Plan: | Bedrijventerrein Steenfabriek, herziening 2020 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0797.PHBPbedrijven5-VG01 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Steenfabriek, herziening 2020" van de gemeente Heusden.
Op het adres Bokhovenseweg 8 te Hedikhuizen - letterlijk op de grens van de gemeenten Heusden en 's-Hertogenbosch - is Steenfabriek Hedikhuizen gevestigd. Het bedrijf produceert straat- en gevelbakstenen en is de op één na grootste leverancier van Europa. De steenfabriek in Hedikhuizen behoort bovendien tot de meest duurzame fabrieken in zijn soort.
Om het bedrijfsproces te kunnen verbeteren is uitbreiding van de bedrijfsgebouwen gewenst, bestaande uit drie onderdelen:
De omgevingsvergunning voor de onderdelen 1 en 2 kan op basis van het vigerende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Steenfabriek" worden verleend. In deze toelichting wordt daarom niet verder ingegaan op deze onderdelen.
Voor onderdeel 3 is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk, omdat de beoogde uitbreiding buiten het thans geldende bouwvlak ligt. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin door vormverandering van het bouwvlak, zonder uitbreiding van de reeds toegestane bouwmogelijkheden en zonder uitbreiding van het bedrijfsterrein. Het betreft daarbij uitsluitend een herzien van het Heusdense deel van het bestemmingsplan.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. De plangrens van voorliggend bestemmingsplan is ingetekend. Tevens is het deel van de steenfabriek dat in de gemeente 's-Hertogenbosch ligt aangegeven.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Heusden, sectie G, nummers 518, 519, 520 en 804. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 13 hectare. De gronden zijn eigendom van Vandersanden.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Steenfabriek", vastgesteld door de gemeenteraad op 26 maart 2013.
Onderstaande afbeelding geeft de vigerende verbeelding weer.
VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
Ter plaatse van het gehele plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf', die geheel is gericht op de steenfabriek en bijbehorende voorzieningen. Er zijn geen andere bedrijfsvormen toegestaan. Er zijn twee bedrijfswoningen bestemd.
Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd, waarbij een bebouwingspercentage van 70% geldt (ofwel: 70% x 54.956 = 38.469 m²). De maximale bouwhoogte bedraagt 15 meter.
Thans is er sprake van 21.242 m² aan bedrijfsgebouwen. Hoewel het vigerend bestemmingsplan qua oppervlakte nog voldoende ruimte biedt voor de drie onderdelen van het bouwplan (gezamenlijk 3.171 m²), ligt onderdeel 3 buiten het vigerende bouwvlak.
In de zone langs de Bokhovenseweg geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', ter bescherming van de primaire waterkering langs de rivier de Maas. In het noordoostelijke deel van het terrein ligt een aardgastransportleiding met een eigen dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
De vormverandering van het bouwvlak is buiten deze dubbelbestemming voorzien.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in zijn omgeving weer.
OMGEVING
De Steenfabriek Hedikhuizen omvat een terrein van circa 19 hectare en ligt in het open agrarische gebied tussen de kernen Hedikhuizen en Bokhoven, op korte afstand van de rivier de Maas. De ligging aan de Maas is essentieel voor de aanvoer van klei, dat de belangrijkste grondstof is voor de bakstenen. Aan de Maas is buitendijks een losplaats voor vrachtschepen aangelegd.
Het gebied rondom de steenfabriek bevat weinig opgaande beplanting. Dat is een bewuste keuze, die te maken heeft met het bedrijfsproces. Afvallend blad en ander plantaardig materiaal is namelijk van negatieve invloed op de kwaliteit van de klei en de gerede bakstenen. Om die reden is de steenfabriek ook eigenaar van de aangrenzende agrarische percelen, waardoor er invloed is op het aldaar verbouwde landbouwproduct. De landschappelijke inpassing middels groen is daarom summier.
Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van het plangebied weer.
