direct naar inhoud van Toelichting
Plan: St. Annapark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP17015-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplanherziening

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0001.png"

Figuur 1.1: Luchtfoto - Sint Anna terrein

De Renschdael Groep uit Horst (hierna: Renschdael), de huidige eigenaar van het St. Annapark, heeft het voornemen een nieuwe duurzame herontwikkeling voor het karakteristieke gebied door te voeren, dat meer en meer in verval dreigt te geraken door een geleidelijk reductie van activiteiten op het St. Annapark.

Begin jaren tachtig is een begin gemaakt met de vermaatschappelijking van de psychiatrische zorg en werden cliënten zoveel mogelijk in gewone woonwijken gehuisvest. Daarbij komt dat een vermindering van het aantal patiënten in 1993 leidde tot het principebesluit tot sluiting van Sint Anna en de concentratie van alle zorgactiviteiten op de locatie Sint Servatius. Sinds 1993 heeft er een lange afbouwperiode van activiteiten op het St. Annapark plaatsgevonden. Deze beide ontwikkelingen hebben geleid tot een totale reductie van activiteiten van Vincent van Gogh en leegstand op het St. Annapark.

Gebrek aan nieuwe functies (binnen de bestaande planologische mogelijkheden) en de daarbij behorende leegstand heeft uiteindelijk geleid tot een verminderde dekking van lasten van huisvesting en onderhoud van het park. De laatste jaren is daardoor volstaan met enkel de meest noodzakelijke investeringen voor instandhouding van gebouwen en park, met als gevolg grootschalig achterstallig onderhoud.

Vincent van Gogh (Instituut voor Geestelijke Gezondheidszorg) heeft in Renschdael een partij en nieuwe eigenaar gevonden voor het St. Annapark, die een herontwikkeling van het gebied voor ogen heeft met respect voor de rijke historie, de natuurwaarden en de monumenten van het park. Renschdael wil het gebied transformeren tot een bijzondere leefomgeving, extravert en als onderdeel van de stad Venray, met ruimte voor wonen, zorgen, cultuur, kunst, leren, horeca, recreëren en werken.

De huidige juridisch-planologische regeling in het gebied is met name toegespitst op het gebruik ten behoeve van de geestelijke maatschappelijk gezondheidszorg en daaraan gekoppelde activiteiten. In de toekomstige situatie wordt beoogd in te spelen op de unieke kwaliteiten van het gebied door zelfstandige maar wel complementair aan elkaar zijnde functies mogelijk te maken. Zodoende krijgt het gebied een toekomstbestendige en duurzame maar vooral flexibele invulling. Functies waar in ieder geval ruimte voor moet zijn: wonen, werken (in de vorm van dienstverlening en kleinschalige bedrijvigheid), zorg, educatie, kunst en cultuur alsmede recreatie en ontspanning.

De gewenste flexibiliteit is noodzakelijk aangezien de herontwikkeling van het St. Annapark een langjarige gebiedsontwikkeling is. Aangezien de marktontwikkelingen op de (middel)lange termijn niet te voorspellen zijn, vormt die flexibiliteit een belangrijk onderdeel van dit bestemmingsplan. Ten behoeve van de herontwikkeling zijn diverse studies verricht die in onderhavige toelichting worden beschreven. Deze studies geven vooral de potentie van het gebied weer maar geven nog geen definitieve invulling aan het St. Annapark. Onderhavig bestemmingsplan voorziet dan ook in een flexibele juridisch-planologische regeling voor het plangebied met globale cijfers voor de beoogde gebruiksfuncties en de daarbinnen gewenste bebouwingsmogelijkheden. Daarmee is dit bestemmingsplan een kader dat de bestaande gebiedskwaliteiten maximaal ondersteunt maar tevens de vrijheid biedt aan het te realiseren programma.

In onderhavige toelichting wordt de herontwikkeling nader verwoord en verantwoord.

1.2 Ligging en grens plangebied

Het St. Annapark ligt ten noorden van het centrumgebied en vormt een onlosmakelijk onderdeel van de kern Venray.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0002.png"

Figuur 1.2: situering St. Annapark binnen de kern Venray

De begrenzing van het plangebied voor de herontwikkeling ligt globaal binnen de omliggende wegenstructuur van de Overloonseweg, de Noordsingel, de Doctor Kortmannweg, de Bosweg en het Makkenpad. De locatie heeft aan de zuidzijde een aansluiting op de ringweg (singels) rond het centrum van Venray en is daarmee goed ontsloten. De woningen aan de Overloonseweg en de Noordsingel alsmede de zogenoemde dokterswoningen aan de Sint Annalaan maken geen onderdeel uit van onderhavig plangebied.

Het St. Anna terrein is dus globaal gelegen binnen de omliggende wegenstructuur van de Overloonseweg, de Noordsingel, de Doctor Kortmannweg, de Bosweg en het Makkenpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0003.png"

Figuur 1.3: Begrenzing plangebied (rode omlijning) 

1.3 Voormalige en geldende bestemmingsplanregeling

1.3.1 Voormalig bestemmingsplan

Tot voor kort was ter plaatse van het St. Annapark het bestemmingsplan 'Buitengebied 1981' van kracht. Dat bestemmingsplan was door de gemeenteraad vastgesteld op 25 augustus 1981. Een herziening in 1982 heeft uitsluitend een aangepast renvooiblad tot gevolg gehad. Gedeputeerde Staten heeft het bestemmingsplan en de betreffende 1e herziening d.d. 4 januari 1983 goedgekeurd met uitzondering van enkele onderdelen op de plankaart en de voorschriften. Deze onderdelen waaraan goedkeuring was onthouden waren echter niet van toepassing op onderhavig plangebied.

De juridisch-planologische regeling van het voorheen geldende bestemmingsplan was specifiek gericht op de geestelijke gezondheidszorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 1981'

1.3.2 Geldend bestemmingsplan

Aanvankelijk is het gebied buiten de door de gemeente in 2006 opgestarte actualiseringsronde van bestemmingsplannen gelaten aangezien er op dat moment nog onduidelijkheden bestonden over de gewenste en/of toekomstige bestemmingen van de gronden in het gebied. Deze actualiseringsoperatie vond haar grondslag in het gegeven dat bestaande bestemmingsplannen die ten minste vijf jaar oud waren, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet Ruimtelijke ordening (hierna: Wro) moesten zijn vervangen door een, onder de nieuwe wet vast te stellen, bestemmingsplan. Op 1 juli 2013 was deze periode van vijf jaar verstreken, waarna de gemeente geen leges meer zou kunnen heffen voor diensten die verband houden met het (oude) bestemmingsplan.

Vanwege dit gegeven, alsmede in het kader van het plan van aanpak regulier onderhoud bestemmingsplannen van de gemeenteraad (november 2010), is d.d. 4 april 2017 een nieuw bestemmingsplan voor het St. Annapark vastgesteld (bestemmingsplan 'Herziening deelgebieden Venray'). Dit bestemmingsplan is voor het grootste gedeelte van het plangebied van kracht en de gronden zijn overeenkomstig de vigerende rechten nader bestemd conform de vigerende bouw- en gebruiksmogelijkheden, gericht op de geestelijke gezondheidszorg (bestemmingen 'Bos' en 'Maatschappelijk').

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0005.png"

Figuur 1.5: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Herziening deelgebieden Venray'

Ter plaatse van een hoekje in het zuidoosten van het plangebied dat in het verleden tot het St. Annaterrein behoorde is momenteel het bestemmingsplan 'Venray' van kracht. Dat bestemmingsplan is vastgesteld op 19 september 2017. Op basis van dit bestemmingsplan is het betreffende gedeelte bestemd als 'Woondoeleinden' en 'Groenvoorzieningen'.

Ter plaatse van de Noordsingel aan de zuidzijde van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', inclusief de 1e herziening, uit 1981 en 1982 (zie ook paragraaf 1.3.1). Dat bestemmingsplan is sinds 25 juni 1985 onherroepelijk en voorziet binnen het plangebied in de bestemming 'Verkeer'. Aangezien de Noordsingel ter plaatse niet wordt meegenomen in een ander actualiseringsplan en aangezien de gebiedsontwikkeling ook van invloed is op de Noordsingel, maakt een gedeelte van deze weg ook onderdeel uit van onderhavig bestemmingsplan.

Op basis van de nu geldende bestemmingsplannen wordt geen ruimte gegeven aan de voorgestane ontwikkeling. De beoogde herontwikkeling waarbij verschillende functies zoals wonen, werken, educatie, zorg, kunst en cultuur, recreatie en horeca binnen het gebied en bestaande bebouwing flexibel mogelijk worden gemaakt, is dan ook grotendeels in strijd met de geldende regeling.

De herontwikkeling van het complex met de beoogde gebruiksfuncties en de daarbinnen gewenste bebouwingsmogelijkheden worden juridisch-planologisch vastgelegd in onderhavig bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is na de inleiding in hoofdstuk 1 als volgt opgebouwd. Op basis van de geïnventariseerde gegevens is het plangebied in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 2 wordt ook ingegaan op het planvoornemen van de gebiedsontwikkeling zelf. De hoofdlijnen van beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente zijn beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuaspecten die van invloed zijn op het plangebied. Het juridisch kader komt naar voren in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 is aangegeven hoe wordt gehandhaafd op dit plan. Tot slot volgt in hoofdstuk 8 een korte beschrijving van de te volgen procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plan

2.1 Gebiedsbeschrijving

Het St. Annapark is begin vorige eeuw ontwikkeld als een zorgterrein met woonpaviljoens in een natuurlijke setting en is (onder andere) cultuurhistorisch gezien van grote betekenis voor de stad Venray. In de afgelopen decennia heeft er een functionele verschuiving plaatsgevonden in het gebied. De hoofdactiviteit psychiatrische zorg is geheel verdwenen, waardoor de gebouwen op het St. Annapark gedeeltelijk leeg zijn komen te staan. Een aantal gebouwen is nog in gebruik voor diverse maatschappelijke doeleinden (zorg, dienstverlening, onderwijs) en tijdelijke antikraak bewoning. Het parkachtige terrein met prachtige boombeplanting en sfeervolle bebouwing raakt in zijn totaliteit in verval door achterstallig onderhoud en leegstaande panden en verliest daarmee haar kwaliteit.

De voormalige functie van het St. Annapark heeft ervoor gezorgd dat het gebied een geïsoleerde karakteristiek kent. Het terrein is nagenoeg ingesloten door reguliere verstedelijking zoals een bedrijventerrein aan de noordoostzijde, het centrum van Venray met diverse woon- en centrumfuncties ten zuiden en de woonwijk De Brabander ten westen. Uitsluitend aan de noordzijde grenst het gebied aan meer open landelijk gebied.

Deze naar binnen gekeerde structuur zorgt ervoor dat er sprake is van een gebied met eigen kwaliteiten. Kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie en ecologie maar ook ten aanzien van de belevingssfeer en de meditatieve rust.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0006.png"

 Figuur 2.1: voorbeeld van achterstallig onderhoud en leegstaande panden

2.2 Historische schets

2.2.1 Krankzinningengesticht 'Sint Anna'

Vroeger was de zorg voor mensen die aan een geestesziekte (psychiatrische ziekte) leden erg slecht. Ze werden opgesloten in zogenaamde dolhuizen en/of lagen in cellen zonder enige vorm van behandeling. Vanaf de 19e eeuw veranderde in Europa de behandeling van geesteszieken. In Nederland werd in 1841 de 1e Krankzinnigenwet aangenomen: kwakzalverij werd verboden, de verpleging werd menswaardiger en geneesheren moesten bij de behandeling een rol van betekenis gaan spelen. Op 27 april 1884 werd de 2e Krankzinnigenwet "Wet tot regeling van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigen- gestichten" aangenomen. De nieuwe wet had onder meer als doel de introductie van de no-restraintbehandeling in alle instituten te bevorderen. De provincies kregen de verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van voldoende verpleegplaatsen, met als gevolgd dat overal in Nederland krankzinnigengestichten werden gebouwd, waaronder ook in Venray.

Aanvankelijk was Roermond de aangewezen plek, maar door inspanningen van de heer Trynes, zakenman in Venray en lid van de Provinciale Staten van Limburg, werd gekozen voor Venray. In 1906 werd begonnen met de bouw van het krankzinnigengesticht 'Sint Servatius' voor mannen door de Broeders van Liefde uit Gent.

Na aankoop van circa 45 hectare stuifduinen, net ten noorden van het toenmalige Venray, door de Zusters van Liefde van Jezus en Maria uit Gent werd in 1907 met de bouw van het krankzinnigengesticht gestart en het terrein ontwikkeld (1907-1911). Het werd een van de mooiste psychiatrische inrichtingen van het land: het Sint Annagesticht, 'Geneeskundige inrichting voor R.K. vrouwelijke Krankzinnigen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0007.png"

Figuur 2.2: Relevante personages

Hoewel de beide Belgische congregaties dezelfde stichter hadden, Kanunnik Petrus Josef Triest uit Gent, werkten de instituten in Venray nauwelijks samen. Er was een sterke scheiding tussen mannen en vrouwen en beide inrichtingen werken als zelfstandige organisatie los van elkaar.

Op 1 december 1908 wordt de eerste patiënt in Sint Anna opgenomen. Een jaar later zijn dat er al 206. De officiële opening van Sint Anna vindt plaats op 19 juni 1911. Het aantal patiënten bedroeg toen 320.

In Sint Anna werken tot eind jaren vijftig/beginjaren zestig uitsluitend vrouwen, met uitzondering van enkele medewerkers bij de technische dienst en de boerderij. En natuurlijk de eerste geneesheer Dr. Goossens.

Al spoedig hebben de Zusters van Liefde hulp nodig en betreedt lekenpersoneel de heilige gangen van het instituut. De patiënten vormen de drijvende krachten in de verschillende werkplaatsen die de inrichting rijk is. Met name de medische staf blijft jarenlang onderbezet. Artsen hebben simpelweg weinig belangstelling voor de psychiatrie. "Het is therapeutisch weinig bevredigend", zo luidt de opvatting. "Het geeft veel administratieve rompslomp en het verdient slecht."

Het instituut is zelfvoorzienend, met eigen boerderij, slagerij en bakker. Een wereld op zich, met zusters aan het roer. Zij staan bovenaan in de hiërarchie. Pas als in de late jaren vijftig steeds meer religieuzen uittreden, verandert dit beeld.

De behandeling van de patiënten bestond onder meer uit permanente badverpleging (hele dagen in een warm bad, wat kalmerend zou werken) en later ook elektroshocktherapie. Ook werden spanlakens en dwangbuizen gebruikt om agressieve patiënten in toom te houden. In het gesticht bestond vanaf het begin ook veel aandacht voor ontspanning en activering van de bewoners. Dat gebeurde door verschillenden vormen van therapie, waaronder arbeidstherapie, maar ook door recreatie in de vorm van muziek, toneel, zang en dans.

Via de gezinsverpleging levert de bevolking van Venray een belangrijke bijdrage aan de behandeling van de patiënten; zij gaan overdag naar de verschillende werkplaatsen in het instituut, werken bij de Sociale Werkplaats of nemen deel aan een therapieprogramma, en verblijven 's nachts bij Venrayse gezinnen. In ruil daarvoor ontvangen de families een extra centje. Ook verblijven enkele patiënten fulltime in het gezin. Dit zijn meestal vrouwen, die helpen in de huishouding, of ouderen die niet meer aan een therapieprogramma deelnemen. Ook het aantal personeelsleden in de administratie en andere ondersteunende diensten neemt sterk toe.

Eind jaren zestig had Sint Anna een capaciteit van zo'n 700 patiëntplaatsen. Samen met het eveneens in Venray gelegen Sint Servatius (voor mannen) was de psychiatrische zorg een van de, zo niet dé grootste werkgever in Venray. Huize St. Vincentius in Venray, een instelling voor nazorg van psychisch zieke vrouwen, gaat in 1968 deel uitmaken van St. Anna.

Vanaf 1970 vinden er in Venray tal van veranderingen plaats met betrekking tot de zorg en behandeling van psychiatrische patiënten. Men komt tot het inzicht dat voor een grote groep patiënten met een verstandelijke beperking, voorheen zwakzinnigen genoemd, een andere behandeling nodig is, reden waarom rond 1970 het instituut Nieuw Spraeland in Oostrum wordt gebouwd. Patiënten uit St. Anna worden overgeplaatst naar Nieuw Spraeland. St. Paschalis in Oostrum gaat zich toeleggen op de behandeling van drugs- en drankverslaafden.

De invloed van de religieuzen neemt tevens verder af als Sint Servatius en Sint Anna in 1976 fuseren en er voor het eerst in de geschiedenis leken zitting nemen in het Bestuur. De beide instituten gaan verder onder de naam Psychiatrisch Centrum Venray. In 1992 treden de congregaties van de Broeders en Zusters van Liefde definitief uit het Bestuur; het Vincent van Gogh Instituut is een feit. Vanaf 2003 maakt het instituut deel uit van de GGZ Noord- en midden Limburg. Omdat de naam GGZ-NML niet sprekend genoeg is, wordt in 2010 het instituut omgedoopt tot “Vincent van Gogh, voor geestelijke gezondheidszorg”.

De verwachte vermindering van het aantal patiënten leidde in 1993 tot het principebesluit tot sluiting van Sint Anna en concentratie van alle activiteiten op Sint Servatius. Daarna begon een lange afbouwperiode. Begin jaren tachtig werd ook een begin gemaakt met de vermaatschappelijking van de psychiatrische zorg en werden cliënten zoveel mogelijk in gewone woonwijken gehuisvest. Beide ontwikkelingen hebben geleid tot leegstand op het St. Annapark, wat deels wordt opgevangen middels tijdelijk gebruik door derden.

Gedurende bijna een eeuw is Sint Anna, samen met Sint Servatius, bepalend geweest voor de identiteit van Venray in Zuid-Oost Nederland. 'Een enkeltje Venray' kreeg spreekwoordelijke betekenis. Anno 2017 rest slechts nog erfgoed van uitzonderlijk formaat, dat snel vervalt.

2.2.2 Historische groei

Het landschap van het terrein en de omgeving is geleidelijk getransformeerd, ontwikkeld en aangelegd. Dit deel van Venray is hoger gelegen op een dekzandrug. Oorspronkelijk lagen hier stuifduinen en akkerland met redelijk wat hoogteverschil. De cultivering van het landschap begon bij het gedeeltelijk uitvlakken van het centrale deel en de bebossing van de flanken. De openheid van het centrale deel werd gebruikt om paviljoens en bebouwing te situeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0008.png"

Figuur 2.3: Oorspronkelijk landschap

Ook de omgevingscontext van het terrein is veranderd. Van een vrije ligging ten opzichte van de historische kern van Venray en los in het landschap is nu geen sprake meer. Op de volgende afbeeldingen is deze verandering in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0009.png"

Figuur 2.4: Historische groei St. Annapark

Het complex bestond oorspronkelijk uit twaalf gebouwen met elk een eigen tuin, met afdelingen voor enerzijds 'klasse-patiënten' en anderzijds armlastigen. Naast een verdeling tussen rijk en arm werd het paviljoensysteem ook gebruikt om onderscheid te kunnen maken in de mate van 'rust', 'halfrust' en 'onrust'. Verder waren er nog dienstgebouwen en een hoofdgebouw met kapel en mortuarium. De entree in het zuiden werd begeleid door vier riante dokterswoningen met tuinen.

De randen van het terrein werden bebost zodat een besloten gebied kon ontstaan; krankzinnigen hoorden immers afgezonderd te zijn van de maatschappij. Het statige, parkachtige complex had een eigen boerderij met veestapel, tuinderij, slagerij, bakkerij, een eigen water- en stroomvoorziening en functioneerde als een geheel zelfvoorzienende gemeenschap, inclusief regels, rangen en standen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0010.png"

Figuur 2.5: oorspronkelijk situatie complex Sint Annagesticht

Tijdens WOII, in oktober 1944, lag het St. Annapark enkele weken zwaar onder vuur, met 44 dodelijke slachtoffers als gevolg. Diverse gebouwen werden onherstelbaar beschadigd en moesten worden afgebroken, een aantal andere kon worden hersteld.

In het gesticht bestond vanaf het begin veel aandacht voor ontspanning en activering van de bewoners. Dat gebeurde door verschillenden vormen van therapie, maar ook door recreatie in de vorm van muziek, toneel, zang en dans. De schouwburg van Sint Anna werd bekend door de vele revues die door patiënten en personeel werden opgevoerd. Vanaf de jaren vijftig stapte men af van de grootschalige, onpersoonlijke behandeling zoals die in de oorspronkelijke gebouwen plaatsvond, en werden er kleinschalige wooneenheden op het terrein gebouwd.

De aanleg van het terrein van het St. Annagesticht, is tot stand gekomen in de jaren 1907-1911 onder invloed van de landschapsstijl en gemengde tuinstijl. De aanleg bestond aanvankelijk uit twee langgerekte noord-zuid hoofdlanen voor de ontsluiting van het terrein en diverse lanen en (slinger)- paden voor de verbinding tussen de paviljoens en een ovaal gazon voor het administratiegebouw.

De parkachtige kwaliteiten van het terrein zijn mede voortgekomen uit de zorgvuldige situering van het padensysteem. Van oorsprong bestond de structuur uit een intensief slingerend padensysteem dat bijzonder karakteristiek was en de paviljoens onderling sterk verbond door de talrijke verbindingen tussen de paviljoens, waarin de gebruiker eindeloos kan dwalen en in contact kon komen met omgeving en passanten. Alleen aan de zuidzijde is hiervan nog een deel zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0011.png"

Figuur 2.6: Oorspronkelijke opzet van het complex met 12 paviljoens; diagonaal geordende bebouwing met bijzondere gebouwen in het centrum en een boerderij met akkerland en weide aan de rand. 

In de loop der tijd zijn veranderingen doorgevoerd in de padenstructuur wat vooral zichtbaar is in de meer orthogonale structuur met lange (lanen) en korte lijnen (dwarsverbindingen) centraal op het terrein.

Zowel de bebouwing op het terrein zelf, de paden, de begroeiing en de omgeving zijn door ingrepen, ontwikkeling en wisselend onderhoud in de loop van de tijd veranderd. De groene kwaliteiten van lanen en grote bomen in het park zijn nog steeds herkenbaar, maar de begroeiing is op meerdere plekken verdicht en overwoekerd. De boerderij lag oorspronkelijk aan de open akkers en ligt inmiddels ingesloten in een dichte groenstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0012.png"

Figuur 2.7: bestaande situatie

2.3 Planvoornemen

2.3.1 Flexibel totaalconcept

Renschdael heeft in 2018 het grootste deel van het St. Annapark in 2018 verworven van Vincent van Gogh. Mede bepalend voor de verkoop aan Renschdael was het gezamenlijk doel dat Renschdael, Vincent van Gogh en de gemeente Venray voor ogen hebben met betrekking tot het gebied: "met behoud van zijn unieke karakter het St. Annapark te veranderen in een levendig en levensvatbaar onderdeel van de Venrayse gemeenschap".

Nagestreefd wordt een bijzondere omgeving te creëren die flexibel ingevuld kan worden met functies zoals wonen, zorgen, werken, leren, kunst, cultuur en recreëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0013.png" Figuur 2.8: St. Annapark in vogelvlucht (bron BiermanHenketarchitecten)

Renschdael wil het St. Annapark een nieuw leven geven, met behoud van het unieke karakter en de bestaande kwaliteiten onder ander in de vorm van de bijzondere cultuurhistorische- en natuurwaarden. Het getransformeerde, opengestelde St. Annapark wordt een belangrijke verrijking van Venray. Als stadspark vlak bij het centrum, als exclusieve woonomgeving, en als dynamische hotspot met tal van creatieve, hoogwaardige bedrijven en educatieve instellingen.

Het 'nieuwe St. Annapark' zal meer dan ooit deel gaan uitmaken van het stedelijke weefsel van Venray.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0014.png"

Figuur 2.9: tekenimpressie St. Annapark (bron: Jan Metz)

De ontwikkelingsvisie en het kader waarbinnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het St. Annapark mogelijk zijn, zijn verbeeld en beschreven in de stedenbouwkundige en landschapsvisie St. Annapark zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.

Inmiddels is een aantal zaken uit de ontwikkelingsvisie achterhaald, zoals de gebiedsontsluitingsweg die in de ontwikkelingsvisie prominent was opgenomen en beschreven en nu niet meer actueel is.

Niettemin vormt de ontwikkelingsvisie de drager waarop de toekomstige voorgestane stedenbouwkundige en landschappelijke herontwikkeling van het St. Annapark is gebaseerd en verder op doorontwikkeld is .

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0015.png"

Figuur 2.10: Ontwikkelingsvisie (bron: Stedenbouwkundige- en landschapsvisie St. Annapark Venray)

De herontwikkeling van het St. Annapark betreft een langjarige en organische gebiedsontwikkeling waarbij het programma nog niet definitief vastgelegd kan worden. Aangezien de marktontwikkelingen op de (middel)lange termijn niet te voorspellen zijn, is in onderhavig bestemmingsplan dan ook een flexibele regeling opgenomen zodat binnen het St. Annapark geschoven kan worden met de verschillende, voor het totaalconcept belangrijke functies. Alleen op deze manier kan een robuust kader worden gevormd dat zorgdraagt voor een duurzame transformatie van het St. Annapark.

In de toekomstvisie zal in het St. Annapark worden gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Drager van de verschillende functies vormt het eerder genoemde unieke en kwalitatief hoogwaardige monumentale groene raamwerk, dat zal worden gerenoveerd, onderhouden en daar waar nodig worden versterkt met nieuwe aanplant.

Ook de cultuurhistorie van het St. Annapark vormt een belangrijke drager van de gebiedsontwikkeling. Een deel van de bestaande gebouwen wordt geschikt gemaakt voor onder meer (zorg)wonen, de vestiging van maatschappelijke dienstverlening, sociaal-medische en (para-)medische dienstverlening, educatie en opleiding, recreatie en ontspanning in de vorm van wellness, fitness, verblijf (kleinschalige verblijfsaccommodatie/bed&breakfast en hotel), kunst en cultuur (galerie, expositie en museum), horeca (restaurant en bierbrouwer-distilleerderij met brasserie en terras) en kleinschalige retail. Daarnaast is de locatie zeer geschikt voor kleinschalige evenementen (cultureel, muzikaal, tentoonstellingen).

Het openbaar toegankelijke St. Annapark wordt een levendige plek door een combinatie van functies die elkaar aanvullen en versterken. Alle ontwikkelingen in het gebied zullen worden getoetst aan hoge kwaliteitseisen.

De Renschdael Groep wenst het bijzondere en waardevolle karakter van het park te behouden. Daarvoor is echter een financieel-economisch levensvatbaar plan nodig dat kan rekenen op steun van de betrokken overheden én de Venrayse bevolking. Om restauratie- en onderhoudskosten van de monumenten (panden en parkaanleg) te financieren worden op het terrein appartementen, bos- en parkkavels uitgegeven voor nieuwbouw (zie ook paragraaf 2.5.9).

Het gebied blijft toegankelijk en behoudt daarmee zijn functie als groene long en stadspark. Voetgangers en fietsers hebben voorrang, auto's zijn 'te gast'. Het St. Annapark wordt toekomstbestendig en van grote meerwaarde voor heel Venray. In de volgende paragrafen worden de beoogde (nieuwe) functies nader beschreven.

2.3.2 Behoud bestaande kwaliteiten

Veranderde en nieuwe eisen gesteld aan de huisvesting van psychiatrische cliënten hebben er in de afgelopen jaren voor gezorgd dat de verouderde, deels monumentale, gebouwen op het St. Annapark leeg kwamen te staan. Bij gebrek aan nieuwe functies voor deze gebouwen ontstond er in de meeste gebouwen leegstand, hetgeen leidde tot een verminderde dekking van lasten van huisvesting en onderhoud van het park. De laatste jaren is daardoor volstaan met enkel de meest noodzakelijke investeringen voor instandhouding van gebouwen en park, met als gevolg grootschalig achterstallig onderhoud.

