direct naar inhoud van Regels
Plan: St. Annapark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP17015-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze planregels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'St. Annapark' van de gemeente Venray.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0984.BP17015-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied

Erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:

  • a. aan en niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en,
  • b. aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.
1.6 aaneengebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd / verbonden zijn.

1.7 ambachtelijke bedrijven

Bedrijven, die gericht zijn op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen alsook - in verband hiermee en als nevenactiviteit van ondergeschikt belang – het verkopen en/of leveren van deze goederen.

1.8 appartementen

Boven dan wel beneden of naast elkaar gesitueerde woningen in één gebouw.

1.9 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende of te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft.

1.12 bed&breakfast

Het bieden van de mogelijkheid tot veelal kortdurend recreatief nachtverblijf en ontbijt, niet zijnde permanente bewoning, in een (deel van een) gebouw aan een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben.

1.13 bedrijf aan huis

Het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het beroep aan huis, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.14 beeldkwaliteit

Waardering en herkenning van alle visuele waarnemingen vanaf een bepaalde locatie.

1.15 beeldkwaliteitsplan

Geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten opgenomen in een als zodanig door de raad vastgesteld beeldkwaliteitplan als onderdeel onlosmakelijk verbonden met dit bestemmingsplan.

1.16 begane grond

De natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.17 beroep aan huis

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van prostitutie.

1.18 bestaand
  • a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.19 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 Bijbehorend bouwwerk

Een bijgebouw als bedoeld in de Wabo.

1.22 bijgebouw

Een aangebouwd of vrijstaand gebouw of ander bouwwerk met een dak dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn en functioneel dienstbaar aan dit hoofdgebouw. Een bijgebouw is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.

1.23 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.24 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.26 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 brutovloeroppervlak (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimte(n) van een op vloerniveau gemeten ruimte, langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsmuren en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van een gebouw.

1.31 congres- en vergaderfaciliteiten

Faciliteiten gericht op het houden van congressen, conferenties, symposia en andere grote bijeenkomsten alsmede (bedrijfsmatige)vergaderingen.

1.32 cultuur en ontspanning

Vrijetijdsbesteding door middel van diensten, voorzieningen en/ of activiteit(en) met een creatieve, culturele, sportieve, educatieve, sociale en/of sociaal-culturele inslag, waarbij kan worden gedacht aan: een atelier, creativiteitscentrum, museum, muziekschool, theater, speeltuin, sauna.

1.33 cultuurhistorische waarde

De waarden die aan een gebied of object worden toegekend in verband met het voorkomen van archeologische waarden, bouwkundige waarden of historische landschapswaarden al dan niet in onderlinge samenhang of beïnvloeding. Er is dan sprake van een driedeling:

  • archeologische waarden;
  • bouwkundige waarden of waarden van de gebouwde (of: bebouwde) omgeving;
  • historische landschapswaarden of historisch-geografische waarden.
1.34 dagrecreatie

Activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten.

1.35 dagrecreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie die in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is; hieronder worden in ieder geval verstaan: wandelen en fietsen.

1.36 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.37 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.38 erf

Een gedeelte van het perceel, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:

achtererf: Erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:

  • aan een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en,
  • aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.

voorerf: Erf dat geen onderdeel is van het achtererf.

zijerf: Het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw, startend bij de voorkant en eindigend bij de achterkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied, als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn.

1.39 evenement

Een voor publiek openbaar toegankelijke verrichting van vermaak in de open lucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van publiek voor sociale, informerende, educatieve, culturele, levensbeschouwelijke doeleinden en/of doeleinden voor vermaak. Onder toegestane evenementen wordt verstaan: kermissen, herdenkingsplechtigheden, feesten, muziekvoorstellingen, wedstrijden op of aan de weg, braderieën of markten, optochten en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen evenementen.

1.40 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.41 geschakelde woning

Een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander (hoofd)gebouw van een andere woning.

1.42 gestapelde woning

Een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.43 gevel

Buitenmuur van een gebouw, waarbij geldt:

  • voorgevel: de gevel aan de voorzijde van een hoofdgebouw.
  • zijgevel: de gevels van een hoofdgebouw die haaks staan op de voorgevel.
  • achtergevel: de gevel van een hoofdgebouw die zich aan de tegenovergestelde kant van de voorgevel bevindt.
1.44 grondgebonden woning

Een gebouw, dat een vrijstaande woning of twee-aangebouwde, geschakelde of aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.45 hekwerk

Een bouwwerk met als functie erf-, perceels-, of terreinafscheiding.

1.46 hoofdgebouw

Een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.47 horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.48 hotel

Een inrichting gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van logies en bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het bedrijfsmatig ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken alsmede het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie voor congres- en vergaderdoeleinden, feesten en partijen.

1.49 houtopstand

Begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken en/of bomen.

1.50 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.51 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.52 kampeermiddelen

Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, caravans of stacaravans, vouwwagens en campers;

Enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.53 kap

Het gedeelte van een dak tussen goot- en bouwhoogte m.u.v. gevelbekleding.

1.54 karakteristieke gebouwen

Bouwwerken die als een onderdeel van het cultureel erfgoed kunnen worden beschouwd op grond van hun cultuurhistorische waarde, architectonische– en/of kunsthistorische waarde, situationele- en/of ensemblewaarde, herkenbaarheid in de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid.

1.55 kinderopvang

Het voorzien in dagopvang en buitenschoolse opvang van kinderen.

1.56 kunstobject

Een bouwwerk dat uitsluitend is bedoeld als artistieke kunstuiting.

1.57 kunstwerk

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.58 landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.59 maaiveld

Bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.60 maatschappelijke dienstverlening

Het verlenen van diensten door organisaties op het gebied van openbaar bestuur respectievelijk het verlenen van diensten door religieuze en andere levensbeschouwelijke organisaties, gezondheids-, welzijns- en veterinaire diensten, zorginstellingen, verenigingen alsmede sociale organisaties, onderwijs en kinderopvang.

Onder maatschappelijke dienstverlening worden niet verstaan een asielzoekerscentrum, begraafplaats, drugsopvang of justitiële inrichting.

1.61 maatvoeringsvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.62 monumenten

Alle bouwwerken conform artikel 1 onder d Monumentenwet 1988.

1.63 natuurlijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.64 omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.65 ondergeschikte activiteit

Activiteit die afwijkt van de hoofdfunctie, maar die hieraan niet gelijkwaardig is vanwege:

  • de oppervlakte; de activiteit beslaat in oppervlakte maximaal 25% van het vloeroppervlak van het gebouw/de gebouwen, of;
  • de duur en frequentie; de activiteit komt incidenteel voor en beslaat qua beoefening dus minder tijd dan de hoofdfunctie, of;
  • de functie in relatie tot de hoofdfunctie; de activiteit wordt uitgeoefend ter ondersteuning van de hoofdfunctie.
1.66 ondergeschikte bouwdelen

Onderdelen van een hoofdgebouw die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.

1.67 ondergeschikte detailhandel

Detailhandel-activiteit die als ondergeschikte activiteit past bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning van de hoofdfunctie wordt uitgeoefend en niet zelfstandig toegankelijk is.

1.68 ondergeschikte horeca

Het als ondergeschikte activiteit beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten, niet zijnde horeca.

1.69 ondergronds

Beneden het peil.

1.70 onderkomens

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.71 openbaar toegankelijk gebied

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.72 overige bouwwerken

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct duurzaam met de aarde is verbonden.

1.73 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.74 patiowoning St. Annapark

Een woning die wordt gekenmerkt doordat de buitenruimte (meestal in de vorm van een tuin) grotendeels is ingesloten door de bouwmassa van de betreffende woning, aangrenzende woning(en) en/of bijbehorende bouwwerken en/of muren.

1.75 peil
  • a. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.76 platte dakafdekking

Een horizontaal of nagenoeg horizontaal vlak met een dakhelling van maximaal 5º ter afdekking van een gebouw.

1.77 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen.

1.78 recreatie

Activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.79 recreatieverblijf

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.

1.80 restaurant

Een horecagelegenheid waar door een kok bereide gerechten worden geserveerd. Onder een restaurant wordt niet verstaan het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie voor feesten en partijen (in verband met hinder voor omwonenden).

1.81 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf en bordeel zijn hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt mede verstaan prostitutie en raamprostitutie.

1.82 slopen

Het afbreken of verwijderen van bouwwerken of onderdelen van bouwwerken.

1.83 stedenbouwkundig beeld

Het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.

1.84 terras

Een plek behorende bij een horecagelegenheid waar men buiten kan zitten.

1.85 twee-aaneengebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee woningen die met het hoofdgebouw aan elkaar zijn gebouwd.

1.86 verbeelding

De plankaart van het plan.

1.87 verblijfsaccommodatie St. Annapark

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt als verblijfsrecreatie met een bed&breakfast functie door wisselende (groepen) personen.