PLANGEBIED
Zoals vermeld beslaat het terrein van de steenfabriek ongeveer 19 hectare. Grofweg vindt het productieproces zich plaats van oost naar west:
De oppervlakte van het bedrijfsgebouw bedraagt thans circa 21.250 m². Het bedrijfsgebouw bestaat uit een aaneenschakeling van hallen met zadeldaken. De goothoogte van de hallen bedraagt circa 9 meter, de bouwhoogte circa 15 meter.
De aaneenschakeling van gebouwdelen zorgt voor een minder prominent beeld, wat wordt versterkt door de aangebrachte vlakverdeling met licht kleurverschil van de kopgevels (wybertjes). Dit draagt bij aan de opname van het gebouw in het landschap. Ook de keuze voor een lichtgrijze kleur is hierop van invloed. Hierdoor valt het gebouw weg tegen de (vaak grijze wolken)lucht en in een heiig landschap. Aanvullend wordt opgemerkt op de aangebrachte (gladde) zonnepanelen veel minder rood stof blijft liggen, waardoor de kleur van het gebouw niet wordt beïnvloed.
Op het noordoostelijke deel van het bedrijfsterrein staan twee bedrijfswoningen met elk een eigen woonperceel.
Een belangrijk onderdeel van het bedrijfsproces is de aanvoer van grondstoffen en de afvoer van het gereden product. Dit vindt zowel over de weg als over het water plaats. Op basis van feitelijke gegevens wordt veronderstelt dat er wekelijks 100 vrachtwagens aan- en afrijden en dat er jaarlijks 35 schepen laden en lossen. Onderstaande afbeelding geeft de belangrijkste transportroutes weer.
TRANSPORTROUTES
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen.
Het totale bouwplan omvat drie onderdelen:
Onderstaande afbeelding geeft de drie onderdelen weer.
ONDERDELEN BOUWPLAN
De onderdelen 1 en 2 kunnen uitgevoerd worden op basis van het geldende bestemmingsplan. Onderdeel drie past niet binnen het geldende bestemmingsplan, omdat de beoogde uitbreiding buiten het thans geldende bouwvlak ligt. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend op onderdeel 3 ingegaan.
Het afwijkende onderdeel betreft de uitbreiding van het bedrijfsgebouw aan de westzijde, bedoeld voor de verbetering van het productieproces. Eigenaar Vandersanden heeft een procedé ontwikkeld waardoor de bekende witte uitslag van bakstenen wordt voorkomen. Dit procedé betreft een extra productiestap en vraagt daardoor extra ruimte. De uitbreiding leidt niet tot een toename van de productiecapaciteit.
Dit onderdeel betreft de uitbreiding van het westelijke deel van het bedrijfsgebouw, door een verlenging van de bestaande kapconstructie met circa 42 meter. De oppervlakte van de uitbreiding bedraagt 1.264 m², de bouwhoogte circa 12,5 meter. De uitbreiding wordt qua kleur en vorm afgestemd op de bestaande bebouwing.
Zoals aangegeven leidt het bouwplan niet tot een toename van de productiecapaciteit. Dat betekent dat het aantal transport bewegingen gelijk blijft. Ook de transportroute zal niet veranderen.
Het aanbrengen van landschappelijk groen is ongewenst, omdat dat het productieproces teveel beïnvloedt. Er vindt derhalve geen landschappelijke inpassing plaats door middel van groen.
Het plan omvat geen oppervlaktewater.
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen en technologische doorbraken. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
De steenfabriek loopt in haar productieproces flink vooruit op de wettelijke duurzaamheidsprocessen. Desondanks moet onderkend worden dat de steenfabriek veel aardgas gebruikt om de ovens te verwarmen en dat daaromtrent een flinke opgave voor dit bedrijf ligt als het gaat om energietransitie. Een deel van die opgave wordt ingevuld met zonne-energie, afkomstig van de panelen die op het bedrijfsgebouw liggen (circa 2 hectare!). Dat is echter nog niet voldoende. Onderhavig plan voorziet overigens nog niet in een antwoord op de opgave. Dat vraagt nog verdere ontwikkeling.