Het restaureren van de monumenten en overige gebouwen en het opknappen van het verwaarloosde park hebben de hoogste prioriteit. Na restauratie kan een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplek ontstaan voor de beoogde variëteit aan functies die elkaar kunnen aanvullen en versterken: wonen, zorgen, werken, leren, kunst, cultuur en recreëren.

Uitgangspunt voor nieuwe functies is het behoud van het historische en 'meditatieve' karakter van het terrein. Voorwaarde voor herontwikkeling is dat nieuwe activiteiten qua schaal en maatschappelijke relevantie passen bij het St. Annapark.

2.4 Ruimtelijke aspecten

2.4.1 Bebouwingsstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0016.png"

Figuur 2.11: Beoogde nieuwe bebouwingstructuur

Nieuwbouw in het park wordt voornamelijk aan de noordoost- en de oostzijde en in minder mate aan de westzijde geconcentreerd. Door de woongebieden enigszins apart te situeren, wordt bewoners extra rust geboden.

Er zijn vier gebieden in het park die voor wonen worden gereserveerd (zie figuur 2.11):

  • I. het Boswonen

De oostelijke bosrand. Dit loofbos-gedeelte behoort qua natuurwaarden niet tot het belangrijkste deel van het park en is daarom een potentiële locatie voor woningbouw.

  • II. het Veldcluster

Het gebied aan de noordzijde, ten noorden van de boerderij. Op deze gronden (ooit gebruikt als akkers en weiland door de eigen gestichts-boerderij) bevindt zich momenteel een ecologisch minder waardevol sparrenbos.

  • III. het Parkrandcluster

Gebied aan de zuidoost kant van het park. In dit gebied zijn nog bestaande gebouwen aanwezig. De toekomst van deze gebouwen hangt af van de huidige en toekomstige gebruiksmogelijkheden passend bij de voorgestane ontwikkeling van het St. Annapark.

Aangezien de totale ontwikkeling van het St. Annapark een lange doorlooptijd heeft is het gewenst de exploitatie en gebruiksfunctie van deze bestaande gebouwen zolang mogelijk te benutten alvorens dit gebied op termijn tot een meer woongebied kan worden getransformeerd. Na sloop van de aanwezige bedrijfsgebouwen kan er een woongebied ontstaan met nieuwbouwwoningen overeenkomstig de voorgestane (woon)verkavelingsopzet.

  • IV. het Duinrandcluster

De linkerzijde van het nieuwe centrale park.

De nieuwbouw betreft voornamelijk woningen in het koop- en huursegment met kwaliteitsarchitectuur, passend in de omgeving. Er zullen strikte normen gelden voor onder meer materiaalgebruik, natuurlijke erfbegrenzing en maximale hoogtes.

Bedoeling van de nieuwbouwlocaties is dat de percelen zoveel mogelijk opgaan in de natuur. Het gebied zal gefaseerd worden ontwikkeld. De fasering zelf zal nog nader worden bepaald. De percelen aan de zuidoostelijke rand (III) in het Prakrandcluster vormen een fase waar een beperkt aantal woningen zijn voorzien al dan niet met handhaving van (deels) de bestaande bebouwing. Een andere afzonderlijke fase wordt gevormd door het noordoostelijke deel (I) waar vrijstaande woningen in een lage dichtheid worden gerealiseerd (Boscluster). De ontwikkeling van kavels met een gevarieerde typologie aan woningen (vrijstaand, geschakeld-vrijstaand, twee-aaneengebouwd, aaneengebouwd en patiowoningen) aan de noordzijde (II) in het Veldcluster vormt ook een afzonderlijke fase.

 

Behalve in nieuwbouw van grondgebonden woningen voorziet het plan ook in de nieuwbouw van gestapelde woningen en (zorg)appartementen in een aantal bestaande panden. Indien gewenst is zorgverlening dichtbij. Evenals de woningen zullen ook de appartementen tot een kwalitatief goed segment behoren.

Zowel bij nieuwbouw als bij de restauratie van de bestaande panden geldt dat, voor zover mogelijk, er wordt gebouwd volgens de laatste inzichten op het gebied van duurzaamheid. Hoevéél woningen en appartementen en in welke (prijs)segmenten er op het St. Annapark komen, hangt af van de marktontwikkelingen. Derhalve is flexibiliteit een vereiste.

Door middel van een herbestemming studie zal de bouwkundige staat van de bestaande panden en de geschiktheid van de bestaande ruimten beoordeeld worden voor de functies die aansluiten bij het concept voor het St. Annapark als verwoord in paragraaf 2.3.

Voor alle monumentale objecten op het St. Annapark geldt, dat deze nader zijn aangeduid (specifiek bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument'. Deze gebouwen worden beschermd op basis van de Erfgoedwet respectievelijk de gemeentelijk Erfgoedverordening. Daarnaast zijn een vijftal karakteristieke gebouwen vanuit (historisch) cultureel aspect gezien de ligging in het historisch gebied St. Annapark nader aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorie'. Voor deze gebouwen is ter bescherming een specifiek bouw- en sloopregeling in het bestemmingsplan opgenomen (zie artikel 18.5.3 van de regels).

In de planontwikkeling voor het St. Annapark wordt ook rekening gehouden met mogelijke nieuwbouw ten westen van het Hoofdgebouw (zie locatie met aanduiding A op figuur 2.11 en 2.16 ). Het betreft de locatie waar voorheen het paviljoen 'Notre Dame' gesitueerd was. Nieuwbouw op deze locatie zou aangewend kunnen worden als aanvulling (overloop gebouw) ten aanzien van de vestigen functies in het Hoofdgebouw of voorzien kunnen worden van een zelfstandige functionele invulling.

2.4.2 Groenstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0017.png"

Figuur 2.12: Beoogde nieuwe groenstructuur

De rijkdom van het St. Annapark zit in de bijzondere combinatie van (deels) monumentale gebouwen, de afwisseling tussen bossen, reliëfrijke stuifduinen en het centrale, relatief open gebied met zijn majestueuze lanen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0018.jpg"

Figuur 2.13: open gebieden met lanen op het St. Annapark

De grote variatie aan flora en fauna maakt het park ook tot een belangrijke groene, ecologische corridor van het centrum van Venray naar het noordelijk gelegen Loobeekdal. In het park komen tientallen verschillende boomsoorten voor, waarvan vele speciaal zijn aangeplant bij de aanleg van het park. De grote diversiteit aan landschappen biedt ook een goede habitat voor dieren. Verder is het stuifduinenlandschap langs de Overloonseweg aan de noordwestzijde van hoge landschappelijke waarde. Ook het boogprieel (berceau) naast paviljoen Eugène en de vlak daarbij gelegen treurbeuk (grootste treurboom van Venray) zijn vermeldenswaardig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0019.png"

Figuur 2.14: berceau op het St. Annapark

De Renschdael Groep wil de natuurwaarden en de parkbeleving optimaliseren en versterken. Bij de nieuwe invulling van het terrein wordt daarom de bestaande natuur zoveel mogelijk gerespecteerd. Waar mogelijk wordt zij met behulp van een weldoordacht en verantwoord beheerplan verder versterkt.

Omdat de laatste jaren alleen het hoogstnoodzakelijke groenonderhoud heeft plaatsgevonden, is er op het hele terrein veel wildgroei ontstaan in de vorm van hoog opgeschoten onkruid, verheestering en ongecontroleerde bomengroei. Deze vergaande 'verrommeling' moet snel worden aangepakt om de oorspronkelijke doorzichten van het park te herstellen en de monumentale gebouwen weer tot hun recht te laten komen. Daar waar mogelijk is het streven om bij de aanpak van dit achterstallig onderhoud mensen in te zetten met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Op de grenzen van het St. Annapark aan de Dr.Kortmannweg, Bosweg en Overloonseweg worden afwisselend inheemse plantensoorten met winter- en zomergroene planten zoals hulst aangeplant in aanvulling op de waardevolle bestaande bomen. Deze plantensoorten zorgen voor de visuele landschappelijke omzoming en een besloten karakter van het St. Annapark.

2.4.3 Verkeer

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0020.png"

Figuur 2.15: Beoogde verkeersstructuur en parkeren

Rust en natuurbeleving zijn en blijven kernwaarden van het park. Dat betekent dat er zorgvuldig is gekeken naar de wijze waarop het park wordt ontsloten voor bewoners, werkenden en bezoekers, en met name naar het gebruik van auto's op het terrein.

Belangrijk onderdeel van het plan is het invoeren van het 'auto te gast'- principe, met een duidelijke scheiding tussen autoverkeer en overige verkeersdeelnemers c.q. wandelaars en fietsers. Voor al het gemotoriseerd verkeer (uitsluitend bestemmingsverkeer) op het St. Annapark zal ten behoeve van de bereikbaarheid van de gebouwenensembles en geprojecteerde nieuwe woonbebouwing infrastructuur gerealiseerd worden. Dit betreft deels al aanwezige infrastructuur op het terrein dat al dan niet aangepast wordt en deels wordt voorzien in nieuw aan te leggen infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0021.png"

Afbeelding 2.16: principe profiel nieuw aan te leggen wegen op het St. Annapark

Op basis van voortschrijdend inzicht ten aanzien van de gewenste verkaveling, het behoud van landschapswaarden alsmede op basis van civieltechnische en financiële overwegingen wordt op dit moment afgezien van de realisatie van een circulaire verkeersontsluitingsweg door het St. Annapark zoals eerder opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Deze weg zou aan de westzijde veelal buiten de gebouwenensembles om aangelegd worden en aan de oost- en noordzijde min of meer midden door de nieuwe woongedeeltes van het park gaan lopen om de verschillende ontwikkelclusters te verbinden. Door deze circulaire weg niet aan te leggen wordt voorkomen dat de eigenheid van het stuifduinengebied met duinglooiingen wordt aangetast.

In de planontwikkeling is er thans voor gekozen om het noordelijke ontwikkelcluster (Veldcluster) waar maximaal 80 woningen gerealiseerd zullen worden uitsluitend te laten ontsluiten aan de noordzijde op de Overloonseweg. Dit betekent dat er geen doorgaande directe (interne) verbinding wordt aangebracht tussen dit Veldcluster (noordzijde) en de overige te ontwikkelen bebouwingsclusters op het St. Annapark (in het middendeel en aan de zuidzijde).

Gemotoriseerd verkeer van en naar het Veldcluster zal op maximaal één ontsluitingspunt in- en uitwegen op de Overloonseweg. Een tweede te realiseren ontsluitingpunt voor dit Veldcluster op de Overloonseweg zal gaan fungeren als calamiteitenontsluiting.

Gemotoriseerd verkeer van en naar de overige bebouwingsclusters op het St. Annapark zal aan de zuidzijde op maximaal één bestaand ontsluitingspunt uitwegen op de Noordsingel.

Een mogelijke verbinding van het noordelijke gesitueerde Veldcluster met de overige bebouwings- clusters is wellicht in de verre toekomst aan de orde, maar niet binnen de planhorizon van voorliggend bestemmingsplan (maximaal 10 jaar). In de planregeling van het bestemmingsplan is gewaarborgd dat er geen verbinding wordt aangebracht tussen het noordelijke woongebied (Veldcluster) en de overige functionele gebieden op het St. Annapark.

De gemeente wil medewerking verlenen aan het voornemen om het noordelijke deel uitsluitend te ontsluiten via noordelijke zijde, op de Overloonseweg. Dit zorgt voor een betere bereikbaarheid voor de noordelijke functies, spreiding van het verkeer en mindere belasting op de Noordsingel ten zuiden van het plan. Een noordelijke ontsluiting heeft een gunstig effect op de verkeersbelasting aan de zuidzijde (minder verkeersbelasting). De effecten (verkeers- en geluidsbelasting) aan de noordzijde (Overloonseweg) zijn beoordeeld als verantwoord.

Behalve op de aan te leggen infrastructuur voor gemotoriseerd verkeer en op de collectieve parkeerplaatsen, mag straks nergens gemotoriseerd verkeer op het park komen. In de rest van het park zullen de huidige verharde wegen worden versmald of mogelijk zelfs 'onthard'. Dat geldt ook voor het centrale middengedeelte met de lanen, dat door het weren van gemotoriseerd verkeer aanzienlijk zal winnen aan parkbeleving. Deze lanen mogen ten noorden van het Centrumgebouw alleen nog worden gebruikt door voetgangers en fietsers. De bestaande noord-zuid as door het park (langs de Eikenlaan) blijft toegankelijk voor fietsers van buitenaf. De bestaande slingerende wandelpaden naar de diverse gebouwen blijven gehandhaafd.

2.4.4 Parkeren

Bij de diverse werk- en woonlocaties, komen zoveel mogelijk kleinschalige parkeervoorzieningen voor personeel/bewoners en bezoekers, op bestaande open plekken of terrein zonder bijzondere natuurwaarden. De parkeerplaats voor het hoofdgebouw, waar activiteiten kunnen plaatsvinden op wat grotere schaal alsmede, is voorzien op een groter, bestaand open terrein aan de oostkant van het gebouw en voor de publieke functies wordt voorzien in collectieve parkeervoorzieningen aan de zuidzijde van het park.

Hierna volgt een indicatieve berekening van de parkeerbehoefte voor de herontwikkeling van St. Annapark op basis van het thans bekend zijnde programma. In dit programma kan nog enigszins geschoven worden met functies (flexibiliteit - mede gelet op langdurige planontwikkeling). Onderstaande tabel geeft echter een realistische inschatting van het noodzakelijke parkeercapaciteit die binnen het gebied moet worden opgelost. De parkeerbehoefte is berekend op basis van de Beleidsnota Parkeernormen (gemeente Venray, 2013).

Functie    
Parkeernorm  
Parkeerbehoefte (normatief) in aantal parkeerplaatsen  
Grondgebonden woningen   115   2,0 per woning   230  
       
Appartementen woonzorg   63   1,1 per woning   69,3  
Wellness / revalidatie     0,093 per m2 bvo   107,2  
Educatie   300 leerlingen   0,107 per student   32,1  
Recreatie/Museum/Galerie   1.100 m2   0,011 per m2 bvo   34,1  
Kantoor   1.500 m2   0,0285 per m2 bvo   42,75  
Kinderdagverblijf     13 groepen (CROW rekentool)   17 (+23 Kiss&Ride plaatsen)  
Winkel met streekproducten   250 m2   0,035 per m2 bvo   8,8  
Brouwerij-distilleerderij   1.000 m2   0,024 per m2 bvo   24  
Verblijfsrecreatie B&B en hotel   65 – 90 kamers   0,5 per kamer   32,5 - 45  
Restaurant     0,13 per m2 bvo   162,5  
Totaal         760-773 (+ 23 K&R plaatsen)  

Tabel 2.1: Indicatieve berekening parkeerbehoefte

Op basis van het programma (kwalitatief en op basis van solitaire functies) en dezelfde uitgangspunten zoals gebruikt bij het berekenen van de verkeersgeneratie is berekend dat in totaal 773 parkeerplaatsen binnen het plangebied zullen moeten worden gerealiseerd. Daarnaast dienen ook 23 Kiss&Ride plaatsen te worden aangelegd.

Gezien de mogelijkheden voor dubbel gebruik is het overigens aannemelijk dat het noodzakelijk aantal parkeerplaatsen fors lager uitvalt. Het dubbelgebruik is ingeschat op basis van expert judgement en worst-case benadering op circa 20% voor de niet woonfuncties en appartementen. Alle grondgebonden woningen zijn niet meegenomen in het dubbelgebruik.

Op basis van deze aannames zal de parkeerbehoefte maximaal 424 parkeerplaatsen op een maatgevende werkdagavond (en koopavond) bedragen. Op alle andere dagdelen in de week is de parkeerbehoefte lager.

Ter plaatse van de grondgebonden woningen zullen de noodzakelijke parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Voor de invulling van de bestaande bebouwing met de diverse functies alsmede de parkeerbehoefte voor de nieuw te realiseren appartementsgebouwen zullen gecombineerde en centraal gesitueerde parkeervoorzieningen worden aangelegd. Bewoners parkeren zodoende in de buurt van hun woningen, bezoekers parkeren gecombineerd op een aantal centrale plekken.

Deze centrale parkeervoorzieningen worden zoveel mogelijk op diverse bestaande open plekken of terreinen gerealiseerd waar geen bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn. Het zullen verschillende parkeerzones worden, variërend in omvang en inrichting, passend bij de gewenste uitstraling/beeldkwaliteit en het beoogd functioneel gebruik op het St. Annapark. Ze zijn met name gesitueerd in het zuidelijk gedeelte van het St. Annapark en het middendeel in de nabijheid (op korte loopafstand) van de diverse bestaande gebouwen (zie ook afbeelding 2.15). Ook het bestaande open terrein aan de oostzijde van het hoofdgebouw zal worden ingezet als parkeerterrein.

Bij de realisatie van de parkeervoorzieningen wordt qua capaciteit rekening gehouden met een toereikend aantal beschikbare c.q. te realiseren parkeerplaatsen per functie met inbegrip van dubbelgebruik op loopafstand van de betreffende functie. Dit is met name relevant voor de niet-woonfuncties in het centrale en vooral het zuidelijk deel van het park. Op dit zuidelijk terreingedeelte zijn dan ook qua omvang de wat grotere parkeervoorzieningen voorzien.

Binnen het plangebied zijn voldoende fysieke mogelijkheden (ruimte) aanwezig, rekening houdend met de cultuurhistorische en ecologische waarden, om de benodigde parkeervoorzieningen te realiseren. De behoefte aan parkeervoorzieningen als gevolg van de planontwikkeling op het St. Annapark kan dan ook volledig binnen het plangebied opgevangen worden. Het aspect parkeren vormt derhalve géén belemmering voor de herontwikkeling van het St. Annapark.

In de regels van dit bestemmingsplan is bovendien vastgelegd dat bij het verlenen van omgevingsvergunningen het aantal te realiseren parkeerplaatsen wordt bepaald conform de 'Beleidsnota Parkeernormen' van de gemeente Venray (of aan nieuwe dan wel gewijzigde parkeernormen, als deze in werking zijn getreden en leiden tot een andere parkeernorm). Hiermee wordt gewaarborgd dat ook daadwerkelijk voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de nabijheid van de te realiseren voorzieningen en woningen.

2.4.5 Openbare ruimte

De belangrijke karakteristieken van de openbare ruimte van het St. Annapark betreffen:

1. Landschap, bos en stuifduinen

2. De Dreven

3. Bomen, hagen en struiken

4. Entree St Annapark

5. Voorgebied Hoofdgebouw

6. Gebied tussen het Hoofdgebouw en het

Centrumgebouw (het centrale plein)

7. Het Centrale Park

8. Entree aan de Overloonseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0022.png"

Afbeelding 2.17: openbare ruimten onderdelen op het St. Annapark

2.5 Functionele aspecten

De transformatie van het St. Annapark voorziet (zie ook paragraaf 2.4) in hoofdzaak in de realisatie van nieuwe functies binnen bestaande bebouwing en het toevoegen van de woonfunctie in zowel bestaande als nieuwe bebouwing. Daarbij is het, in verband met een niet te voorspellen marktwerking, belangrijk om een flexibele invulling te faciliteren. In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0023.png"

Figuur 2.18: Ontwikkelingsclusters met onderverdeling in functies

2.5.1 Nieuwe functies binnen bestaande bebouwing

Conform het beleid van de provincie Limburg dienen nieuwe functies in eerste instantie, indien mogelijk, binnen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gerealiseerd te worden alvorens nieuwe inbreidings- en uitleglocaties te benutten. Dit dient twee doelen: enerzijds het tegengaan van verstening van het buitengebied en onnodige verdere verstedelijking van de regio en anderzijds het behoud van cultuurhistorische bebouwing.

De bestaande monumentale en karakteristieke bebouwing die tezamen een cultuurhistorisch waardevol ensemble binnen het St. Annapark vormt, leent zich bij uitstek voor de transformatie naar nieuwe functies. Daarmee krijgt de waardevolle bebouwing nieuw leven en blijft deze behouden voor toekomstige generaties. Onder andere verstening van het buitengebied wordt tegengegaan en tevens blijft de cultuurhistorische bebouwing behouden.

Er is een eerste globale herbestemming studie uitgevoerd waarbij is gekeken naar de bouwkundige staat van de panden en de geschiktheid van de bestaande ruimten voor functies die aansluiten bij het totaalconcept voor het St. Annapark (zie paragraaf 2.3).

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de flexibele invulling van de bestaande monumentale en karakteristieke bebouwing.

2.5.2 Wonen (bestaande bebouwing)

In deze paragraaf wordt beschreven welke gebouwen kunnen worden ingezet voor de functie wonen. Hiermee wordt voornamelijk een beeld gegeven van de potentie van de gebouwen en het gebied. Benadrukt wordt dat het programma in verband met de onvoorspelbaarheid van de markt, nog niet vastligt en dat het mogelijk is dat uiteindelijk een andere functionele invulling meer passend is. Daarnaast moet de uitwisseling van functies met name binnen het centrumgebied mogelijk blijven.

De transformatie naar woningen in de vorm van appartementen zou kunnen worden gerealiseerd binnen de karakteristieke bebouwing van Sint Bernard, Sint Jozef, Sint Pieter en het Centrumgebouw. Daarnaast lijkt het gebouw Sancta Maria geschikt voor de functie wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0024.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0025.jpg"

Figuur 2.19: Sint Bernard Figuur 2.20: Sint Jozef

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0026.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0027.jpg"

Figuur 2.21: Sint Pieter Figuur 2.22: Sancta Maria

Binnen de bestaande bebouwing kunnen volgens een herbestemming studie mogelijk circa 70 appartementen in verschillende woonvormen gerealiseerd worden. Nadere studie(s) zal (zullen) moeten uitwijzen wat concreet ingepast kan (gaan) worden.

Zoals reeds eerder aangegeven ligt het programma nog niet geheel vast. Het kan dus zo zijn dat er binnen de bestaande bebouwing, rekening houdend met (regionale) afspraken en woningbouwprogramma, nog wijzigingen worden doorgevoerd. Bovengenoemde aantallen zijn dan ook vooral indicatief.

Van belang is dat het maximaal aantal van 115 reguliere wooneenheden in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd. Deze wooneenheden zijn toegestaan binnen zowel de bestemmingen 'Gemengd 1' en 'Gemengd 2' als binnen de bestemmingen 'Woongebied-Boscluster', 'Woongebied-Duincluster' en 'Woongebied-Veldcluster. Uitwisseling kan plaatsvinden zolang het aantal wooneenheden van 178 in totaal en 115 reguliere wooneenheden niet wordt overschreden.

Het planvoornemen voorziet in een totaalconcept waarmee een unieke en bijzondere vestigingsplek moet ontstaan. Dat kan niet met de realisatie van uitsluitend woonfuncties. In dat kader zullen ook andere functies mogelijk worden gemaakt die hierna worden omschreven.

2.5.3 Werken (bestaande bebouwing)

Ook voor werken wordt in het nieuwe park ruimte gereserveerd. In het St. Annapark zullen voornamelijk publieke functies gerealiseerd worden in het centrale gedeelte van het gebied, daar waar ook de monumentale panden zich bevinden. Op deze manier zullen de beoogde functies elkaar versterken, waardoor levendigheid ontstaat, maar tegelijkertijd kan het park ook autoluw blijven. De sfeer van geborgenheid die het park met zich meebrengt, stimuleert de interactie tussen de diverse activiteiten, die elkaar inspireren en aanvullen.

Omdat de invulling van het park een geleidelijk proces is, is het belangrijk bij de renovatie van de bestaande gebouwen te kiezen voor een flexibele invulling. Dat wil zeggen dat de verbouwde panden in principe voor meerdere functies geschikt gemaakt kunnen worden. Inzetten op een breed palet aan bestemmingen heeft als voordeel dat het St. Annapark in staat is te anticiperen op actuele vragen uit de markt. Innovatieve, creatieve ondernemers en startups kunnen terecht op het St. Annapark. Wel wordt daarbij gekeken naar maatschappelijke relevantie, duurzaamheid en een passende omvang. Ook culturele initiatieven en kunstenaars vinden op het St. Annapark met zijn groene, rustgevende karakter een inspirerende (werk)plek.

De sfeer van geborgenheid die het park met zich meebrengt, stimuleert de interactie tussen de veelheid aan activiteiten, die elkaar inspireren en versterken. Gebruikers profiteren van elkaars nabijheid.

Op basis van de herbestemming studie zal het werken binnen het St. Annapark bestaan uit maatschappelijke dienstverlening maar conform het totaalconcept kan ook gedacht worden aan functies zoals hospitality, horeca en retail. In het kader van dit bestemmingsplan is het van belang onderscheid te maken tussen drie verschillende vormen van dienstverlening.

Maatschappelijke dienstverlening is binnen de bestemming 'Gemengd 1 en 'Gemengd 2' vrijwel overal binnen het St. Annapark toegestaan. In combinatie met de eventuele woonfunctie vormt de beoogde dienstverlening in de vorm van zorgondersteuning de spil van het zorgconcept (zie ook paragraaf 2.5.4).

Een kantoorfunctie is in het plangebied in beperkte mate voorzien binnen de bestaande bebouwing en is mogelijk binnen de bestemmingen 'Gemengd 1' en Gemengd 2'. In aanmerking komen bijvoorbeeld het centrumgebouw, het hoofdgebouw en St. Eugène. Tot maximaal 1.500 m2 is de functie kantoor in bestaande gebouwen op het St. Annapark toegestaan. Meer ruimte voor kantoorfunctie is uitsluitend onder voorwaarde mogelijk. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder meer dat deze functie alleen is toegestaan binnen de bestaande (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing, de behoefte is aangetoond en er sprake is van regionale instemming (afwijkingsbevoegdheid). De invulling van deze vorm van dienstverlening is binnen het St. Annapark kansrijk, gezien de aantrekkelijke omgevingsfactoren die het park biedt, zoals de groene ligging en de nabijheid van diverse (centrum)voorzieningen en ten behoeve van een optimale en efficiënte invulling van bestaande panden.

Andere vormen van dienstverlening, niet zijnde maatschappelijke dienstverlening zijn niet wenselijk gelet op de aard en toekomstige ontwikkeling en ligging van het St. Annapark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0028.jpg"

Figuur 2.23: St Eugène

Een andere vorm van werken betreft de beoogde ambachtelijke bierbouwerij-distilleerderij met brasserie en proeflokaal voor plaatselijk gebrouwen maar ook elders op zorgboerderijen gebrouwen bier. Aansluitend kan retail op beperkte schaal plaatsvinden van streekproducten die, zoals de benaming al aangeeft, via toeleveranciers uit de directe omgeving komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0029.jpg"

Figuur 2.24: impressie voorzieningen horeca en detailhandel

2.5.4 Zorg (bestaande bebouwing)

Op het St. Annapark zal de meer dan een eeuw oude zorgtraditie –op moderne leest– worden voortgezet, naast een breed spectrum aan andere activiteiten. Diverse partijen hebben hiervoor hun belangstelling al laten blijken. Wonen wordt hier “toekomstbestendig wonen met zorg nabij”. Het te realiseren woonzorgconcept speelt in op de toenemende behoefte van ouderen aan een actieve maar toch ook beschermende woonomgeving.

In veel gevallen kan de bestaande bebouwing geschikt worden gemaakt voor (zorg-)wonen en de combinatie tussen zorg en revalidatie. Beoogd wordt dan faciliteiten te realiseren die naast revalidatieondersteuning tevens kunnen worden ingezet voor een recreatieve functie passend binnen het totaalconcept (zie ook paragraaf 2.5.6).

Zoals eerder aangegeven is het mogelijk dat er appartementen binnen de bestaande bebouwing geschikt worden gemaakt voor zorgwonen. In dit bestemmingsplan is met die invulling ook rekening gehouden. Op dit moment wordt uitgegaan van 63 woonzorgeenheden, het is echter mogelijk dat het aantal zorgwoningen zal toenemen. Aangezien het aantal wooneenheden nooit meer dan 178 mag bedragen zal in dat geval het aantal reguliere wooneenheden afnemen.

