neergelegd. Doel van de welstandsnota is het vertalen, waarborgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit door middel van transparante, objectieve en daarmee voor een ieder begrijpelijke criteria. Het welstandsbeleid vormt daarbij de basis voor een actief, inspirerend en open architectuurbeleid conform de doelstellingen van de wetgever.

Het plangebied ligt in het welstandsgebied 'Rosmalen Centrum-Noord' met gebiedstype 'Bedrijfsbebouwing'. Dit bebouwingstype vervalt met dit bestemmingsplan. Door de raad worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan de algemene welstandscriteria van toepassing verklaard voor dit gebied.

Toetsing van het initiatief aan de Welstand

Op dit moment zijn er nog geen concrete ontwerpen van de woningen beschikbaar. Ten tijde van de aanvraag voor het bouwen van de woningen worden de ontwerpen getoetst aan de geldende welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

4.1 Gewenste ontwikkeling

4.1.1 Stedenbouwkundige beschrijving

In opdracht van de gemeente heeft Parklaan Landschapsarchitecten in 2005 een ruimtelijke studie voor de dorpsrand Bruggen verricht. In deze studie zijn ontwikkelingsmogelijkheden in de omgeving van Bruggen in beeld gebracht en de bestaande structuren geanalyseerd. Het doel daarvan was te komen tot een heldere en objectieve stedenbouwkundige visie die rekening houden met de bijzondere kwaliteiten en historische kenmerken, duidelijkheid geeft ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden aan en in de omgeving van de Bruggen.

In het document is opgenomen dat de huidige invulling van het plangebied qua maat en schaal niet past in de omgeving en dat ter plaatse een geleidelijke overgang naar het buitengebied gewenst is. De studie leidde voor het terrein van Imabo van Hoof tot ruimtelijke aanbevelingen zoals genoemd in paragraaf 3.3.2.3.

Het plan voorziet in een combinatie van vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen. Het plangebied krijgt het karakter van een overgangszone van stedelijk gebied naar het buitengebied dat een landelijk karakter heeft. Het voornemen draagt bij aan het ruim aangelegde suburbaan woonmilieu van Rosmalen en voorziet tevens in behoud en vergroting van een diversiteit aan woningtypologieën, prijsklassen en bewonerscategorieën.

De gewenste ruimtelijke kwaliteiten worden op de volgende wijze gerealiseerd en gewaarborgd:

  • Herstel van de oorspronkelijke bebouwingsstructuur door uitsluitend vrijstaande woningen aan de Bruggensestraat te realiseren.
  • Twee-onder-een-kapwoningen op de overige percelen in het plan. Afhankelijk van de vraag en de economische omstandigheden kan door samenvoegen van de percelen, waar in eerste instantie twee-onder-een-kapwoningen gepland staat, ook een vrijstaande woning worden gerealiseerd.
  • De oriëntatie van de meest noordelijke twee-onder-een-kapwoning op de Zomerdijk. Dit verbetert de kwaliteit van het meest noordelijke deel van de Zomerdijk en de toegangsweg naar de andere woningen.
  • Oriëntatie van de overige twee-onder-een-kapwoningen op de nieuwe interne woonstraat. Daardoor kan meer kwaliteit aan de nieuwe woonstraat gerealiseerd worden. Tevens zorgt dit voor meer privacy in de achtertuinen van de bestaande woningen gelegen aan het Luyckershofke. De achtertuinen van deze woningen grenzen aan de Zomerdijk. De nieuwe woonstraat ontsluit op de Zomerdijk. Het landelijke karakter van de Bruggensestraat wordt gehandhaafd; het zandpad grenzend aan het Sprokkelbosch blijft ongewijzigd.
  • Inpassing van de bestaande vrijstaande woning Zomerdijk 2 in het plan.

De woningen worden qua maat en uitstraling afgestemd op de bebouwing aan de Bruggen en de Bruggensestraat. Voor de architectuur en materiaalgebruik is de voor het gebied geldende Welstandsnota van de gemeente 's-Hertogenbosch leidend. In de overgang naar het Sprokkelbosch komt een groene geledingszone, die wordt opgelegd met een voorwaardelijke verplichting.

In de volgende subparagraaf wordt de gewenste inrichting van het plangebied nader omschreven en weergegeven.

4.1.2 Gewenste ontwikkeling binnen het plangebied

Zoals aangegeven in de vorige subparagraaf is bij de stedenbouwkundige opzet van belang dat het ontwerp passend is in de omgeving, aansluit op de omliggende bebouwingsstructuren en zorgt voor een geleidelijke overgang naar het landelijk gebied. Door oog te hebben voor deze aspecten ontstaat er een stedenbouwkundig verantwoord beeld.

Er is ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling een verkavelingsvariant opgesteld. In afbeelding 4.1 is de tekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0013.jpg"

Afbeelding 4.1 Verkaveling


De toekomstige invulling van het plangebied bestaat uit maximaal veertien grondgebonden woningen met bijbehorend groen en infrastructuur. Het zal hierbij gaan om in ieder geval vijf vrijstaande woningen en daarnaast in totaal maximaal negen woningen in de vorm van vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen. De bestaande woning aan de Zomerdijk 2 wordt gehandhaafd.

Langs de Bruggensestraat, die de rand vormt tussen het stedelijk gebied en het landelijk gebied, worden uitsluitend vrijstaande woningen gebouwd. De woningen worden gerealiseerd op relatief ruime kavels. De woningen bestaan uit één laag met kap. Deze woningen krijgen een maximale goothoogte van 3,5 meter, en een maximale bouwhoogte van 9 meter.

Langs de Zomerdijk - aan de westzijde van het plangebied - zijn twee-onder-een-kapwoningen dan wel vrijstaande woningen gepositioneerd, in aansluiting op de bestaande woonwijk. De oriëntatie van de meest noordelijke woning is op de Zomerdijk. De overige woningen zijn georiënteerd op de nieuwe interne woonstraat. Zo wordt de privacy van de bestaande woningen gelegen aan het Luyckershofke (met achtertuin aan de Zomerdijk) gewaarborgd. De goot- en nokhoogte van de woningen aan de zijde van de Zomerdijk zullen respectievelijk maximaal 6 meter en 10 meter bedragen, met uitzondering van de meest noordelijke woning gericht op de Zomerdijk, die een goothoogte van maximaal 4,5 en bouwhoogte van maximaal 9 meter krijgt, en de meest zuidelijk geplande woning, die een maximale bouwhoogte van 9 meter krijgt.