1.88 verblijfsrecreatie

Recreatie waarbij één of meerdere overnachtingen plaatsvinden. Hierbij wordt onder recreatieverblijf verstaan een bouwwerk dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt, zoals een recreatiewoning, chalet, stacaravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.89 voorgevel

De naar de weg of openbaar toegankelijk gebied toegekeerde representatieve gevel van een hoofdgebouw gelegen in het voorerfgebied.

1.90 voorgevellijn

De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de weg gekeerde voorgevel van een hoofdgebouw.

1.91 voorgevelrooilijn
  • a. Langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
  • b. Langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: de lijn gelegen op tenminste 7,50 meter uit de as van de weg.
1.92 voorkant van een hoofdgebouw

De gevel waarlangs de voorgevelrooilijn loopt.

1.93 voorzieningen van openbaar nut

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.94 vrijstaand geschakelde woning

Woning waarvan het hoofdgebouw via een bijgebouw verbonden is met het volgende hoofdgebouw en waarvan het hoofdgebouw op de perceelsgrens is gebouwd.

1.95 vrijstaande woning

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.

1.96 Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.97 waterhuishoudkundige voorzieningen

Boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, infiltratie en waterkwaliteit.

1.98 weg

Een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

1.99 wellness

Het aanbieden van diensten en behandelingen met het oogmerk het persoonlijke welbevinden van de klant te bevorderen; dit gebeurt middels behandelingen en activiteiten gericht op ontspanning, lichamelijke gesteldheid/ fitheid of uiterlijke verfraaiing (tijdelijk of permanent); uitgesloten is seksuele dienstverlening.

1.100 woning/wooneenheid

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.101 woningsplitsing

Het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

1.102 zakelijke dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van economische of commerciële diensten aan derden.

1.103 zijerf

Erf gesitueerd ter weerszijde(n) van de zijgevel van het hoofdgebouw, bepaald door de denkbeeldig doorgetrokken zijgevel(lijn) tot de voorste en achterste perceelgrens .

1.104 zijgevel

Een gevel van een (hoofd)gebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel.

1.105 zorggerelateerde dienstverlening

Een vorm van maatschappelijk dienstverlening, specifiek gericht op de zorgfunctie, ten dienste van bewoners van zorgwoningen, al dan niet gefaciliteerd in hetzelfde gebouw waarin de zorgwoningen zijn ondergebracht.

1.106 zorgwonen

Wonen door mensen die vanwege hun leeftijd, gezondheid of beperkingen aangewezen zijn op enige zorg en/of ondersteuning, ongeacht of deze door een professional, vrijwilliger of mantelzorger wordt verstrekt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage

Het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

De buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en houtopstanden;
  • b. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke en abiotische waarden en de bosbouwkundige waarden;
  • c. (half)verharde paden en onverharde wegen;
  • d. dagrecreatief medegebruik;

alsmede tevens voor:

  • e. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkvoorzieningen;
  • g. kunstobjecten;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. terreinafscheidingen met een open constructie;
  • j. evenementen, met dien verstande dat de regels uit artikel 17.2 van toepassing zijn;

met de daarbij behorende:

  • k. boombeplanting en struiken;
  • l. bouwwerken;
  • m. verhardingen;
  • n. afrasteringen en overige bij de bestemming passende voorzieningen.

3.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14, en aanduidingen als bedoeld in artikel 18, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 22.2.

3.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Bos' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ten behoeve van beheer en onderhoud met een oppervlakte van maximaal 15 m2 per bouwwerk en een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  • b. terreinafscheidingen met een open constructie met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  • c. speeltoestellen met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  • d. kunstobjecten met een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
  • e. een voorziening van openbaar nut met een oppervlak van maximaal 15 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 voor:

  • a. het bouwen van bouwwerken welke naar aard en omvang passen bij de bestemming als bedoeld in artikel 3.1;
  • b. het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 3.2 met een grote bouwhoogte;

met dien verstande, dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke en abiotische waarden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor:

  • a. het storten, aanbrengen of toepassen van (mest)stoffen die niet noodzakelijk zijn ter verbetering of instandhouding van de kenmerkende vegetatie en flora;
  • b. het verwijderen van bomen en/of struiken (solitair of in de vorm van bos, houtsingels, houtwallen) anders dan ten behoeve van regulier bosbeheer;
  • c. lawaaisporten;
  • d. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m2;
  • e. het dempen van sloten of greppels;
  • f. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • g. het opslaan en stallen van materialen, behoudens de opslag en stalling van materialen welke verband houdt met de bestemming;
  • h. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • i. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een escortbedrijf en (straat)prostitutie.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren of te laten voeren:

  • a. het vellen en/of rooien van bomen en houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van bomen of houtopstanden tot gevolg kunnen hebben;
  • b. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • c. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen);
  • d. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders;
  • e. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • f. het dempen van sloten of greppels;
  • g. het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van de aanleg van verharde of halfverharde paden.

3.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 3.5.1 van de planregels vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

3.5.3 Afwegingskader

Een in artikel 3.5.1 van de planregels genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de natuurwaarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 Algemeen

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening;
  • b. cultuur en ontspanning;
  • c. wonen in een woning/wooneenheid als bedoeld in artikel 1.100;
  • d. zorgwonen in een woning/wooneenheid als bedoeld in artikel 1.100;
  • e. aan huis gebonden beroepen met een maximum van 40 m²;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. paden, in- en uitritten;
  • h. tuinen en erven;
  • i. voorzieningen van openbaar nut;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. een kiss&ride zone;
  • l. water en waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder begrepen boven- en/of ondergrondse infiltratievoorzieningen;

alsmede tevens voor:

  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - St. Annapark' uitsluitend binnen de bestaande hoofdbebouwing en de daarbij behorende bijgebouwen ook indien deze bijgebouwen niet gesitueerd zijn binnen de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - St. Annapark':
    • 1. een hotel;
    • 2. congres- en vergaderfaciliteiten;
    • 3. wellness/revalidatie;
    • 4. een restaurant, koffie-tearoom, lunchroom, ijssalon of soortgelijke voorziening met of zonder terras;
    • 5. een (ambachtelijke)brouwerij-distilleerderij met brasserie en terras;
    • 6. een verblijfsaccommodatie St. Annapark;
    • 7. een galerie en expositieruimte;
    • 8. kantoor;
    • 9. detailhandel in streekproducten;
    • 10. kleinschalige ambachtelijke bedrijven;
    • 11. leisure/dagrecreatie;
  • n. evenementen, met dien verstande dat de regels uit artikel 17.2 van toepassing zijn;
  • o. dagrecreatief medegebruik;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' een rijksmonument;
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument een gemeentelijk monument;
  • r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorie' een karakteristiek gebouw;

met de daarbij behorende:

  • s. gebouwen;
  • t. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • u. boombeplanting, struiken en houtopstanden;
  • v. verhardingen;
  • w. kunstwerken;
  • x. kunstobjecten;
  • y. overige bij de bestemming behorende voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • z. ter plaatse van de aanduiding 'weg - uitgesloten' er géén weg of een deel van een weg aangelegd mag worden, waardoor er een ontsluitingsstructuur ontstaat voor motorvoertuigen van en naar de functies binnen de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Woongebied - Boswonen, en Woongebied - Duincluster op de Overloonseweg;
  • aa. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 16.3;
  • ab. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 16.4.

4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14, en aanduidingen als bedoeld in artikel 18, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 22.2.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemene regels
  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%) waar het totale oppervlak dat bebouwd mag worden binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan wat is aangegeven;
  • b. voor het bouwen van woningen voor wonen en zorgwonen geldt het bepaalde in artikel 18.2.

4.2.2 Regels voor hoofdgebouwen (niet zijnde grondgebonden woningen)

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, niet zijnde grondgebonden woningen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte, van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor hoofdgebouwen binnen het bouwvlak met de aanduiding 'maximum bouwhoogte', dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de op de verbeelding aangegeven maximum bouwhoogte.

4.2.3 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij hoofdgebouwen (niet zijnde grondgebonden woningen) gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 70 m² bedragen met dien verstande dat de oppervlakte van bestaande bijgebouwen niet mee telt;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen mag niet hoger zijn dan:
    • 1. aangebouwde bijgebouwen: 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of -als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- even hoog als het hoofdgebouw met een maximum van 3 meter;
    • 2. voor vrijstaande bijgebouwen: 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de dakhelling van bijgebouwen sluit aan op de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • f. aangebouwde bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt indien het hoofdgebouw plat is afgedekt.

4.2.4 Regels voor hoofdgebouwen bij grondgebonden woningen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen bij grondgebonden woningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
  • b. de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens bedraagt tenminste 7 meter;
  • c. het hoofdgebouw wordt gebouwd maximaal 3 meter uit de voorgevelrooilijn;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 6,50 meter;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 11 meter;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een platte dakafdekking mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • h. de maximale breedte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 25 meter.
  • i. de maximale diepte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 20 meter.