De steenfabriek draagt overigens wel op andere wijze bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig plan heeft niet direct invloed op de klimaatbestendigheid. De steenfabriek heeft hier met name de opdracht om te zorgen voor een goed werkklimaat voor de medewerkers.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland.
Voor onderhavig plan is het nationale belang 'Grote rivieren' aan de orde. Bescherming van dir belang is opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 4.1.2).
De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Analyse
Zoals aangegeven is het nationale belang 'Grote rivieren' aan de orde. Onderstaande afbeelding geeft de kaart van het Barro weer, waarop onderhavig plangebied is aangegeven.
UITSNEDE PLANKAART BARRO
Het plangebied ligt in de zone 'gebiedsreservering voor de lange termijn Maas'. Conform artikel 2.4.7 Barro mogen in deze zone geen bestemmingswijzigingen plaatsvinden die kunnen leiden tot grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen die het treffen van rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren.
Het plan omvat de vormverandering (zonder uitbreiding) van het bouwvlak van een bestaande steenfabriek.Planologisch gezien bevat voorliggend bestemmingsplan geen uitbreiding van de bouwmogelijkheden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, maar maakt het de bouw van reeds toegestane gebouwen op een andere locatie mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet dan ook niet in grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen die een toenemende belemmering vormen voor rivierverruimende maatregelen.
Conclusie
Het plan vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Analyse
Het is allereerst noodzakelijk te beoordelen of het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Bij bedrijventerrein is daarvan sprake als een nieuw bestemmingsplan de toevoeging van meer dan 500 m² aan bedrijfsgebouwen bevat, bovenop de reeds toegestane oppervlakte. Onderhavig plan betreft de vormverandering van het bouwvlak van een bestaande steenfabriek, zonder uitbreiding van het bestemmingsvlak en de bouwmogelijkheden. Het betreft derhalve geen stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking kan achterwege blijven.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
Analyse
Onderhavig plan betreft de vormverandering van het bouwvlak van een bestaande steenfabriek, zonder uitbreiding van het bestemmingsvlak en de bouwmogelijkheden. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.
ad 1. | De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. Zoals in paragraaf 3.4 aangegeven heeft de steenfabriek een flinke opgave als het gaat om de energietransitie. Hoewel onderhavig plan daar nog niet in voorziet, wordt daar wel aan gewerkt en wordt nabijgelegen kern Hedikhuizen daarbij betrokken. |
ad 2. | Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Het bedrijfsproces ondervindt slechts beperkte invloed van de klimaatveranderingen. Opgemerkt wordt dat de steenfabriek in een omgeving ligt waarbinnen mogelijk gezocht wordt naar vergroting van de waterberging. De steenfabriek zal daar te zijner tijd bij betrokken worden. |
ad 3. | Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Het plan leidt niet tot extra verstedelijking. |
ad 4. | Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. De steenfabriek levert een product dat gebruikt wordt voor de bouw van woningen en andere gebouwen en levert op die wijze een bijdrage aan de economie. |
Conclusie
Het plan geeft invulling aan de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.