2.5.5 Educatie (bestaande bebouwing)

Daar waar de gebouwen in het verleden een functie hadden als kliniek, kan een aantal gebouwen in de toekomst een nieuwe zorg-gerelateerde functie krijgen. Kennis en expertise op het gebied van zorg kan worden gedeeld en doorontwikkeld. Door zorg direct te koppelen aan bedrijven en onderwijs (bv. Mbo- en Hbo-afdelingen op het park) ontstaat dynamiek en innovatie. Het St. Annapark kan een plek worden waar gewerkt wordt aan zorgconcepten nieuwe-stijl, een ontwikkelcentrum voor domotica en andere innovaties in de zorg. Zorgorganisaties, zorgondernemers en onderwijs kunnen elkaar kennis doorgeven en leren door het delen van expertise. Paramedische praktijken en diverse vormen van therapie sluiten daar nauw op aan.

Educatieruimtes zijn vooralsnog vooral voorzien in meerdere gebouwen. Hierbij wordt rekening gehouden met een capaciteit van circa 300 leerlingen.

Educatie wordt gezien als een maatschappelijke bestemming. Een andere maatschappelijk en educatie gerelateerde functie binnen het plangebied is een kinderdagverblijf. Er is concrete interesse voor de realisatie van een kinderdagverblijf binnen het St. Annapark. Vandaar dat deze functie ook mogelijk wordt gemaakt.

2.5.6 Recreatie (bestaande bebouwing)

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0030.png"

Figuur 2.25: foto bestaand hoofdgebouw

Het St. Annapark ligt als een 'groene long' tussen enerzijds het centrum van Venray en anderzijds de Loobeek in het noordoosten. Het park nodigt uit om in je vrije tijd te genieten van de rust en de zeer gevarieerde natuur. Een plek voor lichamelijke en mentale rust. De omgeving nodigt uit om te wandelen, te ontspannen, te fietsen of om hard te lopen. Diverse ondernemers zullen straks op het vlak van leisure en entertainment en horeca inspringen op het gebied van ontspanning en genieten van de buitenlucht.

Hiervoor is beschreven dat bijvoorbeeld in een gedeelte van het hoofdgebouw een transformatie plaats kan vinden naar een gezondheidsfunctie ten behoeve van revalidatie. Dezelfde revalidatievoorzieningen (sport/fysio, zwembad, fitnessapparaten, thermale baden, behandelkamers en sauna- en stoomcabines) kunnen daarnaast ook worden ingezet voor recreatieve doeleinden. Dit past optimaal binnen het beoogde totaalconcept voor de transformatie van het St. Annapark.

Daarnaast zal de kapel, die onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw, in de nieuwe situatie worden ingezet voor een recreatieve functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0031.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0032.png"

Figuur 2.26: kapel bestaand en impressie Impresssie (bron: Jan Metz)

Het mortuarium zal in de huidige vorm behouden blijven. Het betreft hier een rijksmonument met zowel bouwkundige als functionele historische waarden. Het gebouw wordt in dat kader ingezet ten behoeve van recreatie in de vorm van een museum en tentoonstellingsruimte. Hier zal onder andere de historie van het St. Annapark worden tentoongesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0033.png"

Figuur 2.27: het mortuarium

Een andere recreatieve functie binnen de bestaande bebouwing is wellicht mogelijk ter plaatse van de muziektent en de draaimolen, beide Rijksmonumentale bebouwing. In en rondom deze bebouwing zullen dagrecreatieve functies zoals een speeltuin, zomerhoreca en bankjes worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0034.jpg"

Figuur 2.28: muziektent en draaimolen

Met name het Hoofdgebouw is geschikt als hotel- en congreslocatie. Binnen het bestemmingsplan wordt maximaal één hotelvestiging mogelijk gemaakt. In het kader van de uitwisselbaarheid van functies binnen de bestaande bebouwing is niet exact vastgelegd waar dit hotel zou moeten komen.

Het hoofdgebouw is verder ook uitermate geschikt als locatie voor educatieve doeleinden en voor het houden van representatieve bijeenkomsten. Ook het hier aanbieden van voorzieningen op het gebied van recreatie, wellness, herstel, revalidatie en fitness wordt gezien als kansrijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0035.jpg"

Figuur 2.29: het Hoofdgebouw

2.5.7 Horeca (bestaande bebouwing)

Voor het gebouw Sint Vincent à Paolo is naast de ambachtelijk brouwerij-distilleerderij met brasserie/proeflokaal en een winkel in streekproducten ook een kleinschalige verblijfsaccommodatie kansrijk met een bed&breakfast functie. Mogelijk kan ter plaatse ook worden gedacht aan (aanvullende) functies zoals een galerie.

Door de nieuwe functie blijft dit gebouw behouden met een invulling passend binnen het totaalconcept voor de herontwikkeling van het St. Annapark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0036.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0037.png"

Figuur 2.30: Vincent à Paolo

2.5.8 Uitwisseling functies

Binnen de bestemming 'Gemengd 1' en 'Gemengd 2' en met name binnen de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - St. Annapark' is het belangrijk dat de hiervoor genoemde functies (rekening houdende met de maximale oppervlakten) uitgewisseld kunnen worden. Deze functies zullen allemaal binnen de bestaande cultuurhistorische bebouwing worden ondergebracht, passend binnen het totaalconcept van de gebiedsontwikkeling St. Annapark. Indien de bouwkundige inrichting van een bestaand pand geschikt blijkt voor een beoogde functie, is een andere beter passende functie mogelijk. De kans op het behoud van de cultuurhistorische waardevolle panden wordt daarmee geoptimaliseerd.

2.5.9 Nieuwe woonbebouwing

Het programma voor de transformatie van het St. Annapark behelst naast de herinvulling van de bestaande bebouwing ook een programma op onbebouwde grond waarmee de haalbaarheid van het project wordt vergroot. Dit programma voorziet voornamelijk in woningbouw, met uitzondering van de 2 tot 3 mogelijk nieuw te bouwen appartementencomplexen waar in de plint ook maatschappelijke dienstverlening mogelijk wordt gemaakt.

Binnen het plangebied worden drie toekomstige woongebieden onderscheiden, te weten:

  • de oostelijke bosrand. Dit loofbos-gedeelte behoort qua natuurwaarden niet tot het belangrijkste deel van het park en is daarom een potentiële locatie voor woningbouw;
  • het gebied aan de noordzijde, ten noorden van de boerderij. Op deze gronden (ooit gebruikt als akkers en weiland door de eigen gestichts-boerderij) bevindt zich momenteel een ecologisch minder waardevol sparrenbos;
  • gebied aan de zuidoost kant van het park dat vrijkomt na mogelijk (deels) sloop van de bestaande bedrijfsgebouwen.

Figuur 2.18 geeft de verschillende ontwikkelingsclusters weer waar met name woningbouw zal worden gerealiseerd:

  • Binnen ontwikkelingscluster 1 (Parkrandcluster) worden grondgebonden woningen gerealiseerd. Daarbij wordt gedacht aan onder meer patiowoningen eventueel in combinatie met de bestaande bedrijfsbebouwing.
  • Binnen ontwikkelingscluster 2 (Bospark) is voorzien voor de realisering van vrijstaande woningen;
  • Binnen ontwikkelingscluster 2 (Veldcluster) wordt een mix van woningtypologieën zoals twee-onder-een-kapwoningen, patiowoningen St. Annapark, geschakelde woningen en vrijstaande woningen gerealiseerd;
  • Voor ontwikkelingscluster 3 (Duincluster) bestaan twee scenario's:
    • 1. in het eerste scenario wordt alleen Don Bosco gesloopt. In dat scenario wordt het mogelijk gemaakt om uitsluitend binnen de bestaande bebouwing van St. Theresia ook aan de zorg gerelateerde functies toe te staan ter ondersteuning van de woonzorg functie;
    • 2. mocht een functionele invulling in St. Theresia niet haalbaar blijken dan komt senario 2 in beeld, met ter plaatse mogelijk nieuwe grondgebonden of gestapelde woningen.
  • Binnen ontwikkelingscluster 4 (Parkcluster) worden appartementen in bestaande gebouwen en gedeeltelijk in nieuwbouw gerealiseerd. Nieuwbouw ter plaatse van bestaande karakteristieke panden is uitsluitend mogelijk nadat hiervoor een sloopvergunning is verleend (onder bepaalde voorwaarden).

Door middel van de letteraanduiding "A" is een zoeklocatie voor mogelijke nieuwbouw aangegeven op figuur 2.11 en 2.18. Het betreft de locatie waar ooit het paviljoen 'Notre Dame' heeft gestaan ten westen van het hoofdgebouw (zie figuur 2.31). De beoogde nieuwbouw zou aangewend kunnen worden ter aanvulling van de functionele herinvulling van het hoofdgebouw (met bijvoorbeeld de beoogde hotelfunctie) als onderdeel van de totale planontwikkeling op het St. Annapark. Deze mogelijke nieuwbouw wordt echter niet in onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Hiervoor zal indien noodzakelijk een aparte procedure worden opgestart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0038.png"

Figuur 2.31: voormalig paviljoen Notre Dame op het St. Annapark

De Renschdaelgroep heeft tevens de wens uitgesproken aan de westzijde van het St. Annapark een nog aanwezige groenzone aanhakend aan de Overloonseweg (ter hoogte van nrs. 85 - 87) te willen bebouwen met een of twee woonkavels in het groen. In het inmiddels ingetrokken Globaal Stedenbouwkundig Plan voor het St. Annapark van 2009 was hierin al voorzien. Hiermee zou de bebouwingstructuur aan de oostzijde van de Overloonseweg richting het St. Annapark afgerond kunnen worden en de scheiding openbaar en privé bezit ten aanzien van het St. Annapark sterk verbeterd worden. Deze wens is als bouwmogelijkheid echter niet in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Hiervoor zal indien concreet aan de orde een aparte procedure moeten worden opgestart met een daarbij behorende belangenafweging en besluitvormingsproces.

Woningbouw

De voorgestane woningbouwtypologie in de verschillende deelgebieden is in onderstaande tabel nader aangegeven per bestemmingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0039.png"

Binnen het totale plangebied worden maximaal 178 wooneenheden mogelijk gemaakt. Maximaal 115 daarvan mogen reguliere woningen (in verschillende typologieën) worden. Het restant, 63 wooneenheden, dient uit zorgwonen te bestaan. Dit betekent dat, indien meer zorgwoningen worden gerealiseerd, er minder reguliere woningen mogen worden gerealiseerd. Het aantal reguliere woningen mag in ieder geval nooit meer dan 115 bedragen.

Zoals eerder aangegeven is het goed mogelijk dat in het definitieve programma een gewijzigde verdeling tussen woningen binnen bestaande bebouwing, nieuwbouwwoningen, zorgwoningen en andere functies zal worden gerealiseerd. Daarbij is het echter belangrijk dat het totale aantal woningen binnen het gebied niet meer dan 178 wooneenheden zal bedragen: maximaal 115 reguliere woningen en tenminste 63 zorgwoningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van het overkoepelend stuk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg. In paragraaf 3.4 wordt vervolgens ingegaan op de diverse relevante gemeentelijke beleidsstukken.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota’s, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast de drie hoofddoelen voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen zijn als volgt:

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  • Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de structuurvisie in het geding zijn. De herontwikkeling draagt (hetzij op kleine schaal) bij aan het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Een park dat in verval raakt wordt namelijk opgewaardeerd ten behoeve van verschillende functies waaronder wonen, werken en recreëren. Daarbij worden (rijks)monumentale panden weer zichtbaar gemaakt en wordt ingezet op het behoud van deze cultuurhistorisch waardevolle objecten. De herontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de nationale belangen, zoals verwoord in de structuurvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Barro in werking getreden. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking.

Radarverstoringsgebied

Verspreid over Nederland staat een aantal militaire- en burgerradarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen 15 nautische mijl (= 27,8 km) van dit radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is. Hiervoor dient door TNO een radarhinderonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek beoordeelt Defensie de aanvaardbaarheid van de verstoring. Op grond van het bestemmingsplan is het niet mogelijk objecten op te richten die hoger rijken dan 65 meter boven NAP, behoudens vervanging van de bestaande hoogspanningsmasten en nieuwe telecommunicatiemasten. Dit is onder voorwaarden mogelijk waaronder de verplichting dat aan Defensie schriftelijk om advies is gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0040.png"

Figuur 3.1: radarverstoringsgebied

Het Barro geeft verder voor het plangebied geen nationale belangen aan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking. Aanvankelijk vond de verantwoording volgens de ladder plaats via een drie-stappen benadering.

De ladder is echter sinds 1 juli 2017 gewijzigd. De huidige ladder bevat geen treden meer. De oorspronkelijke trede 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied dient nu de behoefte te worden beschreven (artikel 3.1.6, lid 2 Bro: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling").

Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden (=uitgebreide motiveringsplicht).

In de nieuwe Ladder is het woord 'regionale' niet meer aanwezig. De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. Zo kan het voorkomen dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijk verzorgingsgebied heeft, dat de gemeentegrenzen niet overstijgt. Voor deze ontwikkeling is het schaalniveau van de gemeente, of wellicht zelfs het schaalniveau van de buurt, het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de behoefte inzichtelijk moet worden gemaakt.

Soms hebben provincies in de ruimtelijke verordening aanvullende regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop de behoefte kan/moet worden bepaald of stellen soms eisen aan de wijze waarop regionale afstemming moet worden vormgegeven.

De Laddertoets moet dus worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijven- terrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt dan ook bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

De totale gebiedsontwikkeling op het St. Annapark dient te worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand gebied in de zin van artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro , gezien de definitie in artikel 1.1.1 onder i van het Bro.

In bijlage Bijlage 4 van deze toelichting is de "Onderbouwing ladder duurzame verstedelijking" voor de ontwikkeling van het St. Annapark opgenomen.

De onderzoeksvraag die in dit rapport wordt beantwoord is of de beoogde ontwikkeling past binnen de kaders van duurzame verstedelijking, zoals geformuleerd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In de notitie wordt ingegaan op de behoefte per beoogde functie.

Om de ladder duurzame verstedelijking te kunnen verantwoorden zijn in bijlage 3 en in deze toelichting aannames gedaan ten aanzien van maximale oppervlakten en aantallen per functie. Daarmee wordt vooral aangetoond dat de herontwikkeling van het St. Annapark een goed voorbeeld is van duurzame verstedelijking. Dit ondanks het feit dat er sprake is van een flexibele invulling in verband met de langjarige herontwikkeling van het gebied.

Een belangrijke doelgroep voor de herontwikkeling van het St. Annapark is de doelgroep ouderen. In dat kader is nog specifiek onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van deze doelgroep en een beeld te geven van de woonvoorkeuren van ouderen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Op basis van het onderzoek wordt geconstateerd dat onder ouderen behoefte bestaat aan een woning in een beschermde omgeving zoals het St. Annapark. Op dit moment is er behoefte aan ongeveer 150 van dergelijke woningen met een jaarlijkse toename van 10 woningen.

Een belangrijk aspect van de ladder is het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. In dit geval wordt leegstand opgelost door hergebruik van een bestaande bebouwde locatie. In het slechtste geval komen de gebouwen opnieuw leeg te staan en zal opnieuw moeten worden gezocht naar een nieuwe functie.

Op basis van de ladderonderbouwing zoals opgenomen in bijlage Bijlage 4 worden geen significant negatieve effecten verwacht op het woon-, leef- en ondernemersklimaat in de regio. Met het benutten van bestaande bebouwing wordt bovendien leegstand opgelost.

3.1.4 Erfgoed en Ruimte. Kiezen voor karakter.

Met de Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter richt de rijksoverheid zich op het verbinden van cultureel erfgoed met ruimtelijke, economische, duurzaamheids- en veiligheidsopgaven. Denk daarbij aan de rol die erfgoed kan spelen bij waterveiligheid, verstedelijking en krimp en leefbaarheid en leegstand op het platteland.

Het initiatief zorgt voor behoud van cultuurhistorisch waardevol erfgoed door het toevoegen van nieuwe economische functies.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 vastgesteld. De centrale ambitie zoals verwoord in het POL2014 komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Aan het provinciaal omgevingsbeleid ligt een aantal principes ten grondslag: kwaliteit staat daarbij centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het dynamisch voorraadbeheer vormt een belangrijk onderdeel van het POL2014. In Limburg zijn voldoende woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels aanwezig, in toenemende mate zelfs te veel. Tegelijkertijd is de kwaliteit steeds minder toegesneden op de behoefte. Op al deze gebieden liggen er nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen. Deze principes zijn tevens vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0041.png"

Figuur 3.2: Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014

Het POL nodigt gemeenten uit om een flink aantal vraagstukken in regionaal verband verder uit te werken. Voor de thema's wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, land- en tuinbouw, energie en vrijetijdseconomie zet de provincie in op regionale visies, die de basis moeten vormen voor afspraken tussen regiogemeenten en Provincie. Minder dan voorheen richten de Provincie zich op het beoordelen van individuele ontwikkelingen met een lokaal karakter: deze rol wordt overgelaten aan de diverse gemeenten. Middels het POL2014 wordt wel een aantal beleidsmatige kaders gesteld, al dan niet verankerd in de al eerder genoemde provinciale Omgevingsverordening.

Wonen

Ten aanzien van wonen geldt conform het POL de ambitie voor een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt dient voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek te bieden. Daarnaast dient de woningvoorraad voldoende mogelijkheden voor doorstromingen te bieden, toekomstbestendig te zijn en flexibel te kunnen inspelen op (veranderende) woonwensen.

Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier: de top in de woningbehoefte wordt naar verwachting in Midden- en Noord-Limburg bereikt rond 2028 respectievelijk 2030, terwijl de totale behoefte in Zuid-Limburg vanaf 2017 al daalt, wat in delen van het gebied nu al volop waarneembaar is. Zie ook paragraaf 3.3.1 met betrekking tot de Regionale Structuurvisie Wonen.

Overal moet de programmering "over de top heen kijken", ook in de regio’s Noord en Midden, waar de woningbehoefte nog toeneemt. Dat vergt andere benaderingen zoals inbreiding in plaats van uitleglocaties, planmatig verdichten en verdunnen. De opgave ligt vooral in het onttrekken van incourante (particuliere) woningen, het omvangrijk genoeg houden (c.q. maken) van het aanbod aan huurwoningen, en het planologisch niet meer uitbreiden van hetgeen er al in overvloed is.

De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Die vraagt om een omslag in denken. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) leveren een vraag op naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Bijvoorbeeld meer vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens, in plaats van de gezinswoningen, meer vraag naar aanpasbare en levensloopbestendige woningen en naar energiezuinige woningen.

Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn de meest behoefte bestaat. Onderhavige herontwikkeling van het St. Annapark speelt concreet in op de genoemde kwalitatieve opgave.

Voor de hierboven geschetste noodzakelijke transformatie dient een dynamisch voorraadbeheer te worden vormgegeven. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, door kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. En dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad.

Dit dynamisch voorraadbeheer zal vorm en inhoud moeten krijgen door opstelling én uitvoering van regionale structuurvisies voor Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. Deze visies bevatten gezamenlijke ambities en opgaven, gezamenlijke principes en spelregels (toegespitst op de regionale situatie) en een gezamenlijke werkwijze. Ze worden geconcretiseerd in concrete programma’s, ten minste voor de onderdelen:

  • herstructurering en kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad;
  • nieuwbouw (verdeeld naar relevante segmenten, huur/koop, doelgroepen, woonmilieus);
  • sloop (incl. overige onttrekkingen);
  • afstemmen van de planvoorraad op de behoefte;
  • geprogrammeerd hergebruik van bestaand vastgoed.

De ambities, uitgangspunten en principes uit dit POL vormen het vertrekpunt voor de regionale structuurvisies.

Via jaarlijkse monitoring (provinciale Woonmonitor) wordt de kwantitatieve voortgang bewaakt en per woonregio berekend, in hoeverre de kwantitatieve transformatieopgave nog actueel is en daaraan is voldaan. Voor onderhavig planvoornemen is de woonmonitor 2015 geraadpleegd. De volgende kwalitatieve transformatieopgave komt daaruit voort.

De kwantitatieve transformatieopgave in Noord-Limburg toont dat er in 2016 een overschot van 720 woningen is. Verdeeld over de subregio's wordt geprognotiseerd dat in 2030 de vraag naar woningen in Venray e.o. ongeveer 2.800 zal zijn, in Venlo e.o. 1.200 en in Maasduinen 400, opgeteld ongeveer 4.400. In 2040 wordt verwacht dat deze vraag zal afnemen van circa 4.400 naar circa 1.400 woningen. Het grote tekort van 2030 is derhalve van tijdelijke aard. De drie subregio´s tonen allen eenzelfde ontwikkeling tussen 2016 en 2040; de aantallen zijn echter erg verschillend. In Venray e.o. zijn ongeveer 2.450 woningen in 2040 nodig, in Venlo e.o. -510 en in Maasduinen -500 (overschotten). Het huishoudenseffect is met name de veroorzaker van deze ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0042.png"

Tabel 3.1: Transformatieopgave en omgevingsvergunningen 2016 - 2020

Binnen de regio Venray e.o. is tot 2040 dus nog voldoende vraag naar nieuwe woningen. Op basis van het d.d. 1 januari 2016 geactualiseerde woningbouwprogramma Venray worden er binnen Venray in totaal 939 woningen gerealiseerd.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 178 wooneenheden (maximaal 115 reguliere woningen en tenminste 63 zorgwoningen) waarbij een flexibele woningdifferentiatie wordt nagestreefd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan een transformatie van de plancapaciteit, gewenste flexibiliteit en de behoefte aan nieuwe woningen.

Regio Noord-Limburg

Er zijn binnen Limburg belangrijke regionale verschillen. Samen met de regionale partners zijn voor de regio’s Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg in het POL2014 ambities en belangrijkste uitdagingen en vraagstukken benoemd. Venray is gelegen in de regio Noord-Limburg. Deze regio heeft grote ambities: op termijn (2025-2030) wil de regio optimaal gebruik maken van zijn strategische ligging als logistiek knooppunt tussen de mainports in Nederland en Vlaanderen, en het Duitse achterland. De infrastructurele ontsluiting is op dat moment goed, herbergt diverse topsectoren en combineert dat met een kwalitatief goede omgeving. Met gebruikmaking van haar gunstige ligging ten opzichte van Brainport Eindhoven streeft de regio naar een sterke economische structuur en naar een internationale toppositie in de (duurzame) maakindustrie.

Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Zoals eerder aangegeven en tevens is opgenomen in paragraaf 3.3.1 dient er een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte. Hierbij is aandacht voor huisvesting van bijzondere doelgroepen (woonurgenten) en de aanpak van leegstand. Onderhavig planvoornemen is een goed voorbeeld van een transformatie binnen bestaand stedelijk gebied (inbreiding). Binnen het gebied worden verschillende, elkaar versterkende, functies mogelijk gemaakt.

Zonering plangebied

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 acht globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in de kern Venray.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0043.png" Figuur 3.3: Uitsnede POL 2014 met het plangebied aangeduid als 'Overig bebouwd gebied'

Deze woonsfeer wordt op kaart 1 (figuur 3.23) van het POL2014 ‘Zonering Limburg’ gerekend tot de zone ‘Overig bebouwd gebied’. Ten aanzien van de zone ‘Overig bebouwd gebied’ is een aantal algemene beleidsdoelstellingen/aandachtspunten geformuleerd:

  • Transformatie regionale woningvoorraad;
  • Bereikbaarheid;
  • Balans voorzieningen en detailhandel;
  • Stedelijk groen en water;
  • Kwaliteit leefomgeving.

Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van het St. Annapark mogelijk gemaakt. Dit project geeft invulling aan een belangrijke provinciale ambitie: herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen. De kwaliteit van de leefomgeving neemt met het initiatief toe.

Binnen het bestaand stedelijk gebied worden nieuwe stedelijke functies planologisch juridisch geregeld. Ten behoeve van de herontwikkeling worden enkele verouderde, niet monumentale panden zonder cultuurhistorische waarden, gesloopt. Daarnaast zullen nieuwe woningen worden gerealiseerd en nieuwe functies binnen het gebied worden geïntroduceerd. Deze ontwikkeling draagt derhalve bij aan de transformatie van de regionale woningvoorraad en aan de opwaardering van de kwaliteit van de leefomgeving. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen nadrukkelijk voldoet aan het provinciale beleid en bijdraagt aan de beleidsdoelstellingen van de provincie.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 (december 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Hierna worden de relevante thema's uit de Omgevingsverordening beschreven.

Duurzame verstedelijking

Artikel 2.2.1 Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • monumentale gebouwen: krachtens de Monumentenwet 1988 aangewezen beschermde monumenten (rijksmonumenten), alsmede de in een gemeentelijke monumenten- of erfgoedverordening opgenomen gebouwen van plaatselijk of regionaal belang;
  • beeldbepalende gebouwen: gebouwen met historische karakteristieken en/of deel uitmakend van een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988

Artikel 2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (zie ook 3.1.3)

  • 1. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 2. Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, onderzocht.
  • 3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 2.2.3 Herbenutting leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen

  • 1. Een ruimtelijk plan dat voorziet in het toestaan van nieuwe functies(s) betrekt daarbij tevens de mogelijkheid om deze functies(s) in leegstaande monumentale gebouwen onder te brengen.
  • 2. Wanneer herbenutting van leegstaande monumentale gebouwen zoals bedoeld in het eerste lid niet mogelijk blijkt, wordt bij de beoordeling van het toestaan van nieuwe functie(s) ook de mogelijkheid van herbenutting van leegstaande beeldbepalende gebouwen betrokken.
  • 3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014

De locatie is onderdeel van het bebouwd gebied. Het is mogelijk om een groot deel van het concept in bestaande leegstaande monumentale gebouwen onder te brengen. Om de herontwikkeling en restauratie mogelijk te maken, is een nieuwe kostendrager noodzakelijk. Hiertoe worden woningen gerealiseerd en nieuwe economische functies voor de bestaande waardevolle panden gezocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0044.png"

Figuur 3.4: Uitsnede kaart omgevingsverordening (bebouwd gebied)

Artikel 2.4.2 Wonen

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. nvt
  • 3. nvt
  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien:
    • a. er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg; en
    • b. het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.
  • 6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0045.png"

Geconcludeerd wordt dat woningbouw mogelijk is, mits passend binnen de regionale afspraken.