4.2.5 Regels voor bijgebouwen bij grondgebonden vrijstaande woningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij een hoofgebouw van een grondgebonden vrijstaande woning, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend tegen het hoofdgebouw aan worden gebouwd;
  • b. bijgebouwen mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd te worden;
  • d. slechts aan één zijgevel van het hoofdgebouw mogen bijgebouwen worden gebouwd;
  • e. bijgebouwen worden minimaal 3 meter achter de voorgevellijn gebouwd;
  • f. bijgebouwen mogen tegen de achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd over de volledige breedte van die achtergevel, met een diepte van maximaal 4 meter. De oppervlakte hiervan telt niet mee bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder g;
  • g. bijgebouwen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van:
    • 1. maximaal 100 m², op een perceel tot 1.000 m²;
    • 2. maximaal 120 m², op een perceel van 1.000 tot en met 1.500 m²;
    • 3. maximaal 150 m², op een perceel van meer dan 1.500 m²;
  • h. de oppervlakte van carports blijft bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder g buiten beschouwing;
  • i. de goothoogte van bijgebouwen mag:
    • 1. voor aangebouwde bijgebouwen: niet hoger zijn dan 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of -als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- de bouwhoogte van het hoofdgebouw tot ten hoogste 3,5 meter;
    • 2. voor vrijstaande bijgebouwen: ten hoogste 3,5 meter bedragen;
  • j. de bouwhoogte van bijgebouwen met een platte dakafdekking mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • k. de bouwhoogte van bijgebouwen met kapconstructie mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • l. de dakhelling van een bijgebouw met een kapconstructie is overeenkomstig de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • m. aangebouwde bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt indien het hoofdgebouw voorzien is van een platte dakafdekking.

4.2.6 Regels voor carports en ondergeschikte bouwdelen

In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.5 mogen worden gebouwd:

  • a. carports, zowel op het voorerf als het achtererf, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte tot maximaal 30 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 3. de carport met minimaal één zijde of een deel daarvan tegen de zijgevel van het hoofdgebouw of tegen een voor- of zijgevel van een bijgebouw wordt gebouwd;
    • 4. de carport maximaal 2,5 meter voor de voorgevelrooilijn mag worden gebouwd;
  • b. ondergeschikte bouwdelen op het voorerf, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte maximaal 1,2 meter bedraagt;
    • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.5, onder b mogen worden gebouwd:
    • 3. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt.

4.2.7 Regels voor overige gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde hoofdgebouwen als bedoeld in artikel 4.2.2 en artikel 4.2.4 en bijgebouwen als bedoeld in artikel 4.2.3 en artikel 4.2.5 gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 18.1.2, binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag maximaal 50 m² bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut maximaal 15 m² bedragen;
  • d. de goothoogte mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e mag de bouwhoogte van een gebouw ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut maximaal 3 meter bedragen.

4.2.8 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- of terreinafscheidingen, bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. de hoogte van speeltoestellen, bedraagt maximaal 4 meter;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 meter.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing bij nieuw- of verbouw, ten behoeve van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bestemmingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Vergroten oppervlakte aan bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.3, onder b voor het vergroten van de oppervlakte aan gebouwen tot met een maximum van 100 m².

4.4.2 Bebouwing ten behoeve van verbindingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor de realisatie van bouwkundige verbindingen tussen gebouwen, al dan niet met een onderdoorgang, met dien verstande dat:

  • a. er sprake moet zijn van een functionele koppeling van de betreffende gebouwen;
  • b. de hoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte van de gekoppelde gebouwen;
  • c. de verbinding verantwoord is binnen het stedenbouwkundig beeld.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Maximaal toegestane oppervlakten en aantallen

Voor de verschillende gebruiksfuncties binnen de bestemming 'Gemengd - 1' gelden de volgende regels:

  • a. voor het hotel als bedoeld in artikel 4.1.1, onder m, sub 1 geldt, dat maximaal 1 hotel is toegestaan met ten hoogste 80 kamers;
  • b. voor de verblijfsaccommodatie St. Annapark als bedoeld in artikel 4.1.1, onder m, sub 6 geldt een maximum toegestaan gezamenlijk brutovloeroppervlak (bvo) van 750 m² met ten hoogste 10 kamereenheden;
  • c. het bepaalde in artikel 18.3 is tevens van toepassing.

4.5.2 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. woningsplitsing;
  • b. zelfstandige bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • c. bedrijf aan huis;
  • d. detailhandel, behoudens:
    • 1. beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis als bedoeld in artikel 4.1.1, onder e;
    • 2. detailhandel als bedoeld in artikel 4.1.1, onder m, sub 9;
    • 3. ondergeschikte detailhandel ten dienste van de functies als bedoeld in artikel 4.1.1, onder m, sub 3, sub 5, sub 7 en sub 10, met een maximum toegestaan brutovloeroppervlak van 100 m²;
  • e. horeca, behoudens:
    • 1. horeca zoals bedoeld in artikel 4.1.1, onder nm, sub 4 en sub 5;
    • 2. ondergeschikte horeca ter ondersteuning of ten dienste van een buitenvoorziening behorende bij de functie als bedoeld in artikel 4.1.1, onder b tot een gezamenlijk oppervlak van 50 m² aan voorzieningen;
    • 3. ondergeschikte horeca ten dienste van de functies als bedoeld in artikel 4.1.1, onder m, sub 2, sub 3, sub 7 en sub 11, met een maximum toegestaan brutovloeroppervlak van 100 m²;
  • f. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • g. seksinrichting;
  • h. bedrijven voor opslag en verkoop van motorbrandstoffen (al dan niet met LPG).

4.5.3 Beroepen aan huis

Een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een beroep aan huis mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet aangetast;
  • c. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen mag als zodanig worden gebruikt;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. de parkeerbalans niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel ;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken ten behoeve van de functie kleinschalige verblijfsaccommodatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.1, onder b voor extra verblijfsaccommodatie (brutovloeroppervlak en kamereenheden) op het St. Annapark, onder de voorwaarden dat:

  • a. er geen sprake mag zijn van nieuwbouw maar uitsluitend van uitbreiding of nieuwvestiging in een bestaand pand;
  • b. er sprake is van een duurzame instandhouding van het bestaande pand als onderdeel van het culturele erfgoed St. Annapark;
  • c. de behoefte is aangetoond;
  • d. ten hoogste 5 kamereenheden worden toegevoegd.

4.6.2 Afwijken ten behoeve van de functie kantoor

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.1.1, onder m, sub 8 juncto artikel 18.3, onder e voor het toestaan van meer m2 brutovloeroppervlak kantoor op het St. Annapark, onder de voorwaarden dat:

  • a. er geen sprake mag zijn van nieuwbouw maar uitsluitend van uitbreiding of nieuwvestiging in een bestaand pand;
  • b. er sprake is van een duurzame instandhouding van het bestaande pand als onderdeel van het culturele erfgoed St. Annapark;
  • c. de behoefte is aangetoond;
  • d. er regionale instemming heeft plaatsgevonden bij een maximum brutovloeroppervlak van meer dan 500 m²;
  • e. het regionaal overlegorgaan als bedoeld onder d heeft ingestemd door middel van een positief schriftelijk advies.

4.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.2, onder c ten behoeve van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in artikel 4.5.3, onder a tot en met g in acht worden genomen.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de functieaanduiding 'weg - uitgesloten' te verwijderen. Alvorens te besluiten winnen burgemeester en wethouders schriftelijk deskundigenadvies in omtrent:

  • 1. de noodzaak van een gewijzigde ontsluitingsstructuur op het St. Annapark;
  • 2. de verkeerseffecten op de Overloonseweg en de Noordsingel.

Artikel 5 Gemengd - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.1.1 Algemeen

De voor ‘Gemengd - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening;
  • b. cultuur en ontspanning;
  • c. wonen in een woning/wooneenheid als bedoeld in artikel 1.100;
  • d. zorgwonen in een woning/wooneenheid als bedoeld in artikel 1.100;
  • e. aan huis gebonden beroepen bij wonen en zorgwonen met een maximum van 40 m² per woning;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. wegen, paden, in- en uitritten;
  • h. tuinen en erven;
  • i. voorzieningen van openbaar nut;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen boven- en/of ondergrondse infiltratievoorzieningen;

alsmede tevens voor:

  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - parkrandcluster' uitsluitend binnen de bestaande hoofdbebouwing en de daarbij behorende bijgebouwen:
    • 1. congres- en vergaderfaciliteiten;
    • 2. wellness/revalidatie;
    • 3. een restaurant, koffie-tearoom, lunchroom, ijssalon of soortgelijke voorziening met of zonder terras;
    • 4. een (ambachtelijke)brouwerij-distilleerderij met brasserie en terras;
    • 5. een galerie en expositieruimte;
    • 6. kantoor/zakelijke dienstverlening;
    • 7. detailhandel in streekproducten;
    • 8. kleinschalige ambachtelijke bedrijven;
    • 9. leisure/dagrecreatie;
  • m. evenementen, met dien verstande dat de regels uit artikel 17.2 van toepassing zijn;
  • n. dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  • o. gebouwen;
  • p. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • q. boombeplanting, struiken en houtopstanden;
  • r. verhardingen;
  • s. kunstwerken;
  • t. kunstobjecten;
  • u. overige bij de bestemming behorende voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • v. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 16.3;
  • w. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 16.4.