De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van de thans bestaande bedrijfsgebouwen van de Steenfabriek in het 'Landelijk gebied'. Conform artikel 3.71, lid c van de Interim Omgevingsverordening (IOV) kan een bestemmingsplan voorzien in een redelijke uitbreiding, als dat past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
Het plangebied ligt in de 'Groenblauwe mantel'. Conform artikel 3.32 IOV worden regels gesteld aan de inhoud van het bestemmingsplan:
ad a. | Binnen het plangebied zijn geen ecologische en landschappelijke waarden aanwezig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de vormverandering (zonder uitbreiding) van het bouwvlak van de bestaande steenfabriek. Doordat er geen planologische uitbreiding van de gebouwen en geen uitbreiding van het (verharde) fabrieksterrein plaatsvindt, heeft het plan geen effect op de ontwikkeling van het watersysteem. |
ad b. | Zoals aangegeven zijn er binnen het plangebied geen ecologische en landschappelijke waarden aanwezig. Het is daarom niet noodzakelijk tot het opnemen van beschermende regels. |
ad c. | Zoals eerder aangegeven is het aanbrengen van nieuw groen op korte (en middellange) afstand tot het bedrijf ongewenst, omdat afvallend blad en ander plantaardig materiaal van negatieve invloed is op de kwaliteit van de klei en de gerede bakstenen. Om die reden is de steenfabriek bijvoorbeeld ook eigenaar van de aangrenzende agrarische percelen, waardoor er invloed is het aldaar verbouwde landbouwproduct. Het aanbrengen van opgaand groen in het agrarisch gebied buiten de 'dijkring' is bovendien landschappelijk gezien minder gewenst. De steenfabriek loopt in haar productieproces flink vooruit op de wettelijke duurzaamheidsprocessen en levert op die wijze een bijdrage aan de omgeving: 1. De daken van de bedrijfsgebouwen zijn volledig voorzien van zonnepanelen. 2. De warmte die vrijkomt uit de ovens en droogkamers wordt hergebruikt in het productieproces. Bovendien lopen er gesprekken met de kern Hedikhuizen om te beoordelen of met de resterende warmte invulling gegeven kan worden aan de energietransitie van het dorp. 3. Het hemelwater vanaf de daken wordt opgevangen in twee ronde bassins/tanks en hergebruikt in het productieproces. |
Ter plaatse van het zuidoostelijke deel van het plangebied geldt verder het gebiedskenmerk 'Beperkingen veehouderij'. Het artikel 3.51 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van
functies zijn:
Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat de vormverandering leidt tot een compacter bouwvlak dat beter benut kan worden.
Het planvoornemen zorgt voor een verandering van het productieproces, waarbij het productieproces flink vooruit loopt op de wettelijke duurzaamheidsprocessen. Hiermee levert het een bijdrage aan haar omgeving. Er is daarmee tevens een meerwaardecreatie in het algemeen belang.
Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor de mate van benodigde investering is een categorie-indeling van ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:
De vormverandering van een bouwvlak binnen een niet-agrarische bedrijfsbestemming is niet opgenomen in de genoemde categorie-indeling. Daarom is maatwerk nodig.
Zoals aangegeven leidt het plan niet tot uitbreiding van het bestemmingsvlak en bovendien niet tot een toename van de planologische bouwmogelijkheden. De voorgenomen vormverandering van het bouwvlak leidt tot een compacter bouwvlak, wat zelfs gunstiger is voor de ruimtelijke uitstraling. Samengevat kan worden geconcludeerd dat het plan geen ruimtelijke impact heeft en daarmee een categorie 1-ontwikkeling betreft. Er is geen tegenprestatie nodig.
Het plan voldoet aan de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
De Structuurvisie Gemeente Heusden (2009) geeft de ruimtelijke ambities van de gemeente Heusden voor een periode van 20 jaar, met een accent op de periode 2010-2020. Het geeft een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen.
De steenfabriek is in de structuurvisie opgenomen als bedrijventerrein. Er is echter geen nader beleid opgenomen ten aanzien van de steenfabriek. De ruimtelijke afweging kan niet gemaakt worden op basis van dit beleidsdocument.
De Ontwikkelingsvisie buitengebied (2010) heeft als doel als toetsingskader te fungeren voor initiatieven die zich aandienen in het buitengebied en die niet passen in het bestemmingsplan. De ontwikkelingsvisie onderscheidt daarvoor zeven deelgebieden met elk eigen kenmerken. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Oeverwal'.