Artikel 2.4.3 Detailhandel

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor detailhandel aan de bestaande voorraad detailhandel alsmede aan de bestaande planvoorraad detailhandel anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg.
  • 2. nvt
  • 3. nvt
  • 4. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.
  • 5. De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-) regionaal verband.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0046.png"

Thematische principes

Onderstaande basisprincipes en spelregels zijn het vertrekpunt voor de regionale visievorming (paragraaf 6.3 POL):

  • Voor nieuwe winkelgebieden of grotere uitbreidingen van bestaande winkelgebieden met regionale impact is er ruimte als deze aantoonbaar toegevoegde waarde bieden aan de regio, leiden tot versterking van de structuur en de vitaliteit van de binnensteden niet aantasten. Volgens de principes van het dynamisch voorraadbeheer moet de ontwikkeling ervan gepaard gaan met het verdwijnen van bestaande voorraad elders in de regio.
  • Nieuwe ontwikkelingen dienen zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande winkelgebieden. Als er ruimte is voor grotere nieuwe ontwikkelingen, dan heeft vestiging daarvan in de stedelijke centra de voorkeur, eventueel ook in de gebieden die direct daarop aansluiten. Er blijft ruimte voor verantwoorde doorontwikkeling van bestaande winkelgebieden elders in het bebouwd gebied, zolang deze passen bij (de schaal van) het verzorgingsgebied van het betreffende winkelgebied, de vitaliteit van de binnensteden niet aantasten en passen in de regionale visie. In het landelijk gebied, buiten de (dorps) kernen, willen we helemaal geen nieuwe winkels, met uitzondering van kleinschalige boerderijwinkels.
  • We vinden dat winkels in principe niet op bedrijventerreinen thuishoren, behalve als het gaat om verkoop van goederen die zich bij uitstek lenen voor vestiging op zo'n terrein. Op campussen worden detailhandelsbedrijven zonder inhoudelijke of functionele binding met de site uitgesloten.
  • We zetten in op compactere winkelgebieden en clustering van winkels.
  • Om te voorkomen dat grootschalige winkelgebieden aan de rand van de steden uitgroeien tot 'nieuwe binnensteden' bieden we in deze gebieden geen ruimte voor winkels uit branches die bij uitstek thuishoren in de stadscentra (zoals: kleding, schoenen). Voor supermarkten die niet (meer) in te passen zijn in binnensteden of de winkelgebieden in wijken en dorpskernen, is in uitzonderingsgevallen vestiging op zo'n terrein mogelijk. Het vraagt wel om een goede afweging, waarbij de onmogelijkheid voor vestiging in een regulier winkelgebied, de impact op de leefbaarheid en een passende (her)invulling van de vrijvallende locatie betrokken worden. In de regionale visies moet hiervoor een gezamenlijke lijn ontwikkeld worden.
  • Voor initiatieven voor grotere nieuwe winkelgebieden, winkels of uitbreidingen zal steeds bekeken moeten worden of deze passen binnen de regionale visie. Er vindt daarover regionale afstemming plaats.
  • Aan de afweging ligt een ruimtelijk-economische effectenstudie ten grondslag. Bij de afweging speelt ook de ladder van duurzame verstedelijking een rol (zie ook 3.1.3).

Toetsing

De ontwikkeling voorziet in de mogelijkheid voor de vestiging van detailhandel kleiner dan 1.000 m2 en betreft dus geen grootschalig initiatief. In de Regionale detailhandelsvisie Noord-Limburg (mei 2017) is afgesproken dat voor solitaire locaties tot 1.000 m2 geen regionale afstemming is vereist:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0047.png"

Conclusie

Uitbreiding van detailhandel buiten de centra en bestaande winkelgebieden past niet in het beleid. Er blijft ruimte voor verantwoorde doorontwikkeling van bestaande winkelgebieden elders in het bebouwd gebied, zolang deze passen bij (de schaal van) het verzorgingsgebied van het betreffende winkelgebied, de vitaliteit van de binnensteden niet aantasten en passen in de regionale visie. In het landelijk gebied, buiten de (dorps) kernen, wil de provincie helemaal geen nieuwe winkels, met uitzondering van kleinschalige boerderijwinkels. Onderhavig planvoornemen voorziet in de toevoeging van maximaal 250 m² bvo aan detailhandel. Aangezien dit een beperkte oppervlakte is op regionaal niveau, behoeft dit geen regionale afstemming.

Artikel 2.4.4 Kantoren

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg.
  • 2. nvt
  • 3. nvt
  • 4. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.
  • 5. De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-) regionaal verband.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0048.png"

Basisuitgangspunten provincie

  • Ontwikkeling van nieuwe kantoorgebieden niet aan de orde.
  • Nieuwe kantorenplannen/-programma alleen in concentratiegebieden toegestaan.
  • De huidige voorraad wordt per regio begrensd, dat betekent per saldo geen uitbreiding van kantoorvloeroppervlak. Alleen in concentratiegebieden hoeft de saldering in tijd en omvang niet 1-op-1 te geschieden, daarbij zal er op het niveau van stad en regio wel voor gewaakt moeten worden dat het totale kantoorvolume niet of slechts tijdelijk toeneemt.
  • Nieuwe gebouwen met de hoofdfunctie kantoor zijn dus alleen mogelijk als:
    • 1. het gaat om ontwikkeling van nieuwe gebouwen binnen concentratiegebieden of herbouw of verbouw van bestaande kantoren in balansgebieden; en
    • 2. deze passen binnen modern en flexibel gebruik van kantoorruimte en dus een adequate toevoeging zijn voor de kwaliteit van het regionale aanbod; en
    • 3. er gewerkt wordt met voorverhuur of concept-huurovereenkomsten waarbij het merendeel van de meters van een gebouw op voorhand is ingevuld; en
    • 4. er tegelijkertijd elders onbenutte voorraad uit de markt wordt genomen ('nieuw voor oud') dan wel elders reële plancapaciteit wordt geschrapt.
  • De principes van duurzame verstedelijking worden toegepast, d.w.z. de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van leegstaande (cultuurhistorische) gebouwen.
  • Middelgrote (500-2.500 m²) en grote kantoren (> 2.500 m²) alleen te vestigen in concentratie- en balansgebieden; uitzondering kan zijn als dergelijke kantoren zouden passen binnen de bestaande bebouwing en in een lokale behoefte voorzien. Kleine kantoren (<500 m²) blijven in bebouwd gebied via maatwerk mogelijk.
  • Buiten concentratie- en balansgebieden waar mogelijk schrappen van bestaande plancapaciteit.
  • Buiten concentratiegebieden geen vrijstellingen of bestemmingswijzigingen ten faveure van de kantorenfunctie.

Toetsing

In de regionale kantorenvisie is afgesproken dat de gemeenten voor lokale initiatieven een eigen verantwoordelijkheid en speelruimte hebben om die initiatieven naar eigen inzicht aan te pakken. Onder lokale initiatieven verstaat de regio onder meer:

1. Nieuwbouw kleiner dan of uitbreiding van kantoorruimtes tot 500 m² vvo en

2. Nieuwbouw of uitbreiding van kantoorruimtes vanaf 500 m² vvo met een primair gemeentelijk verzorgingsgebied (>80% van de omzet) in de categorieën:

  • openbare dienstverleners: gemeentekantoor, politie e.d.;
  • persoonlijke dienstverlening: kapper, nagelstudio, voetmassage e.d.;
  • maatschappelijke dienstverlening: jeugdzorg, veiligheidshuis e.d.;
  • medische dienstverlening: fysiotherapeut, huisarts, apotheek e.d.;
  • educatieve dienstverlening: rijschool, studie-ondersteuning, scholenkoepel e.d.

De individuele gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen saldo 'nul'. Het totale aanbod per gemeente mag niet toenemen.

In het balansgebied Akkerweg is 1.750 m² aan harde plancapaciteit gelegen.

Conclusie

De kantoorontwikkeling op het St. Annapark past binnen lokaal maatwerk. In dit geval is sprake van maatwerk voor hergebruik van cultuurhistorische gebouwen. Binnen het plangebied wordt feitelijk slechts 1.500 m2 aan kantoorvestiging mogelijk gemaakt. Hiervoor is 1.750 m2 (bruto) kantoorruimte als onbenutte plancapaciteit geschrapt in het kader van bestemmingsplan ' Venray'.

Deze kantoorfunctie wordt mogelijk gemaakt ten behoeve van de exploitatie van het St. Annapark. Meer kantoorfunctie op het St. Annapark is pas onder bepaalde voorwaarden mogelijk, zoals instemming van het regionaal overleg boven een maximum van 500 m² en onder de voorwaarde dat de invulling is voorzien binnen de bestaande cultuurhistorische bebouwing. Daarnaast gelden nog andere voorwaarden (zie afwijkingsbevoegdheid regels).

Artikel 2.4.6 Vrijetijdseconomie

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg.
  • 2. nvt
  • 3. nvt
  • 4. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.
  • 5. De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-) regionaal verband.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0049.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0050.png"

Conclusie

Voor de verblijfsrecreatie is een handleiding ontwikkelkader verblijfsrecreatie voor de regio Noord-Limburg van toepassing alsmede daarop afgestemd gemeentelijk beleid.

Toetsing

De transformatie van het St. Annapark waarbij diverse functies in het gebied worden geïntroduceerd, past binnen de bestuursafspraken. Daarbij gelden wel de volgende aandachtspunten:

  • Er dient rekening te worden gehouden met het actuele woningbouwprogramma (zie ook paragraaf 3.3.1).
  • Uitbreiding van substantiële omvang aan kantoorruimte is niet mogelijk zonder elders kantoorruimte te saneren. Met de vaststelling van bestemmingsplan "Venray" wordt 1.750 m² onbenutte kantoorruimte gesaneerd.
  • Detailhandel is alleen kansrijk als het een segment betreft aanvullend op het centrum danwel afwijkend op het aanbod in het centrum.

Het plangebied St. Annapark is onderdeel van het bestaand bebouwd gebied. Het is mogelijk om een groot deel van het totaalconcept in bestaande leegstaande monumentale en andere cultuurhistorisch waardevolle bebouwing onder te brengen. Om de herontwikkeling en restauratie mogelijk te maken, is een nieuwe kostendrager noodzakelijk. Hiertoe worden woningen gerealiseerd en nieuwe economische functies voor de bestaande waardevolle panden gezocht.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale structuurvisie wonen Noord-Limburg

Op 5 april 2016 heeft de gemeente Venray de nieuwe Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:

Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte

Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.

De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer

Samen willen de regio's een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.

Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor....

Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.

Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal

De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.

Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.

Om te voorzien in de behoefte aan zorg gaat de initiatiefnemer in gesprek met zorgpartijen. De resultaten zullen meegenomen in de definitieve planontwikkeling.

Toets aan regionale structuurvisie:

In regioverband is de afspraak gemaakt in de structuurvisie om 40% van de overcapaciteit aan plannen tot 2020 te schrappen, aan de hand van een afwegingskader. De gemeente Venray heeft hier aan voldaan door het oude GSP voor St. Anna in te trekken (zie hierna) en door in het recent vastgestelde bestemmingsplan Venray 100 woningen aan plancapaciteit te schrappen.

In de plancapaciteit per gemeente, zoals als bijlage 3 bij de regionale structuurvisie is gevoegd, zijn voor onderhavige locatie St. Anna 285 woningen meegenomen. Het Globaal Stedenbouwkundig Plan Sint Anna is echter ingetrokken waarmee deze 285 woningen zijn komen te vervallen. Een nieuwe aantal woningen is nog niet in de beleidstukken van de gemeente Venray verwerkt en heeft gewacht op de definitieve plannen ten aanzien van de organische herontwikkeling van het St. Annapark.

Het project op het St. Annapark voorziet nu in 115 reguliere woningen en 63 woningen die kunnen worden gecombineerd met zorg.

Het woningbouwproject zoals beschreven in paragraaf 2.5.2 van deze plantoelichting is van hoge kwaliteit en heeft een upgrading van de directe omgeving tot gevolg. Het St. Annapark zal een duidelijke kwaliteitsimpuls krijgen.

Het totaalconcept voor de herontwikkeling van het St. Annapark voorziet in de realisatie van een bijzondere leefomgeving, extravert en als onderdeel van de stad Venray, met ruimte voor wonen, zorgen, werken, leren, kunst, cultuur, horeca en recreëren. Het gebied zal een beschutte maar levendige en actieve woonomgeving gaan vormen waar de ouder wordende senior zich thuis zal voelen. Dit wordt mede bewerkstelligd door de verschillende soorten zorgondersteunende voorzieningen die onderdeel uitmaken van het totaalconcept. Met de herontwikkeling wordt verder ingespeeld op welzijnsbehoefte, ontmoeting en sportieve en andere dagactiviteiten. De ligging van het St. Annapark op korte afstand van alle stedelijke voorzieningen is een pre.

Alles overziend is het project passend in de gedachtengang zoals verwoord in de regionale structuurvisie wonen.

3.3.2 Regionale detailhandelsvisie Noord-Limburg

De Regionale detailhandelsvisie is een uitwerking van het POL2014 waarin de regiogemeenten door de Provincie Limburg worden uitgedaagd om een aanpak te formuleren voor het ´nieuwe groeien´.

Om ervoor te zorgen dat nieuwe detailhandelsinitiatieven op de goede plek worden gerealiseerd zullen grootschalige detailhandelsontwikkelingen binnen de regio ter afstemming aan de Regio worden voorgelegd. Bij de afstemming worden enkele uitgangspunten gehanteerd. Het betreft de volgende uitgangspunten:

  • 1. Behoud en versterking van bestaande detailhandelsstructuur.
  • 2. Kwaliteit in plaats van kwantiteit (het nieuwe groeien).
  • 3. Innovatie en dynamiek in de detailhandel op verantwoorde wijze faciliteren.
  • 4. Schaalvergroting op de juiste plek faciliteren.
  • 5. Complementariteit perifere detailhandel.

In de regionale detailhandelsvisie worden onder andere afspraken gemaakt welke grootschalige initiatieven met een boven lokaal/regionaal effect wenselijk zijn gelet op het doel van deze visie. Dergelijke initiatieven worden ter instemming dan wel ter afstemming voorgelegd aan de regiogemeenten. Verder worden afspraken gemaakt om elkaar te informeren over detailhandelsinitiatieven met enige omvang. Hieronder wordt met een schema uitgelegd op welke wijze detailhandelsinitiatieven in regionaal verband worden behandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0051.png"

Voor instemming wordt dus een maat van minimaal 2.500 m² gehanteerd voor de grotere centra/clusters en een maat van minimaal 1.000 m² voor alle overige kernen en uitbreiding van solitaire locaties.

Voor afstemming wordt een maat gehanteerd van minimaal 1.000 m² voor een stadsdeel verzorgend centrum en een regionaal cluster met volumineuze detailhandel.

Aangezien onderhavig planvoornemen voorziet in maximaal 250 m² bvo aan detailhandel, is afstemming met de regio niet nodig. Het betreft hier een functie welke bijdraagt aan het invullen van het totaalconcept voor de herontwikkeling van het St. Annapark.

3.3.3 Regionale visie kantoren

In het POL 2014 is de volgende ambitie voor het beleidsthema kantoren neergelegd: "Onze ambitie is te zorgen voor voldoende kantoorruimte van goede kwaliteit in de Limburgse, vooral regionale kantorenmarkt. Onze kantoorlocaties moeten duurzaam zijn met een kwaliteit die aansluit bij de wensen van het bedrijfsleven, juist om de dynamiek van het gevestigde bedrijfsleven te faciliteren." Deze ambitie is al stevig geconcretiseerd in een aantal opgaven, werkwijze en voorzetten voor instrumentarium. De centrale opgave is: ‘groei in kwaliteit zonder dat de kwantiteit toeneemt.’

In de Bestuursafspraken van 20 april 2016 is daaropvolgend vastgelegd dat bij de uitwerking door de gemeenten en de provincie rekening wordt gehouden met:

  • a. het feit dat er geen transitiegebieden zijn aangewezen in Noord-Limburg, in Venlo zowel concentratie- als balansgebieden aanwezig zijn en in Venray uitsluitend sprake is van een balansgebied.
  • b. dat bij nieuwvestigers < 500 m² vvo of uitbreiding tot 500 m² vvo de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de individuele gemeente en derhalve op gemeentelijk niveau gesaldeerd zal moeten worden.
  • c. het feit dat de bestaande kantorenleegstand in Noord-Limburg en de onbenutte plancapaciteit buiten de concentratie- en balansgebieden aandacht behoeft.’

Het voorgaande betekent samenvattend dat:

  • er geen nieuwe kantorenlocaties worden toegevoegd (ook niet planologisch);
  • er in geval van nieuwbouw altijd gesaldeerd wordt (per saldo dus geen toename m²’s);
  • dat in beginsel voor initiatieven tot 500 m² vvo (nieuwbouw of uitbreiding) de verantwoordelijkheid bij de betreffende gemeente ligt;
  • dat in beginsel voor initiatieven groter dan 500 m² vvo het regionaal beleidskader van toepassing is;
  • dat zowel voor kleine (tot 500 m² vvo) als middelgrote en grote (vanaf 500 m² vvo) kantoren geldt dat er gesaldeerd wordt en de kwantitatieve voorraad niet toeneemt.

In de regionale kantorenvisie is afgesproken dat de gemeenten voor lokale initiatieven een eigen verantwoordelijkheid en speelruimte hebben om die initiatieven naar eigen inzicht aan te pakken. Onder lokale initiatieven verstaat de regio onder meer:

1. Nieuwbouw kleiner dan of uitbreiding van kantoorruimtes tot 500 m² vvo en

2. Nieuwbouw of uitbreiding van kantoorruimtes vanaf 500 m² vvo met een primair gemeentelijk verzorgingsgebied (>80% van de omzet) in de categorieën:

  • openbare dienstverleners: gemeentekantoor, politie e.d.
  • persoonlijke dienstverlening: kapper, nagelstudio, voetmassage e.d.
  • maatschappelijke dienstverlening: jeugdzorg, veiligheidshuis e.d.
  • medische dienstverlening: fysiotherapeut, huisarts, apotheek e.d.
  • educatieve dienstverlening: rijschool, studie-ondersteuning, scholenkoepel e.d.

De individuele gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen saldo 'nul'. Het totale aanbod per gemeente mag niet toenemen. Met de vaststelling van bestemmingsplan "Venray" wordt 1.500 m² bvo aan harde plancapaciteit verwijderd binnen het 'balansgebied' Akkerweg.

Conclusie

De kantoorontwikkeling op het St. Annapark past binnen lokaal maatwerk. In dit geval is sprake van maatwerk voor hergebruik van cultuurhistorische gebouwen. Binnen het plangebied wordt feitelijk slechts 1.500 m2 aan kantoorvestiging mogelijk gemaakt. Hiervoor is 1.750 m2 kantoorruimte (onbenutte plancapaciteit) geschrapt in het kader van het bestemmingsplan 'Venray'.

Meer kantoorfunctie op het St. Annapark is pas onder bepaalde voorwaarden mogelijk, zoals instemming van het regionaal overleg boven een maximum van 500 m² en onder de voorwaarde dat de invulling is voorzien binnen de bestaande cultuurhistorische bebouwing. Daarnaast gelden nog andere voorwaarden (zie afwijkingsbevoegdheid regels).

Artikel 2.4.6 Vrijetijdseconomie

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg.
  • 2. nvt
  • 3. nvt
  • 4. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.
  • 5. De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0052.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0053.png"

Conclusie

Voor de verblijfsrecreatie is een handleiding ontwikkelkader verblijfsrecreatie voor de regio Noord-Limburg van toepassing alsmede daarop afgestemd gemeentelijk beleid.

Toetsing

De transformatie van het St. Annapark waarbij diverse functies in het gebied worden geïntroduceerd, past binnen de bestuursafspraken. Daarbij gelden wel de volgende aandachtspunten:

  • Er dient rekening te worden gehouden met het actuele woningbouwprogramma (zie ook paragraaf 3.3.1).
  • Uitbreiding van substantiële omvang aan kantoorruimte is niet mogelijk zonder elders kantoorruimte te saneren. Met de vaststelling van bestemmingsplan "Venray" is 1.750 m² onbenutte kantoorruimte gesaneerd.
  • Detailhandel is alleen kansrijk als het een segment betreft dat het centrum niet versterkt.

Het plangebied St. Annapark is onderdeel van het bestaand bebouwd gebied. Het is mogelijk om een groot deel van het totaalconcept in bestaande leegstaande monumentale en andere cultuurhistorisch waardevolle bebouwing onder te brengen. Om de herontwikkeling en restauratie mogelijk te maken, is een nieuwe kostendrager noodzakelijk. Hiertoe worden woningen gerealiseerd en nieuwe economische functies voor de bestaande waardevolle panden gezocht.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ontwikkelingsperspectief Venray 2015

In het Ontwikkelingsperspectief is een visie gegeven ten aanzien van de koers die de gemeente Venray in de toekomst gaat varen. Dit ontwikkelingsperspectief doet dienst als gemeentelijke structuurvisie (vastgesteld d.d. 23 september 2008). Het ontwikkelingsperspectief is een perspectief voor de middellange termijn. De tijdshorizon is 2015, met een doorkijk naar 2020/2030. Het Ontwikkelingsperspectief vormt voor het gemeentebestuur het vertrekpunt voor de afweging bij concrete beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het formuleren van beleid, het vaststellen van plannen, het opstellen van uitvoeringsprogramma’s met daarbij behorende prioriteiten en inzet van menskracht en het beschikbaar stellen van financiële middelen.

Het beleidsstuk heeft als doel de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Venray te begeleiden en de regiefunctie van de gemeente vorm te geven. De kenmerken van het Ontwikkelingsperspectief Venray zijn:

  • selectiviteit;
  • integraliteit;
  • uitvoeringsgericht;
  • ambities van de gemeente;
  • veranderende rol van de gemeente;
  • basis voor ontwikkelingsplanologie.

Het fundament voor het ontwikkelingsperspectief is gelegd in de verkenningennota en de doelstellingennota. In de verkenningennota zijn de ontwikkelingen en trends in beeld gebracht en is een opsomming gegeven van de belangrijkste opgaven en knelpunten. In de doelstellingennota is op basis van de discussie over verschillende mogelijke toekomstrichtingen voor Venray een koers voor de langere termijn bepaald. Deze koers is vastgelegd door middel van een aantal doelstellende uitspraken. Deze uitspraken geven vervolgens richting aan het structuurbeeld voor de gemeente Venray en bepalen ook de keuzes die voor de stad, de kerkdorpen en het buitengebied zijn gemaakt.

3.4.2 Ambitiedocument St. Annapark (2015)

In 2009 werd door de gemeenteraad van Venray het ‘Globaal Stedenbouwkundig Plan St. Anna’ (GSP) als structuurvisie vastgesteld. Het plan benoemde de kwaliteiten van het terrein en bevatte de randvoorwaarden voor de herontwikkeling tot een nieuwe woonlocatie. De veranderde marktomstandigheden noodzaakten echter tot een aanpassing van de plannen. Introverte eindbeelden en een monofunctioneel programma voldeden niet langer aan de marktsituatie anno 2015. Als antwoord op de gewijzigde omstandigheden herformuleerden Stichting Vincent van Gogh, Stichting Wonen Limburg en de gemeente Venray in 2015 gezamenlijk de ambities en ontwikkelmogelijkheden van het St. Annapark in Venray. Onder de nieuwe naam ambitiedocument werd een meer globaal en flexibel ontwikkelingskader voor het St. Annapark gepresenteerd. Bij vaststelling van het ambitiedocument werd het GSP actief ingetrokken.

Verdere planvorming op het terrein zal worden getoetst aan het ambitiedocument dat bestaat uit een toekomstvisie, ruimtelijke kernwaarden en een strategisch ruimtelijk kader. Tijdens de totstandkoming van het ambitiedocument zijn veelvuldig gesprekken gevoerd met diverse stakeholders (gemeente, eigenaar, omwonenden, geïnteresseerden, ondernemers, belanghebbenden, etc.). Hun inbreng is verwerkt in het Ambitiedocument. Het Ambitiedocument als kader voor nieuwe ontwikkelingen is in 2015 vastgesteld.

In het St. Annapark komen wonen, werken, leven en ontspannen samen in een mooie bosrijke omgeving met prachtige monumenten. Doelstelling is om het St. Annapark een plek in de gemeenschap van Venray te geven als een extravert en onlosmakelijk onderdeel van de stad Venray in aanvulling op de centrumkwaliteiten die de stad al heeft, met behoud van haar historische en huidige kernkwaliteiten.

Het Ambitiedocument is tot stand gekomen vanuit de intentieovereenkomst tussen Stichting Vincent van Gogh en Stichting Wonen Limburg en bestaat uit drie delen:

  • een toekomstvisie: een visie voor het st. Annapark waarin een beeld wordt geschetst van de kansen die het St. Annapark te bieden heeft;
  • de ruimtelijke kernwaarden: de ruimtelijke kernwaarden van het St. Annapark worden benoemd en aangegeven wordt hoe deze zijn te behouden en/of verstrekt kunnen worden (de ruimtelijke ambities);
  • een strategisch ruimtelijk kader: het strategisch ruimtelijk kader speelt in op de actuele behoefte en sluit een (mogelijke)toekomstige behoefte niet uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0054.png" Figuur 3.5: Verbeelding ruimtelijke strategie Ambitiedocument

De kernwaarden en het strategisch ruimtelijk kader zijn de uitgangspunten voor de realisatie van de toekomstvisie. Het strategisch ruimtelijk kader wordt gebruikt om toekomstige projecten te toetsen. Voor de herontwikkeling van het St. Annapark betekent deze aanpak concreet:

  • werken op basis van gezamenlijk gedragen principes;
  • ontwikkelen van deelplannen;
  • toekomstige bezoekers en bewoners van het St. Annapark laten meedenken bij het realiseren van hun wensen.

Het Ambitiedocument vormt het afwegingskader om een eerste opzet van de herontwikkeling te kunnen toetsen en verder te brengen. Onderhavige ontwikkeling is een nadere uitwerking van het Ambitiedocument en sluit daar dan ook nadrukkelijk op aan.

3.4.3 Stedenbouwkundige - en landschapsvisie

Een nadere uitwerking van het Ambitiedocument wordt gevormd door document 'Stedenbouwkundige- en landschapsvisie "St. Annapark Venray". Dit document is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting en vormt op zijn beurt de basis voor de planologische en juridische regeling zoals opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. De visie is d.d. 29 mei 2017 door het college akkoord bevonden.

Kernwaarden ruimtelijke ontwikkeling

Het Ambitiedocument en de huidige visie delen op hoofdlijn nagenoeg dezelfde ambities. Het St. Annapark wordt meer onderdeel van het stedelijk weefsel van Venray en het introverte karakter wordt extravert door toevoeging van een aantal publieke functies op het terrein. Hierdoor ontstaat een diversiteit aan functies in een meer dynamische omgeving, vooral in het hart van het terrein en nabij de hoofdentree. Daar waar sprake is van hogere landschapswaarden, worden in lage dichtheid woonfuncties toegevoegd die passen in een rustigere context. De bestaande gebiedskwaliteiten staan daarbij altijd voorop. In het verlengde van het Ambitiedocument betekent dat het behoud van bosranden (stuifduinen en loofbos), van het open omsloten karakter van het middengebied en van de tuinen rondom de paviljoens. De herkenbaarheid van de geschiedenis van terrein en instelling. De landschappelijke diversiteit blijft behouden en wordt passend bij de nieuwe functies in kwalitatieve zin (opschonen en beheer van groen) opgewaardeerd. De herkenbaarheid van het terrein wordt daarbij versterkt door in te zetten op de (monumentale) lanen en solitaire bomen als beelddragers van het centrale deel van het park, het terugbrengen van historische wandelroutes en bij de inrichting aan te sluiten op het beeld van een recreatief en landschappelijk uitloopgebied. Net als in het Ambitiedocument worden ecologische waarden in het gebied gerespecteerd.

Programma

Overeenkomstig het Ambitiedocument wordt in de nieuwe visie van de Renschdael Groep een mix van functies voorgesteld. Als eerder al omschreven wordt ruimte gereserveerd voor wonen, zorgen, werken, leren, kunst, cultuur en recreëren. Uitgangspunt voor nieuwe functies is het behoud van het historische en ‘meditatieve’ karakter van het terrein. Het aantal te ontwikkelen woningen wordt ten opzichte van het Ambitiedocument teruggebracht om een goede balans tussen de groene kwaliteit van het park en de nieuwe bebouwing te realiseren. De marktvraag, alsmede de economische haalbaarheid van het plan zijn van invloed op het uiteindelijke woonprogramma (aantallen en differentiatie). De gewenste differentiatie uit het Ambitiedocument wordt daarbij vertaald naar appartementen en verschillende typologieën grondgebonden woningen en grotere bospercelen. In afwijking van het Ambitiedocument zullen er in St. Annapark geen sociale woningen meer worden ontwikkeld. De te realiseren bedrijvigheid wordt ten opzichte van het Ambitiedocument minder of hoogstens gelijk aan het eerder beoogde programma. Met bestaande huurders zal worden overlegd of zij hun activiteiten in het gebied willen en/of kunnen blijven ontplooien.