Ten behoeve van de flexibiliteit, is het bestemmingsplan zodanig ingericht dat in dit westelijk deel van het plangebied twee-onder-een-kapwoningen ofwel vrijstaande woningen kunnen komen. Indien hier vrijstaande woningen komen, zal het aantal woningen dalen van maximaal 14 naar minimaal 9 of 10 woningen. Bij de woningen worden bijgebouwen gerealiseerd, die dienst gaan doen als berging/garage.

Tot slot zal een strook langs de Bruggensestraat als groenstrook worden ingericht. Het realiseren en het handhaven van deze groenstrook wordt in de regels via een voorwaardelijke verplichting verzekerd.

Met de beoogde invulling wordt het plangebied op een stedenbouwkundige verantwoorde wijze ingevuld. Er zal sprake zijn van een geleidelijke overgang tussen het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Daarnaast wordt er respectvol omgesprongen met de waarde van de Bruggensestraat.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Verkeer

In de nieuwe woonwijk wordt een nieuwe interne woonstraat aangelegd. De nieuwe woningen worden hoofdzakelijk via deze woonstraat ontsloten op de Zomerdijk aan de westzijde van het gebied; twee woningen ontsluiten direct op de Zomerdijk, en één woning heeft een eigen oprit op de Bruggensestraat. De achterkanten van het Luyckershofke blijven voor autoverkeer bereikbaar vanaf de Bruggen.

Als gevolg van dit plan is er een afname van de verkeersgeneratie, zo blijkt uit onderstaande berekeningen. De huidige functie, bouwmarkt, heeft immers een grote verkeersaantrekkende functie, terwijl het woningbouwplan in vergelijking slechts een beperkt aantal vervoersbewegingen genereert. De bouwmarkt ontsluit in de huidige situatie ook op de Zomerdijk.

In totaal zullen tengevolge van het plan maximaal 13 woningen op de Zomerdijk ontsluiten (één woning ontsluit op de Bruggensestraat zoals al opgenomen was in het geldend bestemmingsplan). Uitgaande van de normen op basis van het CROW, zijn er 7,8 of 8,2 autobewegingen per dag per woning (matig stedelijk). Op grond van het nieuwe plan levert dit worst case per dag maximaal 105 autobewegingen op in deze straat tengevolge van het plan. Dit zijn veel minder verkeersbewegingen dan veroorzaakt worden door de huidige bedrijfsbestemming (bouwmarkt van Van Hoof). Deze levert namelijk op basis van de CROW en gemeentelijke normen ca. 1.050 autobewegingen op per dag (norm van 30,7 bewegingen per 100 m² voor de bouwmarkt en norm van 22 bewegingen per 100 m² voor de groothandel in bouwmaterialen, matig stedelijk, bij een totale functie van bouwmarkt van ca. 4.100 m²). Planologisch (en feitelijk) gezien is er dan ook een sterke afname van verkeer. Bovendien vormt de hoeveelheid verkeer als gevolg van het plan slechts een zeer beperkte hoeveelheid van de maximale capaciteit van de wegen Zomerdijk - Bruggen. Het werkt derhalve in het geheel niet verstorend voor de verkeersafwikkeling of doorstroming van de Zomerdijk en Bruggen.

Gezien bovenstaande, zijn er vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen te verwachten.

4.2.2 Parkeren

Op basis van de gemeentelijke parkeernormen moet 1,7 parkeerplaats per woning op eigen terrein worden gerealiseerd. Parkeerplaatsen voor bezoekers mogen in de openbare ruimte worden aangelegd.

In totaal zijn, uitgaande van de realisatie van het maximaal aantal van 14 woningen in het plan, daardoor minimaal 24 parkeerplaatsen nodig binnen het plangebied. Met deze voorwaarden is in voorliggend plan rekening gehouden; het parkeren ten behoeve van de toekomstige bewoners wordt op eigen terrein opgelost. De bezoekersparkeerplaatsen worden in de openbare ruimte ingepast.

In de toekomstige situatie zullen er dan ook voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om te voorzien in de verwachte parkeerbehoefte. In de regels van dit bestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen om te verzekeren dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd conform de gemeentelijke parkeernormennota.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geurhinder, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en tot slot energie en duurzaamheid.

5.1 Geluid

5.1.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied
5.1.2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van maximaal 14 nieuwe grondgebonden woningen. Een woning wordt op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig object.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van een nieuwe geluidsbron (gezoneerde weg). Op de nieuw aan te leggen weg binnen het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Wegen met een dergelijke maximumsnelheid hebben geen wettelijke geluidszone.

5.1.2.2 Wegverkeerslawaai

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt conform de Wet geluidhinder 48 dB. In de omgeving van het plangebied zijn de volgende wegen gelegen; Bruggen, Zomerdijk, Bruggensestraat, Luyckershofke, Sprokkelboschstraat en de Hondsberg.

Op grond van de Wgh bevindt zich aan weerszijden van een weg een geluidszone. Dit geldt niet voor wegen met een maximumsnelheid van 30 km per uur. Met uitzondering van de Hondsberg en de Bruggen (ter hoogte van de woning Bruggen 38) geldt op alle nabijgelegen wegen een maximumsnelheid van 30 km per uur. Aangezien de wegen geen zone in het kader van de Wet geluidhinder hebben, kunnen ten aanzien van deze wegen geen verdere wettelijke beperkingen worden opgelegd bij de realisatie van de nieuwe woningen. Wel dient er aangetoond worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggend geval kennen de betreffende wegen een lage verkeersintensiteit. Daarnaast is op de Bruggensestraat, Luyckershofke en Sprokkelboschstraat sprake van weinig doorgaand verkeer. De Zomerdijk waaraan het plangebied ligt betreft een doodlopende weg en wordt dan ook uitsluitend door bestemmingsverkeer gebruikt. Op het deel van de Bruggen met een maximumsnelheid van 30 km/uur is sprake van meer doorgaand verkeer, echter ligt het plangebied op meer dan 40 meter uit de as van de weg. Daarnaast is sprake van bestaande bebouwing aan de Bruggen, wat extra afscherming met zich mee brengt. Voor wat betreft de 30 km/uur wegen wordt opgemerkt dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.

De Bruggen (ter hoogte van Bruggen 38) en de Hondsweg kennen een maximumsnelheid van 60 km/uur. Deze wegen hebben derhalve een wettelijke geluidszone. De afstand tussen de as van de Bruggen (ter hoogte van Bruggen 38) en de Hondsweg ten opzichte van de meest nabijgelegen woning in het plangebied bedraagt respectievelijk circa 100 meter en 120 meter. Gelet op de grote onderlinge afstand en de beperkte verkeersintensiteit op beide wegen is het derhalve te verwachten dat aan de voorkeursgrenswaarde zal worden voldaan. Ten aanzien van de voorgaande wegen is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.1.2.3 Railverkeerslawaai

In de nabijheid van het plangebied ligt de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Nijmegen. De wettelijke geluidszone van deze spoorlijn bedraagt aan weerszijden 600 meter. Het plangebied ligt op een afstand 590 meter van de spoorweg, en daarmee grotendeels buiten de wettelijke geluidszone. Eén woning valt binnen de wettelijke geluidszone.