Ook in dit document zijn geen specifieke beleidsregels voor de steenfabriek geformuleerd. Wel zijn er algemene landschappelijke doelstellingen, waaronder:
Het plan draagt niet direct bij aan deze doelstellingen, maar zorgt niet voor een belemmering voor de uitvoering ervan. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan past binnen het beleid van de ontwikkelingsvisie.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de Ontwikkelingsvisie Buitengebied.
Het gemeentelijke erfgoedbeleid is vastgelegd in de:
De gemeentelijke Erfgoednota (2012) geeft een overzicht van de cultuurhistorische waarden in de gemeente Heusden. Het betreffen objecten en structuren, zoals molens, kerken, historische wegen en waterlopen, en groenstructuren, maar ook waardevolle landschappen. Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart die onderdeel is van de erfgoednota.
UITSNEDE CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART
Onderhavig plangebied is onderdeel van het landschap van beekdalontginningen. Dit oorspronkelijk buitendijks gelegen gebied kon na voltooiing van de Maasdijk door de mens in gebruik genomen worden. De kleiachtige grond bleek geschikt voor de productie van bakstenen. Deze ontdekking stond aan de basis van de bouw van de steenfabriek in de jaren '70 van de vorige eeuw. Thans wordt er geen klei meer gewonnen in het gebied en is er voornamelijk sprake van landbouw.
Hoewel de steenfabriek onderdeel is van de geschiedenis van de plek, zijn er op en direct rondom het fabrieksterrein geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
De gemeentelijke Archeologische verwachtingskaart (2011) geeft een overzicht van de verwachtingen van aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Aan de hand van de kenmerken van de bodem en de bijbehorende mate van menselijk verblijf in het verleden zijn categorieën van verwachtingswaarden gekoppeld. Dit heeft geleid tot een gebiedsdekkende kaart van verwachtingswaarden (hoog, middelhoog, laag) en archeologievrije gebieden. Ook de bekende archeologische monumenten zijn op de kaart aangegeven. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart weer.
UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSADVIESKAART
Onderhavig plangebied ligt gedeeltelijk in een zone met een hoge verwachtingswaarde en gedeeltelijk in een zone met een lage verwachtingswaarde. Een nadere uitwerking van de verwachtingswaarden en een toetsing van onderhavig plan daaraan is opgenomen in paragraaf 5.2.1.
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
Het plan omvat een vormverandering van het bouwvlak binnen de bestaande bedrijfsbestemming. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is geen bodemonderzoek vereist.
Conform de indieningsvereisten zal te zijner tijd in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen een verkennend bodemonderzoek worden overgelegd.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
Invloed plan op de omgeving
Het plan omvat geen uitbreiding of vormverandering van het bestemmingsvlak, waardoor de afstand van het bestemmingsvlak tot omliggende woningen gelijk blijft. De afstand tot de meest nabijgelegen woning (Bokhovenseweg 6) blijft enkele meters. Door de vormverandering komt het bouwvlak op grotere afstand te liggen. Deze woning vormt geen belemmering voor het plan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is geen nadere afweging nodig.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes). Daarop is te zien dat het plangebied op grote afstand van transportroutes van gevaarlijke stoffen ligt.
UITSNEDE RISICOKAART
In de Bokhovenseweg ligt een aardgastransportleiding van beheerder Gasunie, die eindigt op het bedrijfsterrein van de steenfabriek. Deze leiding (nr. Z-517-05) heeft een diameter van 4 inch en een werkdruk van 40 bar. De leiding heeft geen afstandzone in het kader van het plaatsgebonden risico. Het invloedsgebied bedraagt 45 meter aan weerszijden van de leiding.