Verkeer

De toegangen voor fietsers en auto's worden ten opzichte van het Ambitiedocument, vooral met het oog op de beheersbaarheid en veiligheid, in aantal verminderd. In hoofdzaak worden de auto's van bezoekers zo dicht mogelijk bij de zuidelijke hoofdentree geparkeerd, zodat alleen bewoners van het terrein het gebied in rijden en het grootste deel van het terrein daarmee autoluw blijft. De westdreef zal voor voetgangers worden ingericht, de oostdreef voornamelijk voor het noordzuid gerichte fietsverkeer. Aan de noordzijde zal een ontsluitingspunt worden gerealiseerd die aanhaakt op de Overloonseweg. Deze ontsluiting is vooral bedoeld voor de toekomstige bewoners aan de noordzijde van het St. Annapark en kan tevens als calamiteitenontsluiting worden gebruikt.

Ontwikkelingsstrategie

In de Stedenbouwkundige- en landschapsvisie wordt de in het Ambitiedocument genoemde organische ontwikkeling van het terrein onderschreven zodat flexibel kan worden ingespeeld op toekomstige behoeften en marktomstandigheden.

3.4.4 Strategische visie 2020

De Strategische visie 2020 is op 3 november 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Venray en is het richtinggevend document voor het Venrayse beleid van de komende jaren. De doelstellingen en speerpunten voor het beleid in de komende jaren zijn gebundeld in een zestal strategische thema’s, zoals de inhoudelijke ambitie van Venray en de verandering van de omgeving. Maar ook de versterking van de samenwerking inde regio en wonen en recreatie.

De identiteit van Venray is gebaseerd op in het verleden opgebouwde pijlers. Venray zet niet meer in op groei, maar op versterking van de kwaliteit van leven. De volgende pijlers worden onderscheden:

1. Venray is het tweede stedelijke centrum van de regio Noord-Limburg;

2. Venray heeft zorg in de genen;

3. Venray is een levendige gemeente;

4. Venray is een aantrekkelijke woongemeente;

5. Venray heeft een gezonde economie gebaseerd op de historisch gegroeide pijlers zorg, agribusiness, industrie en logistiek en toerisme en recreatie.

Het strategische thema die van toepassing is op dit bestemmingsplan is; "Inhoudelijke ambitie: Venray stad en de dorpen".

De overige thema’s hebben meer betrekking op de sociale of economische uitgangspunten van het toekomstige gemeentelijke beleid.

Inhoudelijke ambitie: Venray stad en de dorpen

Venray is een stedelijke centrumgemeente in haar regio. De kracht van Venray is dat zij dit weet te combineren met haar van oorsprong dorpse karakter. Venray is dorp én stad. Meer dan voorheen wordt benadrukt dat de stedelijke kern Venray een functie heeft voor de dorpen en dat de dorpen veel gebruik maken van wat Venray te bieden heeft. De dorpen bieden rust en ruimte als tegenhanger van de stad.

Venray investeert in mensen en stimuleert mensen om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van hun eigen leefomgeving. Dorpsraden hebben daarin een belangrijke rol. De stad Venray telt tien wijken, die evenals de dorpen, elk hun eigen identiteit en kwaliteiten hebben. Ook daar hebben de inwoners een eigen verantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de wijk, en neemt men waar nodig initiatieven ter verbetering en initiatieven om samen te werken met andere wijken om de leefbaarheid op peil te houden. Venray stimuleert en geeft ruimte voor die samenwerking.

De beoogde herontwikkeling van het St. Annapark is tot stand gekomen na veelvuldig overleg tussen de diverse stakeholders (gemeente, eigenaar, omwonenden, geïnteresseerden, ondernemers, belang- hebbenden, etc.). Het project is daarmee een goed voorbeeld van een samenwerking binnen een initiatief ter verbetering van (o.a.) de leefbaarheid binnen Venray.

Venray zet in op versterking van de kwaliteit van leven. De ontwikkeling van het St. Annapark sluit aan op vrijwel alle hierboven genoemde pijlers en draagt bij aan de verbetering van het woon- en leefklimaat.

3.4.5 Venray, Stad in de Peel

Op 29 oktober 2013 is de herziene versie van de gemeentelijke strategische visie genaamd "Venray, stad in de Peel" vastgesteld. Deze visie is vooral een aanvulling op de Strategische visie uit 2009 (zie paragraaf 3.3.4). Vele inzichten uit die visie zijn nog altijd relevant, waardevol en hebben bovendien veel draagvlak. De nieuwe visie gaat veel mee om kennis te nemen van trends, ontwikkelingen en uitdagingen die op de gemeente afkomen.

Binnen de nieuwe strategische visie komen drie leidende perspectieven naar voren die richting geven aan de ontwikkeling van Venray:

  • (regionale) samenwerking;
  • kwalitatieve ontwikkeling;
  • zelfsturing.

(Regionale) samenwerking gaat uit van het perspectief dat samenwerking met partners in Venray en de regio de kracht van de regio én van Venray versterkt.

Kwalitatieve ontwikkeling gaat uit van de optiek dat we moeten kunnen blijven inspelen op nieuwe ontwikkelingen, maar tegelijkertijd versterkt inzetten op kwaliteit en herstructurering in plaats van alleen maar kwantitatieve groei.

Onder zelfsturing wordt verstaan dat bewoners zelf primair verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving. voor de gemeente geldt loslaten wat kan en faciliteren wat en waar nodig.

De ontwikkeling van het St. Annapark is een goed voorbeeld van hetgeen wordt verstaan onder zelfsturing en kwalitatieve ontwikkeling. De grondeigenaar heeft een eigen visie over het ontwikkelen van het terrein en zal daartoe de noodzakelijke informatie en onderzoeken aanleveren waarmee wordt aangetoond dat het gebied kwalitatief zal worden ontwikkeld. De gemeente faciliteert en is een gesprekspartner en adviseur. Het een en ander wordt door de gemeente echter wel vertaald in randvoorwaarden en uitgangspunten.

In de strategische visie wordt het St. Annapark specifiek genoemd als een bijzondere plek die de komende tijd onze gezamenlijke aandacht vraagt. Ook daar kan niet gedacht worden in blauwdrukken, die tijd ligt achter ons. De opgave is hier vooral opgave organisch en vraaggericht. Strak vasthouden aan het Globaal Stedenbouwkundig plan St. Anna is niet aan de orde. Kleinschalig kansen zien, oppakken en daarmee een impuls geven aan het gebied is het credo.

3.4.6 Wijkontwikkelingsplan Smakterheide (structuurvisie)

De wijk Smakterheide is een gemengd gebied in Venray dat globaal begrensd wordt door de Noordsingel, de Overloonseweg, de nieuwe Maasheseweg, Spurkt en Nijverheidsstraat. Het gebied bestaat grofweg uit drie deelgebieden: een woonwijk met een diversiteit aan bebouwing, het bedrijventerrein Smakterheide en de parkachtige omgeving van het St. Annapark.

Het woongebied Smakterheide bestaat volledig uit erftoegangswegen (30 km/uur) en grenst aan de Nieuwe Maasheseweg (gebiedsontsluitingsweg). De toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het St. Annapark kan naar de toekomst toe mogelijke effecten hebben voor de verkeersstructuur in de wijk.

De wijk biedt kansen en ruimte voor oudere bewoners maar ook voor jonge gezinnen. Op deze wijze kan de wijk een stabiele omgeving worden waar jong en oud zich goed bij voelen. Het St. Annapark met een nieuwe ruimtelijke en functionele invulling kan hierbij een zeer waardevolle positieve bijdrage aan leveren, een gewenste verbinding naar de directe omgeving aanbrengen en kansen bieden voor een toekomstbestendige prettig woon- en leefklimaat. Het St. Annapark kan onderdeel worden van de totale woonomgeving binnen Smakterheide.

3.4.7 Parkeerbeleidsplan 2011-2020

In het Venray's Verkeers- en Vervoersplan is het parkeerbeleidsplan genoemd als uit te werken kadernota die inzoomt op de parkeerproblematiek in Venray. Dit heeft geresulteerd in de vaststelling van het Parkeerbeleidsplan 2011-2020, waarmee wordt ingespeeld op de huidige stand van zaken en ontwikkelingen die mogelijk worden voorzien tot 2020.

In het parkeerbeleidsplan worden de volgende beleidsmatige aanbevelingen gedaan:

1. werk het verwacht tekort aan parkeerplaatsen in het centrum weg;

2. leg uitbreidingsopgave zoveel mogelijk bij ontwikkelaars;

3. benut bestaande (virtuele) capaciteit zo goed mogelijk;

4. zorg voor goede uniforme parkeerregulering tegen kostendekkende achtergrond;

5. geef grove kaders voor parkeren in wijken en dorpen.

Op basis van het Parkeerbeleidsplan 2011-2020 is de Beleidsnota Parkeernormen vastgesteld. De Beleidsnota Parkeernormen betreft een verdere uitwerking van het gemeentelijk parkeerbeleid. Onderhavige ontwikkeling is getoetst aan de hand van de Beleidsnota Parkeernormen. In paragraaf 2.4.4 is ingegaan op het noodzakelijk aantal te realiseren parkeerplaatsen.

3.4.8 Evenementenbeleid

Evenementen zijn belangrijk in het kader van de leefbaarheid in een kern. Ze bieden een toneel voor sociale, sportieve of culturele ontmoetingen tussen bewoners en bezoekers en dragen bij aan het gemeenschapsgevoel. De gemeente Venray juicht het organiseren van evenementen dan ook zeer toe.

De aanvraag voor een evenement wordt beoordeeld aan de hand van de Algemene Plaatselijke Verordening Venray. De gemeente beschikt daarnaast over evenementenbeleid. Dit evenementenbeleid dient om nader inhoud te geven aan de belangrijkste doeleinden bij het organiseren van evenementen:

1. transparantie voor alle belanghebbenden bij evenementen;

2. waarborgen van de openbare orde en veiligheid bij evenementen;

3. volledigheid en efficiency in het besluitvormingsproces bij beoordeling aanvragen evenementen;

4. verminderen administratieve lasten en handelingen;

5. Programmatisch handhaven.

Het evenementenbeleid bevat bepalingen over een veelheid aan onderwerpen, o.a. geluidsbelasting van de diverse evenementen, locaties en de inrichting ervan, op welke wijze overleg en advies plaatsvindt rondom het evenement, calamiteitenplannen, samenloop, afwikkeling van verkeer en vervoer en de communicatie rondom evenementen. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat de ruimtelijk relevante aspecten van evenementen in het belang van een goede ruimtelijke ordening ook in bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Hierbij geldt dat kenbaar moet zijn welk type evenementen op het terrein kunnen plaatsvinden, in welke intensiteit en het maximaal aantal toegestane bezoekers per evenement per dag. Het is vaste jurisprudentie dat kortdurende en incidentele evenementen niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er natuurlijk evenementen denkbaar die niet in strijd zijn met het bestemmingsplan als ze niet gepaard gaan met grootschalige aanvullende activiteiten (te denken valt aan een fiets- of wandeltocht; deze zijn niet in strijd met de verkeersbestemming). Er is beoogd slechts voor evenementen die tot een algemeen publiek zijn gericht een regeling te treffen in een bestemmingsplan.

In onderhavig bestemmingsplan is geen specifieke locatie als 'evenemententerreinlocatie 'opgenomen. Wel is een algemene gebruiksregel in het plan opgenomen om eventuele incidentele evenementen binnen de bestemmingen 'Bos', 'Gemengd 1' en 'Gemengd 2' te kunnen faciliteren.

Op basis van de gebruiksregel is het mogelijk om een locatie die niet is aangewezen als 'evenemententerrein' te gebruiken ten behoeve van evenementen, onder de voorwaarden dat:

  • a. deze evenementen passend zijn bij het rustige en meditatieve karakter van het St. Annapark;
  • b. deze evenementen, per evenement, niet langer dan drie kalenderdagen in beslag nemen, inclusief de dagen die nodig zijn voor het op- of afbouwen;
  • c. er geen sprake is van versterkt geluid;
  • d. voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid en een goede verkeersafwikkeling;
  • e. het maximaal aantal bezoekers per evenement per dag niet meer bedraagt dan 500.

Het begrip evenement is in de regels als volgt gedefinieerd: een voor publiek openbaar toegankelijke verrichting van vermaak in de open lucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van publiek voor sociale, informerende, educatieve, culturele, levensbeschouwelijke doeleinden en/of doeleinden voor vermaak. Onder toegestane evenementen wordt verstaan: kermissen, herdenkingsplechtigheden, feesten, muziekvoorstellingen, wedstrijden op of aan de weg, braderieën of markten, optochten en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen evenementen.

De definitie is toegespitst op openbaar toegankelijke evenementen; besloten feesten vallen niet onder de definitie van evenementen. Deze definitie is ruim en biedt mogelijkheden voor diverse soorten evenementen. De meeste van de genoemde evenementen zullen slechts een of enkele dagen in beslag nemen (zoals herdenkingsplechtigheden, braderieën en optochten), maar rekening moet ook worden gehouden met het op- en afbouwen van het evenement. Er wordt van uitgegaan dat elk evenement maximaal drie kalenderdagen duurt inclusief het op- en afbouwen en versterkt geluid of muziek slechts gedurende één dag (per evenement) is toegelaten tussen 10.00 uur en 01.00 uur. Er is bovendien een maximum opgenomen van 500 bezoekers per dag.

Het aantal is ruimtelijk aanvaardbaar gelet op de ruimte die beschikbaar is en de mogelijkheden tot verkeersafwikkeling. Zie ook memo verkeerseffecten St. Annapark (Bijlage 3).

Indien een groter aantal bezoekers wordt voorzien zou gezocht moeten worden naar een alternatieve locatie, waar de activiteit beter in te passen is in de omgeving.

3.4.9 Groenstructuurplan

Met het Groenstructuurplan heeft de gemeente Venray een beleidslijn uitgezet voor de toekomst van het in de kern Venray en de omringende dorpen aanwezige openbare groen. Het gemeentelijk beleid voor wat betreft de gewenste kwantiteit en kwaliteit van het groen zijn in het groenstructuurplan vastgelegd. Bij kwaliteit kan gedacht worden aan de gebruiks-, de belevings- en de ecologische waarde van het groen. Groenvoorzieningen fungeren als belangrijke dragers van de ruimtelijke structuur, staan in relatie met het landschap buiten de bebouwde kom en bieden variatie op wijkniveau. De gemeente Venray streeft derhalve naar gevarieerd groen op alle schaalniveaus. In het groenstructuurplan worden twee schaalniveaus onderscheiden: op het niveau van de kernen wordt gestreefd naar een sterke hoofdgroenstructuur en op het niveau van het groen in de wijken/dorpen wordt gestreefd naar een variatie in groenvoorzieningen, die is afgestemd op het stedenbouwkundig karakter van de buurt en de behoeften van de bewoners.

In de nota wordt het belang van voldoende groen in de publieke ruimte benadrukt: uit onderzoek blijkt het belang van groen voor de leefbaarheid, de menselijke gezondheid, de economie en de natuur. Daarnaast is de aanwezigheid van voldoende groen van groot belang voor het (economisch) vestigingsklimaat en stimuleren van het toeristisch recreatief bedrijfsleven.

In het Groenstructuurplan is beschreven dat de diverse kerkdorpen van de gemeente Venray hechte gemeenschappen zijn, waarvan de meeste al een lange geschiedenis achter de rug hebben. Per dorp is in het Groenstructuurplan een visie opgesteld, gebaseerd op de ontstaanswijze van het dorp, de ruimtelijke samenhang, de sfeer en de gebruiksfuncties van het groen.

Ten aanzien van de kern Venray is aangegeven dat het op grond van de ruimtelijke opbouw wenselijk is de bestaande grootschalige groengebieden (o.a. St. Anna terrein) en het woonbos aan de Melderlose weg (nabijheid van het ziekenhuis) kwantitatief en kwalitatief te handhaven.

De uitgangspunten van het Groenstructuurplan zijn bij het ontwerp voor de herontwikkeling van het terrein betrokken. In paragraaf 2.4.2 is reeds ingegaan op de beoogde groenstructuur. In Bijlage 1 is deze nader uitgewerkt.

3.4.10 Monumentale en waardevolle bomen

Op 2 juli 2013 is door de gemeente Venray de 'Uitvoeringsnota bomen Venray 2013' vastgesteld. De gemeente wil de kwaliteit van de leefomgeving waarborgen en hecht waarde aan een leefomgeving die schoon, heel en veilig is. De uitvoeringsnota is een uitvoeringsdocument van het groenstructuurplan uit 2005.

De bomen binnen Venray zijn ingedeeld naar categorieën. De belangrijkste bomen zijn aangeduid als monumentaal of waardevol. Voor deze bomen geldt een ontheffingsstelsel. Een tweede categorie zijn de aandachtsgebieden in een wijk of buurt waarin de groene bosachtige uitstraling een belangrijke factor speelt in de beleving van de buurt. Daarom geldt hier een vergunningstelsel, waarbij de waarde van de boom pas wordt bepaald bij een kapaanvraag. Voor deze categorie geldt dus een iets lichter beschermingsniveau. Alle overige bomen (particulier en gemeentelijk) zijn vrijgesteld van ontheffings- of vergunningsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0055.png"

Figuur 3.6: monumentale en wardevolle bomen

De monumentale en waardevolle bomen zijn vastgelegd op een bomenlijst. Deze bomen worden in het bestemmingsplan bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Boom'. Ter plaatse van deze bestemming mag niet worden gebouwd. Met een omgevingsvergunning kan hiervan onder voorwaarden worden afgeweken. De bouwwerkzaamheden mogen het behoud van de boom dan niet in gevaar brengen en de stedenbouwkundige of landschappelijke waarde van de boom mag niet worden aangetast. Dit kan aangetoond worden door middel van een bomen effect rapportage.

Daarnaast kunnen alleen met een omgevingsvergunning de monumentale of waardevolle bomen worden gekapt of kunnen werkzaamheden worden verricht die leiden tot een bedreiging van de duurzame instandhouding van deze bomen. De vergunning kan slechts worden verleend indien de (monumentale) waarde van de boom niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen aan de boom kan worden hersteld, of de (monumentale) waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven conform de afweging uit het geldend beleidsstuk hieromtrent of de boom zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.

3.5 Woonvisie Venray 2017

Op 16 mei 2017 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Woonvisie Venray 2017: Transformatie van de woningmarkt' vastgesteld. In deze visie geeft de gemeente op hoofdlijnen voor de komende jaren aan hoe zij Venray sterker en aantrekkelijker wenst te maken. De focus ligt daarbij op de groeiende vraag naar een geschikte woning passend bij de wensen van de woonconsument: een wat kleinere woning, gebruiksvriendelijker en duurzaam. Het is tevens wenselijk de differentiatie en in de bestaande voorraad te vergroten en de kwaliteit te verbeteren.

Dit doet de gemeente niet alleen, maar ook ontwikkelaars, corporaties, investeerder, zorginstellingen en Venraynaren kunnen bij dragen aan de uitwerking ervan.

Bijzondere aandacht vraagt de groeiende groep senioren met een kwalitatieve woningbehoefte en nieuwe en andere woonconcepten (levensloopbestendige woningen al dan niet onder meer gecombineerd met zorg). Hieraan is een groeiend tekort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0056.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0057.png"

Figuur 3.7: Infographic Woonvisie Venray 2017

Mede bezien vanuit de historische context van het gebied en de mogelijkheden van transformatie van leegstaand vastgoed heeft het St. Annapark de potentie om het gebied te transformeren met woningbouw (waaronder mede begrepen zorgwonen) en maatschappelijke dienstverlening op het terrein van onder meer medische, paramedische en sociaal-medische dienstverlening en voorzieningen voor ontspanning- en revalidatie. Door de realisatie van (zorg)woningen in combinatie met zorgdiensten op korte afstand kan in positieve zin een duurzaam woon- en verblijfsklimaat op het St. Annaterrein ontstaan.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksaspecten

Bij ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met aspecten uit de omgeving die invloed uitoefenen op de ontwikkeling c.q. het plangebied. Daarnaast kan ook de ontwikkeling invloed uitoefenen op de in de omgeving aanwezige waarden.

4.1 Bodem

4.1.1 Toetsingskader

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functies. Uitgangspunt is dat er minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen. Indien er sprake is van een verdachte locatie moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Op het moment van schrijven geldt daarvoor de NEN 5740.

4.1.2 Onderzoek

Bodemonderzoek geeft de kwaliteit van de bodem op een bepaald moment weer. Een bodemonderzoek heeft standaard een geldigheidsduur van 5 jaar, zolang er geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden op de locatie. Een bodemonderzoek jonger dan twee jaar is zondermeer geldig. Bij een ouderdom tussen de twee en vijf jaar, moet door middel van een historisch onderzoek worden onderzocht of er activiteiten hebben plaatsgevonden die de kwaliteit van de bodem nadelig beïnvloed kunnen hebben. Is dit het geval, dan dient minimaal dat deel van het terrein opnieuw onderzocht te worden. Is het bodemonderzoek ouder dan vijf jaar, dan is nieuw verkennend onderzoek vereist.

Ter plaatse van het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • a. Vooronderzoek locatie 2: St. Anna (milieubureau, rapportnummer: 93573-51, december 1993);
  • b. Oriënterend bodemonderzoek locatie St. Anna (Noordsingel) te Venray (Heijdemij advies, nr: 632/ZA95/A792/51577, 30 januari 1995);
  • c. Historisch onderzoek locatie St. Anna terrein (Grontmij, project nr.: 32.0166.1, 17 november 2000);
  • d. Bodemonderzoek St. Annaterrein te Venray (Grontmij, status Concept, 8 maart 2001);
  • e. Bodemonderzoek St. Anna te Venray (Tebodin BV, 30071/00/3315100, 10 juli 2002);
  • f. Nader bodemonderzoek St. Anna terrein Venray (Tebodin BV, 30639/00, 26 september 2002);
  • g. Aanvullend nader bodemonderzoek St. Anna terrein te Venray (Tebodin BV, 30639/01, 17 december 2002);
  • h. Historisch onderzoek bodemkwaliteit ten behoeve van bestemmingsplanwijziging St. Anna te Venray (Royal Haskoning, 9T0920.Ao, 12 januari 2009);
  • i. Actualiserend bodemonderzoek St. Anna terrein te Venray (Tebodin BV, 3415001, 20 september 2010);
  • j. Historisch bodemonderzoek Noordsingel 39 te Venray (Econsultancy, 1732.001, 12 januari 2017).

Het laatste onderzoek is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. De conclusies van eerdere onderzoeken worden hierin geverifieerd en samengevat. Tijdens de in het verleden uitgevoerde onderzoeken zijn verontreinigingen geconstateerd die niet nog niet zijn afgeperkt of gesaneerd, of waarbij de verontreinigingssituatie nog niet duidelijk is. Dit zijn de volgende locaties:

  • A. Vak 3, boring 327: In de bovengrond is een matige PAK-verontreiniging aangetoond. Deze verontreiniging zal in de ondergrond nog verder moeten worden afgeperkt.
  • B. Vak 7, boring 344: In de bovengrond is een matige zinkverontreiniging aangetoond. Deze verontreiniging zal in de ondergrond nog verder moeten worden afgeperkt.
  • C. Vak 10, boring 380: In de bovengrond is een sterke nikkel- en PAK-verontreiniging en matige metalenverontreinigingen aangetoond. Deze verontreiniging zal in de ondergrond nog verder moeten worden afgeperkt. Uit een eerdere risicobeoordeling blijkt, dat er geen risico’s zijn. Maar de verontreiniging zal wel gesaneerd moeten worden.
  • D. Deellocatie 2.19 (vml. Bovengrondse HBO-tank). Ter plaatse van boring 30 (1995), 207(b) (2002) en 109 (2001) zijn matige tot sterke verontreinigingen met minerale olie aangetroffen. In 2002 is ingeschat dat ter plaatse van boring 207(b) circa 14 m3 grond sterk verontreinigd is met minerale olie. In 2009 is ingeschat dat circa 5 m3 grond sterk verontreinigd is. Deze grond eerdere conclusies zal gesaneerd moeten worden. Onbekend is echter of de verontreiniging ook onder het gebouw aanwezig is. Daarnaast is, voor zover bekend, de sterke verontreiniging met minerale olie ter plaatse van boring 109 nimmer afgeperkt.
  • E. Deellocatie 2.14 (Linnenkamer en vml. bovengrondse tank): Nabij de voormalige bovengrondse brandstoftank (3.000 liter; vanaf 1992) is meerdere keren een lichte verontreiniging met minerale olie en/of xyleen aangetroffen (tot maximaal 1,5 m -mv). Het lijkt te gaan om een verontreiniging als gevolg van deze brandstoftank en om een verontreiniging welke wordt gerelateerd aan de asfaltverharding. Aangezien het enkel om lichte verontreinigingen gaat er en er dus geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging wordt verder onderzoek niet noodzakelijk geacht.
  • F. St. Donatus (2.39); ter plaatse van vak 6 (boring 215). De eerder geconstateerde bodemverontreiniging met zware metalen en PAK in de bovengrond (onder meer boring 215) is in 2009 niet meer aangetroffen. Destijds is aangenomen dat de verontreiniging niet (meer) aanwezig is. Er is sprake van een geval van een ernstige bodemverontreiniging met PAK, zink en nikkel. Uit een eerdere risicobeoordeling blijkt echter dat er geen risico’s zijn. Maar de verontreinigingen zullen wel gesaneerd moeten worden.
  • G. Locatie 2.01 (rioolbreuk direct ten noorden van hoofdgebouw): De verontreinigingssituatie als gevolg van de rioolbreuk direct ten noorden van hoofdgebouw is nimmer onderzocht. Deze zal alsnog onderzocht moeten worden.

Daarnaast heeft op 3 december 2016 in het gebouw ‘St. Eugene’ een kleine brand gewoed. Aan de westzijde van dit pand zijn nog brandresten aanwezig. Op het maaiveld ter plaatse zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Geadviseerd wordt om hier onderzoek te verrichten.

In de afbeelding met tabel hieronder zijn de onderzoeksstrategieën die van toepassing zijn op de betreffende deellocaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0058.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0059.png"

Tabel 4.1: onderzoeksstrategiëen bodem

Er wordt dus onderscheid gemaakt in de volgende onderzoeksstrategieën volgens NEN 7540:

  • VEP: Verdacht, plaatselijke bodembelasting, uitgezonderd ondergrondse opslagtanks.
  • VED-HE: Verdacht, diffuse bodembelasting, heterogene verontreiniging.
  • Verificatie: Verificatie van eerder geconstateerde verontreinigingen conform ‘VEP’.

Voordat het terrein ontwikkeld kan worden zullen de deelgebieden nader onderzocht worden. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de volgende onderzoekaspecten:

  • 1. Onderzoek naar de bodemkwaliteit ter plaatse van grondwerkzaamheden aan riolering, kabels en leidingen (onder meer huisaansluitingen);
  • 2. Onderzoek naar de asfaltverharding en onderliggende bodem en eventuele (puin)fundering;
  • 3. Onderzoek ter plaatse van aan- en nieuwbouw (verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem).

De resultaten van deze verkennende bodemonderzoeken worden opgestart en de bevindingen verwerkt in dit bestemmingsplan.

4.1.3 Conclusie

Enkele deelgebieden zullen nader onderzocht worden. De resultaten hiervan zullen worden verwerkt in het bestemmingsplan.

Ter plaatse van de overige gebieden kan gesteld worden dat de bodem van voldoende kwaliteit is en is aangetoond dat de voorgestane planontwikkelingen uitvoerbaar zijn.

4.2 Externe veiligheid

4.2.1 Toetsingskader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijnetc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

4.2.2 Onderzoek

Risicovolle activiteiten

Er is een 'Risicokaart' (www.risicokaart.nl) samengesteld waarop de meest belangrijke risico veroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico’s van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz.

Op basis van de 'Risicokaart' wordt gesteld dat er aan de Noordsingel een benzineservicestation is gelegen inclusief verkoop van LPG. Deze inrichting is echter inmiddels verwijderd en niet meer actief.

