direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening Michiel de Ruyterstraat 2018
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0866.BP00192-0101

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woonstichting 'thuis is voornemens om een gebied aan de Michiel de Ruyterstraat in Aalst te herontwikkelen. De herontwikkeling bestaat uit de sloop van 16 woningen en de realisatie van 25 nieuwe woningen daarvoor in de plaats. De bestaande woningen verkeren in een dermate slechte (bouwkundige) staat zijn dat deze gesloopt moeten worden.

De herontwikkeling past niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan 'Aalst' van de gemeente Waalre. Op basis van de vigerende regeling mogen niet meer woningen worden gerealiseerd dan het aantal dat reeds aanwezig is. Binnen het plangebied mogen dus volgens de vigerende regeling ten hoogste 16 woningen worden gerealiseerd. Daarnaast zijn enkele van de nieuwe woningen geprojecteerd buiten de aangeduide en van toepassing zijnde bouwvlakken. Om de herontwikkeling alsnog planologisch en juridisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de dorpskern Aalst in de gemeente Waalre. Aalst ligt direct ten westen van de N69 van Eindhoven naar Valkenswaard. De locatie ligt in het centrum van Aalst dichtbij verschillende voorzieningen.

De grenzen van het plangebied worden gevormd door de perceelsgrenzen van de bestaande woonkavels aan de Michiel de Ruyterstraat 4 tot en met 12, 16 t/m 26 en 73 t/m 79. Daarnaast maakt het openbaar gebied (het plein en de straat) tussen deze woningen ook onderdeel uit van het plangebied. Figuur 1.1 geeft globaal de begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0001.png"

Figuur 1.1: Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Aalst', vastgesteld door de gemeenteraad van Waalre op 25 juni 2013. Op basis van dit bestemmingsplan gelden binnen het beoogde plangebied de volgende bestemmingen:

  • 'Groen';
  • 'Tuin';
  • 'Verkeer';
  • 'Wonen'.

Binnen het gehele plangebied geldt verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De gevolgen van deze dubbelbestemming op het planvoornemen worden in paragraaf 4.9 nader onderzocht.

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de woningen aan de westzijde van de Michiel de Ruyterstraat gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.

Het maximaal aantal woningen is per bouwvlak aangegeven door middel van een maatvoeringsaanduiding. Binnen het plangebied zijn momenteel 8 bouwvlakken opgenomen. Binnen elk van deze bouwvlakken zijn maximaal 2 woningen toegestaan.

Met een andere maatvoeringsaanduiding is de maximale goothoogte binnen de bouwvlakken vastgelegd op 6 meter. De maximale bouwhoogte is voor deze locatie niet in de regels of op de verbeelding vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied

Strijdigheid bestemmingsplan

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn binnen het plangebied feitelijk uitsluitend twee-onder-een-kapwoningen toegestaan. Het planvoornemen voorziet in het vergroten van het aantal woningen in de vorm van aaneengebouwde woningen. De realisatie van dit aantal woningen kan niet worden gerealiseerd binnen de geldende bouwvlakken.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt de herontwikkeling nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In Hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. De juridische planopzet wordt in Hoofdstuk 5 beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt in eerste instantie ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en vervolgens op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving plangebied

De gemeente Waalre is gelegen ten zuiden van het grondgebied van de gemeente Eindhoven, in het zuidoosten van de provincie Noord-Brabant. De gemeente heeft twee bebouwingsconcentraties, namelijk het oostelijk gelegen kern Aalst en het westelijk gelegen kerkdorp Waalre. Aalst is gelegen aan weerszijden van de verbindingsweg Eindhoven - Valkenswaard (N69) en wordt gevormd door de wijken Ekenrooi en Voldijn en het kerkdorp Aalst. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in kerkdorp Aalst.

In de nabijheid van het plangebied is het centrum van het dorp gesitueerd. Hier zijn verschillende commerciële voorzieningen aanwezig zoals winkels, horeca en dienstverlening. Verder bestaat de omgeving van het plangebied voornamelijk uit woongebied. In de nabijheid van het plangebied en in de overige woongebieden in Aalst bestaat de woningbouw uit een variatie aan woningtypen zoals vrijstaande, half-vrijstaande en aaneengebouwde woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0003.png"

Figuur 2.1: Ligging plangebied t.o.v. kerkdorp Aalst, andere wijken, N69 en A2 (©Esri Nederland)

2.2 Plangebied

Het plangebied zelf bestaat momenteel uit 16 twee-onder-een-kapwoningen. Deze woningen zijn opgebouwd uit 1,5 bouwlaag met een kap en zijn aan elkaar geschakeld door middel van een berging met een kap. Alleen de woningen aan de oostzijde van de Michiel de Ruysterstraat zijn niet geschakeld.

Enkele van de woningen zijn inmiddels leegstaand en dichtgetimmerd. Dit is een direct gevolg van de slechte bouwkundige staat van de woningen. De woningen zijn in de jaren 1947 tot 1949 gebouwd en zijn helaas niet voorzien van goede isolatie. Bovendien is zowel de elektra als het leidingwerk in de woningen gedateerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0004.png" Figuur 2.2: Foto bestaande woningen binnen plangebied (deels dichtgetimmerd) (©google, inc.) aan de oostzijde van het plangebied

Renovatie van de woningen is vanuit financieel oogpunt niet wenselijk. Sloop en nieuwbouw is in dit geval kostenefficiënter en duurzamer.

Verder bestaat het plangebied uit de bestaande infrastructuur aan de Michiel de Ruyterstraat. De straat is hier beklinkerd en aan weerszijden voorzien van een trottoir. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich tussen de woningen een pleintje met enkele parkeerplaatsen en groenvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0005.png"

Figuur 2.3: Foto openbare ruimte binnen plangebied

 

2.3 Projectbeschrijving

Het planvoornemen bestaat uit de sloop van de 16 twee-onder-een-kapwoningen en de realisatie van 25 nieuwe woningen daarvoor in de plaats. De nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd in een blokstructuur:

  • 3 blokken van 5 rijenwoningen;
  • 1 blok van 4 rijenwoningen
  • 2 blokken van 3 rijenwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0006.png"

Figuur 2.4: Impressie herontwikkeling (concept)

De goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen zal niet significant toenemen ten opzichte van de bestaande woningen. De nieuwe woningen zullen namelijk, evenals in de bestaande situatie, worden opgebouwd uit 1 à 2 bouwlagen met een kap. De maximale goot- en bouwhoogte wordt in dit bestemmingsplan dan ook vastgelegd op respectievelijk 6 en 9 meter.

Doordat de woningen niet langer geschakeld worden maar aaneengebouwd worden gebouwd, kan de bebouwingsintensiteit toenemen. Bovendien zullen de bouwvlakken dieper worden. De breedte per woning varieert van 4,8 meter tot 5,4 meter, waarmee voldaan wordt aan de moderne maten voor rijenwoningen. De diepte zal circa 10 meter bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0007.png"

Figuur 2.5: Impressie aanzicht nieuwe woningen (concept)

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0008.png"

Figuur 2.6: Impressie plattegronden nieuwe woningen (concept)

De gemeente is voornemens om de openbare ruimte ter plaatse in de nabije toekomst her in te richten. De beoogde aanpassingen passen echter wel binnen het huidige straatprofiel en de in dit bestemmingsplan opgenomen begrenzingen van de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen'. Het is dan ook niet noodzakelijk om de bestemmingen aan te passen op de beoogde herinrichting van de openbare ruimte.

2.4 Verkeer en parkeren

2.4.1 Normstelling

De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte is gebaseerd op CROW publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012. De kencijfers uit deze publicatie worden gespecificeerd op basis van het type functie en de ligging van de functie. Er wordt uitgegaan van de maximale kencijfers van het CROW om zo een 'worst case' scenario door te rekenen. Bij het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) is het gemiddelde autobezit en adressendichtheid in Waalre opgevraagd.