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting vanwege een spoorweg op de gevels van een nieuw te realiseren woning bedraagt 55 dB. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de geluidskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0014.png"

Afbeelding 5.1 Geluidsniveau spoorwegtraject 's-Hertogenbosch - Nijmegen (Bron: Geluidspoor.nl)

Het plangebied ligt ruimschoots buiten de geluidscontour van 55 dB en hoger. In voorliggend geval wordt dan ook voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Gezien het vorenstaande is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat te verwachten. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.2.4 Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op industrielawaai als gevolg van individuele bedrijven. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

5.1.3 Conclusie

De aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Kader

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als richtinggevende norm gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van woningen worden gesitueerd.

5.2.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een woongebied. Het gebied is aan te merken als omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.2.3 Situatie plangebied
5.2.3.1 Algemeen

Het plan maakt de realisatie van woningbouw in het plangebied mogelijk. Woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.2.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.2.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich uitsluitend een (voormalige) manege en een varkenshouderij. In de manege worden paarden gehouden en dient daarom als veehouderij te worden aangemerkt.

Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur derhalve buiten beschouwing blijven, maar worden wel de overige milieuaspecten behandeld. In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op het aspect geur.

De (voormalige) manege is gevestigd aan de Hondsberg 8. Voor een dergelijke voorziening geldt een grootste richtafstand van 30 meter (met uitzondering van het aspect geur). De afstand tussen het agrarisch bouwvlak van de manege tot aan de dichtstbijzijnde nieuwe woning bedraagt circa 50 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand (zonder toetsing van het aspect geur).

De veehouderij aan de Hondsberg 18 betreft een intensieve veehouderij. Voor een dergelijke veehouderij geldt een grootste richtafstand van 50 meter (met uitzondering van het aspect geur). De afstand tussen het bouwvlak van het agrarisch bouwvlak tot aan de dichtstbijzijnde nieuwe woning bedraagt circa 95 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand (zonder toetsing van het aspect geur).

Indien uit wordt gegaan van de omgekeerde werking blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven.

5.2.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet.

5.3 Bodem

5.3.1 Kader

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Envita heeft in het plangebied een verkennend en nader bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten en de conclusie opgenomen. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1 van deze toelichting.

5.3.2 Situatie plangebied

Verkennend bodem- en asbestonderzoek

In het plangebied zijn grotendeels (deellocaties A, B, C, D, E en I) geen verontreinigde parameters aangetoond in gehalten boven de achtergrondwaarden of in concentraties boven de streefwaarden. De aangetoonde gehalten en/of concentraties voor deellocatie A, B en I hebben een natuurlijke oorsprong en zijn niet te relateren aan het gebruik van de deellocaties. Ter plaatse van de deellocatie F en J (incl. G en H) deellocatie zijn verontreinigde parameters aangetoond in gehalten boven de achtergrondwaarden of in concentraties boven de streefwaarden.

Ter plaatse van deellocatie G en H is de aanwezigheid van asbest aangetoond. Het gewogen gehalte asbest ligt beneden de interventiewaarde.

In de grond aan de voorzijde van de winkel is bij boring 6 koper in een gehalte boven de interventiewaarde aangetoond. Omdat het niet bekend is of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging is op basis van de Wet bodembescherming een nader onderzoek uitgevoerd.

Nader bodemonderzoek

De grond van de gehele locatie bevat overwegend lichte tot plaatselijk sterke bijmengingen met puin en/of brokken puin of brokken beton en zeer plaatselijk (bij de voorzijde van de winkel) bijmengingen met kolen. Daar waar kolenbijmengingen zijn aangetroffen, is de ondergrond sterk verontreinigd met koper. De totale omvang van de sterke verontreinigingscontouren bedraagt circa 5 m³ en is immobiel.

Daarmee is geen sprake van ernstige bodemverontreiniging (volume sterke verontreinigde grond < 25 m³).

5.3.3 Conclusie

Voor het plan geldt geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie tot woningbouw. Er is op basis van de Wet bodembescherming geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek.

De kleine spot met sterke verontreiniging van koper ligt niet in het beoogde woongebied, maar moet worden gesaneerd bij eventuele werkzaamheden op die plek. Dit moet plaatsvinden op grond van een plan van aanpak waarin de sanering wordt beschreven. Het plan van aanpak dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de gemeente 's-Hertogenbosch voor aanvang van de werkzaamheden. De saneringswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een erkende aannemer en milieukundig worden beleid door een erkend adviesbureau.

5.4 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.4.1 Archeologie
5.4.1.1 Kader

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.4.1.2 Situatie plangebied

Hamaland Advies heeft in voorliggend geval een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten en de conclusie uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.

Bureauonderzoek

Op grond van de bestudeerde bronnen en gezien de waarnemingen in de omgeving, kan geconcludeerd worden dat het plangebied een middelhoge trefkans heeft op archeologische resten uit de periode vanaf de Vroege Prehistorie tot en met de Bronstijd. Daarnaast geldt een hoge trefkans voor vondsten vanaf de IJzertijd tot en met het heden. Dit komt voornamelijk door aangetroffen resten uit deze periodes direct ten oosten van het onderzoeksgebied.

Verkennend booronderzoek

Om het verwachtingsmodel te toetsen is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Ter plaatse van boring 3 en 7 is een oorspronkelijke eerdlaag met archeologische indicatoren aangetroffen. In alle overige boringen is sprake van subrecente ophogingen en puinverhardingen op een afgetopte C-horizont als gevolg van de aanleg van de gebouwen van de bouwmaterialenhandel en de parkeerplaats c.q. opslagvoorziening.

Selectieadvies

Op grond van de onderzoeksresultaten wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor ontwikkeling met uitzondering van de zones rondom boring 3 (opslagterrein aan de noordwestzijde), boring 7 (winkelpand) en boring 1 (voormalig huis aan de zuidzijde). Bij boringen 3 en 7 is sprake van een intacte eerdlaag met archeologische indicatoren uit de Late Middeleeuwen. Daardoor is de kans groot dat zich in de ondergrond restanten van Middeleeuwse erven bevinden. Bij boring 1 is er sprake van mogelijke waarden uit de Nieuwe Tijd. Daarom zijn deze zones in het bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', om de bescherming van de eventuele waarden te garanderen bij grondwerkzaamheden. De dubbelbestemming regelt dat de gronden van de zones na sloop van de bestaande bebouwing nader moeten worden onderzocht en beoordeeld op aanwezigheid van archeologische waarden.