Aan de Raadhuisstraat 30 is een actief benzineservicestation (Van Gerven Venray) met verkoop van LPG gevestigd. Daarmee is er sprake van een Bevi-inrichting. Deze inrichting beschikt over een PR 10-6 contour van maximaal 45 meter. Deze reikt niet tot het plangebied en vormt daarmee geen belemmering. Het LGP-vulpunt kent een invloedsgebied van 150 meter vanaf dat punt. Het plangebied voor onderhavige ontwikkeling is echter niet gelegen binnen dit invloedsgebied. het is dan ook niet nodig om een verantwoording van het groepsrisico op te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0060.png"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart met plangebied rood omlijnd

Ten noordwesten van het plangebied liggen aan de Laagheidseweg 15 en 17 enkele propaantanks bij het daar gevestigde veehouderijbedrijf. Deze propaantanks hebben een afstandscontour (PR 10-6) van 20 meter en reiken daarmee niet tot aan het plangebied. De propaantanks hebben dan ook geen invloed op de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Volgens de risicokaart, vigerende bestemmingsplankaarten en kaarten van Gasunie liggen er geen risicovolle buisleidingen in of in de directe nabijheid van het plangebied. Het plangebied is daarmee niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van een buisleiding. Gezien de grote onderlinge afstand van risicovolle buisleidingen tot het plangebied (meer dan 1 km), kan worden aangenomen dat deze buisleidingen geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Het plangebied ligt op een afstand van circa 2,3 km ten oosten van de spoorlijn Nijmegen – Venlo. Volgens het Basisnet Spoor vindt over de spoorlijn Nijmegen – Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaatsgebonden- of groepsrisico in het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Over de wegen in en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen tot nauwelijks vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De plaatsgebonden risicocontour van de wegen bevinden zich daarom op de weg zelf. Het groepsrisico is < 0,1 van de oriëntatiewaarde. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de N270 en A73 en heeft daarmee geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de rivier

De afstand tot de Maas bedraagt circa 5 kilometer, waardoor deze rivier, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, geen invloed heeft op het plangebied of ontwikkelingen daarbinnen.

4.2.3 Conclusie

In bovenstaande alinea's zijn de diverse risicobronnen in de nabijheid van het plangebied in beeld gebracht. Daarbij is geconcludeerd dat er geen risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op de herontwikkeling van het plangebied.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

4.3.2 Beoordeling

Om te kunnen beoordelen of het plan significant bijdraagt is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Noordsingel. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 23,35 µg/m³ voor NO2, 20,81 µg/m³ voor PM10 en 12,27 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 8,5 dagen.

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het de te realiseren woningen het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Omdat in de huidige situatie de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden liggen zal de verwachte toename van deze concentraties ten gevolge van de beoogde ontwikkeling niet zorgen voor een overschrijding van de grenswaarden.

Daarnaast wordt de ontwikkeling van een woonomgeving op het St. Annapark met minder dan 1.500 woningen aangemerkt al een ontwikkeling die 'niet in betekende mate' (NIBNM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging op basis van bijlage 3a van de Regeling NIBM. Projecten die vallen onder NIBM hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden van luchtkwaliteit.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Wegverkeerslawaai

4.4.1 Toetsingskader

Op 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase) in werking getreden. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer en spoorwegen, maar ook als gevolg van industrielawaai.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft (zie tabel 4.2), met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Aantal rijstroken   Breedte van de geluidszone (in meters)  
  Buitenstedelijk   Stedelijk  
5 of meer   600   350  
3 of 4   400   350  
1 of 2   250   200  

Tabel 4.3: Geluidzones wegen

Woningen, scholen en onder andere ziekenhuizen betreffen geluidsgevoelige objecten. Dit houdt in dat er moet worden aangetoond dat (weg)verkeerslawaai ter plaatse geen negatieve effecten teweegbrengt voor de toekomstige bewoners of gebruikers van een geluidsgevoelig object. In feite mogen nieuwe geluidsgevoelige objecten niet worden gerealiseerd, wanneer er een geluidsbelasting van wegverkeer optreedt van 48 dB of hoger, tenzij ontheffing is verleend door het College van burgemeester en wethouders (tot maximaal 53 dB). Hiervoor dient tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een hogere waarden procedure op grond van de Wgh te worden gevoerd.

4.4.2 Onderzoek

De wegen in en nabij het plangebied betreffen over het algemeen wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur of 50 km/uur. Voor onderhavige herontwikkeling van het St. Annapark dient voor de beoogde geluidsgevoelige objecten inzichtelijk te worden gemaakt of zij worden beïnvloed door de aangegeven geluidzones. Er zijn dan ook contourberekeningen uitgevoerd voor de omliggende wegen. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • Gerekend voor het prognosejaar 2030 (rekening houdend met verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling);
  • Werkdagintensiteiten omgerekend naar weekdagintensiteiten op basis van een omrekenfactor van 0,92;
  • Contouren bepaald voor:
    • 1. de Noordsingel (50 km/u);
    • 2. de Nieuwe Overloonseweg (50 km/u);
    • 3. de Overloonseweg (30 km/u);
    • 4. de Dr. Kortmannweg;
  • De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling (2.910 mvt/etmaal op een werkdag = 2.680 mvt/etmaal op een weekdag) is opgeteld bij de intensiteiten van de Noordsingel (70%) en Nieuwe Overloonseweg (30%);
  • Verdeling licht/middel/zwaar overgenomen uit aangeleverde gegevens gemeente Venray;
  • Verdeling daguur/avonduur/nachtuur is gebaseerd op standaardverdelingen;
  • Wegdekverharding gebaseerd op aangeleverde gegevens gemeente Venray.

Op basis van deze uitgangpunten zijn de vrije veld contouren (48dB) bepaald vanuit de verschillende wegen. Zie hierna:

Contouren Noordsingel

Rekenintensiteit: 8.455 mvt/etmaal + 1.875 mvt/etmaal (verkeersgeneratie ontwikkeling).

48 dB contour 1,5 m --> 65,6 meter uit as van de weg;

48 dB contour 4,5 m --> 86,4 meter uit as van de weg;

48 dB contour 7,5 m --> 94,4 meter uit as van de weg.

63 dB contour 1,5 m --> 9,3 meter uit as van de weg;

63 dB contour 4,5 m --> 9,1 meter uit as van de weg;

63 dB contour 7,5 m --> 7,8 meter uit as van de weg.

Contouren Nieuwe Overloonseweg

Rekenintensiteit: 2.410 mvt/etmaal + 805 mvt/etmaal (verkeersgeneratie ontwikkeling)

48 dB contour 1,5 m --> 26,8 meter uit as van de weg;

48 dB contour 4,5 m --> 32,8 meter uit as van de weg;

48 dB contour 7,5 m --> 34,4 meter uit as van de weg.

63 dB contour 1,5 m --> 2,6 meter uit as van de weg;

63 dB contour 4,5 m --> n.v.t.;

63 dB contour 7,5 m --> n.v.t..

Contouren Overloonseweg

Rekenintensiteit: 190 mvt/etmaal

48 dB contour 1,5 m --> n.v.t.;

48 dB contour 4,5 m --> n.v.t.;

48 dB contour 7,5 m --> n.v.t..

63 dB contour 1,5 m --> n.v.t.;

63 dB contour 4,5 m --> n.v.t.;

63 dB contour 7,5 m --> n.v.t..

Contouren Dr. Kortmannweg

Rekenintensiteit: 655 mvt/etmaal

48 dB contour 1,5 m --> 6,5 meter uit as van de weg;

48 dB contour 4,5 m --> 6,0 meter uit as van de weg;

48 dB contour 7,5 m --> 4,2 meter uit as van de weg.

63 dB contour 1,5 m --> n.v.t.;

63 dB contour 4,5 m --> n.v.t.;

63 dB contour 7,5 m --> n.v.t..

De berekende geluidscontouren van de omliggende wegen zijn inzichtelijk gemaakt in figuur 4.4 en de daarbij behorende rekenbladen zijn opgenomen in bijlage 14 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0061.png"

Figuur 4.3: Geluidscontouren wegverkeerslawaai omliggende wegen

4.4.3 Conclusie

Op basis van de berekeningen kan worden geconcludeerd dat de (oude) Overloonseweg geen geluidscontour kent. De geluidscontour van de Nieuwe Overloonseweg is gelegen buiten het plangebied. De geluidscontouren van de Noordsingel en de Dr.Kortmannweg zijn wel gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan maar de bouwvlakken waar woningbouw is voorzien binnen het bestemmingsplan liggen ver buiten de 48 dB contour (vrije veld contour). Zie figuur 4.3.

Op basis van de berekeningen vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de herontwikkeling van het plangebied. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling zelf heeft ten aanzien van het aspect geluid ook geen invloed op de te realiseren geluidsgevoelige objecten.

4.4.4 Onderzoek verkeerseffecten

Op basis van het programma en de maximale in vulling in het gebied is onderzocht welke effecten de ontwikkeling en gekozen ontsluitingsstructuur voor het St. Annapark heeft op de verkeerssituatie ter plaatse (zie figuur 4.4) indien alles afgewikkeld zou worden aan de zuidzijde (op de Noordsingel). Zie bijlage 2.

Op basis van het programma/maximale invulling is een totale verkeersgeneratie berekend van 4.583 mvt/etmaal. Voor deze verkeersgeneratie is, vanaf het kruispunt Sint Annalaan/Noordsingel/ Heuvelstraat, een verdeling aangenomen van 70% in oostelijke richting, 20% in westelijke richting en 10% in zuidelijke richting. Deze verdeling is ingeschat op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de op- en afritten van de A73 en de toegang richting het centrum van Venray via de Raadhuisstraat. Daarna is de capaciteit van de huidige ontsluitingsstructuur berekend. Daaruit is naar voren gekomen dat de bestaande vormgeving (viertakskruispunt zonder middengeleider) onvoldoende capaciteit biedt, wanneer 80% van het verkeer het gebied uit rijdt. Dit resulteert in onacceptablele wachttijden bij het verlaten van het plangebied, voor zowel links als rechts afslaand verkeer.

Als oplossingsmaatregel wordt een brede middengeleider op de Noordsingel voorgesteld in combinatie met een linksafstrook vanaf de Noordsingel naar de St. Annalaan en een linksaf strook vanuit de St. Annalaan naar de Noordsingel. De middenberm heeft hierbij een breedte van 6 meter, zodat hier een personenauto kan opstellen zonder dat deze het doorgaande verkeer op de Noordsingel hindert (zie figuur 4.5). Tevens zal de aansluiting van de bestaande padenstructuur (langzaam verkeer) op het St. Annapark vanuit verkeersveligheidsoptiek aangepast worden aan de verkeerskundige nieuwe situatie op de Noordsingel.

Het realiseren van twee linksaf stroken op het kruispunt heeft tot gevolg dat er nog maar beperkte wachttijden aanwezig zijn. Op basis van het maximale programma kan de wachttijd vanaf de St. Annalaan oplopen tot circa 20 seconden voor het links afslaande verkeer, op de overige takken is nauwelijks sprake van enige wachttijd. Hierdoor wordt de wachttijd ter plaatse niet als onacceptabel aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0062.jpg"

Figuur 4.4: kruising St. Annalaan/Noordsingel

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0063.png"

Figuur 4.5: Verkeerskundige oplossing op Noordsingel

In deze berekeningen is geen rekening gehouden met een ontsluiting van het St. Annapark aan de noordzijde, voor met name de meest noordelijk gelegen woningen (Veldcluster). Hierdoor is de maximale belasting op de Noordsingel inzichtelijk gemaakt indien geen ontsluitingspunt aan de noordzijde gerealiseerd zou worden. De realisering van een ontsluitingspunt aan de noordzijde van het plangebied voor het Veldcluster zoals thans voorgestaan heeft een gunstig effect heeft op de zuidelijke ontsluiting. Er treedt derhalve geen verslechtering op ten aanzien van de Noordsingel.

Te treffen maatregelen worden mogelijk gemaakt (aan de Noordsingel/St. Annalaan) binnen de bestemming 'Verkeer' van dit bestemmingsplan.

De uitstralingseffecten van deze voorgestane noordelijke ontsluitingsopzet van het St. Annapark voor het gemotoriseerde verkeer is beschreven en uitgewerkt in een separate notitie die als bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Toetsingskader

Momenteel worden richtlijnen gehanteerd waardoor er sprake is van een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.

4.5.2 Onderzoek

Bedrijven in omgeving

Ten westen van het plangebied is aan de Overloonsweg 71 een stucadoorbedrijf gevestigd. Ter plaatse is een bedrijf met maximaal milieucategorie 2 toegestaan. Dergelijke bedrijven kennen een indicatief aan te houden afstand van 30 meter tot gevoelige functies zoals wonen. Aangezien de afstand vanaf dit bedrijf tot het plangebied 50 meter bedraagt, wordt hier ruimschoots aan voldaan. Bovendien zijn de gevoelige functies binnen het plangebied op veel grotere afstand voorzien.

Smakterheide

Ten noordoosten van het plangebied is het bedrijventerrein Smakterheide gelegen. Hier zijn bedrijven gevestigd in de milieucategoriëen 1 tot en met 4.2. De aanwezige bedrijven zijn overigens wel gezoneerd. De meest nabijgelegen bedrijven kennen milieucategorie 1 en 2 en zijn gelegen op grotere afstand dan 30 meter. Op een afstand van 90 meter tot het plangebied zijn echter ook bedrijven toegestaan in de milieucategorie 3.2 met een indicatief aan te houden afstand van 100 meter.

Op een afstand van circa 160 meter zijn op basis van het bestemmingsplan bedrijven in de milieucategorie 4.2 toegestaan. Dergelijke bedrijven kennen een aan te houden richtafstand van 300 meter tot milieugevoelige objecten. Veelal gebaseerd op het milieuaspect gelui44

Aangezien er buiten de woonfuncties, diverse andere functies in en rondom het plangebied voorkomen, kan het gebied worden gekwalificeerd als "gemengd gebied". Conform de VNG-publicatie "Bedrijven- en milieuzonering" mogen indicatieve afstanden binnen gemengde gebieden met 1 afstandstap worden teruggebracht. In onderhavig geval geldt dan dat de afstand van de inrichtingsgrens van 4.2 bedrijven naar gevoelige functies zoals wonen mag worden teruggebracht van 300 meter naar een aan te houden afstand van 200 meter.

Ter plaatse van de planologische mogelijkheid voor het vestigen van een 4.2 bedrijf op Smakterheide, is een bedrijfspand gesitueerd dat volledig is ingericht ten behoeve van een logistiek dienstverleningsbedrijf. In het recente verleden was hier het bedrijf Flextronics Logistics B.V. gevestigd, momenteel staat het bedrijfspand leeg. Gezien de inrichting en indeling van het pand ligt het voor de hand dat zich hier wederom een logistiek dienstverlener zal vestigen en dat ter plaatse maximaal milieucategorie 3.2 zal worden uitgeoefend. Niettemin dient echter uitgegaan te worden van de maximale planologische invulling (derhalve dus een categorie 4.2 bedrijf met een richtafstand van 200 meter (300 minus 1 afstandstap – zie hiervoor).

De afstand tot het woongebied bedraagt circa 160 meter vanuit het bedrijfsperceel. In de nabijheid van het bedrijfsperceel Bosweg 44 is echter al een woning op veel kortere afstand gesitueerd (circa 78 meter) alsmede de woning aan de Sprukterweg 17 (84 meter). Een nieuw te vestigen bedrijf op het leegstaande perceel zal bij de bedrijfsvestiging hiermee rekening dienen te houden. Gelet op deze afstand zal het woongebied op St. Anna de exploitatie van de bedrijven op het bedrijventerrein niet extra beperken c.q. belemmeren.

Bedrijven op St. Anna

Op het terrein van St. Anna is bij de transformatie voorzien in een groot aantal niet woonfuncties (zie paragraaf 2.3 planvoornemen en paragraaf 2.5 functionele structuur). Het betreffen echter bedrijfsmatige activiteiten en de daarbij behorende milieubelastende aspecten, volgens de 'Bedrijven en milieuzoneringslijst', die in een gemengd stedelijk gebied vanwege aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten in de dichte nabijheid van woonfuncties gevestigd kunnen worden. Het betreft met name bedrijven in milieucategorie 1 (museum/galerie/expositieruimte/fitness, maatschappelijk en paramedische en medische dienstverlening), een kleine winkel in streekproducten, een restaurant, hotel, wellness en kleinschalige verblijfsrecreatie) en milieucategorie 2 (qua omvang en aard de ambachtelijke brouwerij-distilleerderij. Hier gelden richtafstanden van 10 respectievelijk 30 meter, die met inachtneming van de stappenbenadering ('Gemengd gebied') met één stap teruggebracht kunnen worden tot 0 respectievelijk 10 meter.

Het bestemmingsplan staat op het St. Annaterrein alleen de bedrijfscategorieën A toe die conform die inpasbaar zijn met de functie wonen. Het betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen –in gebieden met functiemenging– kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

De brouwerij-distilleerderij kan afhankelijk van de omvang van de productieactiviteiten een bedrijfscategorie B-bedrijf zijn. Zo'n bedrijfsmatige activiteit dient bouwkundig afgescheiden te worden van woningen en andere gevoelige functies indien in deze in de directe nabijheid aanwezig. Met de verdere planuitwerking zal hiermee rekening worden gehouden, zodat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

4.5.3 Conclusie

Bij het ontwerp van de herinrichting van het St. Annapark is optimaal rekening gehouden met de indicatief aan te houden afstanden tot bedrijven conform het gebiedstype "gemengd gebied". Er worden geen gevoelige functies mogelijk gemaakt binnen deze aan te houden afstanden. Daarmee wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Binnen het plangebied worden daarnaast ook geen nieuwe bedrijven of bedrijfsactiviteiten toegelaten die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat binnen het plangebied en het aangrenzende gebied.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Cultuurhistorische waarden en monumenten

Op het St. Annapark zijn diverse cultuurhistorische objecten aanwezig. Het betreft een aantal Rijksmonumenten, een tweetal gemeentelijke monumenten en vijf karakteristieke gebouwen. Te weten:

  • Sancta Maria;
  • St. Vincent a Paolo;
  • St. Bernhard;
  • St. Benoît;
  • St. Jozef.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0064.png"

Figuur 4.6: Overzicht Rijks- (rood) en gemeentelijke (oranje) monumenten binnen plangebied

Het St. Annapark in Venray bestaat uit gebouwen uit begin 20e eeuw, aangevuld met nieuwbouw uit de jaren ’70. De oorspronkelijke gebouwen van begin 20e eeuw kenmerken zich door een alzijdige gebouwstructuur en hebben geen voor- of achterkanten, maar staan als paviljoens in het groen. Een aantal gebouwen is Rijksmonument. Deze gebouwen zullen zoveel als mogelijk in het kader van onderhavige gebiedsontwikkeling worden gerestaureerd rekening houdende met de monumentale status en de daarbij behorende beperkingen. Het voornemen is om de betreffende bebouwing in oude ere te herstellen. Hetzelfde geld voor de gemeentelijke monumenten. Ook deze zullen behouden blijven en in oorspronkelijke staat worden teruggebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0065.png"

Figuur 4.7: het Hoofdgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0066.png"

Figuur 4.8: blauwdrukken hoofdgebouw en kapel

Voor Rijksmonumenten geldt de Monumenten/Erfgoedwet en voor gemeentelijke monumenten de gemeentelijke Erfgoedverordening. In de erfgoedverordening is géén regeling opgenomen ten aanzien van 'karakteristieke' bouwwerken/objecten.

Daarnaast zijn er diverse monumentale bomen op het St. Annapark aanwezig. Deze bomen zullen zoveel mogelijk behouden blijven en zijn ook planologisch beschermd met de dubbelbestemming 'Waarde - Boom' (artikel 14 ).

Alle monumentale objecten op het St. Annapark zijn nader aangeduid (specifiek bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument'. Deze gebouwen worden beschermd op basis van de Erfgoedwet respectievelijk de gemeentelijk Erfgoedverordening.

Daarnaast zijn een vijftal karakteristieke gebouwen vanuit (historisch) cultureel aspect gezien de ligging in het historisch gebied St. Annapark nader aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorie'. Voor deze gebouwen is ter bescherming een specifiek bouw- en sloopregeling in het bestemmingsplan opgenomen (zie artikel 18.5.3 van de regels).

Geconcludeerd kan worden dat de cultuurhistorische (monumentale) waarden binnen het plangebied gerespecteerd en beschermd worden.

4.6.2 Archeologische waarden

Toetsingskader

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van deze wet zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodem verstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren. De invoering hiervan wordt geregeld via bestemmingsplannen en afwijkingen, de m.e.r.-plichtige activiteiten en ontgrondingen.
  • Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe verstoorder betaalt). De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodem verstorende activiteit.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. De provincie beperkt zich tot zaken die van provinciaal belang zijn (waaronder de aanwijzing van archeologische attentiegebieden).

Onderzoek

De gemeente Venray heeft een eigen archeologische beleidskaart laten opstellen. Op 18 juni 2013 is er een actualisatie van de archeologische beleidskaart vastgesteld. Volgens deze kaart hebben de gebieden meerdere archeologische verwachtingswaarden.

In figuur 4.9 en 4.10 is een uitsnede van het plangebied met bijbehorende archeologische verwachtingen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0067.png" Figuur 4.9: Archeologische waarden binnen het rood omlijnde plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0068.png"

Figuur 4.10: Legenda archeologische waarden

Conform bovenstaande archeologische beleidsregels van de gemeente Venray gelden voor de diverse archeologische verwachtingswaarden (categorieën) onderzoeksgrenzen, op basis waarvan wordt bepaald of bodemingrepen onderzoeksplichtig zijn. Bodemingrepen van minder dan 50 centimeter onder het maaiveld zijn per definitie vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

In het gebied met de aanduiding 'Monumenten van zeer hoge waarde en monumenten die betrekking hebben op de historische kernen' geldt dat bij bodemingrepen groter dan 250 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit betreft de paars gearceerde gebieden op figuur 4.9 en figuur 4.10, welke in onderhavig bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' hebben gekregen. Onderhavig planvoornemen voorziet niet in bodemingrepen ter plaatse van deze dubbelbestemming.

In de droge en natte gebieden met een hoge verwachting geldt dat bij bodemingrepen groter dan 500 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit zijn de oranje gearceerde gebieden op figuur 4.9 en figuur 4.10, die in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' hebben gekregen.

In de droge en natte gebieden met een middelhoge verwachting geldt dat bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit zijn de licht oranje gearceerde gebieden op figuur 4.9 en figuur 4.10, welke in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' kennen.

In het gebied met lage archeologische verwachtingswaarde (geel gearceerd op figuur 4.9 en figuur 4.10) geldt vanuit archeologisch oogpunt geen restrictie. Het betreft categorie 7 ("Droge en natte gebieden met een lage verwachting, vrijgegeven en verstoorde gebieden"). Aan dit gebied is in onderhavig bestemmingsplan dan ook geen archeologische dubbelbestemming toegekend.

Het grootste gedeelte van het plangebied is aangewezen als gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Er zijn een drietal kleine gebieden binnen het plangebied aanwezig met een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde waar bebouwingsmogelijkheden zijn voorzien. Deze gronden kunnen pas ontwikkeld worden indien hier nader archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig de bestemmingsregeling (bescherming - dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie').

4.7 Natuur

4.7.1 Toetsingskader

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Onderzoek

Voor de herontwikkeling van het St. Annapark is in eerste instantie een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer; 1732.003, 9 september 2016). De rapportage van deze quickscan is als Bijlage 7 bij deze toelichting bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

De Wet natuurbescherming heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Om negatieve effecten op de gebieden te voorkomen is in de wet een vergunningplicht opgenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Natuurnetwerk Nederland, is een wettelijk voorgeschreven samenhangend netwerk van bestaande en toekomstige natuurgebieden in Nederland. Het vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. Streven is de ernstig bedreigde biodiversiteit in Nederland te stabiliseren. Vanaf 2014 zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk, de rijksoverheid heeft de taken met betrekking tot de verdere ontwikkeling van het netwerk aan hen overgedragen. De Ecologische Hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones en heeft een planologische bescherming.

In het POL2014 van de provincie Limburg is de "Goudgroene natuurzone" opgenomen waarmee invulling wordt gegevens aan de opdracht die de provincies van het rijk hebben gekregen voor de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, en de verankering daarvan in het provinciale planologische beleid. Met de aanwijzing van de zilvergroene en bronsgroene natuur- en landschapszones stimuleert de provincie het behoud en de ontwikkeling van natuur en landschap ook buiten de goudgroene zone. De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0069.png"

Figuur 4.11: Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen (geel gearceerd) t.o.v. plangebied (rood omlijnd)

De Wet natuurbescherming vereist dat er bij mogelijke milieueffecten een voortoets (met stikstofdepositieberekening) wordt uitgevoerd om te bepalen of de beoogde ontwikkeling een negatieve invloed kan hebben op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. De provincie Limburg is het bevoegd gezag om te bepalen of een voortoets naar de milieueffecten daadwerkelijk noodzakelijk is.

De onderzoeklocatie is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen onderdeel van een conform de Wet natuurbescherming beschermd gebied bevindt zich op circa 2 kilometer ten oosten van de onderzoeklocatie. Het betreft in dit geval het Natura 2000-gebied 'Boschhuizerbergen' zoals weergegeven op figuur 4.11.

Doordat er woningen en voorzieningen gerealiseerd gaan worden op de onderzoekslocatie zijn externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen niet bij voorbaat uitgesloten. Het betreft dan met name de effecten ten gevolge van de normatieve toename van het aantal vervoersbewegingen naar en van het plangebied dat ten opzichte van de bestaande situatie kan zorgen voor extra stikstofuitstoot.

Om de mogelijke effecten van stikstofuitstoot nader te onderzoeken is een Aerius berekening uitgevoerd met de thans beschikbare calculator. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 8. De berekening is uitgevoerd op basis van de volgende uitgangspunten:

  • Jaargang 2020. In de berekening is dus uitgegaan als ware het beoogde programma op het St. Annapark in 2020 volledig gerealiseerd (zijnde de maximale invulling). Feitelijk wordt de herontwikkeling gefaseerd ten uitvoer gebracht over een periode van circa 10 jaar).
  • Woningen: maximaal aantal 178 woningen, NH3 en NOx (kg/jaar per woning) niet van toepassing aangezien sinds 1 juli 2019 dit niet meer relevant is in verband met gasloos bouwen van nieuwbouwwoningen sinds de inwerkingtreding van de Wet Voortgang Energietransitie (VET). In casu betreft het hier te realiseren nieuwbouwwoningen na 1 juli 2019.
  • Herontwikkeling met commerciële voorzieningen (wonen en werken): uitstoothoogte 15 meter, oppervlakte 11,7 hectare, verspreiding 5,5 m, standaard profiel industrie.
  • Voertuigen: 1.500 mvt (allen licht verkeer, 0% file). Dit betreft een verdeling van de verkeersgeneratie van 4.600 mvt bij gehele planontwikkeling op het terrein, waarvan 2/3 het verkeersbewegingen betreft binnen bebouwde kom van Venray (ritten naar winkels, supermarkt, werk, school, sportverenigingen en dienstverlening divers). Deze verkeersbewegingen gaan op in het algemene verkeersbeeld binnen Venray. Met 1/3 deel van de verkeergeneratie is in de Aerius berekening rekening gehouden, doordat dit verkeer beschouwd is als verkeer verbonden aan werk en/of bezoeklocaties buiten Venray (naar enerzijds Nijmegen, anderzijds Venlo en een deel naar Deurne-Helmond-Eindhoven). Vanuit de planlocatie zal het verkeer op verschillende punten aanhaken op het omliggende wegennet. Deze verdeelde verkeerstromen met aanhakingen zijn in de Aerius berekening opgenomen.

Op basis van deze invoergegevens toont de berekening aan dat het effect ter plaatse van Natura 2000-gebied 'Boschhuizerbergen', minder dan 0,05 mol/ha/j bedraagt. Op dit moment toont Aerius deposities lager dan 0,05 mol/ha/j nog niet aan. Dit is hoogstwaarschijnlijk wel mogelijk later dit jaar, na aanpassing van de Aerius calculator. Aanpassingen aan de PAS en de Aerius calculator zijn noodzakelijk als gevolg van de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 ten aanzien van de Programatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS).