5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14, en aanduidingen als bedoeld in artikel 18, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 22.2.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemene regels

Voor het bouwen op en in de voor ‘Gemengd - 2’ aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. toegestaan zijn bestaande hoofdgebouwen met daarbij behorende bijgebouwen;
  • b. toegestaan zijn vrijstaande woningen, vrijstaand geschakelde woningen, twee aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en patiowoningen St. Annapark ten behoeve van wonen en zorgwonen met een hoofdgebouw en bijgebouwen;
  • c. voor het bouwen van woningen voor wonen en zorgwonen geldt het bepaalde in artikel 18.2;
  • d. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • e. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

5.2.2 Regels voor hoofdgebouwen (niet zijnde grondgebonden woningen) met daarbij behorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, niet zijnde grondgebonden woningen, met bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bestaand hoofdgebouw (niet zijnde een grondgebonden woning) mag herbouwd worden met inachtneming van de bestaande hoogte en oppervlakte;
  • b. de bouw van nieuwe (extra) hoofdgebouwen anders dan onder a mag niet plaatsvinden;
  • c. de oppervlakte aan bijgebouwen bij een hoofdgebouw (niet zijnde een grondgebonden woning) mag maximaal 70 m² bedragen met dien verstande dat de oppervlakte van bestaande bijgebouwen niet mee telt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen mag niet hoger zijn dan:
    • 1. aangebouwde bijgebouwen: 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of -als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- even hoog als het hoofdgebouw met een maximum van 3 meter;
    • 2. voor vrijstaande bijgebouwen: 3 meter;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6 meter bedragen;
  • f. de dakhelling van bijgebouwen sluit aan op de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • g. aangebouwde bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt indien het hoofdgebouw plat is afgedekt.

5.2.3 Regels voor hoofdgebouw - woningcategorie vrijstaand, vrijstaand geschakeld, twee-aaneengebouwd en patio

Voor het bouwen van een hoofdgebouw bij een vrijstaande woning, vrijstaand geschakelde woning, twee-aaneengebouwde woning en patiowoning St. Annapark, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter;
  • b. het hoofdgebouw wordt gebouwd in of maximaal 2 meter uit de voorgevelrooilijn;
  • c. de afstand van het hoofdgebouw bij een vrijstaande woning en vrijstaand geschakelde woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 3 meter;
  • d. de afstand van het hoofdgebouw van twee aaneengebouwde woningen tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 3 meter;
  • e. patiowoningen mogen tot in de zijdelingse perceelsgrens gebouwd en aan elkaar geschakeld worden;
  • f. de goothoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • g. de dakhelling van een hoofdgebouw met een kapconstructie bedraagt ten minste 45°;
  • h. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 8,5 meter;
  • i. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een platte dakafdekking mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • j. de maximale breedte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 12 meter;
  • k. de afstand van het hoofdgebouw bij een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 3 meter;
  • l. de maximale diepte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 15 meter;
  • m. in afwijking van het bepaalde onder l, geldt bij een patiowoning inclusief aangebouwde bijgebouwen een maximale diepte van 20 meter.

5.2.4 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende (aanvullende) bepalingen:

  • a. bijgebouwen dienen tegen het hoofdgebouw aan te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bij een vrijstaande woning bijgebouwen ook los van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. slechts aan één zijgevel van het hoofdgebouw mogen bijgebouwen worden gebouwd;
  • d. bijgebouwen mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd;
  • e. de maximale diepte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 15 meter;
  • f. bij twee-aaneengebouwde woningen dienen bijgebouwen aan de zijde waar het hoofdgebouw niet in de zijdelingseperceelsgrens is gesitueerd op een afstand van tenminste 1,5 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd te worden;
  • g. bijgebouwen worden minimaal 3 meter achter de voorgevellijn gebouwd;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder g, geldt bij een patiowoning dat het hoofdgebouw gebouwd wordt in of tenminste 3 meter uit de voorgevellijn;
  • i. bijgebouwen mogen tegen de achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd over de volledige breedte van die achtergevel, met een diepte van maximaal 4 meter. De oppervlakte hiervan telt niet mee bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder k;
  • j. de afstand van een bijgebouw tot de achterste perceelsgrens bedraagt ten minste 5 meter;
  • k. bijgebouwen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van:
    • 1. maximaal 100 m², op een perceel tot 1.000 m²;
    • 2. maximaal 120 m², op een perceel van 1.000 tot en met 1.500 m²;
  • l. de oppervlakte van carports blijft bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder k buiten beschouwing;
  • m. de goothoogte van bijgebouwen mag:
    • 1. voor aangebouwde bijgebouwen: niet hoger zijn dan 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of -als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- de bouwhoogte van het hoofdgebouw tot ten hoogste 3,5 meter;
    • 2. voor vrijstaande bijgebouwen: ten hoogste 3,5 meter bedragen;
  • n. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • o. aangebouwde bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt indien het hoofdgebouw voorzien is van een platte dakafdekking.

5.2.5 Regels voor carports en ondergeschikte bouwdelen

In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.4 mogen worden gebouwd:

  • a. carports, zowel op het voorerf als het achtererf, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte tot maximaal 30 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 3. de carport met minimaal één zijde of een deel daarvan tegen de zijgevel van het hoofdgebouw of tegen een voor- of zijgevel van een bijgebouw wordt gebouwd;
    • 4. de carport maximaal 2,5 meter voor de voorgevelrooilijn mag worden gebouwd;
  • b. ondergeschikte bouwdelen op het voorerf, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte maximaal 1,2 meter bedraagt;
    • 2. de breedte maximaal 50% bedraagt van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt.

5.2.6 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijgevel bij hoekwoningen voor de voorgevellijn maximaal 2 meter bedragen mits:
    • 1. de afstand tot een weg minimaal 0,5 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. het verkeersbelang niet onevenredig aangetast wordt.
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het wonen en zorgwonen bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van verkeersdoeleinden bedraagt 4 meter, met uitzondering van masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing bij nieuw- of verbouw, ten behoeve van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bestemmingen.
5.4 Specifieke gebruiksregels

5.4.1 Maximaal toegestane oppervlakten en aantallen

Voor de verschillende gebruiksfuncties binnen de bestemming 'Gemengd - 2' is het bepaalde in artikel 18.3 tevens van toepassing.

5.4.2 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis als bedoeld in artikel 5.1.1, onder e;
  • c. zelfstandige bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • d. gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit;
  • e. bedrijf aan huis;
  • f. recreatief (mede)gebruik;
  • g. seksinrichting.

5.4.3 Beroepen aan huis

Een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een beroep aan huis mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet aangetast;
  • c. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen mag als zodanig worden gebruikt;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. de parkeerbalans niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.3;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Bedrijf aan huis

Bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.2, onder e voor de uitoefening van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in artikel 5.4.3, onder a tot en met g in acht worden genomen.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
5.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor ‘Gemengd - 2’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • b. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • c. het vellen en/of rooien van bomen en houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van bomen of houtopstanden tot gevolg kunnen hebben;
  • d. het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen.

5.6.2 Uitzonderingen

Het in artikel 5.6.1, gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden:

  • a. die behoren tot normaal onderhoud en beheer;
  • b. die passen in het kader van een normaal tuinonderhoud in een woongebied met een bosrijk karakter;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan verleende omgevingsvergunning of anderszins.

5.6.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend voor werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.6.1, onder a tot en met c indien door de werken of werkzaamheden dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. het behoud, herstel en de instandhouding van het ruimtelijke en beeldbepalende karakter van het woongebied met een bosrijk karakter (de bomen en houtopstanden) niet onevenredig wordt of kan worden aangetast of de mogelijkheden voor dat behoud, herstel en die instandhouding niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. het behoud, herstel en de instandhouding van eventueel aanwezige natuurwaarden en beschermde soorten niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

5.6.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.6.1, onder c kan als voorwaarde in ieder geval worden verbonden de verplichting tot herbeplanten binnen een bij de omgevingsvergunning nader te bepalen termijn.
  • b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.6.1, onder c en d kan als voorwaarde in ieder geval worden verbonden het uitvoeren van (aanvullend) onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten en het nemen van de noodzakelijke maatregelen voor de bescherming, het behoud en de instandhouding van eventueel beschermde soorten.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede tevens voor:

  • c. het doorsteken van de groenvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' ten behoeve van de aanleg en instandhouding van maximaal één weg aansluitend op de Overloonseweg, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de aanwezige bomen langs de Overloonseweg;
  • d. het doorsteken van de groenvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van - calamiteitenontsluiting' uitsluitend ten behoeve van de aanleg en instandhouding van maximaal één calamiteitenontsluiting aansluitend op de Overloonseweg, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de aanwezige bomen langs de Overloonseweg;
  • e. het doorsteken van de groenvoorziening ten behoeve van de aanleg van een pad voor langzaam verkeer aanhakend op de Dr. Kortmannweg;
  • f. bestaande in- en uitritten aanhakend op de Dr. Kortmannweg voor uitsluitend gebruik door het(de) gevestigde bedrijf(bedrijven) in het(de) daarbij behorende aangrenzende bedrijfsgebouw(en).

met de daarbij behorende:

  • g. boombeplanting en struiken;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. afrasteringen en overige bij de bestemming passende voorzieningen.