5.4.2 Cultuurhistorie
5.4.2.1 Kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.4.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied komen eveneens geen monumenten of cultuurhistorische waarden voor.

5.4.3 Conclusie

Wat betreft cultuurhistorische waarden brengt de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten met zich mee.

5.5 Ecologie

5.5.1 Kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbank Overijssel heeft binnen het plangebied een quickscan uitgevoerd. In de volgende subparagrafen worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Voor de volledige quickscan wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

5.5.2 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

5.5.2.1 Natura 2000-gebieden

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van Economische Zaken.

Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebied. In een straal van drie kilometer rondom het plangebied ligt geen Natura 2000-gebied.

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

5.5.2.2 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als EHS is gelegen op circa 1 kilometer afstand. In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0015.png"

Afbeelding 5.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS (Bron: provincie Noord-Brabant)

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS heeft. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.

5.5.3 Soortenbescherming
5.5.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Gemeentelijk beleid

Het plangebied grenst aan het Sprokkelbosch. Dit is een agrarisch waardevol gebied met landschappelijke waarden. Er is ter plaatse van het plangebied een duidelijke grens tussen het buitengebied en de bebouwde kom waarbij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen de bebouwde kom valt. Wat van belang is, is dat het uitstralingseffect beperkt blijft. Overmatige uitstraling van licht en geluid zou voorkomen moeten worden om de kwaliteiten van het buitengebied te verbeteren.

Het plan zal echter een verbetering betekenen omdat de bestaande overlast zal verdwijnen.

5.5.3.2 Situatie plangebied

Het onderzoeksgebied bestaat bijna volledig uit erfverharding en bebouwing. De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een weinig geschikte habitat voor beschermde soorten. Mogelijk foerageren incidenteel sommige grondgebonden zoogdieren-, vleermuizen- en amfibieënsoorten in het onderzoeksgebied. Deze soorten bezetten geen vaste verblijf- of voortplantingslocaties in het onderzoeksgebied en de functie als foerageergebied wordt door de voorgenomen activiteit niet aangetast.

In de gebouwen nestelen mogelijk vogels. Van de in het gebied voorkomende soorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten (zoals het slopen van gebouwen) dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Voor het verstoren/vernielen van vogelnesten kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd ‘belang’ wordt beschouwd.

Met inachtneming van het broedseizoen, vormt de Flora- en faunawet geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde soorten buiten het plangebied. Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

5.5.4 Conclusie

Nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet wordt niet noodzakelijk geacht. Er is tevens geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of de EHS.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.6.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds 'niet in betekenende mate' bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.6.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.6.2 Situatie plangebied

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier – op basis van in te voeren verkeersgegevens - worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het omslagpunt waarbij een project eventueel een bijdrage van betekenis kan leveren ligt bij circa 1250 voertuigbewegingen (auto’s) per etmaal. Het aantal verwachtte vervoerbewegingen als gevolg van de 14 grondgebonden woningen ligt beduidend lager dan dit aantal, waarmee het project NIBM is.

Verder blijkt uit het gemeentelijk lucht-modelleringsprogramma (Promil) dat zowel de concentraties (jaargemiddeld) van zowel stikstofdioxide (NO2) als fijnstof (PM10) op/nabij circa 25 microgram/m3 liggen. De grenswaarden van deze stoffen (jaargemiddeld) is 40 microgram/m3. Naar verwachting nemen de huidige concentraties in de toekomst nog wat verder af door nationale en lokale maatregelen. De luchtkwaliteit is er goed te noemen en de concentraties liggen onder de geldende grenswaarden.

5.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Kader
5.7.1.1 Landelijk beleid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.7.1.2 Gemeentelijk beleid

Binnen gemeente ’s-Hertogenbosch geldt – naast de wetgeving – een externe veiligheidsbeleid. Dit beleid is in 2010 vastgesteld. Een onderdeel van dit beleid is een vestigingsbeleid voor risico-bedrijven en voor kwetsbare objecten zoals woningen. Via dit beleid zorgt de gemeente voor verantwoorde ontwikkelingen nabij eventuele risicobronnen. Uit de bijlage voor de vestiging van kwetsbare objecten valt te concluderen dat vestiging van woningen hier is toegestaan (groen gebied).

5.7.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven (rode kader is plangebied, rode stip een potentiële risico-inrichting)

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002299-1401_0016.png"

Afbeelding 5.3 Uitsnede Risicokaart Nederland (Bron: Risicokaart.nl)


Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet gelegen is binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.


In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een locatie waar verkoop van consumentenvuurwerk plaatsvindt. Het plangebied ligt buiten de veiligheidsafstanden (8 meter). Het uitvoeren van een onderzoek is niet noodzakelijk.

5.7.3 Conclusie

Het project is in overeenstemming met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.8 Geurhinder

5.8.1 Kader
5.8.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt primair het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Tevens moet bij de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) worden getoetst aan de normen zoals die gelden in de Wgv. De Wgv beschermt de burger tegen geurhinder afkomstig van veehouderij

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht.

5.8.1.2 Verordening geurhinder en veehouderij gemeente 's-Hertogenbosch 2008

De gemeenteraad heeft op 21 mei 2008 de geurverordening ‘Verordening geurhinder en veehouderij gemeente ’s-Hertogenbosch 2008’ vastgesteld. Tevens is een gebiedsvisie vastgesteld ter onderbouwing van deze verordening.

Het hanteert per soort gebied een eigen geurnorm en streeft de volgende doelen na:

  • de burger beschermen tegen geurhinder;
  • de veehouderijen niet onnodig beperken;
  • ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken, onder de voorwaarde dat er een aanvaardbaar wonen leefklimaat is.

Met het vaststellen van de verordening in 2008 zijn de vaste afstanden voor veehouderijen met dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd tot 50 meter voor de bebouwde kom en 25 meter voor objecten buiten de bebouwde kom. Dit geldt voor het hele gemeentelijke grondgebied.

5.8.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied worden geurgevoelige objecten (woningen) gerealiseerd.

Bij het aspect geur en ruimtelijk plannen zijn in het algemeen 2 zaken van belang, namelijk:

  • 1. Kan er met de komst van woningen blijven worden voldaan aan de geldende geurnormen/afstanden voor de relevante agrarische bedrijven (manege en varkenshouderij) en worden de bedrijven door de woningen niet in hun uitbreidingsmogelijkheden belemmerd, dus worden de belangen niet geschaad?
  • 2. Is er sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.


Windmill heeft onderzoek uitgevoerd naar de achtergrondbelasting van omliggende agrarische bedrijven en daarnaast ook de waarden getoetst aan het principe woon- en leefklimaat. Hierna is de conclusie uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.