Voornoemde uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben in eerste instantie betrekking op verleende natuurvergunningen voor veehouderijen, maar zullen ook gevolgen hebben voor bestemmingsplannen. Dit wordt pas later duidelijk na behandeling van diverse beroepszaken tegen bestemmingsplannen. Deze uitspraken betekenen het volgende:

  • in het PAS is niet verzekerd, dat met het toekennen van depositieruimte de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden niet in gevaar worden gebracht;
  • aan het PAS kan géén depositie- en ontwikkelruimte worden ontleend;
  • het PAS kan géén zekerheid bieden voor het niet-aantasten van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden;
  • alleen indien de depositie 0,00 mol/ha/jaar bedraagt is er geen sprake van een vergunningplicht;

Concreet betekent een en ander, dat in lopende projecten bijvoorbeeld de stikstofdepositie mogelijk opnieuw zal moeten worden onderzocht (herberekening) met bijvoorbeeld Aerius, zonder de positieve effecten van de bronmaatregelen van het PAS mee te nemen. Deze oplossing is al geaccepteerd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak 'Blankenburgtunnel' van 18 juli 2018.

Conclusie t.a.v. stikstofdepositie

Uit de Aerius berekeningen is af te leiden dat de stikstofdepositie kleiner is dan 0,05 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen. De Raad van State heeft bepaald dat er geen vergunningplicht geldt voor stikstofdeposities lager dan 0,005 mol/ha/jaar. Met Aerius is echter een dergelijke nauwkeurigheid nog niet te berekenen.  Het Rijk en de provincies zijn het model aan het aanpassen. Zodra deze beschikbaar komt zal een nieuwe berekening worden uitgevoerd. Als de uitkomst hiervan groter is dan 0,005 mol/ha/jaar is er sprake van een vergunningplicht. In dat geval zal er een passende beoordeling worden opgesteld en daaraan gekoppeld een plan-MER, waarin de negatieve effecten zijn beschreven en de mitigerende maatregelen om de effecten weg te nemen, waardoor vergunningverlening mogelijk wordt.

Natuur Netwerk Nederland

Zoals te zien is op figuur 4.12 is het plangebied zelf niet gelegen binnen het Natuur Netwerk Nederland (hierna: NNN, voorheen EHS). Het plangebied is gelegen op circa 630 meter afstand van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0070.png" Figuur 4.12: Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (Groen gearceerd)

De onderzoekslocatie is gelegen op geruime afstand van gebieden behorende tot het NNN. Door de aard van de voorgenomen plannen worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk niet aangetast, waardoor mitigatie en compensatie van natuurwaarden niet van toepassing is. Vervolgonderzoek in het kader van het NNN wordt niet noodzakelijk geacht.

Soortbescherming

Vanuit de zorgplicht geldt de basisbescherming voor alle in het wild levende soorten. Dit betekent onder andere dat opzettelijke verstoring van deze soorten niet is toegestaan. De Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.

Met passende maatregelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door het ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt.

Ten aanzien van soortbescherming kan op basis van de uitgevoerde quickscan het volgende worden geconcludeerd. De quickscan flora en fauna heeft onder andere als doel in te schatten of er op de onderzoeklocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

De initiatiefnemer is voornemens het St. Annapark te Venray te herontwikkelen. Renovatie of sloop zal plaatsvinden bij de bestaande bebouwing. Naast het herbestemmen van bestaande gebouwen, wordt nieuwbouw voorgesteld. Uitgangspunt is een gevarieerd woningaanbod met wisselende bebouwing. Er wordt aangestuurd op de vormgeving van een woongebied in een lage dichtheid waar het landschap een prominente plek krijgt. Een groot gedeelte van het bosgebied blijft behouden onder de huidige voorgenomen plannen.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoeklocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in de tabel 4.4 hieronder. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0071.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0072.png"

Tabel 4.4: Overzicht geschiktheid onderzoeklocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

Conclusies en aanbevelingen

Op basis van de quickscan dient voor uitvoering van de plannen middels protocollair veldonderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van vleermuizen, huismus, gierzwaluw, sperwer, ransuil, kerkuil, boomvalk, havik, eekhoorn, steenmarter, Alpenwatersalamander en enkele soorten vaatplanten op de onderzoeklocatie.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen op voorhand worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Verder dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen.

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen mogelijk is.

4.7.3 Ecologische onderbouwing

De ecologische onderbouwing (Econsultancy, 14 april 2017) heeft als doel om op basis van de quickscan flora en fauna en de voorgaande onderzoeken het potentiële voorkomen van beschermde soorten en/of functies op het St. Annapark aan te duiden met behulp van kaartmateriaal. De ecologische onderbouwing is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting.

Door middel van de onderbouwing in combinatie met het kaartmateriaal is inzichtelijk gemaakt wat reeds is onderzocht en waar en welke maatregelen er genomen moeten worden ten behoeve van de bescherming van eventueel aanwezige beschermde soorten zoals vleermuizen, huismussen, gierzwaluwen, dassen, de kerkuil en de steenmarter en de alpenwatersalamander.

Het kaartmateriaal is opgesteld om reeds in de visiekaart en voor de bestemmingsplanwijziging de te verwachten beschermde functies op het St. Annapark op voorhand te kunnen waarborgen, waardoor meer duidelijkheid verschaft kan worden omtrent de ecologische uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat er geen onoverkomelijke knelpunten zijn die de uitvoerbaarheid van de herontwikkeling in de weg staan.

4.7.4 Veldonderzoeken

In het najaar van 2017 is gestart met de eerste ecologische veldonderzoeken (vleermuizen) en deze zijn voortgezet in de winterperiode, het voorjaar en de voorzomer van 2018. In het voorjaar van 2018 is met onderzoek ook de functie van het gebied voor de overige soorten onderzocht en vastgesteld. Het voorjaar is namelijk de geëigende en de meest geschikte periode voor onderzoek. In deze periode is duidelijk geworden of het St. Annapark van belang is voor vermeldenswaardige broedvogels, de alpenwatersalamander en de das. Tevens is het gebied éénmalig in de winter onderzocht op nesten van eekhoorn, boommarter en roestplaatsen van de ransuil.

De onderzoeken zijn uitgevoerd om de uitvoerbaarheid van de voorgestane planontwikkeling in dit bestemmingsplan aan te tonen. De resultaten van deze onderzoeksrondes zijn opgenomen in Bijlage 10 bij deze toelichting (eindrapport Beschermde soorten ter plaatse van en direct rond het St. Annapark te Venray, augustus 2018).

Hieronder wordt kort in gegaan op verschillende relevante onderdelen uit het onderzoek:

Vleermuizen

In het kader van het protocollair vleermuizenonderzoek is het gebied meerdere malen bezocht. Hierdoor is een goed beeld verkregen van de functie van het gebied en de deelgebieden voor vleermuizen. Vleermuizen zijn geïnventariseerd door middel van batdetector-onderzoek (Petterson D-240). Met de batdetector zijn de, voor mensen onhoorbare, ultrasone geluiden van vleermuizen omgezet naar de voor het menselijk oor hoorbare geluiden. Soorten kunnen door de geluiden (frequentie, ritme en klank) en zichtbeelden worden onderscheiden. Door interpretatie hiervan kan tevens het gedrag afgeleid worden en kunnen onder andere foerageerplaatsen, vliegroutes en verblijfplaatsen worden opgespoord.

Voorherfst 2017

In de voorherfst van 2017 werden vier soorten vleermuis waargenomen. In figuur 4.13 staan de waarnemingen van vleermuizen weergegeven. Vastgestelde soorten zijn: gewone dwergvleermuis, laatvlieger, grootoorvleermuis en rosse vleermuis. Deze soorten zijn foeragerend aangetroffen. Laatvlieger en rosse vleermuis komen foeragerend in lage dichtheid voor. Gewone dwergvleermuis is foeragerend vastgesteld en heeft plaatselijk hogere dichtheden aan foeragerende dieren. Verblijfplaatsen van grootoorvleermuis en gewone dwergvleermuis zijn vastgesteld. Tevens wordt de laan van noord-naar zuid gebruikt als vliegroute door meerdere soorten vleermuizen. Niet vastgesteld is de ruige dwergvleermuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0073.png"

Figuur 4.13: overzicht vleermuizen voorherfst 2017 (bron: Frank Mertens)

Voorjaar/voorzomer 2018

In het voorjaar/de voorzomer van 2018 werden tevens vier soorten vleermuis waargenomen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger, grootoorvleermuis en rosse vleermuis). Deze soorten zijn foeragerend aangetroffen. Laatvlieger en rosse vleermuis komen ook in de voorzomer foeragerend voor in lage dichtheid. Verblijfplaatsen van grootoorvleermuis en gewone dwergvleermuis zijn vastgesteld. Paarplaatsen van grootoorvleermuizen zijn niet vastgesteld. De verblijfplaats van gewone dwergvleermuis wordt tevens bevolkt door enkele laatvliegers. De laan van noord-naar zuid wordt ook in de voorzomer gebruikt als vliegroute door meerdere soorten vleermuizen. In figuur 4.14 staan de waarnemingen van vleermuizen uit deze periode weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0074.png"

Figuur 4.14: overzicht vleermuizen voorjaar/zomer 2018 (bron: Frank Mertens)

Vogels

Er zijn territoria/nesten aangetroffen van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen. Buizerd en sperwer zijn nestelend / territoriaal aangetroffen. Van sperwer is een nest vastgesteld. Dit nest blijft behouden bij de uitvoering van de ontwikkeling. Van buizerd is deze niet gelokaliseerd; mogelijk is de buizerd niet tot broeden gekomen. Gierzwaluwen en huismus zijn niet aangetroffen. In figuur 4.15 staan de waarnemingen van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen weergegeven. Daarnaast zijn verschillende soorten algemene broedvogels aangetroffen zoals merel, gaai, houtduif, roodborst, bosuil, boomklever, boomkruiper, vink, zanglijster, zwartkop en winterkoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0075.png"

Figuur 4.15: territoria / nesten van vogels met vaste rust- en verblijfplaatse (bron: Frank Mertens)

Overige zoogdieren (zie figuur 4.16)

Er zijn enkele sporen van dassen aangetroffen in de herfst van 2017. De aanwezigheid van dassen is niet op camera bevestigd in 2017 en 2018. Op 18 april 2018 is geconstateerd dat geen van de dassenburchten zoals vastgesteld in 2016 in het noordelijk deel van het St. Annapark (Verdijck, 2016) nog worden gebruikt. In 2018 werden ook geen aanwijzingen meer gevonden van het voorkomen van de das. Recentelijk (juni 2019) zijn nieuwe sporen gevonden van de Das ter plaatse van de bestaande dassenburcht. Naar aanleiding hiervan zijn/worden een aantal maatregelen getroffen en acties uitgezet:

  • het functionele leefgebied van de das wordt niet aangetast (is bestemd als 'Bos');
  • er wordt een nieuw rasterhekwerk geplaatst (zodat de das zich niet richting de toekomstige woningbouw kan begeven;
  • er wordt in dat rasterhekwerk een poort geplaats, zodat het terrein voor de toekomst bereikbaar is voor toezicht en onderhoud);
  • vóór de plaatsing van het hekwerk worden omgevallen bomen verwijderd;
  • eind 2019 (nov-dec) worden nieuwe bomen aangeplant: te weten dennen, fruitbomen en sleedoorns;
  • rondom het terrein zal nadere inspectie plaatsvinden van het hekwerk en indien nodig volgen herstelwerkzaamheden.

Van boom- en steenmarter werden geen sporen aangetroffen. Van eekhoorn werden meerdere zichtwaarnemingen verricht en zijn vele waarnemingen genoteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0076.png"

Figuur 4.16: overige zoogdieren (bron: Frank Mertens)

Alpenwatersalamander

De alpenwatersalamander is niet vastgesteld. Tevens zijn er geen aanwijzingen gevonden van het voorkomen van de alpenwatersalamander.

Overige waarnemingen

Van wezel en bunzing zijn enkele zichtwaarnemingen verricht. Van beide soorten marterachtigen is het mogelijk dat deze vaste rust- en verblijfplaatsen hebben op het St. Annapark te Venray.

4.7.5 Conclusie

Op basis van voorgaande informatie en onderzoeken moeten maatregelen getroffen worden om de eventueel aanwezige beschermde soorten in het plangebied te beschermen. Aangezien de concrete uitvoering van de diverse ingrepen gefaseerd, in verschillende gebieden/gebouwen en op verschillende tijdstippen zullen worden uitgevoerd, zullen de te nemen maatregelen op een later tijdstip plaatsvinden.

Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied vier soorten vleermuizen leven (gewone dwergvleermuis, laatvlieger, grootoorvleermuis en rosse vleermuis). Vleermuizen hebben ook op het St. Annapark te Venray vaste rust- en verblijfplaatsen. Indien deze verblijfplaatsen direct of indirect negatief worden beïnvloed is ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist. Er is verder een vaste rust- en verblijfplaats van sperwer vastgesteld. Dit nest blijft behouden bij de plannen. Ook de eekhoorn komt met een populatie op het St. Annapark voor. De plannen kunnen van invloed zijn op het leefgebied en op vaste rust- en verblijfplaatsen van de eekhoorn. De alpenwatersalamander komt niet (meer) voor op het St. Annapark. Wezel en bunzing zijn verder aangetroffen gedurende het veldonderzoek.

Voor de das worden maatregelen genomen ter bescherming van zijn leef- en foerageergebied. Dit in aanvulling op en aansluitend op het convenant Landschapspark Smakterheide (juni 2000), gesloten door gemeente Venray, Das en Boom en provincie Limburg en bekrachtigd door een raadsbesluit.

Mogelijk kan rekening gehouden worden met deze vermeldenswaardige soorten bij de verdere planontwikkeling.

Bij de nadere uitwerking van de plannen voor het gebied dient derhalve rekening gehouden te worden met vleermuizen, de eekhoorn en de das. Indien onvoldoende rekening gehouden kan worden met vleermuizen en de eekhoorn en er effecten gaan ontstaan op vleermuissoorten en/of de eekhoorn is ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Als voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, zal (afhankelijk van de te beschermen soort) het nemen van de noodzakelijke (mitigerende) maatregelen en/of zal een gedragscode als strikte voorwaarde gelden.

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden, is als voorwaarde opgenomen dat uit een ecologisch onderzoek moet blijken dat er geen belemmeringen (meer) zijn.

4.8 Water

4.8.1 Waterbeleid

Vanuit het Europese beleid vormen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Europees Milieu- en natuurbeleid en het Verdrag van Malta de belangrijkste beleidsstukken. Op Rijksniveau zijn dit met name de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Waterbeleid 21e eeuw: Anders omgaan met water (WB21).

De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van beleid is 'het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Voor de verschillende watersystemen is specifiek beleid ontwikkeld.

Naar aanleiding van de wateroverlast in het afgelopen decennium heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw een advies geschreven over de toekomstige inrichting van het watersysteem in Nederland, inclusief de relatie met de ruimtelijke inrichting. Op basis van de principes: 'anders omgaan met waterbeheer', 'ruimte voor water' en 'meervoudig ruimtegebruik' heeft de commissie een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan de belangrijkste zijn:

  • introductie van de trits 'vasthouden-bergen-(gedoseerd) afvoeren;
  • watertoets;
  • stroomgebiedsbenadering.

Vanuit het Provinciale beleid zijn provincie brede uitgangspunten ten aanzien van het Waterbeheer opgenomen en wordt ingegaan op de rol en taak van de regionale waterbeheerders. In de "Blauwe waarden" staat het behoud en herstel van een veerkrachtig watersysteem centraal. Daarbij komen onder andere de doelstellingen en ambities voor waterkwaliteit, retentie, waterbodemkwaliteit, beekherstel, verdrogingsbestrijding en erosiebestrijding aan bod.

4.8.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem, hemel- en afvalwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0077.png"

Figuur 4.17: Fragment Bodemdoorlatendheidskaart Noord-Limburg

Het plangebied ligt niet in een bijzonder ecosysteem. De doorlatendheidskaart van het waterschap geeft aan dat de gronden grotendeels een gemiddeld doorlatend vermogen hebben van 0,75-1,5 m/dag. Voor het zuidoostelijke gedeelte van het plangebied is de doorlatendheid niet bekend. Gezien de doorlatendheid van de gronden in de omgeving worden aangenomen dat deze tussen de gemiddelde K-waarde van 0,45-0,75 en 0,75-1,5 m/dag ligt. In en nabij het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewater of zuiveringstechnische werken.

4.8.3 Uitgangspunten en randvoorwaarden waterhuishoudkundig systeem

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.
4.8.4 Toepassing wateruitgangspunten op het plangebied

Hergebruik

Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1.000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project (maximaal 178 woningen en circa 15.000 m² bvo aan overige functies en verkeersruimten) is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.

Infiltratie, berging en afvoer

Binnen het plangebied vindt als gevolg van het project een toename van het verhard afvoerend oppervlak plaats. De concrete toename is momenteel echter nog niet bekend. De te realiseren nieuwe bebouwing en diverse verhardingen zullen geheel worden afgekoppeld en het hemelwater afkomstig van de nieuwbouw en verharding zal worden opgevangen en geïnfiltreerd. De noodzakelijke buffer- en infiltratiecapaciteit zal worden berekend zodra het oppervlak aan extra verharding definitief bekend is.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 meter.

Verder voorziet het project in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 meter.

Rekenmethode benodigde buffercapaciteit:

Neerslag T=10 43mm neerslag/m²   Neerslag T=100 84 mm neerslag/m²  
Te infiltreren aantal m² x 0,043 m = ... m³   Te infiltreren ... m² x 0,084 m = ... m³  

Afvalwater

Afvoer van huishoudelijk afvalwater zal plaatsvinden via het nieuw aan te leggen gescheiden rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

4.8.5 Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het Waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het Waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m² en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket.

Voorliggend plan zal, bij totale ontwikkeling, leiden tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2.000 m². Deze oppervlakte zal echter, gezien de langjarige ontwikkeling, niet in kort tijdsbestek worden toegevoegd. In eerste instantie zal het verhard oppervlak zelfs afnemen omdat huidige verharde wegen worden versmald of zelfs 'onthard' en nieuwe functies eerst in bestaande gebouwen zullen worden ondergebracht. Pas later zullen woningen met de daarbij behorende verhardingen worden gebouwd en aangelegd. Het is dan ook belangrijk om deze waterparagraaf in nauw overleg met het waterschap verder vorm te geven.

4.9 Kabels en leidingen

4.9.1 Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
4.9.2 Conclusie

In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of telecommunicatieverbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen. Hiervoor zal dan ook een Klic-melding gedaan worden.

4.10 Explosieven

Het gehele grondgebied van Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele ontwikkelingen of uitbreidingen in dit gebied, waar na de Tweede Wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaats gevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid bij het roeren van de bodem rekening mee moeten worden gehouden dat een explosieven onderzoek noodzakelijk kan zijn.

4.10.1 Historisch onderzoek

In oktober 2002 heeft een historisch onderzoek (T&A Survey BV, project nr.: 0402-GPR443, 2 oktober 2002) plaatsgevonden om een inschatting te maken van het risico op de aanwezigheid van Niet Gesprongen Explosieven (hierna NGE). De rapportage van het historische onderzoek is als Bijlage 11 opgenomen bij deze toelichting.

Op basis van het historisch onderzoek kan samenvattend worden gesteld dat er weinig concrete informatie is over de ligging van NGE of verdedigingswerken in de bodem van het St. Annapark. Een beperkte zone is verdacht voor de aanwezigheid van blindgangers van vliegtuigbommen. Buiten de vier luchtaanvallen op Venray en St. Anna, zijn er veel zware artillerie- en tankaanvallen uitgevoerd op en rondom het St. Annapark. Er waren veel inslagen op het St. Annapark tijdens deze aanvallen. Ook is er sprake van de plaatsing van mijnen waarvan niet bekend is of deze zijn opgeruimd. Schaderapporten opgenomen net na WOII geven geen concreet beeld over de ligging van NGE afkomstig van lucht-, tank of artillerieaanvallen.

Op grond van de resultaten van het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie St. Anna verdacht dient te worden beschouwd voor de aanwezigheid van NGE uit WOII.

4.10.2 Nader onderzoek NGE

Voor het werkgebied is een Historisch Vooronderzoek uitgevoerd (REASeuro, RO-170043 versie 0.1, 11 april 2017). Dit Historisch Vooronderzoek (HVO-NGE) en bijbehorende NGE-risicokaart (REASeuro, 170096, 12 april) zijn respectievelijk opgenomen als Bijlage 12 en Bijlage 13 en geven een beeld van de horizontale afbakening van de op Niet Gesprongen Explosieven (NGE) verdachte gebieden naar de situatie van 1945. In het onderzoek zijn contra-indicaties uit de periode 1945- heden en de verticale afbakening niet meegenomen.

Om tot een veilige en doelmatige omgang met de NGE-problematiek te komen, is een duidelijke kaart waaruit blijkt welke aanpak per gebied gewenst gemaakt om tot een veilige realisatie van de plannen te komen. Op basis van deze kaart wordt inzichtelijk gemaakt welke beheersmaatregelen getroffen dienen te worden. Hiermee wordt invulling geven aan het veilig omgaan met NGE. Zo worden onveilige situaties op het park voorkomen.

Op deze beleidskaart zijn de binnen het gebied aanwezige NGE-risicogebieden opgenomen:

  • Risicoprofiel verhoogd infrastructuur;
  • Risicoprofiel ongewijzigd;
  • Risicoprofiel verhoogd park;
  • Risicoprofiel verhoogd parkeren;
  • Risicoprofiel verhoogd wonen.

Per risicogebied is een advies uitgewerkt dat is gericht op de arbeidsveiligheid tijdens de realisatiefase van de herontwikkeling van het St. Annapark. De kaart wordt dynamisch aangepast, naar aanleiding van de meest recente bevindingen.

Risicoprofiel ongewijzigd

Voor het gebied met risicoprofiel ongewijzigd wordt geadviseerd om de bovenlaag van de bodem te onderzoeken om spontane munitievondsten in de toekomst tot een minimum te beperken. Hiervoor kunnen de gebieden met behulp van een actieve detecter afgezocht worden en NGE aan de oppervlakte verwijderd worden. Indien ervoor gekozen wordt om de situatie ongewijzigd voort te laten bestaan wordt geadviseerd om toekomstige bewoners te informeren over de risico’s in deze gebieden en ze op de hoogte te stellen van het ‘protocol spontaan aantreffen NGE’ zoals hieronder weergegeven.

  • Leg het werk ter plaatse van de vindplaats stil;
  • Houd de omgeving vrij van werknemers en toeschouwers;
  • Neem contact op met de politie (0900-8844) en meld de vondst van het NGE;
  • Bel bij een noodsituatie 112.

Na het melden van de vondst neemt de politie contact op met de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EOD). Deze plant de ruiming van het NGE in. De EOD geeft, indien nodig, aan de burgemeester of de politie namens deze advies over de in acht te nemen veiligheidsmaatregelen.

Risicoprofiel verhoogd

In deze gebieden is sprake van een verhoogd risico met betrekking tot NGE. Om veiligheidsrisico’s tijdens de uitvoering van grondroerende werkzaamheden te voorkomen, is een maatwerk aanpak nodig. Deze maatwerk aanpak is afhankelijk van de aard van de voorgenomen werkzaamheden en de locatie daarvan.

Bij niet grondroerende werkzaamheden treden in principe geen effecten op mogelijk aanwezige NGE op. Deze werkzaamheden kunnen dan ook regulier (zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen) worden uitgevoerd. Een uitzondering kan worden gevormd door sloopwerkzaamheden in op afwerpmunitie verdacht gebied. Het slopen kan regulier worden uitgevoerd, mits hierbij geen grondroeringen plaatsvinden. Wel dient bij het slopen te worden voorkomen dat versnellingen/trillingen groter dan 1 m/s2 in de ondergrond ontstaan. Daarom wordt geadviseerd om gecontroleerd te slopen door de vloeren in stukken te zagen en vervolgens te verwijderen. Het gebruik van sloop- en breekhamers, e.d. wordt afgeraden.

Voorbereidend onderzoek

Bij voorbereidend onderzoek wordt de bodem veelal slechts op puntlocaties geroerd. Alleen proefsleuven vormen een uitzondering. Proefsleuven bevinden zich over het algemeen echter in de geroerde bodemlaag. In dit geval kunnen de werkzaamheden regulier (zonder aanvullende maatregelen) worden uitgevoerd. Voor proefsleuven die reiken tot in de ongeroerde grond wordt verwezen naar het advies in de volgende paragraaf.

Voor grondboringen en sonderingen geldt dat de bodem puntsgewijs wordt geroerd. Om veiligheidsrisico’s te voorkomen, dienen de te onderzoeken locaties voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vrijgegeven door een WSCS-OCE gecertificeerd opsporingsbedrijf. Indien detectieverstoringen (ijzerhoudende objecten) aanwezig zijn, dient rekening te worden gehouden met het gecontroleerd voorboren van de locaties.

Verrichten van ontgravingen

Voor graafwerkzaamheden dient NGE-bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Indien detectieverstoringen aanwezig zijn, is de inzet van passieve detectiesystemen waarschijnlijk niet goed mogelijk. Dit betekent in dit geval dat de ontgravingen door middel van laagsgewijze detectie met een actief detectiesysteem moeten worden onderzocht en vrijgegeven op NGE. Indien op deze wijze een grondlaag wordt bereikt, die vrij is van ferromagnetische verstoringen (puin, schroot, funderingen, etc.) is de inzet van een passief detectiesysteem waarschijnlijk wel mogelijk. Indien dit het geval is, kan met behulp van passieve oppervlaktedetectie in beeld worden gebracht of zich significante objecten in de nog te ontgraven bodemlaag bevinden. Na het benaderen en verwijderen van deze objecten kunnen de werkzaamheden zonder aanvullende maatregelen worden vervolgd.

Plaatsen van damwanden en funderingspalen

Wanneer damwanden en funderingspalen door middel van heien of trillen aangebracht worden, ontstaan versnellingen in de bodem die van invloed kunnen zijn op mogelijk aanwezige NGE. In Nederland wordt algemeen aangenomen dat op een afstand van meer dan 10 meter van de bron van de trilling/versnelling > 1m/sec² geen effect op NGE optreedt. Daarom wordt bij het door middel van heien/trillen plaatsen van damwanden en funderingspalen geadviseerd een gebied met een straal van 10 meter om de damwanden/palen op de aanwezigheid van NGE te onderzoeken en vrij te geven.

Aanbrengen van bemalingen

Bij het aanbrengen van bemalingen wordt de bodem veelal slechts op puntlocaties geroerd. Alleen sleuven voor ringbemaling vormen een uitzondering. Voor sleuven wordt verwezen naar het advies voor verrichten van ontgravingen. Voor het aanbrengen van filters en deepwell bemaling wordt verwezen naar het advies voor grondboringen en sonderingen.

4.11 M.E.R.-beoordeling

Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.

De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • kolom 1: de activiteit zelf;
  • kolom 2: drempelwaarden activiteit;
  • kolom 3: de kader stellende plannen (zoals een bestemmingsplan);
  • kolom 4: de besluiten.

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:

  • D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Van belang of een m.e.r. noodzakelijk is de vraag of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn ten gevolge van de planontwikkeling. Bepalend daarbij is dus of uitgesloten kan worden of de betrokken ontwikkeling aanzienlijke negatieve gevolgen heeft voor het milieu.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat vanaf 16 mei 2017 een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt ook voor plannen die dan al in voorbereiding zijn (geldt dus met terugwerkende kracht).

