direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kapelheuvelstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Swartbroek is een van de kleine kernen in Weert. Het dorp kent per 1-1-2019 860 inwoners (waarvan 575 inwoners wonen in het dorp en 285 inwoners wonen in het buitengebied van Swartbroek) en 358 woningen (waarvan 246 woningen in het dorp en 112 woningen in het buitengebied).

Swartbroek kent een gestage toename van het aantal woningen. In 2010 is gestart met een uitbreiding aan de noordzijde van het dorp. Het betreft de locatie Bij Polderte, een uitbreidingslocatie met 8 woningen, waarvan 4 specifiek voor starters. De laatste woning is in 2019 gereed gekomen. De andere woningbouwplannen hebben betrekking op inbreidingslocaties. Genoemd kunnen worden 11 appartementen boven de multifunctionele accommodatie, opgeleverd in 2010, 1 woning aan de Coolenstraat 13E (2012) en 1 woning aan de Coolenstraat 11A (2016). De herontwikkeling van de oude school is een langdurig traject geweest, waar aanvankelijk werd ingezet op transformatie en uiteindelijk is gekozen voor sloop en nieuwbouw van 4 woningen. Deze woningen zijn medio 2020 gereed. Verder zijn ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan nog 2 woningen in aanbouw aan de Coolenstraat 28/28A.

Met deze woningen zijn alle potentiële, in het dorp beschikbare, woningbouwlocaties in uitvoering/gerealiseerd. In samenspraak met de dorpsraad en de inwoners van Swartbroek is het idee ontstaan voor een kleinschalig nieuwbouwproject aan de zuidkant van het dorp: de locatie Kapelheuvelstraat. Dit plan voorziet in de kwalitatieve woningbehoefte: 12 woningen grotendeels voor starters en levensloopbestendige woningen. Dit type woningen is relatief beperkt beschikbaar in het dorp. Woningbouw is daarnaast belangrijk voor de leefbaarheid, zo geven de inwoners aan. Hiermee kan de komende jaren in de woningbehoefte voor Swartbroek worden voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0001.jpg"

Figuur: vogelvlucht foto uitbreidingslocatie Bij Polderte (2019)

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kern Swartbroek. Het gebied wordt aan de noordelijke zijde begrensd door woningen aan de Rectorijstraat (nummers 16 tot en met 40), aan de oostelijke zijde door het Hennenstraatje, aan de zuidzijde door agrarisch gebied en aan de westzijde door een speelterreintje. Het betreft de kadastrale percelen gemeente Weert, sectie AA nummers 535 en 970 (beide gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0002.jpg"

Figuur: ligging plangebied in Swartbroek

2.2 Beschrijving plangebied en de omgeving

De Kapelheuvelstraat is een historische verbindingsweg tussen de Ittervoorterweg en het Hennenstraatje. In 1900 bestond deze weg al. Met de uitbreidingen van Swartbroek na de jaren '50 heeft woningbouw steeds verder in zuidelijke richting plaats gevonden. In de jaren '80 was de Kapelheuvelstraat nog aanwezig. Echter op de topografische kaart van 2000 is duidelijk te zien dat de Kapelheuvelstraat is vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0003.jpg"

Figuur: ontwikkeling Swartbroek op topografische kaarten

Het gebied kenmerkt zich aldus door woningbouw in het dorp aan de noordelijke zijde, agrarisch grondgebruik met agrarische bedrijven en een burgerwoning aan de oostelijke zijde, agrarisch gebied in de vorm van weilanden met enkele burgerwoningen aan de zuidzijde en een speelterrein aan de westelijke zijde. Op de locatie zelf is een trapveldje aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0004.jpg"

Figuur: luchtfoto van plangebied en omgeving (2019)