6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14, en aanduidingen als bedoeld in artikel 18, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 22.2.

6.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Groen' aangewezen gronden zijn uitsluitend toegestaan terreinafscheidingen met een open constructie met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van de ontsluiting op de Overloonseweg als bedoeld in artikel 6.1.1, onder c en d in verband met een duurzaam behoud van de aanwezige laanbeplanting met bomen aan de Overloonseweg.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. het aanbrengen/aanleggen van in-/uitritten en ontsluitingswegen anders dan beoogd in artikel 6.1.1, onder c t/m f.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer - en verblijfsdoeleinden;
  • b. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. voorzieningen van openbaar nut;

met de daarbij behorende:

  • e. wegen, paden, verhardingen en andere bij de bestemming passende voorzieningen;
  • f. bouwwerken;
  • g. kunstwerken;
  • h. bluswatervoorzieningen.

7.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14, en aanduidingen als bedoeld in artikel 18, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 22.2.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemene regels

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

7.2.2 Regels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. op en in de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd te behoeve van de in artikel 7.1.1 genoemde doeleinden;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 meter, met uitzondering van masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 8 Woongebied - Boswonen

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Woongebied - Boswonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning/wooneenheid als bedoeld in artikel 1.100;
  • b. zorgwonen in een woning/wooneenheid als bedoeld in artikel 1.100;
  • c. aan huis gebonden beroepen bij wonen en zorgwonen met een maximum van 40 m² per woning;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. wegen, wandel- en fietspaden, in- en uitritten;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen boven- en/of ondergrondse infiltratievoorzieningen;
  • h. voorzieningen van openbaar nut;

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken;
  • j. voorzieningen, waaronder mede begrepen straatmeubilair, speelvoorzieningen, blusvoorzieningen, kunstwerken, (ondergrondse) inzamelpunten voor huishoudelijke afvalstoffen, infiltratie- voorzieningen en overige bij de bestemming behorende voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • k. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 16.3;
  • l. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 16.4.

8.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14, en aanduidingen als bedoeld in artikel 18, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 22.2.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemene regels

Voor het bouwen op en in de voor 'Woongebied - Boswonen' aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. toegestaan zijn uitsluitend grondgebonden vrijstaande woningen ten behoeve van wonen en zorgwonen met een hoofdgebouw en bijgebouwen;
  • b. voor het bouwen van woningen voor wonen en zorgwonen geldt het bepaalde in artikel 18.2;
  • c. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • d. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

8.2.2 Regels voor hoofdgebouw

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens bedraagt tenminste 7 meter;
  • b. het hoofdgebouw wordt gebouwd maximaal 3 meter uit de voorgevelrooilijn;
  • c. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 5 meter;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 6,50 meter;
  • e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 11 meter;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een platte dakafdekking mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • g. de maximale breedte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 25 meter.
  • h. de maximale diepte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 20 meter.

8.2.3 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende (aanvullende) bepalingen:

  • a. bijgebouwen mogen vrijstaand en/of tegen het hoofdgebouw aan worden gebouwd;
  • b. bijgebouwen mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. slechts aan één zijgevel van het hoofdgebouw mogen bijgebouwen worden gebouwd;
  • d. bijgebouwen worden minimaal 3 meter achter de voorgevellijn gebouwd;
  • e. bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd te worden;
  • f. bijgebouwen mogen tegen de achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd over de volledige breedte van die achtergevel, met een diepte van maximaal 4 meter. De oppervlakte hiervan telt niet mee bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder g;
  • g. bijgebouwen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van:
    • 1. maximaal 100 m², op een perceel tot 1.000 m²;
    • 2. maximaal 120 m², op een perceel van 1.000 tot en met 1.500 m²;
    • 3. maximaal 150 m², op een perceel van meer dan 1.500 m².
  • h. de oppervlakte van carports blijft bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder g buiten beschouwing;
  • i. de goothoogte van bijgebouwen mag:
    • 1. voor aangebouwde bijgebouwen: niet hoger zijn dan 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of -als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- de bouwhoogte van het hoofdgebouw tot ten hoogste 3,5 meter;
    • 2. voor vrijstaande bijgebouwen: ten hoogste 3,5 meter bedragen;
  • j. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • k. aangebouwde bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt indien het hoofdgebouw voorzien is van een platte dakafdekking.

8.2.4 Regels voor carports en ondergeschikte bouwdelen

In afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.3, onder b mogen worden gebouwd:

  • a. carports, zowel op het voorerf als het achtererf, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte tot maximaal 30 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 3. de carport met minimaal één zijde of een deel daarvan tegen de zijgevel van het hoofdgebouw of tegen een voor- of zijgevel van een bijgebouw wordt gebouwd;
    • 4. de carport maximaal 2,5 meter voor de voorgevelrooilijn mag worden gebouwd;
  • b. ondergeschikte bouwdelen op het voorerf, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte maximaal 1,2 meter bedraagt;
    • 2. de breedte maximaal 50% bedraagt van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt.

8.2.5 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijgevel bij hoekwoningen voor de voorgevellijn maximaal 2 meter bedragen mits:
    • 1. de afstand tot een weg minimaal 0,5 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. het verkeersbelang niet onevenredig aangetast wordt.
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het wonen en zorgwonen bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van verkeersdoeleinden bedraagt 4 meter, met uitzondering van masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn.
8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing bij nieuw- of verbouw, ten behoeve van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bestemmingen.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis als bedoeld in artikel 8.1, onder c;
  • c. zelfstandige bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • d. gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit;
  • e. bedrijf aan huis;
  • f. recreatief (mede)gebruik;
  • g. seksinrichting.

8.4.2 Beroepen aan huis

Een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een beroep aan huis mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet aangetast;
  • c. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen mag als zodanig worden gebruikt;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. de parkeerbalans niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.3;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Bedrijf aan huis

Bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.1, onder e voor de uitoefening van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in artikel 8.4.2, onder a tot en met g in acht worden genomen.

8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

8.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Woongebied - Boswonen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • b. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • c. het vellen en/of rooien van bomen en houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van bomen of houtopstanden tot gevolg kunnen hebben;
  • d. het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen.

8.6.2 Uitzonderingen

Het in artikel 8.6.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden:

  • a. die behoren tot normaal onderhoud en beheer;
  • b. die passen in het kader van een normaal tuinonderhoud in een woongebied met een bosrijk karakter;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan verleende omgevingsvergunning of anderszins.

8.6.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend voor werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.6.1, onder a tot en met c indien door de werken of werkzaamheden dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. het behoud, herstel en de instandhouding van het ruimtelijke en beeldbepalende karakter van het woongebied met een bosrijk karakter (de bomen en houtopstanden) niet onevenredig wordt of kan worden aangetast of de mogelijkheden voor dat behoud, herstel en die instandhouding niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. het behoud, herstel en de instandhouding van eventueel aanwezige natuurwaarden en beschermde soorten niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

8.6.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.6.1, onder c kan als voorwaarde in ieder geval worden verbonden de verplichting tot herbeplanten binnen een bij de omgevingsvergunning nader te bepalen termijn.
  • b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.6.1, onder c en d kan als voorwaarde in ieder geval worden verbonden het uitvoeren van (aanvullend) onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten en het nemen van de noodzakelijke maatregelen voor de bescherming, het behoud en de instandhouding van eventueel beschermde soorten.

Artikel 9 Woongebied - Duincluster

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Woongebied - Duincluster' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning/wooneenheid als bedoeld in artikel 1.100;
  • b. zorgwonen in een woning/wooneenheid als bedoeld in artikel 1.100;
  • c. aan huis gebonden beroepen bij wonen en zorgwonen met een maximum van 40 m² per woning;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. wegen, wandel- en fietspaden, in- en uitritten;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen boven- en/of ondergrondse infiltratievoorzieningen;
  • h. voorzieningen van openbaar nut;

alsmede tevens voor:

  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - zorggerelateerde dienstverlening', zorggerelateerde dienstverlening uitsluitend binnen de bestaande hoofdbebouwing of nieuwbouw met de daarbij behorende bijgebouwen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' een gemeentelijk monument;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorie' een karakteristiek gebouw;

met de bij de bestemming behorende:

  • l. bouwwerken;
  • m. voorzieningen, waaronder mede begrepen straatmeubilair, speelvoorzieningen, blusvoorzieningen, kunstwerken, (ondergrondse) inzamelpunten voor huishoudelijke afvalstoffen, infiltratie- voorzieningen en overige bij de bestemming behorende voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • n. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 16.3;
  • o. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 16.4.