Tegen een besluit om af te zien van een milieueffectrapport staat in dit geval geen bezwaar en beroep open. De Raad van State heeft eerder bepaald dat hier sprake is van een zogenaamde beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit. Volgens artikel 6.3. van de Algemene wet bestuursrecht is een dergelijke beslissing niet vatbaar voor bezwaar en beroep, tenzij ze de belanghebbende –los van het voor te bereiden besluit tot vergunningverlening– rechtstreeks in zijn belang treft. In eerdere uitspraken heeft de Raad van State bepaald dat omwonenden en bijvoorbeeld milieuverenigingen niet als direct belanghebbenden worden gezien.

Een aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit. Het bevoegd gezag beslist op basis van deze aanmeldingsnotitie of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Tegen een besluit om af te zien van een milieueffectrapport staat in dit geval geen bezwaar en beroep open. De Raad van State heeft eerder bepaald dat hier sprake is van een zogenaamde beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit. Volgens artikel 6.3. van de Algemene wet bestuursrecht is een dergelijke beslissing niet vatbaar voor bezwaar en beroep, tenzij ze de belanghebbende –los van het voor te bereiden besluit tot vergunningverlening– rechtstreeks in zijn belang treft. In eerdere uitspraken heeft de Raad van State bepaald dat omwonenden en bijvoorbeeld milieuverenigingen niet als direct belanghebbenden worden gezien.

Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit inderdaad geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben:

  • de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
  • de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de mogelijke gevolgen van de activiteit.

Beoordeling

Het juridisch-planologisch realiseren/mogelijk maken van deze functies is getoetst aan activiteiten uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r.

De voorgestane planontwikkeling is qua aard en omvang niet te vergelijken met de projecten die in lijst C 'Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is' zijn opgesomd en ligt ver onder de opgenomen drempelwaarden.

In de drempelwaardenlijst wordt onder het geval D11.2 genoemd: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De voorgestane planontwikkeling is qua aard en omvang niet te vergelijken met de projecten die in lijst C 'Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is' zijn opgesomd en ligt ver onder de opgenomen drempelwaarden. In de drempelwaardenlijst wordt onder het geval D11.2 genoemd: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

Gelet op de aard van de bebouwing, omvang van functies in relatie tot een gevoelig gebied en jurisprudentie, kan de herontwikkeling van het St. Annapark aangemerkt worden als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r.

Locatie en karakter van de omgeving

Het plangebied is gelegen in een stedelijk gebied van Venray nabij het centrum. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woon- en leefmilieu.

Aard en omvang van de wijziging en omvang bebouwing en toegestane gebruiksruimte

De herontwikkeling op het St. Annapark betreft de realisatie van 178 (zorg)woningen (waarvan maximaal 115 reguliere woningen en tenminste 63 zorgwoningen) en maximaal 12.750 m2 bedrijfsvloeroppervlak in bebouwing geschikt voor commerciële functies (zoals kantoor, bedrijf, (maatschappelijke) dienstverlening, horeca, welness en revalidatie en hotel/verblijfaccommodatie) en maatschappelijke dienstverlening.

Deels zijn de functies onder te brengen in bestaande bebouwing (wijziging gebruiksfunctie) en deels in nieuwe bebouwing, met zoveel mogelijk behoud van de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en aanwezig park-, laan- en bosstructuur.

Ten opzichte van de vigerende planologische bebouwingsmogelijkheden (circa 36.000 m2 maximaal te bebouwen oppervlak) de daarbij toegestane goot- en bouwhoogte (10 respectievelijk 15 meter) alsmede de positionering van bouwwerken tot aan de randen in het plangebied, betekent de voorgestane herontwikkeling met planregels een substantië le verbetering vanuit stedenbouwkundig oogpunt en vanuit milieu - en omgevingsaspecten, gelet op de positionering ten opzichte van bestaande omgeving alsmede de verminderde omvang aan bebouwing en functionele gebruiksruimte.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur (Noordsingel aan de zuidkant en Overloonseweg aan de noordkant. De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet worden opgeschaald. Het plangebied is daarom goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost.


Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken (bodem, hoogbouw, flora & fauna, geluid en waterhuyishouding) aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt. De verrichte onderzoeken onderstrepen de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten.

Ter aanvulling van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat uit de toetsing van het planvoornemen aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieu- en omgevingsaspecten, zoals bodem, archeologie en cultuurhistorie, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, explosieven, water(huishouding) en natuur (zie hoofdstuk 4 'Onderzoeksaspecten'), volgt dat door de herontwikkeling van het St. Annapark op de projectlocatie gelet op aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot het plangebied en de (directe) omgeving er geen sprake is van milieueffecten van dusdanige omvang, waardoor er sprake kan zijn van ‘belangrijke nadelige milieugevolgen’.

Conclusie

De uitgevoerde onderzoeken onderbouwen de conclusie dat gelet op de aard van de bebouwing, omvang van functies in relatie tot het plangebied en de (directe) omgeving (zijnde het gevoelig Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen) er geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Daar mee wordt aangetoond dat de herontwikkeling op de projectlocatie voldoet aan de wettelijke eisen en er sprake is van een verantwoorde situatie vanuit milieuoogpunt en een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is.

Op basis hiervan hebben burgemeester en wethouders het besluit genomen dat de omstandigheden waaronder de voorgenomen activiteiten (planontwikkeling) worden ondernomen, niet tot zodanige nadelige milieugevolgen leidt dat het opstellen van een milieueffectrapport noodzakelijk is en er geen volledige m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Planonderdelen

Het bestemmingsplan 'St. Annapark' bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse bepalingen artikelsgewijs besproken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voor 'St. Annapark' is opgesteld conform de landelijke richtlijn voor bestemmingsplannen (SVBP 2012), alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en conform de basis gemeentelijke systematiek. Waar nodig overigens specifiek aangevuld.

5.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1.000.

Voor de benaming van de verschillende bestemmingen en de kleuren van de bestemmingen zijn de huidige richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplannen overgenomen (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012).

Op de verbeelding worden de volgende bestemmingen weergegeven:

  • Bos;
  • Gemengd-1 en Gemengd-2;
  • Groen;
  • Verkeer;
  • Woongebied ('Woongebied-Boswonen', 'Woongebied-Duincluster', 'Woongebied-Veldcluster').

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven:

  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 4;
  • Waarde - Archeologie 5;
  • Waarde - Boom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0078.png"

Figuur 5.1: verbeelding van het plangebied

Binnen de hoofdbestemmingen zijn specifieke bouw- en functieaanduidingen opgenomen. Binnen de bestemmingen 'Bos', 'Gemengd 1' en Gemengd 2' en de diverse bestemmingen 'Woongebied' zijn specifieke functieaanduidingen opgenomen die in de regels verder zijn uitgewerkt. Het betreft de functieaanduidingen:

  • 'ontsluiting';
  • 'specifieke vorm van gemengd - parkrandcluster';
  • 'specifieke vorm van gemengd - St. Annapark';
  • 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting';
  • 'specifieke vorm van woongebied - zorggerelateerde dienstverlening.

De bouwaanduiding op de verbeelding bestaat uit bouwvlakken rondom zowel de bestaande als nieuw te realiseren bebouwing. Daarnaast is een maatvoeringsaanduiding opgenomen (maximum bebouwingspercentage %) in een van de bouwvlakken behorende bij de bestemming 'Gemengd 1'.

Tot slot is de verbeelding voorzien van een aantal gebiedsaanduidingen: 'overige zone - groene structuurdrager', 'overige zone - maximaal aantal wooneenheden' en 'overige zone - radarverstoringsgebied'.

Door middel van de gebiedsaanduiding 'overige zone - groene structuurdrager' wordt een specifiek gebied met waardevol groen (met name boombeplanting) binnen het St. Annapark beschermd en in stand gehouden.

5.3 Toelichting op de planregels

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

Hieronder worden de gebruikte bestemmingen nader toegelicht. Er wordt tevens een toelichting gegeven op welke wijze de regels zijn ingedeeld. Ook wordt de inhoud van de regels verkort weergegeven.

De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hiermee worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de antidubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels en algemene procedureregels en overige regels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
5.3.1 Inleidende regels

'Begrippen' (artikel 1 )

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP2012.

'Wijze van meten' (artikel 2 )

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
  • of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Afwijken van de bouwregels
  • Nadere eisen
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

Kern van de regeling is het overnemen van de bestaande rechten uit de vigerende bestemmingsplannen. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Bestemming 'Bos' (artikel 3)

Binnen het St. Annapark zijn bospercelen aanwezig die middels dit bestemmingsplan als zodanig worden bestemd. De bouwmogelijkheden zijn hier beperkt.

 

Bestemming 'Gemengd - 1' (artikel 4) en 'Gemengd - 2' (artikel 5)

De bestemming 'Gemengd - 1' is opgenomen ter plaatse van het centraal gelegen gebied. Binnen deze bestemming is maatschappelijke dienstverlening, cultuur en ontspanning en wonen (vrijstaande woningen) en zorgwonen toegestaan (maximaal aantal wooneenheden begrensd).

Daarnaast worden diverse functies mogelijk gemaakt, variërend van horeca, kantoor, congres, ontspanning, leisure, een brouwerij-distilleerderij met brasserie/proeflokaal, een hotel en kleinschalige verblijfsrecreatie, sport, etc ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - St. Annapark'.

De bestemming 'Gemengd - 2' ligt op een deel van het St. Annapark in de meer zuidoostelijke hoek. Ter plaatse zijn nog gebouwen aanwezig. De toekomst van deze gebouwen hangt af van de huidige en toekomstige gebruiksmogelijkheden. Aangezien de totale ontwikkeling van het St. Annaterrein een lange doorlooptijd heeft is het wenselijk de exploitatie en gebruiksfunctie van de bestaande gebouwen zolang mogelijk te benutten alvorens dit gebied op termijn tot een meer woongebied wordt getransformeerd. Derhalve heeft het gebied een gemengde bestemming gekregen, waarbij in de bestaande gebouwen binnen de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - parkrandcluster' diverse functies mogelijk blijven, variërend van horeca, kantoor/zakelijke dienstverlening, kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, congres- en vergaderfaciliteiten, cultuur en ontspanning etc. passend bij het St. Annapark.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' is ook ruimte voor wonen en zorgwonen. De volgende typologiegrondgebonden woningen zijn toegestaan (vrijstaande woning, vrijstaand geschakelde woning, twee-aaneen-gebouwde woning en patiowoning St. Annapark). Voor de realisatie van nieuwe woonbebouwing in het gebied zijn erfbebouwingsregels van toepassing aansluitend bij de ontwikkelingsopzet van het parkrandcluster met woonbebouwing.

Voor de van toepassing zijnde bebouwingsregeling wordt verwezen naar tabel 1 en tabel 2 zoals opgenomen bij de bestemming 'Woongebied'.

De niet woonfuncties binnen de bestemmingen 'Gemengd- 1' en 'Gemengd - 2' zijn qua aantal of m2 brutovloeroppervlak begrensd en dienen gerealiseerd te worden binnen de bestaande hoofdbebouwing en de daarbij behorende bijgebouwen. Daarnaast zijn binnen de bestemming passende voorzieningen toegestaan.

  • voor kinderopvang - maximaal 1 voorziening;
  • voor het hotel maximaal 1 hotel met ten hoogste 80 kamers;
  • voor de wellness/revalidatie maximaal 1.500 m² brutovloeroppervlak (bvo);

Voor de kantoorfunctie en de kleinschalige verblijfsrecreatie is een afwijkingsbevoegdheid (artikel 4.6) opgenomen om meer m2 respectievelijk kamers te kunnen realiseren. De behoefte moet echter aangetoond worden en er dient afstemming en/of instemming plaats te vinden binnen het regionaal overleg.

Bestemming 'Groen' (artikel 6)

Om de bestaande groenzone aan de noord- en zuidoostzijde van het plangebied in stand te houden, te beschermen en verder te kunnen ontwikkelen is de bestemming 'Groen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan in de vorm van een hekwerk.

Het is de bedoeling om het plandeel Veldcluster uitsluitend via de Overloonseweg te ontsluiten. Hiervoor zijn twee aansluitingen voorzien, waarvan een een als uitsluitend calamiteitenontsluiting dienst zal gaan doen. Deze ontsluitingen worden toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' en de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting'.

De groenzone aan de zijde van de Dr. Kortmannweg is vier meter breed ter afscherming van de (toekomstige) bebouwing. Ter plaatse zijn twee bestaande in- en uitritten en een nieuw aan te leggen pad voor langzaamverkeer aanhakend op de Dr. Kortmannweg toegestaan.

Bestemming 'Verkeer' (artikel 7)

De ontsluiting van het St. Annapark vindt deels via de Noordsingel ten zuiden van het plangebied voor alle bebouwingsclusters plaats exclusief het Veldcluster. De bestaande Noordsingel maakt gedeeltelijk onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Eventueel noodzakelijke verkeerskundige maatregelen die genomen moeten worden ten aanzien van onderhavige herontwikkeling kunnen binnen de bestemming 'Verkeer' worden gerealiseerd.

Het noordelijk gesitueerde en te realiseren Veldcluster et maximaal 80 te realiseren woningen zal noordelijk ontsloten worden op de Overloonseweg door middel van twee aantakkingen, waarvan een fungerend als calamiteitenontsluiting.

Bestemming 'Woongebied' (artikel 8, artikel 9  en artikel 10  )

Op het St. Annapark komen woongebied clusters voor: Boswonen, Veldcluster wonen en Duincluster (3a, 3b en 3c). Per specifiek cluster of deelgebied worden verschillende typologieën woningen toegestaan met de daarbij behorende verschillende bouwmogelijkheden voor het hoofdgebouw en erfbebouwingsregelingen. Via een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan vindt welstandstoetsing plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0079.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0080.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0081.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP17015-va01_0082.png"

Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2, 4 en 5 (artikel 11, artikel 12  en artikel 13) en 'Waarde - Boom' (artikel 14)

De volgende dubbelbestemmingen komen binnen het plangebied voor:

  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 4;
  • Waarde - Archeologie 5;
  • Waarde - Boom.

De dubbelbestemmingen ten aanzien van archeologie zijn opgenomen ter verwezenlijking van de instandhouding en bescherming van archeologische (verwachtings)waarden. Daarmee wordt gestreefd naar het voor de toekomst behouden van de archeologische waarden in de grond (in situ). Daar waar dit niet mogelijk is ten gevolge van noodzakelijke bouwactiviteiten binnen het kader van de onderliggende bestemming, zullen binnen archeologisch potentieel waardevolle terreinen, zoals weergegeven op de archeologische beleidskaart van de gemeente Venray voorafgaand aan bouwactiviteiten of grondverzet de archeologische waarden door middel van onderzoek veilig gesteld moeten worden. Elke dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie' correspondeert met een op de archeologische beleidskaart aangeduid gebied en de daaraan gekoppelde ondergrenzen voor oppervlakte en diepte, waarboven sprake is van een onderzoeksplicht.

De monumentale en waardevolle bomen zijn vastgelegd op een bomenlijst. Deze bomen worden in het bestemmingsplan bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Boom'. Ter plaatse van deze bestemming mag niet worden gebouwd. Met een omgevingsvergunning kan hiervan onder voorwaarden worden afgeweken. De bouwwerkzaamheden mogen het behoud van de boom dan niet in gevaar brengen en de stedenbouwkundige of landschappelijke waarde van de boom mag niet worden aangetast. Dit kan aangetoond worden door middel van een bomen effect rapportage (BEA).

De algemene en bestemmingsregels worden in het hierna volgende deel van deze paragraaf nader toegelicht.

5.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' omvat regels en bepalingen die betrekking hebben op het gehele plangebied.

'Anti-dubbeltelregel' (artikel 15)

Dit artikel geeft aan dat grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan niet nog eens mag worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

'Algemene bouwregels'(artikel 16)

Dit artikel bevat bepalingen hoe om te gaan met het bouwen van ondergrondse bouwwerken, bestaande afstanden en maten alsmede het parkeren en aanbrengen van infiltratievoorzieningen.

'Algemene gebruiksregels'(artikel 17)

In deze algemene gebruiksregels wordt gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijvingen uit de afzonderlijke bestemmingen als strijdig gebruik aangemerkt.

Het is mogelijk om onder bepaalde voorwaarden evenementen in de bestemming 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Bos' toe te staan (bijvoorbeeld culturele evenementen).

'Algemene aanduidingsregels' (artikel 18)

In het St. Annapark lopen in noordzuidelijke richting een tweetal groene structuurdragers. Deze structuurdragers bestaan uit monumentale bomen en cultuurhistorisch waardevolle lanen. Het is belangrijk dat die structuren ook bij de herontwikkeling van het park worden hersteld, ontwikkeld en behouden blijven. Daarnaast is in het noorden van het plangebied een behoudenswaardige carpinushaag aanwezig. De gebiedsaanduiding 'overige zone - groene structuurdrager' voorziet in de noodzakelijke planologische bescherming van de structuurdragers en de carpinushaag.

Om te kunnen toetsen of de uiteindelijke invulling van het St. Annapark voldoet aan de woningbouwafspraken zoals in deze toelichting beschreven, is de gebiedsaanduiding 'overige zone - maximum aantal wooneenheden' opgenomen. Deze aanduiding is gelegen ter plaatse van de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en de bestemmingen 'Woongebied-Boscluster', 'Woongebied-duincluster' en 'Woongebied-Veldcluster'. Door middel van de aanduiding wordt vastgelegd dat het maximum aantal wooneenheden van 178 niet zal worden overschreden. Ook het aantal van maximaal 115 reguliere wooneenheden, geen zorgwoningen zijnde is vastgelegd over beide bestemmingen.

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - maximaal toegestane oppervlakten en aantallen' zijn in totaliteit (gezamenlijk) binnen de bestemming 'Gemengd - 1' en de bestemming 'Gemengd - 2' de volgende maximale oppervlakten en aantallen toegestaan:

  • a. voor kinderopvang maximaal 1 voorziening;
  • b. voor wellness/revalidatie een maximum brutovloeroppervlak van 1.500 m² aan voorzieningen;
  • c. voor horeca een maximum brutovloeroppervlak van 1.250 m² aan voorzieningen;
  • d. voor de (ambachtelijke)brouwerij-distilleerderij exclusief brasserie en terras een maximum brutovloeroppervlak van 1.000 m²;
  • e. voor kantoor/zakelijke dienstverlening een maximum brutovloeroppervlak van 1.500 m²;
  • f. voor detailhandel in streekproducten een maximum brutovloeroppervlak van 250 m².

In artikel 18.4 is een bepaling opgenomen ter bescherming van de radarfunctie van vliegveld Volkel ten behoeve van de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer.

Voor alle monumentale objecten op het St. Annapark geldt, dat deze nader zijn aangeduid (specifiek bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument'. Deze gebouwen worden beschermd op basis van de Erfgoedwet respectievelijk de gemeentelijk Erfgoedverordening. Daarnaast zijn een vijftal karakteristieke gebouwen vanuit (historisch) cultureel aspect gezien de ligging in het historisch gebied St. Annapark nader aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorie'. Voor deze gebouwen is ter bescherming een specifiek bouw- en sloopregeling in het bestemmingsplan opgenomen (zie artikel 18.5.3 van de regels).

'Algemene afwijkingsregels' (artikel 19)

In deze regels zijn algemene afwijkingsbepalingen opgenomen. Zo is opgenomen dat binnen alle bestemmingen kan worden afgeweken van opgenomen maten tot een maximum van 10%. Ook zijn afwijkingsregels opgenomen die het mogelijk maken bij meetverschillen ontwikkelingen toe te staan en is bepaald dat kleine bouwwerken van openbaar nut, mits ze voldoen aan bepaalde voorwaarden, ook in afwijking van de bestemmingsregels vergund kunnen worden.

'Algemene procedureregels' (artikel21)

In de algemene procedureregels zijn de procedures opgenomen die dienen te worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen. De procedure ten aanzien van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is wettelijk geregeld.

'Overige regels' (artikel 22)

In deze regels zijn de voorrangsbepalingen voor bestemmingen opgenomen, wordt ingegaan op de consequenties van een overtreding van de gebruiksregels en wordt duidelijk gemaakt hoe overige wettelijke regelingen in relatie staan tot de regels in dit bestemmingsplan.

Bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen (op eigen terrein) bepaald conform de Beleidsnota Parkeernormen van de gemeente Venray.

5.3.4 Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels' bevat onder andere de bepalingen die betrekking hebben op:

'Overgangsrecht' (artikel 23)

In de overgangsrechtbepalingen is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd), mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de planregels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven.

'Slotregel' (artikel 24)

Dit artikel geeft de citeertitel van de planregels aan. In deze bepaling is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

6.1.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is om op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie te verhalen.

De gemeente is verplicht om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant.

De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal, op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in het Bro:

  • de bouw van een of meerdere woningen;
  • de bouw van een of meerdere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m²;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijke plan of besluit waarop het betrekking heeft. In dit geval betreft het ruimtelijke plan een bestemmingsplan.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

6.1.2 Specifiek

Onderhavig plan is aan te merken als een bouwplan conform artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, waardoor de gemeenteraad in beginsel verplicht is een exploitatieplan vast te stellen.

In onderhavig geval heeft de gemeente er echter voor gekozen om op basis van een anterieure overeenkomst de kosten anderszins te verzekeren. Derhalve is kostenverhaal anderszins verzekerd.

Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro.

Dit leidt tot de conclusie dat de raad kan besluiten om niet tot de vaststelling van een exploitatieplan over te gaan bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Ingevolge artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna ook: Bro) dienen Burgemeester en Wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of er een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt.

Ook is in artikel 1.3.1. Bro bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12 lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en langs elektronische weg.

In beginsel dient de wettelijk geregelde procedure met betrekking tot de inspraak gevolgd te worden. Er mag echter uitzondering worden gemaakt in de Inspraakverordening van de gemeente.

Bij algemeen besluit van de gemeenteraad van de gemeente Venray van 4 november 2008 is de Inspraakverordening 2007 aangepast. Hierin is het volgende besloten:

  • 1. er wordt geen inspraak verleend bij bestemmingsplannen, projectbesluiten en structuurvisies;
  • 2. de bevoegdheid tot het verlenen van inspraak wordt gedelegeerd aan het college van Burgemeester en Wethouders.

Mocht een bestemmingsplan toch aanleiding geven om inspraak te verlenen, dan kunnen Burgemeester en Wethouders met het delegatiebesluit (op grond van artikel 156 van de Gemeentewet) alsnog besluiten om inspraak te verlenen. Hiervoor kan aanleiding bestaan bij politiek of maatschappelijk gevoelige kwesties.

6.2.2 Inspraak

Door de gemeente is besloten de door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde stedenbouwkundige en landschapsvisie St. Annapark zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting te bespreken met stakeholders in plaats van het bestemmingsplan aan een inspraakprocedure te koppelen. De formele procedure zal dus niet aanvangen met de ter inzage legging van een voorontwerp bestemmingsplan waar men een inspraakreactie op kan indienen. De formele procedure vangt aan met de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (zie paragraaf 6.2.4).

6.2.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is conform artikel 3.1.1. Bro voor (voor)overleg aangeboden aan de provincie Limburg. De overlegreactie van de provincie is hieronder samengevat en verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Provincie Limburg

Het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen conform artikel 3.1.1 Bro. Door de provincie is per e-mail op 1 november 2017 aangegeven, dat de beoordeling van het plan aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Daarbij is tevens aangegeven dat Indien in het plan de onderstaande opmerkingen adequaat verwerkt worden, er geen aanleidingen zijn om in de verdere procedure van het plan een zienswijze in te dienen. De opmerkingen betreffen de volgende aspecten:

  • Er wordt in de toelichting van het bestemmingsplan en in de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking gesproken over het mogelijk maken van een groepsaccommodatie. In de regels van het bestemmingsplan zijn hier  –behoudens de begripsbepalingen– geen verdere bepalingen over de omvang hiervan opgenomen. Daarnaast is dit onderdeel niet regionaal afgestemd met de werkgroep Vrijetijdseconomie.
  • In het document “Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking” wordt ten aanzien van het nieuw te realiseren hotel gesteld op pagina 17 dat het relevante marktgebied zich beperkt tot de kern Venray. Daarom wordt op pagina 18 geconcludeerd dat het initiatief Paschalis (gelegen buiten de kern Venray) niet relevant is voor dit initiatief. De uitgangspunten zoals beschreven in de onderbouwing stroken niet met de voorlopige resultaten van het hotelonderzoek, waarbij de gemeente Venray ook betrokken is. Deze laten namelijk zien dat het marktgebied voor een dergelijk hotel veel ruimer is. De resultaten van het hotelonderzoek zijn weliswaar nog niet definitief, maar aanpassingen zullen echter marginaal zijn. Gelet hierop zal de onderbouwing op dit punt moeten worden aangepast. Bovendien geldt voor het hotel dat dit onderdeel nog niet regionaal is afgestemd met de werkgroep Vrijetijdseconomie.

Op 7 december 2017 is de ambtelijke regiowerkgroep Vrijetijdseconomie geïnformeerd over het initiatief en heeft positief geadviseerd over de beoogde ontwikkeling van het hotel en de kleinschalige verblijfsaccommodatie (B&B) op het St. Annapark. De werkgroep adviseert wel om de hotelmarktruimte beter te onderbouwen.

De ambitie om een 4****plus hotel te realiseren alsook het vestigen van een B&B met 5 tot 10 eenheden, en daarmee cultuurhistorisch waardevolle panden een nieuwe invulling te geven, wordt als een waardevolle toevoeging gezien en heeft meerwaarde als onderdeel van het totaalplan.

In de planregels (artikel 4.5.1) is het maximaal aantal kamereenheden voor het hotel en de kleinschalige verblijfsaccommodatie vastgelegd.

Daarnaast is in de ladderonderbouwing de hotelmarktruimte vanuit een meer regionale insteek onderbouwd.

  • Tot slot is het plan ook niet voorgelegd voor regionale afstemming in de regiowerkgroep Economie (Werklocaties). Voor dit onderdeel wordt vooralsnog een voorbehoud gemaakt.

Op 20 november 2017 is de ambtelijke regiowerkgroep Economie geïnformeerd en heeft er afstemming plaatsgevonden over het initiatief. De regiowerkgroep Economie heeft positief geadviseerd over de beoogde ontwikkeling van de kantoorontwikkeling op het St. Annapark. De beoogde kantoorontwikkeling wordt als kansrijk beschouwd en draagt bij aan een duurzame herinvulling van cultuurhistorisch erfgoed. Saldering vindt bovendien plaats binnen de gemeente Venray volgens de spelregels uit de regionale visie kantoren.

6.2.4 Tervisielegging en naar voren brengen zienswijzen ex art. 3.8 Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken van vrijdag 22 december 2017 tot en met donderdag 1 februari 2018 digitaal en op papier ter inzage gelegen. Tijdens de inzage termijn heeft een ieder het recht gehad een schriftelijke of mondelinge zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad.

Tegen het plan zijn een zevental zienswijzen ingediend. De binnengekomen reacties zijn samengevat weergegeven en van een gemeentelijk standpunt voorzien in het 'Eindrapport zienswijzen en ambtshalve aanpassingen bestemmingsplan St. Annapark'. Hierin is aangegeven of een reactie tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan heeft geleid en op welke wijze aanpassingen in het plan zijn doorgevoerd (naar aanleiding van de zienswijzen of ten gevole van een ambtshalve aanpassing).

De gemeenteraad heeft bij vaststelling van het bestemmingsplan hierover een besluit genomen.

Het eindrapport is toegevoegd bij het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan een sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.

In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de planregels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Bewust zijn in het plan geen detailbepalingen opgenomen die – hoewel misschien op zichzelf niet onwenselijk – in de praktijk niet kunnen worden gehandhaafd. In het verlengde daarvan is zoveel mogelijk afgezien van bepalingen die door de bewoners en andere gebruikers als een onnodige beperking van hun vrijheid kunnen worden gevoeld. Hoe minder knellend de planregels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op de lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.

In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen. Gebruiksregels zijn opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.

Het gemeentebestuur draagt de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Procedure

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met het moment van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan.

De procedure ziet er als volgt uit:

  • Openbare kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken indien zienswijzen zijn ingediend;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.