Aangetoond is dat de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied zeer laag is. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied is dientengevolge te kwalificeren als zeer goed. Het voornemen brengt geen beperking met zich mee ten aanzien van de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven.

5.8.3 Conclusie

Aangetoond is dat de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied zeer laag is. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied is dientengevolge te kwalificeren als zeer goed. Het aangetoonde woon- en leefklimaat wordt aanvaardbaar geacht voor de geurgevoelige bestemmingen op het perceel Zomerdijk 2-4 te Rosmalen.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling)noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling en de ruime afstand tot aan Natura 2000-gebieden (zie ook 5.5.2) wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer:
  • indien het gebied 2000 woningen of meer omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is, aangezien er maximaal 14 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Energie en duurzaamheid

5.10.1 Gemeentelijk kader

Het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving is een belangrijke opgave van de gemeente. Van ontwerp, aanleg, inrichting tot beheer wordt de stedelijke ontwikkeling steeds duurzamer vormgegeven. De gemeente 's-Hertogenbosch wil een voortrekkersrol blijven spelen op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling. Onder duurzame stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: het rekening houden met milieuaspecten gedurende planontwikkeling, bouw, inrichting en beheer van de nieuwe wijk. Belangrijke onderwerpen zijn: energie, water, afval, verkeer, materiaalgebruik, bodem, geluid en natuur.

De speerpunten van het gemeentelijk beleid zijn energie, integraal waterbeheer en duurzaam hout. Op basis van dit beleid is het wenselijk dat zowel voor woningbouw als voor commerciële ruimten 25% minder CO2-uitstoot ten opzichte van het wettelijk vereiste wordt gerealiseerd in combinatie met de toepassing van duurzame energiebronnen. Het integraal waterbeheer vereist dat in de bouw geen uitlogende materialen worden gebruikt. Tenslotte zet de gemeente in op uitsluitend toepassen van hout met het FSC-keurmerk of met het PEFC-keurmerk (SFI, CSA en ATFS), niet zijnde MTCS.

5.10.2 Beoordeling en conclusie

De nieuwbouwwoningen worden, conform het Bouwbesluit, gerealiseerd met een lage EPC-norm. Dit brengt met zich mee dat nieuwbouwwoningen in vergelijking met bestaande woningen minder energie verbruiken. Bij de bouw worden geen uitlogende materialen gebruikt die mogelijk het hemelwater kunnen verontreinigen. Tot slot wordt opgemerkt dat het gaat om een herontwikkeling op een binnenstedelijke locatie. Van ruimtebeslag op de groene omgeving is dan ook geenszins sprake. Geconcludeerd wordt dat met het voorgenomen plan in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect duurzaamheid.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

6.1.2 Provinciaal beleid

In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 van de provincie Noord Brabant wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de bestrijding van wateroverlast, de veiligheid, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en recreatie. In de Verordeningen Water staan regels die benodigd zijn om de doelen uit het Provinciaal Waterplan te bereiken.

6.1.3 Beleid waterschap Aa en Maas

In december 2004 heeft het Dagelijks Bestuur van Waterschap Aa en Maas ingestemd met de te hanteren uitgangspunten voor de watertoets. Dit zijn uitgangspunten die richtinggevend zijn bij de waterschapsadvisering over ruimtelijke plannen:

  • Scheiden van schoon- en vuil waterstromen. Voor alle nieuwbouwplannen, renovaties en sloop- en nieuwbouwplannen moet het hemelwater door de initiatiefnemer gescheiden worden aangeboden aan de perceelsgrens.
  • Het verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan vraagt bij nieuwbouwplannen, renovaties en sloop- en nieuwbouwplannen of bij werken aan de weg om de aanleg van een regenwaterstelsel en om de afkoppeling van daartoe geschikte oppervlakken die hieraan grenzen. Op deze regenwaterstelsels moeten in de toekomst alle schone oppervlakken van gebouwen worden aangesloten.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen kan afvalwater worden aangeboden op de perceelsgrens, waar het wordt geloosd op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
  • Grondwater. Ter bescherming van het diepe grondwater is de provincie het bevoegd gezag. Bij een ontwikkeling dient het grondwater niet extra vervuild te raken, bijvoorbeeld als gevolg van de omgang met vervuilende stoffen. Hierbij is de Provinciale milieuverordening van toepassing. Er moet worden afgezien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen (goten en leidingen).
  • Verwerking hemelwater/bergingsopgave. Nieuwbouwplannen moeten hydrologisch neutraal worden ontwikkeld. De bijbehorende bergingsopgave voor hemelwater moet worden berekend met de zogenaamde HNO-tool van het Waterschap Aa en Maas.

De ontwikkelingen in het denken over water, maken het noodzakelijk om een 7e uitgangspunt aan deze principes toe te voegen, namelijk: “wateroverlastvrij bestemmen”. Deze uitgangspunten moeten uiteraard gezien worden tegen de achtergrond van één van de taken van het waterschap, namelijk de zorg voor waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In de onderstaande paragrafen volgt de uitwerking van deze principes.

Waterbeheerplan en Keur

Het huidige waterbeheerplan beschrijft de plannen voor de periode 2016 – 2021. Dit plan is eind 2015 vastgesteld. Waterberging, -en veiligheid en gezond en schoon water, zijn de belangrijkste prioriteiten die in dit waterbeheerplan genoemd worden. Het is voornamelijk een voorzetting van het oude beleid van het waterschap.

De regels voor handelingen in het watersysteem zijn nader uitgewerkt in de nieuwe Keur van de gezamenlijke waterschappen die in werking is getreden op 1 maart 2015. De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. agrariërs en tuinders). Het doel van de regels is om de wateraanvoer en waterafvoer te waarborgen, Brabant te beschermen tegen overstromingen en de gevolgen van droogte te beperken.

6.1.4 Gemeentelijk beleid

Integraal waterbeheer beoogt een duurzaam en veerkrachtig watersysteem waarbij kansen worden benut en functies zoveel mogelijk worden gecombineerd. Op 14 juli 2009 stelde de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch het waterplan 'Waterstad 's-Hertogenbosch' vast. Het doel van dit waterplan is een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem voor nu en in de toekomst. Het waterplan is een koepelplan voor alle waterzaken. Het gaat daarbij om de gewenste inrichting en het beheer van oppervlaktewater en grondwater alsook om de afvoer van hemelwater en afvalwater. Op 2 oktober 2012 stelde het college van 's-Hertogenbosch het Waterstructuurplan vast, inclusief het uitvoeringsprogramma. Dit plan is een uitwerking van het waterplan. In het Waterstructuurplan is het hemelwaterbeleid vastgelegd en zijn het watersysteem en de uitgangspunten per wijk beschreven.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces
6.2.2.1 Huidige situatie

Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie een bedrijfsperceel en een woonperceel aanwezig. Het plangebied is in de huidige situatie nagenoeg geheel verhard (circa 8.000 m²). Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioleringstelsel. Het gaat ter plaatse om een gemengd riool. Er zijn binnen het plangebied geen waterbergingsvoorzieningen of oppervlaktewater aanwezig.