Op basis van de adressendichtheid blijkt dat het plangebied onder de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' valt.

Voor de realisatie van de herontwikkeling aan de Michiel de Ruyterstraat waarbij per saldo 9 woningen worden toegevoegd is uitgegaan van CROW aanduiding centrum.

2.4.2 Onderzoek Verkeersgeneratie

Voor het aspect verkeer is het van belang dat wordt voorzien in een goede ontsluiting van het plangebied.

 

Het plangebied wordt op dit moment ontsloten via de Michiel de Ruyterstraat die in noordelijke richting aansluiting vindt op de Raadhuisstraat. In zuidelijke richting wordt aangesloten op de Koningin Julianalaan. Via deze wegen wordt eenvoudig de N69/Eindhovenseweg bereikt voor verdere ontsluiting.

Voor het gebied bedraagt de verkeersgeneratie 71,9 mvt/etmaal op een werkdag (toename 9 woningen). Het (geringe) aandeel extra verkeer wikkelt zich af over de Michiel de Ruyterstraat en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

2.4.3 Onderzoek parkeren

Voor parkeren is het van belang dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. In dat kader is een parkeeronderzoek uitgevoerd. De bijbehorende memo is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Met het zicht op het soort woningen en de beoogde doelgroep is de gemeente akkoord gegaan met een parkeernorm van 1,2 pp per woning. Die norm is ook in de memo verwerkt.

In dit bestemmingsplan wordt echter uitgegaan van een parkeernorm van 1,5 pp per woning. De parkeerbehoefte op basis van de norm van 1,5 pp per woning komt neer op 38 parkeerplaatsen (25 woningen x 1,5 pp). In de bestaande situatie zijn reeds 41 parkeerplaatsen aanwezig en beschikbaar. In de nieuwe situatie worden daar nog eens 8 openbare parkeerplaatsen en 4 parkeerplaatsen op eigen terrein aan toegevoegd. Daarmee komt het totaal aantal beschikbare parkeerplaatsen op 53. Aangezien de locatie is gelegen in het centrum van Aalst en de beschikbare parkeerplaatsen ook worden gebruikt door het winkelende publiek, is in de memo onderzocht hoeveel parkeerplaatsen in de praktijk daadwerkelijk beschikbaar zijn voor de beoogde woningen. Uit het onderzoek blijkt dat op het drukste moment nog 24 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de bestaande woningen op één na (15 stuks) ten tijde van het onderzoek gewoon in gebruik waren.

Feitelijk voorziet het planvoornemen in de toevoeging van in totaal 9 woningen (25 woningen i.p.v. 16 woningen). Conform de parkeernorm dienen dan minimaal 14 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn. Zoals onderzocht zijn op het drukste moment 24 parkeerplaatsen beschikbaar. Aangezien daar bij de herontwikkeling nog 12 (8 openbaar en 4 op eigen terrein) parkeerplaatsen aan worden toegevoegd wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernorm.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met namen op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van nationale belangen. De nieuwe Structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De 13 nationale belangen zijn als volgt:

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • Waarborgen kwaliteit leefomgeving
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de Structuurvisie in het geding zijn. Beschrijving van het effect op de milieukwaliteit en water is beschreven in Hoofdstuk 4. In algemene zin kan worden opgemerkt dat middels deze toelichting invulling wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en moet overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' vindt een toetsing plaats.

Stedelijke ontwikkeling

Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Uit jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 25 woningen. Echter, deze woningen komen in de plaats van 16 bestaande woningen. Per saldo worden er dus slechts 9 woningen toegevoegd. Daarmee blijft de ontwikkeling onder de ondergrens en is er dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling de ladderplichtig is.

Conclusie

In dit geval is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling aangezien er slechts 9 woningen worden toegevoegd aan het bestaande woningbestand. Toetsing aan de ladder is dan ook niet aan de orde. Daarmee is niet gezegd dat in het geheel voorbij kan worden gegaan aan de afweging waarom 'de ladder' vraagt. In het kader van de uitvoerbaarheid speelt deze afweging namelijk ook een rol. Zoals blijkt uit eerdere en volgende paragrafen, is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Er wordt immers bestaande bebouwing (waaronder 16 woningen) gesloopt en de bebouwingsstructuur wijzigt niet structureel. Daarnaast is er sprake van een kwaliteitsverbetering in het centrum van Aalst door de sloop van (deels) leegstaande en in slechte (bouwkundige) staat verkerende bebouwing en de realisatie van 25 moderne en duurzame woningen.

daarnaast voorziet het planvoornemen in de behoefte aan woningen in de regio en de gemeente zelf.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.1.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Conclusie

Het Barro voorziet niet in onderwerpen die van invloed zijn op dit planvoornemen. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

3.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Voor een aantal onderwerpen uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie paragraaf 3.1.3) geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Het gaat hierbij om; aanwijzing radarverstoringsgebieden, reserveringsgebieden hoofdwegen en landelijke spoorwegen en militaire terreinen geen deel uitmakend van de ecologische hoofdstructuur, alsmede enkele andere wijzigingen.

Conclusie

Het plangebied valt binnen het Radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel. Het radarverstoringsgebied heeft betrekking op de toegestane bouwhoogte van bouwwerken dan wel windturbines. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 25 nieuwe woningen bestaande uit maximaal twee bouwlagen met kap. De nieuwe woningen zullen niet hoger zijn dan de ter plaatse toegestane hoogte van 90 meter (voor windturbines). Vanuit het Rarro gelden derhalve geen beperkingen voor het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014

Visie op hoofdlijnen

In deze structuurvisie is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant.

 

De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Ook is er aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. Een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) is ook onderdeel van de structuurvisie. Tot slot is er aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

 

Provinciale ruimtelijke belangen

De provinciale opgaven leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes hanteert de provincie twee leidende principes:

  • ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
  • vestigings- en leefklimaat en gezondheid.

De ruimtelijke keuzes zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen:

  • 1. regionale contrasten;
  • 2. een multifunctioneel landelijk gebied;
  • 3. een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
  • 4. een betere waterveiligheid door preventie;
  • 5. koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • 6. duurzaam gebruik van de ondergrond;
  • 7. ruimte voor duurzame energie;
  • 8. concentratie van verstedelijking;
  • 9. sterk stedelijk netwerk;
  • 10. groene geledingszones tussen steden;
  • 11. gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen;
  • 12. economische clusters;
  • 13. (inter)nationale bereikbaarheid;
  • 14. beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

Doorwerking projectlocatie

Van de bovenstaande aspecten zijn 'duurzaam gebruik van de ondergrond', 'concentratie van verstedelijking' en 'sterk stedelijk netwerk' relevant. Bij de opgave voor wonen en werken ligt het accent op de herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. De projectlocatie is geheel gelegen in het door de provincie aangewezen 'stedelijk concentratiegebied' en is een vorm van hersturcturering binnen bestaand stedelijke gebied.

3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

Ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik

De Verordening ruimte Noord-Brabant heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming. De verordening bevat concrete regels die de provinciale belangen veilig stellen. Ingevolge de Verordening dient bij een ruimtelijk plan of besluit dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording te worden opgenomen waaruit blijkt dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Toepassing moet worden gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De volgende artikelen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling. Deze artikelen zijn ongewijzigd gebleven na vaststelling van de geconsolideerde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant (1 januari 2018).

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0009.png"

Figuur 3.1: Uitsnede themakaart 'Stedelijke ontwikkeling' van de Verordening ruimte Noord-Brabant

Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied

4.1 Omschrijving

Het bestaand stedelijk gebied van de stedelijke structuur bestaat uit:

  • stedelijk concentratiegebied;
  • kernen in landelijk gebied.