9.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14, en aanduidingen als bedoeld in artikel 18, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 22.2.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemene regels

Voor het bouwen op en in de voor 'Woongebied - Duincluster' aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. toegestaan zijn vrijstaande woningen, vrijstaand geschakelde woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen, patiowoningen St. Annapark en gestapelde woningen ten behoeve van wonen en zorgwonen met een hoofdgebouw en bijgebouwen;
  • b. voor het bouwen van woningen voor wonen en zorgwonen geldt het bepaalde in artikel 18.2;
  • c. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • d. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

9.2.2 Regels voor hoofdgebouw - woningcategorie vrijstaand

Voor het bouwen van een hoofdgebouw bij een grondgebonden vrijstaande woning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens bedraagt tenminste 7 meter;
  • b. het hoofdgebouw wordt gebouwd maximaal 3 meter uit de voorgevelrooilijn;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 5 meter;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 6,50 meter;
  • e. de dakhelling van een hoofdgebouw met een kapconstructie bedraagt ten minste 45°;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 11 meter;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een platte dakafdekking mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • h. de maximale breedte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 25 meter;
  • i. de maximale diepte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 15 meter.

9.2.3 Regels voor hoofdgebouw - woningcategorie vrijstaand geschakeld, twee-aaneengebouwd, aaneengebouwd en patiowoning St. Annapark

Voor het bouwen van een hoofdgebouw bij een vrijstaand geschakelde woning, twee-aaneengebouwde woning, aaneengebouwde woning en patiowoning St. Annapark, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens bedraagt tenminste 5 meter;
  • b. het hoofdgebouw wordt gebouwd in of maximaal 2 meter uit de voorgevelrooilijn;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen bij een vrijstaand geschakelde woning en een twee-aaneengebouwde woning bedraagt tenminste 3 meter;
  • d. patiowoningen St. Annapark, mogen tot in de zijdelingse perceelsgrens gebouwd en aan elkaar geschakeld worden;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 6,5 meter;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 11 meter;
  • g. de dakhelling van een hoofdgebouw met een kapconstructie bedraagt ten minste 45°;
  • h. de bouwhoogte van hoofdgebouw met een platte dakafdekking mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • i. de maximale breedte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 12 meter;
  • j. de maximale diepte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 15 meter.
  • k. in afwijking van het bepaalde onder j, geldt bij een patiowoning St. Annapark, inclusief aangebouwde bijgebouwen een maximale diepte van 20 meter.

9.2.4 Regels voor woningcategorie gestapeld

Voor het bouwen van gestapelde woningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 16,5 meter;
  • b. het hoofdgebouw heeft een platte dakafdekking;
  • c. er zijn meerdere hoofdgebouwen toegestaan.

9.2.5 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende (aanvullende) bepalingen:

  • a. bijgebouwen dienen tegen het hoofdgebouw aan te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag bij een vrijstaande woning het bijgebouw ook los van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. bijgebouwen mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd;
  • d. slechts aan één zijgevel van het hoofdgebouw mogen bijgebouwen worden gebouwd;
  • e. de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient tenminste 3 meter te bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e, dient de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande woningen tenminste 5 meter te bedragen;
  • g. bij twee-aaneengebouwde woningen dienen bijgebouwen aan de zijde waar het hoofdgebouw niet in de zijdelingseperceelsgrens is gesitueerd op een afstand van tenminste 1,5 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd te worden;
  • h. bijgebouwen worden minimaal 3 meter achter de voorgevellijn gebouwd;
  • i. bijgebouwen mogen tegen de achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouw over de volledige breedte van die achtergevel, met een diepte van maximaal 4 meter. De oppervlakte hiervan telt niet mee bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder j;
  • j. bijgebouwen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van:
    • 1. maximaal 100 m², op een perceel tot 1.000 m²;
    • 2. maximaal 120 m², op een perceel van 1.000 tot en met 1.500 m²;
    • 3. maximaal 150 m², op een perceel van meer dan 1.500 m².
  • k. de oppervlakte van carports blijft bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder j buiten beschouwing;
  • l. de goothoogte van bijgebouwen mag:
    • 1. voor aangebouwde bijgebouwen: niet hoger zijn dan 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of -als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- de bouwhoogte van het hoofdgebouw tot ten hoogste 3,5 meter;
    • 2. voor vrijstaande bijgebouwen: ten hoogste 3,5 meter bedragen;
  • m. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • n. aangebouwde bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt indien het hoofdgebouw voorzien is van een platte dakafdekking.

9.2.6 Regels voor carports en ondergeschikte bouwdelen

In afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.5, onder c mogen worden gebouwd:

  • a. carports, zowel op het voorerf als het achtererf, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte tot maximaal 30 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 3. de carport met minimaal één zijde of een deel daarvan tegen de zijgevel van het hoofdgebouw of tegen een voor- of zijgevel van een bijgebouw wordt gebouwd;
    • 4. de carport maximaal 2,5 meter voor de voorgevelrooilijn mag worden gebouwd;
  • b. ondergeschikte bouwdelen op het voorerf, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte maximaal 1,2 meter bedraagt;
    • 2. de breedte maximaal 50% bedraagt van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt.

9.2.7 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijgevel bij hoekwoningen voor de voorgevellijn maximaal 2 meter bedragen mits:
    • 1. de afstand tot een weg minimaal 0,5 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. het verkeersbelang niet onevenredig aangetast wordt.
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het wonen en zorgwonen bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van verkeersdoeleinden bedraagt 4 meter, met uitzondering van masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn.
9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing bij nieuw- of verbouw, ten behoeve van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bestemmingen.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis als bedoeld in artikel 9.1, onder c;
  • c. zelfstandige bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • d. gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit;
  • e. bedrijf aan huis;
  • f. recreatief (mede)gebruik;
  • g. seksinrichting.

9.4.2 Beroepen aan huis

Een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een beroep aan huis mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet aangetast;
  • c. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen mag als zodanig worden gebruikt;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. de parkeerbalans niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.3;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.5.1 Bedrijf aan huis

Bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.4.1, onder e voor de uitoefening van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in artikel 9.4.2, onder a tot en met g in acht worden genomen.

9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
9.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Woongebied - Duincluster' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • b. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • c. het vellen en/of rooien van bomen en houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van bomen of houtopstanden tot gevolg kunnen hebben;
  • d. het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen.

9.6.2 Uitzonderingen

Het in artikel 9.6.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden:

  • a. die behoren tot normaal onderhoud en beheer;
  • b. die passen in het kader van een normaal tuinonderhoud in een woongebied met een bosrijk karakter;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan verleende omgevingsvergunning of anderszins.

9.6.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend voor werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.6.1, onder a tot en met c indien door de werken of werkzaamheden dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. het behoud, herstel en de instandhouding van het ruimtelijke en beeldbepalende karakter van het woongebied met een bosrijk karakter (de bomen en houtopstanden) niet onevenredig wordt of kan worden aangetast of de mogelijkheden voor dat behoud, herstel en die instandhouding niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. het behoud, herstel en de instandhouding van eventueel aanwezige natuurwaarden en beschermde soorten niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

9.6.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.6.1, onder c kan als voorwaarde in ieder geval worden verbonden de verplichting tot herbeplanten binnen een bij de omgevingsvergunning nader te bepalen termijn.
  • b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.6.1, onder c en d kan als voorwaarde in ieder geval worden verbonden het uitvoeren van (aanvullend) onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten en het nemen van de noodzakelijke maatregelen voor de bescherming, het behoud en de instandhouding van eventueel beschermde soorten.

Artikel 10 Woongebied - Veldcluster

10.1 Bestemmingsomschriving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Woongebied - Veldcluster' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning/wooneenheid als bedoeld in artikel 1.100;
  • b. zorgwonen in een woning/wooneenheid als bedoeld in artikel 1.100;
  • c. aan huis gebonden beroepen bij wonen en zorgwonen met een maximum van 40 m² per woning;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. wegen, wandel- en fietspaden, in- en uitritten;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen boven- en/of ondergrondse infiltratievoorzieningen;
  • h. voorzieningen van openbaar nut;

met de bij de bestemming behorende:

  • i. bouwwerken;
  • j. voorzieningen, waaronder mede begrepen straatmeubilair, speelvoorzieningen, blusvoorzieningen, kunstwerken, (ondergrondse) inzamelpunten voor huishoudelijke afvalstoffen, infiltratie- voorzieningen en overige bij de bestemming behorende voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • k. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 16.3;
  • l. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 16.4.