Het bouwvlak ligt buiten de invloedsafstand, waardoor een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid niet nodig is.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
Bedrijfsgebouwen betreffen geurgevoelige objecten, omdat er gedurende een groot deel van de dag personen aanwezig zijn. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt op circa 300 meter (Bokhovenseweg 4). De overige agrarische bedrijven liggen op meer dan 1 kilometer. Het agrarisch bedrijf Bokhovenseweg 4 betreft een melkveehouderij. Conform artikel 4, lid 1, onder b van de Wet geurhinder en veehouderijen heeft een dergelijk bedrijf een vaste geurafstand van 50 meter tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De werkelijke afstand is ruim groter, waardoor het plan geen belemmering vormt voor het agrarisch bedrijf en geconcludeerd mag worden dat er sprake is van een voldoende goed woon- en leefklimaat.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd. De effecten van de steenfabriek op de omgeving zijn in 5.1.2 opgenomen. In deze paragraaf worden de effecten van de omgeving op het plan beschreven.
Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder (verkeerslawaai en industrielawaai) is niet nodig.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Effecten plan op luchtkwaliteit
Het plan betreft een vormverandering van het bouwvlak, zonder uitbreiding van de bestemming of van de bouwmogelijkheden. De bedrijfsvoering blijft onveranderd, waardoor er per saldo geen effect is op de luchtkwaliteit. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen in de lucht.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen, drukke vaarwegen, en auto(snel)wegen. Daarmee kan worden geconcludeerd dat er geen nadere berekening nodig is. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor bij de uitbreiding van veehouderijen of een ontwikkeling van milieugevoelige functies in de omgeving van veehouderijen. Het betreft specifiek de aspecten endotoxinen en geitenhouderijen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 endotoxine-eenheden per kubieke meter (EU/m³) voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht over een langere periode.
Omdat thans nog een toetsingskader wordt voorbereid, wordt voor de beoordeling de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingkader 1.0" gehanteerd. Daarin zijn afstandsgrafieken opgenomen voor de relevante diersoorten vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens gerelateerd aan de fijnstofemissie. In algemene zin kan worden gesteld dat het effect van endotoxinen tot maximaal 600 meter van veehouderijen plaatsvindt.
Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 600 meter rondom het plangebied zijn echter geen veehouderijen actief waar pluimvee of varkens gehouden worden. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van endotoxinen.
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een licht verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plangebied ligt binnen een afstand van 2 km van de geitenhouderij Onderwaard 17, Ammerzoden met 545 geiten.
Uit landelijk onderzoek blijkt dat er binnen 2 km van geitenhouderijen iets meer longontsteking voorkomt dan daarbuiten (200 van de 1650 gevallen van longontsteking op de 100.000 inwoners per jaar worden toegeschreven aan een geitenhouderij op minder dan 2 kilometer). De GGD-Brabant heeft hierover in een advies haar zorgen geuit en mede daarom heeft de provincie sinds juli 2017 uit voorzorg, tot meer bekend is, een bouwstop voor geitenhouderijen afgekondigd.
Omgekeerd zou dit kunnen betekenen dat nieuwe ontwikkelingen binnen 2 km van een geitenhouderij deze risico's niet ten goede komen. Naast de verhoogde gezondheidsrisico's kan een geitenhouder zich ook benadeeld voelen bij ontwikkelingen binnen 2 km van zijn geitenhouderij. Op dit moment zijn er geen wettelijke normen of landelijke richtlijnen voor deze problematiek. Het is een aspect waarnaar in bredere zin nader onderzoek wordt verricht. Meer duidelijkheid over mogelijke maatregelen aan de bron is op dit moment nog niet bekend. Over de huidige stand van zaken is de initiatiefnemer geïnformeerd. De planontwikkeling vindt op eigen risico doorgang.
Als gevolg van het plan komt het bouwvlak op iets grotere afstand tot de geitenhouderij te liggen. Daarmee is er sprake van een lichte verbetering van de gezondheidssituatie.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
Het plan leidt tot ingrepen in de bodem op andere locaties dan voorzien in het vigerend bestemmingsplan. Dat betekent dat een beoordeling van de archeologische situatie noodzakelijk is.