4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een ruimtelijk plan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Doorwerking plangebied artikelen 4.1. en 4.2

De projectlocatie is gelegen binnen 'stedelijk concentratiegebied' van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven, om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik. Het project voorziet in zowel herstructurering als een intensiever ruimtegebruik en sluit daarmee aan op het beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Focus op Waalre

Op 17 september 2013 is de structuurvisie 'Focus op Waalre' vastgesteld. Het plan geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente als geheel. De gemeente Waalre is trots op het beeld van exclusiviteit, authenticiteit en dynamiek. Dit biedt kansen. De gemeente ziet het als een belangrijke uitdaging om die kansen te verzilveren daar waar dat kan, zonder dat dit ten koste gaat van de waarden en kwaliteiten. Wat betreft die waarden wordt ingezet op het versterken, uitdragen en beleefbaarder maken van deze waarden, waar mogelijk door gericht te investeren.

Criteria voor nieuwe initiatieven

In het algemeen beoordelen de gemeente plannen voor nieuwbouw en/of herstructurering/renovatie op de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonomgeving of kern. Wanneer een verzoek bijdraagt aan onderstaande criteria, er geen belangen en waarden worden geschaad en er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing, is het gemeentelijke uitgangspunt om zoveel als mogelijk aan verzoeken van derden tegemoet te komen. Als algemene vertrekpunten bij de beoordeling van een initiatief hanteert de gemeente voor de bebouwde omgeving:

  • de bijdrage aan de gewenste diversiteit van de woningvoorraad en de bijdrage aan de gewenste stimulering van huisvesting van belangrijke en kwetsbare doelgroepen;
  • de bijdrage aan de ruimtelijke karakteristiek en omgevingskwaliteit (waaronder ook de verhouding bebouwing en openbare ruimte);
  • de duurzaamheid van de ontwikkeling en de mate van flexibiliteit en levensloopbestendigheid.

Bestaande bebouwing: behoud kwaliteit

De gemeente Waalre voert, naast het regie voeren op thematische aspecten, ook regie op verschillende gebieden. Het plangebied is volgens de structuurvisiekaart aangewezen als "Bestaande bebouwing: behoud kwaliteit". Algemene koers voor deze gebieden zowel voor de woon-, werk-, voorzieningen- en recreatiegebieden is behoud en kwaliteitsversterking waar mogelijk. De kernwoorden 'authentiek, exclusief en dynamisch', zijn hierbij de stip op de horizon. Voor kwaliteitsversterking en dynamiek in het bestaand gebied, is de gemeente voor een groot deel ook afhankelijk van initiatieven.

Thema Wonen

Het thema wonen heeft betrekking op het wonen in de dorpen én in het buitengebied. Het beleid voor het thema wonen is onder andere verankerd in het Regionaal Woningbouwprogramma 2012-2021 en de Woonvisie 2013 (zie ook paragraaf 3.3.2) en in de periodiek geactualiseerde prestatieafspraken met regiogemeenten en woningbouwcorporaties.

De gemeente Waalre is een groene woongemeente met een stevig pakket aan (basis)voorzieningen. Het is een van de aantrekkelijkste woongemeenten in Noord-Brabant. Wonen in Waalre is dus in (boven)regionaal perspectief een sterk punt. Dit wil men zeker zo houden. Zowel de wijken scoren goed, goede voorzieningen en een aantrekkelijke groene omgeving met eigen identiteit. In totaal heeft Waalre ruim 7.000 woningen. Binnen de gemeente is diversiteit van de woningen, zoals sociale woningbouw en woningen voor starters en ouderen, onvoldoende aanwezig en vormt een belangrijk aandachtspunt voor de toekomst. Daarnaast is kwaliteit van de woonomgeving een andere belangrijke factor die blijvend om aandacht vraagt. Niet alleen op het vlak van 'woonkwaliteit', maar ook voor het werkklimaat, de voorzieningen, recreatie en het versterken van de kernwaarden exclusief, authentiek en dynamisch is structureel aandacht noodzakelijk.

De gemeente heeft een relatief oude bevolkingsopbouw vergeleken met het provinciaal gemiddelde. De leeftijdsklassen 20 t/m 35 jaar zijn ten opzichte van het provinciale gemiddelde onder- vertegenwoordigd. De provincie Noord-Brabant voorspelt een groei van het aantal 55-plussers met 70% in de provincie. Ook de bevolking van Waalre vergrijst, maar niet in die mate. In de periode tot 2030 zal er nog sprake zijn van een toename aan inwoners van bijna 300. In 2030 zullen er circa 16.750 inwoners in Waalre zijn volgens de provinciale prognose in 2011. Vergeleken met die 300 inwoners extra, zal er sprake zal zijn van een huishoudenstoename in diezelfde periode van 600. Dit laatste komt door het langer alleenstaand blijven van jongeren en het alleen achter blijven van ouderen door het overlijden van hun partner. De toenemende levensverwachting van ouderen en het vertrek van jongeren naar de stad, versterken echter wel het effect van de vergrijzing. Dit heeft gevolgen voor onder andere de woonbehoefte in de gemeente.

Daarnaast wordt de samenleving geleidelijk individueler en sociale verbanden worden losser. Tolerantie neemt af en de burger is mondiger. De verdergaande individualisering heeft gevolgen voor woonbehoefte: meer eenoudergezinnen, meer alleenstaanden. Op deze trends willen we inspelen middels de hoofdbeleidskeuzen zoals verankerd in deze structuurvisie (waarvan de basis uiteraard gelegen is in de onderliggende beleidsnota's, zie eerste alinea van dit onderdeel).

Hoofdlijnen toekomstvisie Waalre en rode draad thema wonen:

  • behoud van het authentieke dorpse, groene karakter van de gemeente;
  • ruimte geven aan alle doelgroepen die graag in Waalre willen wonen;
  • benutten van de potenties van de gemeente voor hoogwaardige woonmilieus, mede als bijdrage aan de (economische) ontwikkeling van de regio;
  • door zijn kwaliteiten en door de regionale betrokkenheid versterken van het vitale en dynamische karakter van Waalre;
  • het optimaal gestalte geven aan een aanbod dat zowel voor de eigen inwoners als voor de regionale opvang ruimte biedt;
  • er is sprake van één gemeentelijke woningmarkt.

Ambities op het gebied van wonen en woonomgeving

Op het gebied van `wonen en woonomgeving` zet de gemeente zich extra in voor:

  • 1. hoogwaardig en aantrekkelijk, groen wonen met stedelijkheid binnen handbereik;
  • 2. inspelen op regionale vraag, op zoek naar de niches voor de regio. Eigen behoefte en regionale opvang gaan hand-in-hand;
  • 3. Aalst en Waalre niet gelijk maar wel gelijkwaardig: juiste (nieuwe) woonmilieus op de juiste plek;
  • 4. inspelen op innovatieve technieken, mogelijkheden&behoeften in het wonen en inzetten op duurzaamheid.

Met name ambitie 3 is relevant voor onderhavig planvoornemen. In de uitwerking van die ambitie wordt aangegeven dat Aalst en Waalre weliswaar niet gelijk zijn maar wel gelijkwaardig.