10.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 14, en aanduidingen als bedoeld in artikel 18, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 22.2.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemene regels

Voor het bouwen op en in de voor 'Woongebied - Veldcluster' aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. toegestaan zijn vrijstaande woningen, vrijstaand geschakelde woningen, twee-aaneengebouwde woningen en patiowoningen St. Annapark, ten behoeve van wonen en zorgwonen met een hoofdgebouw en bijgebouwen;
  • b. voor het bouwen van woningen voor wonen en zorgwonen geldt het bepaalde in artikel 18.2;
  • c. met inachtneming van het bepaalde onder b mogen maximaal 80 woningen worden gebouwd;
  • d. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • e. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

10.2.2 Regels voor hoofdgebouw - woningcategorie vrijstaand, vrijstaand geschakeld, twee aaneengebouwd en patio

Voor het bouwen van een hoofdgebouw bij een vrijstaande woning, vrijstaand geschakelde woning, twee-aaneengebouwde woning en patiowoning St. Annapark, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens bedraagt tenminste 7 meter;
  • b. het hoofdgebouw wordt gebouwd maximaal 2 meter uit de voorgevelrooilijn;
  • c. de afstand van het hoofdgebouw bij een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 3 meter;
  • d. de afstand van het hoofdgebouw bij een vrijstaande geschakelde woning en twee aaneengebouwde woningen tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 3 meter;
  • e. patiowoningen mogen tot in de zijdelingse perceelsgrens gebouwd en aan elkaar geschakeld worden;
  • f. de goothoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 6,5 meter;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een kapconstructie mag niet meer bedragen dan 11 meter;
  • h. de dakhelling van een hoofdgebouw met een kapconstructie bedraagt ten minste 45°;
  • i. de bouwhoogte van een hoofdgebouw met een platte dakafdekking mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • j. de maximale breedte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 12 meter;
  • k. de maximale diepte van het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt 15 meter;
  • l. in afwijking van het bepaalde onder k, geldt bij een patiowoning St. Annapark, inclusief aangebouwde bijgebouwen een maximale diepte van 20 meter.

10.2.3 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende (aanvullende) bepalingen:

  • a. bijgebouwen dienen tegen het hoofdgebouw aan te worden gebouwd;
  • b. bijgebouwen mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. slechts aan één zijgevel van het hoofdgebouw mogen bijgebouwen worden gebouwd;
  • d. bij twee-aaneengebouwde woningen en vrijstaand geschakelde woningen dienen bijgebouwen aan de zijde waar het hoofdgebouw niet in de zijdelingseperceelsgrens is gesitueerd op een afstand van tenminste 1,5 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd te worden;
  • e. bijgebouwen worden minimaal 3 meter achter de voorgevellijn gebouwd;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder f, geldt bij een patiowoning dat bijgebouwen in of maximaal 3 meter achter voorgevellijn worden gebouwd;
  • g. bijgebouwen mogen tegen de achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd over de volledige breedte van die achtergevel, met een diepte van maximaal 4 meter. De oppervlakte hiervan telt niet mee bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder h;
  • h. bijgebouwen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van:
    • 1. maximaal 100 m², op een perceel tot 1.000 m²;
    • 2. maximaal 120 m², op een perceel van 1.000 tot en met 1.500 m²;
    • 3. maximaal 150 m², op een perceel van meer dan 1.500 m².
  • i. de oppervlakte van carports blijft bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder h buiten beschouwing;
  • j. de goothoogte van bijgebouwen mag:
    • 1. voor aangebouwde bijgebouwen: niet hoger zijn dan 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of -als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- de bouwhoogte van het hoofdgebouw tot ten hoogste 3,5 meter;
    • 2. voor vrijstaande bijgebouwen: ten hoogste 3,5 meter bedragen;
  • k. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • l. aangebouwde bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt indien het hoofdgebouw voorzien is van een platte dakafdekking.

10.2.4 Regels voor carports en ondergeschikte bouwdelen

In afwijking van het bepaalde in artikel 10.2.3, onder b mogen worden gebouwd:

  • a. carports, zowel op het voorerf als het achtererf, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte tot maximaal 30 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 3. de carport met minimaal één zijde of een deel daarvan tegen de zijgevel van het hoofdgebouw of tegen een voor- of zijgevel van een bijgebouw wordt gebouwd;
    • 4. de carport maximaal 2,5 meter voor de voorgevelrooilijn mag worden gebouwd;
  • b. ondergeschikte bouwdelen op het voorerf, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte maximaal 1,2 meter bedraagt;
    • 2. de breedte maximaal 50% bedraagt van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt.

10.2.5 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijgevel bij hoekwoningen voor de voorgevellijn maximaal 2 meter bedragen mits:
    • 1. de afstand tot een weg minimaal 0,5 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. het verkeersbelang niet onevenredig aangetast wordt.
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het wonen en zorgwonen bedraagt 3 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van verkeersdoeleinden bedraagt 4 meter, met uitzondering van masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn.
10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing bij nieuw- of verbouw, ten behoeve van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende bestemmingen.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis als bedoeld in artikel 10.1, onder c;
  • c. zelfstandige bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • d. gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit;
  • e. bedrijf aan huis;
  • f. recreatief (mede)gebruik;
  • g. seksinrichting.

10.4.2 Beroepen aan huis

Een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een beroep aan huis mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet aangetast;
  • c. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen mag als zodanig worden gebruikt;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. de parkeerbalans niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.3;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1 Bedrijf aan huis

Bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.5.1, onder e voor de uitoefening van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in artikel , onder a tot en met g in acht worden genomen.

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
10.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Woongebied - Veldcluster' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • b. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • c. het vellen en/of rooien van bomen en houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van bomen of houtopstanden tot gevolg kunnen hebben;
  • d. het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen.

10.6.2 Uitzonderingen

Het in artikel 10.6.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden:

  • a. die behoren tot normaal onderhoud en beheer;
  • b. die passen in het kader van een normaal tuinonderhoud in een woongebied met een bosrijk karakter;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan verleende omgevingsvergunning of anderszins.

10.6.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend voor werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 10.6.1, onder a tot en met c indien door de werken of werkzaamheden dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. het behoud, herstel en de instandhouding van het ruimtelijke en beeldbepalende karakter van het woongebied met een bosrijk karakter (de bomen en houtopstanden) niet onevenredig wordt of kan worden aangetast of de mogelijkheden voor dat behoud, herstel en die instandhouding niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. het behoud, herstel en de instandhouding van eventueel aanwezige natuurwaarden en beschermde soorten niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

10.6.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.6.1, onder c kan als voorwaarde in ieder geval worden verbonden de verplichting tot herbeplanten binnen een bij de omgevingsvergunning nader te bepalen termijn.
  • b. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.6.1, onder c en d kan als voorwaarde in ieder geval worden verbonden het uitvoeren van (aanvullend) onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten en het nemen van de noodzakelijke maatregelen voor de bescherming, het behoud en de instandhouding van eventueel beschermde soorten.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 22.2 in acht dient te worden genomen.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen op en in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op en in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 250 m² per bouwperceel gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 250 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter dient de aanvrager een rapport (voortoets, bureau onderzoek, booronderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 250 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).

11.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport van een door van gemeentewege erkende archeologisch deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.

11.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 11.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 22.2 in acht dient te worden genomen.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen op en in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op en in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m² per bouwperceel gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter dient de aanvrager een rapport (voortoets, bureau onderzoek, booronderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).

12.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 12.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport van een door van gemeentewege erkende archeologisch deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.

12.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 12.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 5

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 22.2 in acht dient te worden genomen.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen op en in de als 'Waarde - Archeologie 5' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op en in de als 'Waarde - Archeologie 5' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 2.500 m² per bouwperceel gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 2.500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter dient de aanvrager een rapport (voortoets, bureau onderzoek, booronderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde , of van werkzaamheden
13.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 2.500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).

13.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 13.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport van een door van gemeentewege erkende archeologisch deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.

13.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 13.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Artikel 14 Waarde - Boom

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van monumentale en waardevolle bomen die beiden vermeld staan op de gemeentelijke bomenlijst, waarbij artikel 22.2 in acht dient te worden genomen.

14.2 Bouwregels

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Boom' mag niet worden gebouwd.

14.3 Afwijken van bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, mits is aangetoond dat dit het behoud van de boom niet in gevaar brengt en de stedenbouwkundige of landschappelijke waarde van de boom niet aantast. Dit dient te worden aangetoond door middel van een bomen effect analyse.

14.4 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 14.2 zijn Burgemeester en wethouders bevoegd met het oog op het behoud van de monumentale of waardevolle boom nadere eisen te stellen aan de plek en de hoogte van bebouwing binnen een zone van 5 meter van de dubbelbestemming 'Waarde - Boom'.

Voor het stellen van de nadere eisen kan ter zake van een ingediende aanvraag omgevingsvergunning een bomen effect analyse worden geëist.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.5.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • het kappen van monumentale en waardevolle bomen;
  • het uitvoeren van werkzaamheden aan die leiden tot een bedreiging van de duurzame instandhouding van waardevolle en monumentale bomen.