6.2.2.2 Toekomstige situatie

De bestaande bebouwing en verharding zal worden gesaneerd, met uitzondering van de te handhaven woning. Binnen het plangebied worden maximaal 14 woningen teruggebouwd, daarnaast wordt er een nieuwe, interne weg aangelegd.

De twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen zullen ieder een oppervlakte hebben van respectievelijk circa 100 m² en 250 m² (inclusief aan- uit- en bijgebouwen). Daarnaast is ervan uitgegaan dat respectievelijk 50% en 25% van de kavel wordt verhard. Tot slot krijgt de ontsluitingsweg krijgt een lengte van circa 200 meter en een breedte van ongeveer 5 meter. Dit brengt met zich mee dat de totale oppervlakte aan verharding en bebouwing in de toekomstige situatie circa 5.765 m² gaat bedragen. Daarmee is er sprake van een afname van verharding. Dit houdt in dat binnen het plangebied zelf meer ruimte zal ontstaan voor infiltratie van hemelwater ter plaatse.

Er is op basis van het gemeentelijk waterbeleid wel een bergingsopgave van 15 mm per m² verhard oppervlak. Deze opgave bedraagt 87 m³. Bij uitwerking van het project zal het afkoppelen van hemelwater het uitgangspunt zijn. Hemelwater afkomstig van de daken van de woningen en bijgebouwen mag niet via het gemeentelijk riool worden afgevoerd, maar zal binnen het plangebied geborgen en geïnfiltreerd worden, onder het wegprofiel.

Wat betreft het aspect afvalwater worden de woningen aangesloten op het gemeentelijk rioleringstelsel. Uit een berekening blijkt dat het bestaande riool de extra belasting van de bijkomende huishoudens aankan.

Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen zal duurzaam bouwen als uitgangspunt worden nagestreefd. Dit houdt concreet in het zoveel mogelijk voorkomen van het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout.

6.2.2.3 Uitkomst watertoets

Het Waterschap Aa en Maas is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. Het plangebied valt buiten de ruimtelijk begrensde waterbelangen (zie Bijlage 5). 

6.2.3 Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap Aa en Maas heeft een positief wateradvies gegeven.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Planmethode

Het bestemmingsplan Herontwikkeling Zomerdijk, Imabo van Hoof, heeft tot doel een juridische-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken binnen het plangebied.

Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels.

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. De planopzet van dit bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van de nieuwe ontwikkelingen die zijn voorzien en heeft daarmee een ontwikkelgericht karakter. Een en ander komt tot uitdrukking in de regels en blijkt ook uit de verbeelding. Onder paragraaf 7.2 wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen voorliggend bestemmingsplan.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Inleidende regels

De artikelen in deze paragraaf hebben betrekking op de toepassing van de bestemmingsplanregels. In artikel 1 wordt een omschrijving gegevens van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft de meet- en rekenwijze aan. Deze bepalingen gelden voor alle bestemmingen. De bepalingen welke verplicht zijn en opgenomen zijn in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), zijn overgenomen in de regels.

7.2.2 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

- Groen

- Verkeer - Verblijfsgebied

- Wonen -1 en -2

- Waarde - Archeologie

7.2.2.1 Groen

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groen(voorziening), plantsoen en aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen. Deze bestemming faciliteert hoofdzakelijk de uitvoering van de kwalitatieve verplichting, zoals geregeld binnen bestemming Wonen-2.

7.2.2.2 Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor verkeer en verblijfsgebied, wegen, straten, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Daarnaast is met een aanduiding expliciet geborgd dat het onverharde deel van de Bruggensestraat haar onverharde karakter dient te behouden. Dit betreft het deel aan de oostzijde van de groenstrook.

7.2.2.3 Wonen -1 en -2

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, en bijbehorende ondergeschikte voorzieningen zoals verkeers- en groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op de gronden binnen bestemming Wonen-1 kunnen vrijstaande en halfvrijstaande woningen worden gebouwd, met maximale bouwhoogten van respectievelijk 9 meter en 10 meter (maximale goothoogte respectievelijk 4,5 meter en 6 meter). Ook geldt een maximum aantal wooneenheden van 5 woningen voor het grootste bouwvlak. De bouwvlakken binnen deze bestemming Wonen-1 mogen volledig worden bebouwd.

Op de gronden met de aanduiding Wonen-2 kunnen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 9 meter (maximale goothoogte 3,5 meter). De bouwvlakken mogen maximaal voor 55 % worden bebouwd. Ook geldt voor deze bestemming een kwalitatieve verplichting in verband met de aanleg en instandhouding van de groenstrook aansluitend aan de bestemming. Deze strook maakt onderdeel uit van het perceel behorende bij de woning.

7.2.2.4 Waarde - Archeologie

Ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische of te verwachten archeologische waarden is aan gronden in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie toegekend. Opgenomen is een verbod voor bouwwerkzaamheden, die een grondoppervlakte betreffen groter dan 100 m² en meer dan 0,50 meter beneden maaiveld betreffen, een verbod tot slopen zonder omgevingsvergunning en een vereiste van een omgevingsvergunning voor uitvoering van werkzaamheden, geen bouwwerkzaamheden zijnde.

Na een verplichte rapportage, waarin de archeologische waarden zijn vastgelegd, kan afgeweken worden van het bouwverbod, respectievelijk een omgevingsvergunning voor uitvoering van werkzaamheden, geen bouwwerkzaamheden zijnde of slopen worden verleend. Hieraan kunnen voorwaarden worden verbonden ten behoeve van behoud van archeologische waarden in de bodem of, indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, verplichtingen worden opgelegd als het doen van opgravingen of een verplichting de uitvoering van werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkend archeoloog. Het overleggen van een rapportage ter vastlegging van de archeologische waarden is niet nodig, indien - naar het oordeel van burgemeester en wethouders - de archeologische waarde in andere beschikbare informatie afdoende is vastgelegd.