Beiden kernen verschillen echter van karakter: Aalst is meer een forensendorp en heeft, mede door de appartementsbouw, een wat stadser karakter.De kern Waalre is "dorpser" van aard. De vroegere tegenstelling tussen beide kernen is sterk gesleten en de gemeente heeft niet de neiging om beide wat het wonen betreft verschillend te behandelen. Men streeft naar één woningmarkt binnen de gemeente Waalre. Wel ziet de gemeente het als een uitdaging om in iedere kern woningbouwlocaties te ontwikkelen, op een wijze die bijdraagt wordt aan de identiteitsversterking van het eigen dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0010.png"

Figuur 3.2: Relevante aspecten uit de beleidsmatrix

Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de criteria voor nieuwe initiatieven aangezien er een bijdrage wordt geleverd aan een divers aanbod aan woningtypologieën. Aan de verhouding bebouwing en openbare ruimte zijn geen wijzigingen voorzien en de woningen kunnen flexibel worden ingericht voor verschillende doeleinden waaronder levensloopbestendig.

Het project voorziet in een kleinschalige ingreep in de bestaande bebouwde omgeving. De bebouwingsstructuur wordt niet gewijzigd waardoor het dorpse karakter ter plaatse behouden blijft.

Met de realisatie van 25 woningen in plaats van 16 woningen in de kern Aalst wordt voorzien in een concrete behoefte en wordt aangesloten op het beleid zoals vertaald in de Structuurvisie Focus op Waalre.

3.3.2 Woonvisie 2013

De Woonvisie 2013 is vastgesteld op 9 juli 2013 en geeft de basis voor de belangrijke opgaven waarvoor de gemeente staat op het gebied van het bouw- en huisvestingsbeleid. Naast de zorg voor de eigen inwoners speelt daarbij ook de regionale opvang een belangrijke rol.

Uitgangspunten

Aan de woonvisie liggen de volgende beleidsuitgangspunten ten grondslag:

  • behoud van het authentieke dorpse, groene karakter van de gemeente;
  • ruimte geven aan alle doelgroepen die graag in Waalre willen wonen;
  • het benutten van de potenties van de gemeente voor hoogwaardige woonmilieus, mede als bijdrage aan de (economische) ontwikkeling van de regio;
  • door z'n kwaliteiten en door de regionale betrokkenheid versterken van het vitale en dynamische karakter van Waalre;
  • het optimaal gestalte geven aan een aanbod dat zowel voor de eigen inwoners als voor de regionale opvang ruimte biedt;
  • een gelijkwaardige positie van de kernen Aalst en Waalre.

De gemeente wil haar beleid realiseren door als regisseur op te treden en woonconsumenten en marktpartijen te faciliteren om het wonen in de gemeente de gewenste impuls te geven.

Woningbouw en kwaliteit

De gemeente legt grote nadruk op levensloopbestendigheid, aanpasbaarheid, duurzaamheid en beeldkwaliteit. De gemeente wil vanuit haar regisseursfunctie afspraken maken met marktpartijen over de te realiseren producten en diensten. De belangrijkste acties ter uitvoering van de woonvisie zijn:

  • de aanpassing van de differentiatie in bestaande plannen;
  • de daadwerkelijke uitvoering van de plannen;
  • inzet in SRE-verband in verband met de BOR-afspraken;
  • het maken van prestatie-afspraken met corporaties en commerciële ontwikkelaars;
  • het tegen het licht houden van de woonruimteverdeling;
  • monitoring en waar nodig bijstelling van het beleid op basis van woningmarkt- en beleidsontwikkelingen, onder andere van het SRE;
  • herziening van de Woonvisie elke 4 jaar.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten uit de 'Woonvisie 2013' omdat de ontwikkeling bijdraagt aan de differentiatie in typologie van woningen. De woningen kunnen flexibel worden ingedeeld en kunnen ook levensloopbestendig worden uitgevoerd.

Daarnaast is de ontwikkeling onderdeel van afspraken tussen de gemeente en de woningbouwcorporatie.

Door het toepassen van hoogwaardige materialen, verschillende duurzame toepassingen welke een bijdrage leveren aan het milieu wordt er binnen het plangebied een uniek en hoogwaardig woonmilieu gecreëerd. De woningen leveren een bijdrage aan de differentiatie van het woningaanbod binnen de gemeente Waalre en haar omgeving.

3.3.3 Welstandsnota

Elke gemeente heeft de keuze om op het gebied van bouwen en wonen welstandstoezicht te voeren. Doel van de welstandstoetsing is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde.

De gemeente Waalre hanteert daarbij als uitgangspunt: "Streng waar moet, los waar kan". In dit kader is door de gemeenteraad in de welstandsnota beleid vastgesteld met objectieve en voor de burger inzichtelijke welstandscriteria. Aan de hand van deze criteria toetsen gemeente en welstandscommissie de omgevingsvergunningen.

De welstandsnota bevat een samenhangend stelsel van criteria in drie hoofdgroepen:

  • objectgerichte criteria (voor kleine objecten en veel voorkomende bouwwerken);
  • gebiedsgerichte criteria (voor plannen die de bestaande structuur van de gebieden niet wezenlijk doorbreken);
  • algemene criteria (als vangnetbepaling, voor bouwplannen waarvoor object- en gebiedsgerichte criteria ontoereikend zijn).

Toetsing gaat altijd uit van goedkeuringsgronden. Past een plan binnen de objectcriteria dan volgt altijd een positief advies. Past een plan niet binnen de criteria dan wordt het plan getoetst aan de gebiedscriteria en eventueel de algemene toetsingcriteria.

De gemeente Waalre heeft aanvullend hierop binnen haar grondgebied enkele gebieden aangewezen waarvoor geen redelijke eisen van welstand gelden. Dit wil zeggen dat er geen preventieve welstandstoets door het college plaatsvindt.

Voor vergunningvrije bouwwerken (zoals genoemd in het Besluit omgevingsrecht (Bor)) en bouwwerken die sterk afwijken en afbreuk doen aan hun omgeving is de excessenregeling in de nota opgenomen. Dus ook plannen die niet preventief getoetst worden, moeten passen binnen het beeld van de gemeente. De burger heeft vrijheid binnen de structuur en de architectuur van het bestaande gebied. Uitzondering hierop zijn de welstandsvrije gebieden. Hier kan achteraf niet alsnog geconstateerd worden dat er sprake is van een exces. Immers vrij is vrij.

Voor nieuwe ontwikkelingen (nieuwbouwprojecten en (her)ontwikkelingslocaties) zijn aanvullende spelregels nodig. De welstandsnota voorziet hier niet in. Criteria voor dergelijke ontwikkelingen kunnen individueel opgesteld worden als onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. Vaak worden de criteria opgenomen in een beeldkwaliteitsplan dat door de raad wordt vastgesteld als aanvulling op de welstandsnota.

Centrum Aalst

Het centrum van Aalst is een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is gericht op behoud van het afwisselend beeld zonder grote dissonanten tussen de gebouwen onderling. De welstandscommissie zal bij de advisering onder meer aandacht schenken aan het behoud van samenhang in het afwisselende straatbeeld op het niveau van de verzorgde architectonische uitwerking en in het materiaal- en kleurgebruik.

Planvoornemen

Bij het ontwerp van de nieuwe woningen is rekening gehouden met de verschillende welstandseisen uit de nota. Het planvoornemen is ook voorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Waalre en is akkoord bevonden.

3.3.4 Beleidsregels bluswatervoorziening en bereikbaarheid gemeente Waalre

De Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) heeft in september 2003 de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid' uitgegeven. De regionale brandweer heeft deze handleiding op een aantal punten aangepast en een aantal aanvullingen gemaakt. Dit heeft geresulteerd in de beleidsregels bluswatervoorziening en bereikbaarheid gemeente Waalre. In de beleidsregels wordt aangegeven hoe om te gaan met de bereikbaarheid en blusvoorziening in de gemeente. Er wordt onderscheid gemaakt in het openbare wegennet, het eigen terrein rondom een object, de bereikbaarheid bij evenementen en de bereikbaarheid bij (bouw)werkzaamheden. Aan de hand van deze beleidsregels is bij dit planvoornemen rekening gehouden worden met het optreden van de hulpverlenende diensten.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

4.1.1 Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.