Zoals in paragraaf 4.3.3.2 aangegeven ligt het plangebied gedeeltelijk in een zone met een hoge en gedeeltelijk in een zone met een lage verwachtingswaarde. Het archeologiebeleid heeft al nadere uitwerking gekregen in diverse bestemmingsplannen, zoals het bestemmingsplan "Heusden Buitengebied, 4de herziening". Die uitwerking is voor onderhavig plan gevolgd.
Ter plaatse van de hoge archeologische verwachtingswaarde gelden de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', inhoudende dat ingrepen in de bodem met een diepte van meer dan 50 cm over een oppervlakte van meer dan 500 m² moeten worden voorafgegaan van een archeologisch onderzoek. Ter plaatse van de lage verwachtingswaarde geldt geen verplichting bij bodemingrepen.
De voorgenomen uitbreiding van de gebouwen vindt grotendeels plaats binnen de hoge verwachtingswaarde. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve noodzakelijk.
Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd door Vestigia uit Amersfoort: rapport "Archeologisch vooronderzoek in het kader van de uitbreiding van de steenfabriek te Hedikhuizen, gemeente Heusden" (1 mei 2020, nr. V1918). Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 bijgevoegd.
Vestgia concludeert dat - gezien de aangetroffen bodemopbouw, de aangetroffen verstoringen binnen het plangebied en de indicaties van afgravingen, en de afwezigheid van archeologische indicatoren - kan worden gesteld dat de kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats binnen het plangebied klein is. Vestigia adviseert dan ook de de archeologische verwachting voor het plangebied daarom naar ‘laag’ bij te stellen en acht geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk.
Het aspect archeologie vormt wel/geen planologische belemmering voor het plan.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Paragraaf 4.3.3.1 bevat een beschrijving van de cultuurhistorische waarden op het bedrijfsterrein en in de omgeving daarvan. Daaruit volgt dat er binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Het plan tast dan ook geen waardevolle elementen aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Brabant.
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden namelijk niet toenemen, waarbij de grenswaarde van 0,00 mol per hectare jaar geldt.
In het kader van het aantonen van de uitvoerbaarheid ontbreken instrumenten om de stikstofdepositie te beoordelen. Als onderdeel van de voorbereiding van het toekomstige bouwplan heeft LBP Sight uit Nieuwegein een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd: rapport "Vandersanden Group - Steenfabriek Hedikhuizen in Heusden, onderzoek stikstofdepositie uitbreidingsfase III" (18 december 2020, nr. R085069ag.200R1TH.jdb/01_001). Dit onderzoek is ook bruikbaar om de uitvoerbaarheid van het plan aan te tonen. Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 opgenomen.
LBP Sight concludeert dat het gewijzigde gebruik van het steenfabriekterrein na realisatie van de nieuwe gebouwen niet leidt tot een toename van de stikstofemissie. Het bouwen van de nieuwe gebouwen levert wel enige stikstofemissie. Uit het onderzoek volgt dat er echter geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Er wordt daarmee aan de grenswaarde voldaan. Het plan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect stikstofdepositie.
Soortenbescherming
Het realiseren van de nieuwe bedrijfsgebouwen vindt plaats op locaties die thans reeds verhard zijn en intensief worden gebruikt door de steenfabriek. Het is niet aannemelijk dat met het uitvoeren van het project beschermde soorten worden aangetast.
Aanvullend wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m) |
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit de gevoeligheidsfactor met betrekking tot de infiltratie van hemelwater blijkt dat ter plaatse sprake is van redelijk goede infiltratiecapaciteit.
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door een primaire watergang (code 1171360). Naast een A-watergang/leggerwatergang geldt aan weerszijden een beschermingszone van 5 meter gemeten vanaf de insteek. De beschermingszone is aangewezen voor het uitvoeren van beheer en onderhoud van de A-watergang/leggerwatergang en daardoor zijn obstakels in deze zone niet wenselijk. Voor deze beschermingszone gelden daarom regels uit de Keur. Dit onderhoudspad ligt op het terrein van de steenfabriek. Dit blijft onveranderd.