14.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 14.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • het normale onderhoud betreffen;
  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

14.5.3 Afwegingskader

Een in artikel 14.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de (monumentale) waarde van de boom niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen aan de boom kan worden hersteld, of de (monumentale) waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven conform de afweging uit het geldend beleidsstuk hieromtrent, of de boom zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene bouwregels

16.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de gevelgrenzen van de hoofd- en bijgebouwen;
  • b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  • c. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • d. in aanvulling op het bepaalde onder a en b is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad dient te worden gebouwd in het achtererf en op een afstand van ten minste 3,00 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde in de regels voor de van toepassing zijnde bestemming in acht wordt genomen;
    • 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
16.2 Bestaande afstanden en maten

16.2.1 Bestaande grotere afstanden en maten

Indien afstanden tot, goot- en bouwhoogten, oppervlakte en inhoud van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

16.2.2 Bestaande kleinere afstanden en maten

In die gevallen dat afstanden tot, goot- en bouwhoogten, oppervlakte en inhoud van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

16.2.3 Heroprichting gebouwen

In geval van heroprichting van bouwwerken is het bepaalde in artikel 16.2.1 en artikel 16.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

16.3 Parkeren
16.3.1 Parkeernorm

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, wordt uitsluitend verleend indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

Voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in 'Bijlage 2 Parkeernormen Venray' die als bijlage bij de “beleidsnota parkeernormen Gemeente Venray” hoort.

Indien deze nota niet toereikend is wordt getoetst aan de CROW-publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

Indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

16.3.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.3.1indien:

  • a. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  • b. het voldoen aan de in artikel 16.3.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

16.3.3 Maatvoering parkeergelegenheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen conform de 'Beleidsnota Parkeernormen' als bedoeld in artikel, 16.3.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

16.4 Infiltratie
16.4.1 Infiltratieplicht

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, wordt uitsluitend verleend indien voor de aanwezige functie op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater.

16.4.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 16.4.1 voor zover op andere wijze in de benodigde infiltratievoorziening wordt voorzien.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

17.1 Strijdig gebruik

Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken danwel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

17.2 Evenementen

Binnen de bestemming 'Bos', de bestemming 'Gemengd - 1' en de bestemming 'Gemengd - 2' zijn evenementen toegestaan onder de voorwaarden dat:

  • a. deze evenementen met respect voor de aanwezige cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden passend zijn bij het karakter van het St. Annapark;
  • b. deze evenementen niet langer dan drie kalenderdagen in beslag nemen, inclusief de dagen die nodig zijn voor het op- of afbouwen;
  • c. versterkt geluid niet is toegestaan;
  • d. voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid en een goede verkeersafwikkeling;
  • e. het maximaal aantal bezoekers per evenement per dag niet meer bedraagt dan 500.

Artikel 18 Algemene aanduidingsregels

18.1 overige zone - groene structuurdrager
18.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - groene structuurdrager’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige groene structuurdrager.

18.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene structuurdrager' zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande bebouwing.

18.2 overige zone - maximum aantal wooneenheden

In aanvulling op het bepaalde in artikel 4, artikel 5 en de artikelen 8 tot en met 10 gelden de volgende regels:

  • a. het maximaal aantal te bouwen woningen/wooneenheden voor wonen en/of zorgwonen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – maximum aantal wooneenheden' bedraagt 178;
  • b. het maximaal aantal te bouwen woningen/wooneenheden voor wonen, niet zijnde woningen/ wooneenheden voor zorgwonen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – maximum aantal wooneenheden' bedraagt 115.
18.3 overige zone - maximaal toegestane oppervlakten en aantallen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - maximaal toegestane oppervlakten en aantallen' zijn in aanvulling op het bepaalde in artikel 4.5.1 en artikel 5.4.1 in totaliteit (gezamenlijk) binnen de bestemming 'Gemengd - 1' en de bestemming 'Gemengd - 2' de volgende maximale oppervlakten en aantallen toegestaan:

18.4 overige zone - radarverstoringsgebied
18.4.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – radarverstoringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer.

18.4.2 Bouwregels

Op de voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangewezen gronden mag, ongeacht het bepaalde elders in deze regels, de hoogte van 65 meter boven NAP niet door bebouwing worden overschreden.

18.4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.4.2 onder voorwaarde dat de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.

Hierover wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de radar.

18.5 Cultuurhistorie - Monumenten
18.5.1 Rijksmonument

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – rijksmonument' zijn de bouwwerken wettelijk beschermd op grond van de Erfgoedwet.

18.5.2 Gemeentelijk monument

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument' zijn de bouwwerken wettelijk beschermd op grond van de gemeentelijke Erfgoedverordening.

18.5.3 Cultuurhistorie - karakteristieke gebouwen

18.5.3.1 Cultuurhistorie - Monumenten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorie' geldt voor het bestaande hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken voor zover deze bijdragen aan de karakteristiek van het hoofdgebouw in samenhang met de ruimtelijke spreiding van deze gebouwen in het historisch gebied St. Annapark, in aanvulling op de andere daar voorkomende bestemming(en), voor het bouwen de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorie' is, in het belang van behoud van de cultuurhistorische waarden verbonden aan het karakteristieke hoofdgebouw en bijbehorende bijgebouwen voor zover deze bijdragen aan de karakteristiek van het gebouw in het historisch gebied St. Annapark, het niet toegestaan de bestaande goot- en bouwhoogte, kapvorm en oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bijgebouwen, alsmede de ligging te wijzigen;
  • b. het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken waarvoor een sloopvergunning voor het slopen van het gehele bouwwerk is verleend ten tijde van de inwerking treding van het plan.

18.5.3.2. Afwijken van bouwregels

  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.5.3.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke situering en hoofdvorm van het hoofdgebouw en bijgebouwen voor zover deze bijdragen aan de karakteristiek van het gebouw in het historisch gebied St. Annapark, en er tevens rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische samenhang van de karakteristieke en monumentale gebouwen/objecten op het St. Annapark;
  • b. als het bevoegd gezag van plan is om af te wijken als bedoeld onder a, wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) om een schriftelijk advies gevraagd.

18.5.3.3 Omgevingsvergunning voor het slopen

Voor het in zijn geheel slopen van een karakteristiek hoofdgebouw en bijbehorende bijgebouwen voor zover deze bijdragen aan de karakteristiek van deze gebouwen in het historisch gebied St. Annapark , ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – cultuurhistorie' is een omgevingsvergunning vereist.

18.5.3.4 Voorwaarden vergunningverlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.5.3.3 wordt verleend, indien:

  • a. de cultuurhistorische waarde en/of situationele-, ensemblewaarde of herkenbaarheid van het gebouw met bijbehorende bouwwerken op het historisch gebied St. Annapark niet langer meer aanwezig is,
  • b. door middel van een deskundigenrapport wordt verantwoord, dat het bestaande bouwwerk niet geschikt is of naar maatstaven van redelijkheid niet geschikt (her)ontwikkelbaar te maken is voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de bestemming en dientengevolge het belang van de aanvrager van de omgevingsvergunning bij sloop van het bouwwerk dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij het behoud ervan;
  • c. er gelijktijdig een nieuwbouwplan voor de herinvulling van de locatie wordt ingediend, waarmee een verantwoorde inpassing in de omgeving met behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt aangetoond.

18.5.3.5 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.5.3.4 te verlenen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in omtrent de gevolgen van de voorgenomen sloop bij de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) en wordt eventueel tevens aanvullend schriftelijk advies ingewonnen bij een onafhankelijke restauratiedeskundige op het terrein van monumenten/ cultuurhistorie.

18.5.3.6 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in 18.5.3.3 is niet van toepassing voor zover het sloop betreft:

  • a. ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;
  • b. van inpandige delen van een hoofdgebouw en bijbehorende bijgebouwen;
  • c. van delen van een hoofdgebouw en bijbehorende bijgebouwen, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de karakteristieke situering van het hoofdgebouw en bijbehorende bijgebouwen voor zover deze bijdragen aan de karakteristiek;
  • d. ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;
  • e. noodzakelijk ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
  • f. waarvoor al een sloopvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

18.5.3.7 Toetsing door bevoegd gezag

Het bevoegd gezag toetst of een uitzondering als bedoeld in artikel 18.5.3.6. aan de orde is.

18.5.3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen op basis van een schriftelijk advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorie', verwijderen als voldoende duidelijk is dat een hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken niet of niet meer als karakteristiek gebouw kan worden aangemerkt in het historisch gebied St. Annapark .

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

19.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% en maximaal 1 meter van die maten en percentages indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning/ontheffing is of kan worden verleend.

19.2 Bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het uitbreiden van het bouwvlak, binnen de bestemming, tot maximaal 10%, met dien verstande dat:

  • a. binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  • b. a Bouwregels
  • c. er uit oogpunt van brandveiligheid geen belemmeringen zijn.
19.3 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

19.4 Voorzieningen van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;
  • b. de hoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.

Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

20.1 Feitelijke situatie

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 21 Algemene procedureregels

21.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerpbesluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende vier weken voor belanghebbenden ter inzage op het gemeentehuis;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend op de internetsite van de gemeente Venray;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij het bevoegd gezag;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

 

Artikel 22 Overige regels

22.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

22.2 Voorrangsregels
22.2.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

 

22.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 16.3.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan St. Annapark'.