De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kader stellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Ter bepaling of een m.e.r. noodzakelijk is, wordt de vraag gesteld of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn ten gevolge van de planontwikkeling. Bepalend daarbij is dus of uitgesloten kan worden of de betrokken ontwikkeling aanzienlijke negatieve gevolgen heeft voor het milieu.

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden inwerking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldingsnotitie. Dit is een extra stap in de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het nut van deze notitie is dat al in een vroeg stadium beoordeeld wordt of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De beslissing van het bevoegd gezag of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt plaats op basis van deze notitie en voordat gestart kan worden met een omgevingsvergunningaanvraag of ruimtelijke procedure.

Een aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit. Het bevoegd gezag beslist op basis van deze aanmeldingsnotitie of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit inderdaad geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben:

  • de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
  • de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de mogelijke gevolgen van de activiteit.
4.1.2 Onderzoek en conclusies

De beoogde ontwikkeling voorziet uitsluitend in de intensivering van bebouwing door de sloop van 16 woningen en de realisatie van 25 woningen daarvoor in de plaats. Daarmee worden 9 woningen toegevoegd aan het bestaande woningbestand.

De voorgestane planontwikkeling is qua aard en omvang niet te vergelijken met de projecten die in lijst C 'Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is' zijn opgesomd en ligt ver onder de opgenomen drempelwaarden. In de drempelwaardenlijst wordt onder het geval D11.2 genoemd: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Gelet op de aard en omvang van de bebouwing (hoogte en woonfunctie in relatie tot het omliggende gebied (het stedelijk gebied binnen de kern Aalst) en jurisprudentie, stelt de gemeente zich op het standpunt dat onderhavige planontwikkeling niet kan worden aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing.

Ter aanvulling van het voorgaande volgt in dit hoofdstuk de toetsing van het planvoornemen aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, duurzaamheid, bodem, natuur en water. Tevens blijkt dat het planvoornemen wat betreft verkeer aansluit op de aanwezige infrastructuur en goed bereikbaar is en dat de parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt afdoende opgelost wordt.

Uit de beschouwing van deze verschillende milieueffecten, bij uitvoering van de voorgestane projectontwikkeling blijkt dat gezien de plaats, omvang en overige kenmerken alsmede de potentiële effecten van het project, er geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Op basis van hetgeen hierboven beschreven is kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat de omstandigheden waaronder de voorgenomen activiteit (planontwikkeling) wordt ondernomen, niet tot zodanige nadelige milieugevolgen leidt dat het opstellen van een milieueffectrapport noodzakelijk is.

4.2 Bodem

4.2.1 Beleid en normstelling

Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.2.2 Onderzoek en conclusie

Onderhavig planvoornemen voorziet niet in een functiewijziging. De functie is en blijft wonen. Het gebruik wordt uitsluitend geïntensiveerd. In het kader van de bestemmingsplanwijziging is het dan ook niet noodzakelijk om door middel van een onderzoek aan te tonen dat de gronden geschikt zijn voor de functie wonen. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal tezijnertijd wel een bodemonderzoek uitgevoerd worden. Dit kan echter pas gebeuren nadat de huidige bebouwing is gesloopt.

4.3 Wegverkeerslawaai

4.3.1 Beleid en normstelling

Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.

4.3.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de wegen Raadhuisstraat, Koningin Julianalaan en N69. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. Echter voor de waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij 30 km/uur wegen alsnog te worden bepaald. Derhalve is in het bijgevoegde akoestisch onderzoek (Bijlage 2) tevens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen Michiel de Ruyterstraat, Piet Heinstraat, Prins Clauslaan en Maarten Trompstraat inzichtelijk gemaakt.

Voor de gezoneerde wegen N69, Koningin Julianalaan en Raadhuisstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de 30 km/uur wegen Maarten Trompstraat, Piet Heinstraat en Prins Clauslaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de 30 km/uur weg Michiel de Ruyterstraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde met maximaal 6 dB overschrijdt. Echter, de Michiel de Ruyterstraat is niet zoneplichtig, derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde.

Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde is formeel een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en gezien de hoogte van de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur weg Michiel de Ruyterstraat wordt een dergelijk onderzoek ook geadviseerd, tenzij kan worden onderbouwd dat het hogere geluidbelasting ter plaatse acceptabel is.

In dat kader is onderzocht of maatregelen aan de bron, om de geluidbelasting op de gevels te verlagen, mogelijk zijn. Daarbij moet gedacht worden aan het gebruik van stil asfalt in plaats van klinkers voor de wegverharding, een geluidswal of scherm of het verminderen van het aantal verkeersremmende maatregelen. Het toepassen van dergelijke bronmaatregelen wordt echter niet doeltreffend geacht of is redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige/ruimtelijke, verkeerskundige, vervoerskundige, of financiële aard.

Tot slot wordt aangegeven dat ter plaatse van de huidige woningen geen geluidsoverlast wordt ervaren. Aangezien de nieuwe woningen op nagenoeg dezelfde locatie worden gerealiseerd, wordt geen geluidsoverlast verwacht. Zeker gezien de huidige isolatie-technieken die volgens het bouwbesluit zullen worden verwerkt in de nieuwe woningen wordt geen geluidhinder verwacht.

Gezien het bovenstaande wordt een hogere geluidwaarde ter plaatse van de gevels van de nieuwe woningen acceptabel geacht. Aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.
4.4.2 Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 25 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N69/Eindhovenseweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen, namelijk respectievelijk 30,4 µg/m³ en 20,5 µg/m³ . Ook het maximaal aantal overschrijdingsdagen wordt niet bereikt. Ter plaatste van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ten aanzien van luchtkwaliteit is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, maar met name woningen:

  • ter plaatse van milieugevoelige functies (zoals woningen en hotels) een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze ruimtelijke onderbouwing gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

4.5.2 Onderzoek

In het kader van het planvoornemen is beoordeeld welke functies in de nabijheid van het plangebied van invloed kunnen zijn. De kleinste afstand tussen de beoogde woningen en de bestemming 'Centrum' is 35 meter. De situering van de nieuwe woningen is echter niet van dusdanige aard dat er, ten opzichte van de bestaande situatie, in het kader van bedrijven en milieuzonering een andere situatie ontstaat. De nieuwe bouwvlakken komen niet meer richting milieuhinderlijke functies te liggen. Bovendien zijn er op kortere afstand tot milieuhinderlijke functies in dezelfde richting al bestaande woningen aanwezig.

Desalniettemin is toch onderzocht of er functies in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het woon en leefklimaat ter plaatse.

Ten noordoosten van het plangebied is een supermarkt gelegen. Een supermarkt is volgens de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering een categorie 1 bedrijf met een richtafstand van 10 meter in verband met het aspect geluid. Dit houdt dus in dat in principe geen woningen mogen zijn gelegen op minder dan 10 meter afstand van de supermarkt. De supermarkt is toegestaan binnen de bestemming 'Centrum'. De kleinste afstand tussen deze bestemming en de beoogde woningen bedraagt 35 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter.

Het parkeerterrein Den Hof ligt ten oosten van het plangebied, aan de achterzijde van de woningen aan de Michiel de Ruyterstraat 45 t/m 71. De afstand van de nieuwe woningen tot het parkeerterrein bedraagt minimaal 25 meter. Daarmee wordt voldaan aan de aan te houden afstand van 10 meter tot parkeerplaatsen.

Het laden en lossen van de winkel vindt inpandig plaats op de hoek van de Michiel de Ruyterstraat en de Dorpsstraat. De afstand tot de dichtstbijzijnde nieuwe woning bedraagt ruim 60 meter. Gezien die afstand wordt ook hier voldaan aan de aan te houden afstand.