Voorts ligt er op enige afstand ten westen van het plangebied eveneens een primaire watergang (code 1171360). Het onderhoudspad ligt buiten het terrein van de steenfabriek.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 0,4 tot 0,8 m -mv (bron: bodemkaart).
Het plangebied ligt nabij de primaire waterkering (dijk) langs de rivier de Maas. Deze waterkering heeft een belangrijke functie als het gaat om het voorkomen van overstromingen als gevolg van een hoge waterstand in de rivier. Om te voorkomen dat de kwaliteit van de dijk niet ondermijnd wordt, gelden er beschermingszones waarbinnen regels gesteld worden met betrekking tot bouwen en werkzaamheden in de bodem.
Zowel een deel van de feitelijke waterkering als de beschermingszones A en B liggen tot over het noordelijk deel van het plangebied. In afwijking van het geldend bestemmingsplan is in voorliggend bestemmingsplan aan de feitelijke waterkering de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend en zijn de beschermingszones vervat in de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - waterstaatswerk'
De vormverandering van het bouwvlak en de uitbreiding van de gebouwen vindt plaats op locaties die thans volledig verhard zijn. De cumulatieve oppervlakte aan verharding en bebouwing blijft derhalve gelijk.
Zoals aangegeven vindt er geen toename van het verhard oppervlak plaats. Er hoeft daarom ook niet in extra waterberging te worden voorzien.
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Bokhovenseweg geloosd worden.
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel
1
)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel
2
)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Bedrijf (artikel 3)
De bestemming 'Bedrijf' omvat het gehele gebied van voorliggend bestemmingsplan. Binnen deze bestemming is een specifieke aanduiding voor de steenfabriek opgenomen. De twee bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de gelijkluidende aanduiding.
Leiding - Gas / Waterstaat - Waterkering (artikelen 4 en 5)
In het bestemmingsplan zijn ook twee dubbelbestemmingen opgenomen, te weten 'Leiding – Gas' en 'Waterstaat-Waterkering'.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel
6
)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel
7
)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.
Algemene gebruiksregels (artikel
8
)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.
Algemene aanduidingsregels (artikel
9
)
Rondom het bestaande gasontvangststation is een veiligheidszone - gasontvangststation opgenomen.
Algemene afwijkingsregels (artikel
10
)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.
Algemene procedureregels (artikel
11
)
Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen bij toepassing van de in dit plan opgenomen bevoegdheden tot het verlenen van een afwijking bij een omgevingsvergunning en het stellen van nadere eisen. De procedureregels vloeien voort uit de bepaling in artikel 3.6, lid 5 Wro: 'belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen afwijking bij een omgevingsvergunning of nadere eis naar voren te brengen'.
Overige regels (artikel
12
)
Dit artikel bevat de verwijzing naar het bestemmingsplan "Parapluplan Parkeren Heusden", zodat de regels van dat bestemmingsplan van toepassing blijven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel
13
)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel
14
)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het plan omvat uitsluitend de vormverandering van het bouwvlak. Onderstaande afbeelding laat die vormverandering zien.
VORMVERANDERING BOUWVLAK
Het rode en gele vlak vormen samen het vigerende bouwvlak. Met voorliggend bestemmingsplan worden het rode deel van het bouwvlak verwijderd en het groene deel aan het bouwvlak toegevoegd. De oppervlakte van het rode en groene bouwvlak is gelijk (5.718 m²). De oppervlakte van het bouwvlak blijft per saldo gelijk.
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 17 september 2020 tot en met 28 oktober 2020 ter inzage gelegen. Het verslag van de terinzagelegging en de beantwoording van de ingekomen zienswijzen is opgenomen in de Nota zienswijzen die als bijlage 3 bij deze toelichting is bijgevoegd. Daarnaast zijn er enkele ambtshalve wijzigingen aangebracht die zijn verwoord in de Nota wijzigingen, bijlage 4.