7.2.3 Algemene regels

In de algemene bepalingen komen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels en de algemene afwijkingsregels aan de orde. Deze bepalingen gelden voor het gehele bestemmingsplan.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

In deze paragraaf zijn tot slot de algemene, overgangs- en slotregels opgenomen, die voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente 's-Hertogenbosch. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Tot slot is door middel van een planschaderisicoanalyse de mogelijke planschade onderzocht. De uitkomst van de analyse brengt met zich mee dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit economisch oogpunt uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 9 Inspraak en vooroverleg

9.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Herontwikkeling Zomerdijk, Imabo van Hoof' met bijbehorende stukken is vanaf 15 februari 2016 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid om een reactie in te dienen op het bestemmingsplan. Tijdens deze periode is een zestal inspraakreacties ontvangen.

Er is een gezamenlijke inspraakreactie ingediend namens acht bewoners van de Bruggensestraat, die hoofdzakelijk zorgen hebben inzake de verkeerskundige afwikkeling van het project. Ook wordt gevreesd voor parkeeroverlast op de Bruggensestraat. Wel zijn zij zeer verheugd over het initiatief tot transformatie van bedrijfsbebouwing naar wonen.

Daarnaast zijn vijf afzonderlijke inspraakreacties ontvangen van diverse bewoners aan het Luyckershofke, die zorgen hebben over de hoogtes van de nieuwe woningen, in het kader van inkijk, uitzicht en privacy, en tevens vragen hebben over de verkeerskundige ontsluiting van het terrein.

9.1.1 Verkeerskundige ontsluiting

Geen wijziging Zomerdijk

Insprekers van het Luyckershofke voeren aan dat in de stukken geen helderheid wordt geboden over de verkeerskundige ontsluiting van het woningbouwplan. Insprekers merken op dat het onduidelijk is of ter hoogte van hun woningen een fietspad blijft, en er geen doorgaande weg komt. Zij verzoeken de suggestie van een doorgaande weg tussen de Zomerdijk en de Bruggensestraat te vervangen.

Ook is op bepaalde tekeningen te zien dat het bestaande korte fietspad wordt verlengd. Insprekers geven aan dat zo'n lang fietspad zeer onwenselijk zou zijn voor insprekers, omdat de achterzijde van de woning dan niet meer met de auto bereikt kan worden. Zij verzoeken dan ook de huidige verkeerssituatie van de Zomerdijk ongewijzigd te laten.

Ook wordt door één inspreker lichthinder van fietslampen en verkeersonveiligheid gevreesd ten gevolge van het plan.

Reactie

Het is juist dat in de stukken van het voorontwerp bestemmingsplan geen eenduidige beschrijving was opgenomen van de verkeerskundige ontsluiting van het woningbouwplan. Dit is nu aangepast. De ontsluiting zal als volgt geschieden:

  • Aanpassing van de verkeerskundige inrichting van de Zomerdijk is niet aan de orde: de eerste (twee nieuwbouw)woningen tot en met de bestaande bedrijfswoning worden vanaf de Zomerdijk ontsloten. Ook de achterkanten van het Luyckershofke blijven voor autoverkeer bereikbaar vanaf de Bruggen. De knip, het stukje fietspad tussen de Zomerdijk en de Bruggensestraat, blijft ook onveranderd, volgens de huidige situatie. Hier kan geen autoverkeer door.
  • De overige twaalf woningen uit de verkavelingstekening worden vanaf de Bruggensestraat ontsloten, via een nieuwe, centraal gelegen, interne straat. Aan het noordelijke uiteinde verbreedt de straat zich en kan rondgereden worden en gedraaid worden.
  • Tussen deze centrale plek die zo tussen de huizen ontstaat en de Zomerdijk aan de westzijde en de Bruggensestraat aan de oostzijde worden twee langzaam verkeersroutes (fiets/voetpad) aangelegd. Zo hebben de bewoners altijd een alternatieve route om het gebied uit te kunnen, maar ontstaat ook een doorsteek voor de omliggende buurtbewoners richting het Sprokkelbosch.
  • Het zandpad, dat langs de oostzijde van het plangebied loopt, blijft ongewijzigd.

De geplande aansluiting van het langzaam verkeer op de Zomerdijk is een veelvoorkomende situatie in Rosmalen. De gemeente is van mening dat dit geen verkeersonveilige situatie oplevert; ook gezien het feit dat dit fietsverkeer zal betreffen in lage intensiteiten. De instraling van fietslamplichten zal derhalve ook zeer beperkt zijn, en de gemeente verwacht derhalve, ook gezien de situering van de woning van de inspreker, niet dat de instraling van fietslamplichten hinderlijk zal zijn voor het leefgenot van de inspreker.

Verkeerssituatie Bruggensestraat

Insprekers van de Bruggensestraat vinden het uit het oogpunt van verkeersveiligheid, verkeershinder en verkeerslawaai moeilijk verteerbaar dat de woningen worden ontsloten via de Bruggensestraat; ook gezien het verleden waarin het verkeer van de bouwmaterialenhandel ook op deze straat ontsloot. Dit zou destijds tot veel overlast hebben geleid, met name wat betreft verkeersveiligheid. De auto's zorgden toen voor gevaarlijke situaties, ook gezien het profiel van de weg met kinderkopjes zonder trottoir, waar ook wandelaars en fietsers van gebruikmaken.

Het verzoek van de insprekers is dan ook het bestemmingsplan zodanig aan te passen om het autoverkeer via de wegen Bruggen-Kruisstraat ontsluiten. Ook verzoeken ze de huidige toestand van de Bruggensestraat dus te handhaven, zodat de verkeersveiligheid wordt gewaarborgd en het woongenot niet wordt aangetast. Tot slot zetten insprekers grote vraagtekens bij de manier waarop de parkeermogelijkheden voor bezoekers worden opgelost in dit project. De Bruggensestraat is naar hun oordeel geen optie daarvoor gezien het smalle profiel.

Reactie

De gemeente is verheugd om te lezen dat insprekers positief tegenover het plan staan. Er wordt gesteld dat de Bruggensestraat niet is bedoeld voor veel autoverkeer. Tot voor kort was dit echter wel het geval toen Imabo van Hoof nog bereikbaar was via de Bruggensestraat. Deze situatie is inmiddels veranderd, maar betrof veel meer autobewegingen dan de nu voorziene woningen genereren (zie onder).

In totaal zullen in het plan maximaal 14 woningen op de Bruggensestraat kunnen ontsluiten. Uitgaande van de normen op basis van het CROW, zijn er 8,2 autobewegingen per dag per woning (matig stedelijk) en levert dit per dag maximaal 115 autobewegingen op in deze straat. Dit zijn veel minder verkeersbewegingen dan veroorzaakt worden door de huidige bedrijfsbestemming (bouwmarkt van Van Hoof). Deze levert namelijk op basis van de CROW-normen ca. 1.230 autobewegingen op per dag (norm van 30,7 bewegingen per 100 m², matig stedelijk, bij een totale functie van bouwmarkt van ca. 4.000 m²). Planologisch gezien is er dan ook een sterke afname van verkeer.