4.5.3 Conclusie

Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar verblijfs- en leefklimaat. De functies binnen de bestemming 'Centrum' worden niet door de herontwikkeling benadeeld aangezien er, ten opzichte van de bestaande situatie, in het kader van bedrijven en milieuzonering geen andere situatie ontstaat.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.6.2 Onderzoek en conclusie

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Daarnaast worden in of nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, spoor, water of door buisleidingen. Ook de meest nabij gelegen relevante inrichting LPG benzineservicepunt, Burgemeester Mollaan 1 (Voldijn), heeft geen invloed op het planvoornemen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.

4.7 Flora en Fauna

4.7.1 Beleid en normstelling

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000-gebieden. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Noord-Brabant uitgewerkt in het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Noord-Brabant wordt voor een aantal soorten vrijstelling verleend in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Het betreft onder andere aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos en woelrat.

4.7.2 Onderzoek

Ten behoeve van het planvoornemen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van deze quickscan is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. De conclusies uit het onderzoek worden hierna weergegeven.

Gebiedsbescherming

In figuur 4.2 is het plangebied met haar ecologisch waardevolle gebieden in highlights weergegeven. De donkergroene highlights betreffen het Natuurnetwerk Nederland (verder: NNN) in de provincie Noord-Brabant ook wel Natuurnetwerk Brabant (verder: NNB) genoemd. Het Natura 2000-gebied is met de gele kleur aangeduid. De Natura 2000-gebieden liggen grotendeels binnen het NNN. De Natura 2000-gebieden die geen onderdeel zijn van het NNN betreffen vooral agrarische gebieden en hebben een beperkter beschermingsregime. Van de gebieden die wel binnen NNN zijn gelegen worden, naast de specifieke soorten en habitattypen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), ook de wezenlijke kenmerken en waarden beschermd.

Uit figuren 4.2 en 4.3 kan worden afgeleid dat het plangebied niet in Natura 2000-gebied en NNB is gelegen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op een afstand van circa 760 meter ten zuidoosten van het plangebied gelegen en betreft de waterloop “Tongelreep”. Deze waterloop is gedeeltelijk onderdeel van het Natura 2000-gebied “Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux”. Voor een omschrijving van dit natuurgebied wordt verwezen naar Bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0011.png"

Figuur 4.2: plangebied en omgeving (rood omcirkeld) met relevante natuurgebieden

(bron: https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0012.png"

Figuur 4.3: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (© OpenStreetMap contributors)

De natuurgebieden Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux liggen in het gebied tussen Eindhoven en de Belgische grens. De gebieden omvatten een deel van de hogere dekzandruggen en beekdalen en zijn uitgestrekte heidevelden en stuifzanden bewaard gebleven, net als enkele vennen en bossen. Tegen de Belgische grens liggen vloeivelden. Dit zijn hooilanden die door een stelsel van geulen en kanaaltjes wordt bevloeid door kalkrijk Maaswater. Hierdoor ontstaan unieke natuurwaarden in het gebied.

De doelsoorten in het Natura 2000-gebied “Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux” betreffen onder andere de beekprik, bittervoorn, kamsalamander, gevlekte witsnuitlibel en drijvende waterweegbree. Daarnaast zijn de habitattypen die in het gebied voorkomen zoals stuifzandheiden met struikhei onderdeel van de instandhoudingsdoelstellingen.

In figuur 4.4, overgenomen uit de kaart van het Natuurbeheerplan van de provincie Noord-Brabant is wederom het aandachtsgebied omcirkeld. Ook uit deze figuur blijkt dat het plangebied niet in een beschermd gebied ligt. Het dichtstbijzijnde natuurgebied behorende tot het NNB is op een afstand van circa 350 meter ten zuidwesten van het plangebied gelegen en betreft het “Burgemeester Ossepark”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0013.png"

Figuur 4.4: Themakaart Natuur en landschap Vr: Ligging plangebied t.o.v. NNB

Effecten beschermde gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNB. De provincie Noord-Brabant hanteert geen externe werking als het gaat om NNB. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is met circa 760 meter op relatief korte afstand gelegen. Echter betreft het plan een herinrichting binnen de bebouwde kom, waarbij enkele woningen worden gesloopt en herbouwd. Door de relatief beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect hierdoor niet te verwachten.

Soortenbescherming

Er wordt in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.

Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden.

In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van weilanden en akkers en tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten indien de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen. Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

4.7.3 Eindconclusie

In onderstaande vijf punten wordt de eindconclusie weergegeven:

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

4.8 Water

4.8.1 Beleid en normstelling

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap De Dommel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. P.M. reactie waterschap

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Milieu en Waterplan 2016-2021

Waterschapsbeleid

Het waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft hoe het waterschap samen met andere partijen invulling willen geven aan het waterbeheer in de planperiode. Dit waterbeheerplan is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe die bereikt moeten worden. Het betreft alle aspecten rondom het beheer van de watergangen, stuwen, gemalen, transportstelsels en rioolwaterzuiveringen, zowel onder normale omstandigheden als in het geval van calamiteiten.

Het plan is afgestemd op het Nationaal Waterplan2, het Provinciaal Milieu en Waterplan (PMWP) en het Stroomgebiedsbeheerplan. Er wordt een indeling gemaakt in de volgende thema's:

  • droge voeten;
  • voldoende water;
  • natuurlijk water;
  • schoon water;
  • mooi water.

Om deze taak goed uit te voeren, zijn wettelijke regels nodig, ook op en langs het water. Deze regels staan in de keur van het waterschap en gelden voor iedereen binnen het gebied van Waterschap De Dommel. De regels zijn vastgelegd in de Keur Waterschap De Dommel 2015. De Keur bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater. Zo zijn er bijvoorbeeld verboden opgesteld voor het leggen, verplaatsen of weghalen van duikers, stuwen, bruggen en dergelijke. Ook wordt als plicht bijvoorbeeld genoemd wie onderhoudsplichtig is.

Afwijken van de verboden en verplichtingen is mogelijk. Hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden.

4.8.2 Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bevindt zich aan de Michiel de Ruyterstraat in Aalst en omvat 16 woningen met bijbehorende tuinen en bestrating.

Bodem en grondwater

Vanwege de ligging in de bebouwde kom van Aalst is het plangebied niet gekarteerd. In de omgeving zijn zandgronden aanwezig. Verder ten zuiden is sprake van grondwatertrap VIII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 1,4 meter beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,6 meter beneden het maaiveld ligt.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied bevindt zich binnen een kwetsbaar gebied voor ongezuiverde lozingen, boringsvrije zone grondwaterwinning en deels binnen de 25-jaarszone voor grondwaterwinning (figuur 4.5). Er zal geen sprake zijn van ongezuiverde lozingen van huishoudelijk afvalwater. De woningen worden aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Ten aanzien van de boringsvrije zone gelden beperkingen ten aanzien van boorputten en grond- of funderingswerken op een diepte van drie meter of meer. Bij de realisatie van de woningen dient daarmee rekening te worden gehouden. Binnen de 25-jaarszone zijn woningen toegestaan, maar gelden wel wettelijke regels om vervuiling van het grondwater te voorkomen.

Het verschil tussen de grondwaterbeschermingsgebieden (waaronder de 25-jaarszone) en de boringsvrije zones is dat zich in een boringsvrije zone tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken een aaneengesloten slecht doordringbare kleilaag bevindt. In de grondwaterbeschermingsgebieden ontbreekt zo'n laag, of deze is niet aaneengesloten of dun.

Grondwaterbeschermingsgebieden zijn daarmee kwetsbaarder voor verontreinigingen en aantastingen dan boringvrije zones. De eisen en voorschriften zijn vastgelegd in de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant. Naast de hiervoor genoemde eisen ten aanzien van boorputten en grond- of funderingswerken is het bijvoorbeeld ook verboden om een buisleiding te leggen, of vervuild afstromend water van gebouwen en verhardingen op of in de bodem te lozen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0014.png"

Figuur 4.5: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde gebieden (bron: Provincie Noord-Brabant)

Waterkwantiteit

In en nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

In en nabij het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van de bestaande woningen en realisatie van 25 woningen. In de huidige situatie is het plangebied al grotendeels verhard. Volgens de Keur van het waterschap zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk indien verharding met meer dan 2.000 m2 toeneemt. Hiervan zal geen sprake zijn.

In het kader van duurzaam waterbeheer worden echter wel enkele maatregelen onderzocht om binnen het plangebied water te kunnen bergen. Daarbij wordt gedacht aan regentonnen of infiltratiekratten voor de opvang, berging en infiltratie van hemelwater.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde woningbouw is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

De woningen worden aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Ten behoeve van de beoogde woningbouw is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

4.8.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

In 2007 is het Verdrag van Malta vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988). Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens Rijks- en Provinciaal beleid, behoud in situ (ter plekke of binnen de context van de vindplaats).

Archeologisch beleid

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de gemeente verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen of aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie. Om inzicht te krijgen in de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden is door de Kempengemeenten en A2-gemeenten een gezamenlijk erfgoedplan opgesteld. Het erfgoedplan bevat een uitgebreide inventarisatie van de archeologische en cultuurhistorische (verwachtings)waarden binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten en een aanzet voor een integraal cultuurhistorisch beleid.

De erfgoedkaart bestaat uit drie delen: een inventarisatiekaart (die op zijn beurt is onderverdeeld in kaarten betreffende het archeologisch, historisch en fysisch landschap en een verstoringenkaart), verwachtingen- en waardenkaarten voor archeologie en cultuurhistorie en beleidskaarten voor archeologie en cultuurhistorie. Op de beleidskaarten zijn de inventarisatie en waardering van archeologische en cultuurhistorische elementen samengebracht en geconcretiseerd. De beleidskaarten vormen de basis voor het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie en kunnen worden vertaald in bestemmingsplannen.

Op de archeologische beleidskaart, die deel uitmaakt van het erfgoedplan, zijn de archeologische (verwachtings)waarden voor het hele gemeentelijk grondgebied in beeld gebracht. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling is geconstateerd dat het plangebied zich bevindt in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde (categorie 3, zie ook figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0015.png"

Figuur 4.6: Uitsnede Erfgoedkaart Kempengemeenten (plangebied rood omlijnd)

In categorie 3 zijn objecten of gebieden opgenomen die op basis van de beleefde, fysieke en inhoudelijke kwaliteit als zeer hoog zijn gewaardeerd en niet al in categorie 1 of 2 zijn opgenomen. Ze:

  • a. zijn geselecteerd uit de gemeentelijke erfgoedkaart indien ze onderdeel zijn van of bijdragen aan:
    • 1. Historische stedenbouw van redelijk hoge waarde (CHW 2010);
    • 2. Historische geografie van redelijk hoge waarde (CHW 2010);
  • b. betreffen waardevolle historisch objecten en gebieden, anders dan bouwkunst, geselecteerd uit de gemeentelijke erfgoedkaart.

Bodemroeringen dieper dan 30 cm-mv die tot (fysieke) aantasting van archeologische waarden leiden, dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Indien in het plangebied bodemingrepen plaatsvinden wordt door het bevoegde gezag (de gemeente Waalre) vastgesteld of en in welke vorm van archeologisch onderzoek of andere maatregelen op het te verstoren terrein noodzakelijk zijn. De gemeente Waalre baseert zich daarbij op deskundig advies gekoppeld aan het noodzakelijke vooronderzoek. De kosten van vooronderzoek en, eventuele daaropvolgende, archeologische uitvoeringsmaatregelen kunnen verhaald worden op de exploitant.

Het planvoornemen voorziet weliswaar in bodemingrepen. Deze vinden echter voornamelijk plaats ter plaatse van de gronden die bij de realisatie van de huidige woningen reeds zijn geroerd. Om de verstoring ter plaatse in beeld te krijgen zijn de bouwtekeningen van de huidige woningen geraadpleegd. Zie ook figuren 4.7 en 4.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0016.png"

Figuur 4.7: Kelder - Fundering en Rioleringsplan huisnrs 4 t/m 14

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00192-0101_0017.png"

Figuur 4.8: Funderingsprofielen huisnrs 4 t/m 14

Op basis van het funderingsplan en de funderingsprofielen kan geconcludeerd worden dat de gronden ter plaatse van de woningen aan de Michiel de Ruyterstraat 4 t/m 14 in ieder geval tot een diepte van 75 centimeter onder maaiveld zijn geroerd. Ter plaatse van de kelders is een oppervlakte van minimaal 10 m² per woningen geroerd tot een diepte van circa 2,5 meter geroerd. Ook de woningen aan de Michiel de Ruyterstraat 16 /m 26 zijn voorzien van eenzelfde fundering en een kelder. De woningen aan de Michiel de Ruyterstraat 73 t/m 79 zijn niet voorzien van een kelder.

Het bebouwd oppervlak in de bestaande situatie is ongeveer 1.200 m² (excl. vergunningsvrije bouwwerken). De gronden zijn hier dus in ieder geval tot een diepte van 75 centimeter geroerd en voor een groot gedeelte tot een diepte van 2,5 meter.

In de beoogde situatie is het bebouwd oppervlak van de nieuwe woningen ook 1.200 m² en worden de nieuwe woningen grotendeels op dezelfde locatie herbouwd. Per saldo is er geen toename van het verhard oppervlak. Voor bodemingrepen kleiner dan 100 m² geldt geen onderzoeksplicht. Aangezien de gronden ter plaatse reeds zijn geroerd en er dus feitelijk geen nieuwe bodemingrepen worden uitgevoerd is er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Overigens kan feitelijk pas een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden indien de woningen zijn gesloopt. Tijdens de sloop van de bebouwing en grondwerkzaamheden voor de nieuw te realiseren woningen zal de gebruikelijke zorgplicht van toepassing zijn. Dit betekent dat er een meldingsplicht voor archeologische toevalvondsten geldt. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de gemeente Waalre. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' blijft wel gehandhaafd, waardoor de eventueel aanwezige archeologische waarden voldoende beschermd blijven.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. de SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding (zie paragraaf 5.2) en bijbehorende regels (paragraaf 5.3). Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Verbeelding

Voor de ondergrond van de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN). Straatnamen en huisnummers zijn op de plankaart van de analoge verbeelding weergegeven. In de legenda van de verbeelding is de versie van het bestemmingsplan vermeld (voorontwerp / ontwerp / vastgesteld). Verder staat de noordpijl in de legenda aangegeven. De analoge verbeelding (plankaart) is opgesteld volgens het SVBP2012.

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • Grens van het plangebied;
  • Enkelbestemming 'Groen';
  • Enkelbestemming 'Tuin';
  • Enkelbestemming 'Verkeer';
  • Enkelbestemming 'Wonen';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie';
  • Gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

5.3 Regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Opgemerkt wordt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten, dit verschilt per bestemming.

5.4 Bestemmingen en dubbelbestemmingen

5.4.1 Bestemmingen

Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies (en bouwmogelijkheden), met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. In dit bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen welke aan bod komen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels.

5.4.2 Dubbelbestemmingen

De dubbelbestemmingen kunnen worden gebruikt voor gronden met een gebruiksfunctie die naast de aangegeven bestemming nog een andere waarde/belang hebben dat bescherming behoeft. In dit bestemmingsplan zijn verschillende dubbelbestemmingen opgenomen welke aan bod komen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels.