Bovendien vormt de hoeveelheid verkeer als gevolg van het plan slechts een zeer beperkte hoeveelheid van de maximale capaciteit van de weg. Het werkt derhalve in het geheel niet verstorend voor de huidige verkeersafwikkeling van de Bruggensestraat of het leefgenot van de huidige bewoners.

Bij de nu gekozen ontsluitingswijze vanaf de Bruggensestraat is geen sprake van hinder of last van enige betekenis te verwachten, zoals hierboven beschreven. De keuze voor de ontsluiting van de woningen op de Bruggensestraat is vanuit verkeerskundig oogpunt derhalve een logische. Bovendien zou een ontsluiting op de straten Zomerdijk - Bruggen betekenen dat de bestaande woning Zomerdijk 4 aan drie zijden ingesloten zou worden door een openbare weg. Vanuit stedenbouwkundige kwaliteit is dit niet wenselijk.

In de woonbestemming is vastgelegd dat aan de vigerende, gemeentelijke parkeernormen moet worden voldaan. Het parkeren geschiedt in principe op eigen terrein. In geval van drukte, kunnen auto's / bezoekers langs de nieuwe interne ontsluiting parkeren in het plangebied zelf. Er is dus geen reden om aan te nemen dat dit plan parkeerdruk oplevert voor de Bruggensestraat.

Verzoek tot behoud zandpad

Insprekers van het Lucykershofke verzoeken ten aanzien van het bestaande zandpad van de Bruggensestraat tussen de bouwmaterialenhandel en de landerijen om dit pad te behouden als zandpad; en tevens aanvullend om snelheid-beperkende maatregelen te nemen. Het zandpad past immers bij het landelijke karakter en is geen route voor snel verkeer.

Reactie

Het zandpad blijft zandpad, en zal niet worden gewijzigd. Wat betreft de snelheid-beperkende maatregelen op het zandpad, ziet de gemeente hier geen noodzaak toe, omdat het verkeer van de nieuwe woonwijk niet over het zandpad zal ontsluiten.

9.1.2 Hoogte woningen

Insprekers van het Luyckershofke zijn bezorgd over de woningen die zijn gepland aan de zijde van de Zomerdijk. Deze krijgen volgens het voorontwerp bestemmingsplan een nokhoogte van maximaal 10 meter, terwijl de woningen van de insprekers (Luyckershofke) slechts een nokhoogte kennen van 8 meter. Vanwege de verdiepte ligging van de woningen van de insprekers, worden de nieuwe woningen circa 3 meter hoger. De bewoners van de nieuwe woningen zouden in de nieuwe situatie kunnen inkijken in de tuinen en woningen van insprekers. Hierdoor zou de privacy ernstig geschaad kunnen worden. Insprekers verzoeken daarom om aanvullende regels op te nemen in het bestemmingsplan, zoals bijvoorbeeld het verlagen van de maximale nokhoogte.

Daarnaast verwijzen insprekers naar het bestemmingsplan waarin staat dat erfafscheidingen in de vorm van beplantingen / hagen dienen te worden aangebracht. Insprekers kunnen zich niet voorstellen dat er geen schuttingen als erfafscheidingen zullen komen.

Reactie

Het plan zorgt voor een kwaliteitsverbetering aan de rand van Rosmalen. Het bestaande, verouderde bedrijf van Imabo van Hoof wordt gesloopt en herontwikkeld naar woningbouw. Door deze inbreidingslocatie geeft de gemeente invulling aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

In het plan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande woningen aan het Luykershofke door de nieuwbouw met de achterzijde en achtertuinen aan de Zomerdijk te situeren. Hierdoor ontstaat er een zo groot mogelijke afstand tussen de woningen aan het Luykershofke en de nieuwe woningen. De afstand tussen de woningen bedraagt daarmee circa 40 meter (in plaats van circa 25 meter bij reguliere woningbouw).

De nieuwe woningen krijgen een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Dit is een gangbare woningbouwmaat voor woningen bestaande uit twee lagen met een kap, en is stedenbouwkundig verantwoord en passend. Een verschil in hoogte van bebouwing is niet ongebruikelijk en komt vaker voor in de omgeving van Rosmalen.

Daarnaast moet ook in acht worden genomen dat op grond van de bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan voor het bedrijfspand dezelfde bouwhoogte is toegestaan als in het nieuwe plan, namelijk 10 meter. De goothoogte in het vigerende plan is zelfs hoger (zeven meter). De nieuwbouw staat ten opzichte van het bedrijfspand wel iets dichterbij (ter hoogte van de woningen van insprekers ongeveer 12 tot 14 meter dichterbij), maar is tegelijkertijd ook minder een aaneengesloten wand, omdat hier vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen worden gerealiseerd met doorzichten tussen de woningen.

De komst van de nieuwe woningen heeft derhalve geen onevenredige aantasting van de privacy of inkijk tot gevolg.

Wat betreft de erfafscheidingen het volgende. Vanwege de ligging van dit gebied nabij het Sprokkelbosch (aan de oostzijde), is voor de oostrand een kwaliteitsverplichting in het bestemmingsplan opgenomen. Als overgang naar het Sprokkelbosch wordt een zone met een groenvoorziening aangelegd, in het verlengde van de groene rand langs de Bruggensestraat ter hoogte van het Sprokkelbosch. Voor de overige woningen stelt de gemeente groene erfafscheidingen niet verplicht, omdat dit in de praktijk niet te handhaven blijkt. Wel zal de gemeente bij de verdere bouwplanontwikkeling aan de toekomstige eigenaren en/of ontwikkelaar aangeven dat een groene erfafscheiding als overgang naar het openbaar gebied zeer gewenst is.

9.2 Vooroverleg

9.2.1 Provincie Noord-Brabant

Op basis van het e-formulier 'Inventarisatie ruimtelijke aspecten' blijkt dat het voorontwerp bestemmingsplan voldoende rekening houdt met provinciale belangen, waarmee het wettelijk vooroverleg is afgerond.

9.2.2 Waterschap Aa en Maas

Voor het voorontwerp bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen, waaruit is gebleken dat het plan voldoende rekening houdt met de waterschapsbelangen.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Herontwikkeling Zomerdijk, Imabo van Hoof' met bijbehorende stukken is vanaf 13 juni 2016 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze termijn heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening eenieder schriftelijk of mondeling een zienswijze omtrent het ontwerp kenbaar kunnen maken bij de gemeenteraad van de gemeente 's-Hertogenbosch.

Tijdens deze periode is een drietal zienswijzen ontvangen. Naar aanleiding daarvan is het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan en ten opzichte van het eindverslag inspraak.