5.5 Artikelsgewijze toelichting

5.5.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 en 2

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het plan relevante begrippen. In artikel 1 worden de begrippen omschreven om interpretatieverschillen te voorkomen. In artikel 2 wordt een omschrijving gegeven van de wijze waarop gemeten moet worden om op een eenduidige manier o.a. de inhoud, oppervlakten en hoogten te bepalen.

5.5.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De structurele groenvoorzieningen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn tevens voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan.

Er zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. De hoogte en oppervlakte zijn in de regels weergegeven. Daarnaast zijn tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan waarvoor in de regels maximale hoogtes zijn weergegeven.

Artikel 4 Tuin

De voortuinen (en soms een gedeelte van de zijtuinen van de grondgebonden woningen) zijn bestemd als 'Tuin'. De tuinbestemming wordt in ieder geval toegepast voor de voorgevel en tot 3 meter achter de voorgevel op het zijerf.

Binnen de bestemming 'Tuin' zijn uitsluitend gebouwen in de vorm van erkers en entreepartijen toegestaan. De voorwaarden waaraan voldaan dient te worden zijn in de bouwregels opgenomen:

  • maximaal 1 bouwlaag verhoogd met 30 cm;
  • de breedte van de erker of entreeportaal bedraagt niet meer dan 40% van de breedte van het gevelvlak, dan wel gelijk aan de breedte van de bestaande gevelopening;
  • de diepte bedraagt niet meer dan 1/3 van de erker of het entreeportaal, met een maximum diepte van 1,50 meter, voor zover tenminste minimaal 2 meter tussen de erker of het entreeportaal en de voorste perceelsgrens onbebouwd blijft.

Tot slot zijn tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan waarvoor in de regels maximale hoogtes zijn weergegeven.

Artikel 5 Verkeer

Alle wegen in het plangebied zijn bestemd voor 'Verkeer'. Het betreft hier (gebieds)ontsluitingswegen. Binnen de bestemming zijn naast de verkeersfunctie tevens groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden toegestaan, alsmede nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Kleine bouwwerken, alsmede gebouwen ten behoeve van voorziening van openbaar nut met een beperkt oppervlak zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Artikel 6 Wonen

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen ' zijn primair bedoeld voor het wonen in grondgebonden woningen.

Hoofdgebouwen

De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De diepte van het bouwvlak wordt bepaald door het woningtype waarbij binnen het plangebied uitsluitend het woningtype aaneengebouwde woningen kan worden onderscheiden. Voor dergelijke woningen geldt, conform de algemene bestemmingssystematiek van de gemeente Waalre, een maximale diepte van het bouwvlak van 10 meter.

Gekozen is voor het werken met bouwvlakken tot 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen. Daar waar dit voor extreme situaties zorgt, is het bouwvlak uit het hiervoor geldende bestemmingsplan 'Aalst' aangehouden.

Het aantal woningen, de maximale goothoogte (maximaal 6 meter) en de maximale bouwhoogte (maximaal 9 meter), zijn weergegeven op de verbeelding. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd.

Er is een afwijkingsregeling opgenomen voor het verhogen van de maximale goothoogte en bouwhoogten met maximaal 10%.

Bijgebouwen

Voor die bouwvlakken waar meer dan twee woningen zijn toegestaan geldt dat maximaal 60% van het deel van het perceel bestemd als ' Wonen' (exclusief het bouwvlak) mag worden volgebouwd. Hiervoor geldt een beperking van het totale oppervlakte van 100 m² en de uitzondering voor niet-overdekte zwembaden. Bij de berekening van het bebouwingspercentage wordt de oppervlakte van de kelder beneden maaiveld en gelegen buiten de bebouwing niet meegerekend.

Aan-, uit- en bijgebouwen dienen achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Aan de zijkant van de woningen is bij sommige gevallen bij hoekwoningen ook een tuinbestemming aanwezig.

De afstand van een bijgebouw tot de voorgevel van de bijbehorende woning bedraagt minimaal 3 meter (met uitzondering van vergunningsvrije bouwwerken, waarvoor een afstand van minimaal 1 meter aangehouden dient te worden). De afstand van een carport tot aan de voorgevel bedraagt minimaal 1 meter. Tot slot bedraagt de afstand van een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens 0 of minimaal 1 meter.

Bijgebouwen (waaronder aan- en uitbouwen) zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. De hoogtes en oppervlaktes zijn in de regels weergegeven. De maximale goothoogte bedraagt 3,5 meter en de bouwhoogte bedraagt 6 meter. De maximale oppervlakte per vrijstaand bijgebouw bedraagt 50 m².

Er is geen maximum gesteld aan de diepte van het bijgebouw. De maximale bebouwingsoppervlakte en percentage waarborgen al voldoende dat de oppervlakte van een bijgebouw beperkt wordt.

Bij woningen mogen tevens kelders en (onder voorwaarden) maximaal 1 zwembad (niet overdekt) worden gebouwd.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn tevens maximale hoogtes en oppervlaktes opgenomen.

Via een omgevingsvergunning wordt een bedrijf aan huis onder voorwaarden toegestaan. Ook mantelzorg wordt via een omgevingsvergunning onder voorwaarden toegestaan.

Artikel 7 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Bij deze dubbelbestemming gaat het om gebieden met aanwezige archeologische waarden of een archeologische verwachtingswaarde. Deze dubbelbestemming geldt voor het gehele plangebied. Alvorens hier grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden, moet er eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. Overigens is archeologisch onderzoek alleen nodig vanaf een bepaalde diepte en oppervlakte.

5.5.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening is hiervoor een standaard bepaling opgenomen. Het besluit verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In dit bestemmingsplan zijn deels gestandaardiseerde bouwregels opgenomen waaraan het beoogde bouwplan voldoet.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Het verbod om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan (zonder omgevingsvergunning) is opgenomen in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wabo. Bij de algemene gebruiksregels is dan ook enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit bestemmingsplan moet worden aangemerkt. Naast de algemene gebruiksregels, die voor elke bestemming gelden, bevat het bestemmingsplan ook specifieke gebruiksregels. Deze zijn opgenomen in de bestemming waar ze van toepassing zijn.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Hier zijn de gebiedsaanduidingen opgenomen die meer dan één bestemming bestrijken, zoals de milieuzones, in dit geval de milieuzone met betrekking tot het grondwaterbeschermingsgebied aan de westzijde van het plangebied.

Vanwege de digitaliseringsafspraken (RO-standaarden) moeten deze gebiedsaanduidingen in een afzonderlijk artikel worden opgenomen en kunnen de regels niet onder de afzonderlijke bestemmingen worden opgenomen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Hier zijn algemene afwijkingsregels (onder voorwaarden) opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het betreft onder meer afwijkingen voor:

  • a. Maximaal 10% van de voorgeschreven maatvoering.
5.5.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsregels

Deze overgangsregels zijn overgenomen uit het nieuwe Besluit op de Ruimtelijke Ordening.

Artikel 14 Slotregel

De slotbepaling met de naam van het bestemmingsplan en de datum van vaststelling.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Inleiding

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1.2 Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een ontwikkeling door een woningcorporatie. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de verhuur van de nieuwe woningen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

6.1.3 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt.

Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade en is een planschadeverhaalsovereenkomst opgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en procedure

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.

6.2.1 Inspraak en overleg

In het kader van de inspraak en vooroverleg wordt het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode van terinzagelegging wordt een ieder in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren. De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

Daarnaast zal een informatieavond worden georganiseerd in het kader van de omgevingsdialoog. Omwonenden en belangstellenden krijgen die avond uitleg over de herstructurering en de gevolgen voor de omgeving.

6.2.2 Zienswijze

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

6.2.3 Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.