2.3 Het plan

Het plan voorziet in een toevoeging met 12 woningen, waarvan 3 tussenwoningen voor de doelgroep starters, 4 halfvrijstaande woningen welke als levensloopbestendige woning kunnen worden uitgevoerd, 4 bungalows en 1 bouwkavel. Alle woningen worden in de koopsector gerealiseerd. Met het plan wordt ingespeeld op de kwalitatieve woningbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0005.jpg"

Figuur: ontwerp verkavelingsplan

Zoals in bovenstaande figuur is te zien worden de woningen met de rug tegen de bestaande woningen aan de Rectorijstraat geprojecteerd. Hiermee komt een achterkantsituatie te vervallen. Er wordt veel aandacht besteed aan groen en water. Er wordt een nieuwe straat aangelegd, welke deels in tweerichting verkeer wordt uitgevoerd en deels in eenrichtingverkeer. De toegang geschiedt vanaf het Hennenstraatje. Het gedeelte waar eenrichtingverkeer van toepassing is wordt als 'karrenspoor' uitgevoerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Voor een beoordeling van het plan is het noodzakelijk in te gaan op de beleidskaders van de verschillende overheden. Hierbij gedoeld op het Rijksbeleid, het provinciale

beleid (Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014), het regionale (woon)beleid en het gemeentelijk beleid met onder andere het geldende bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI): 1 visie voor het omgevingsbeleid van Nederland. Het rijk bereid de nieuwe Omgevingswet voor. De inwerkingtreding stond gepland voor 1 januari 2021 maar is uitgesteld. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwacht de NOVI in 2020 vast te stellen. Op 20 juni 2019 verscheen het Ontwerp voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

Opgaven voor de toekomst

In Nederland wonen we met ruim 17 miljoen mensen op een kleine oppervlakte. Het rijk wil graag dat ons land over 30 jaar nog steeds prettig, veilig en gezond is om in te wonen, werken en leven. Daarom is het belangrijk om nu al na te denken hoe we op een goede manier plaats geven aan woningbouw, energietransitie, bereikbaarheid, klimaatverandering en circulaire economie. Deze maatschappelijke opgaven zijn groot en vaak met elkaar verweven. Ze vragen om goede keuzes. Hoe die keuzes gemaakt worden bepaalt hoe Nederland er in toekomst uitziet.

In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio’s;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

  • 1. Ruimte voor klimaat en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten. De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. We plaatsen bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering

De NOVI bevat ook een opmaat naar een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. De Uitvoeringsagenda wordt richting de definitieve NOVI verder uitgewerkt. Daarbij worden de kansen en risico's uit de planMER betrokken.

De bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces. Het Rijk gebruikt daarvoor een goede NOVI-monitor.

Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. De NOVI-aanpak is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. Medeoverheden, burgers en bedrijven, zijn niet juridisch aan de visie in de NOVI gebonden. Om de opgaven als overheden samen aan te pakken wordt op basis van de vastgestelde NOVI toegewerkt naar samenwerkingsafspraken.

Het is belangrijk dat de omgevingsvisies van Rijk, provincies en gemeenten waar nodig en mogelijk op elkaar aansluiten. Daarvoor moeten de bestaande Gebiedsagenda's worden uitgebouwd tot bredere Omgevingsagenda's. Die omvatten de volle breedte van het omgevingsbeleid en kunnen zich ontwikkelen tot de kern van een werkend stelsel van omgevingsbeleid. Deze Omgevingsagenda's worden met alle landsdelen gemaakt, in samenwerking tussen de overheden.

De samenloop van verschillende nationale belangen en de omvang van de opgaven maken het in sommige gebieden tot een grote uitdaging om tot passende oplossingen te komen. Er is daarvoor in deze gebieden extra inzet van Rijk en regio nodig, omdat het binnen de bestaande kaders onvoldoende lukt om tot resultaat te komen. Daarom zullen er NOVI-gebieden worden benoemd.

Open proces

De NOVI is tot stand gekomen in samenspraak met verantwoordelijke ministeries, gemeenten, provincies en waterschappen. Tevens is input gebruikt van adviesraden, kennisinstellingen, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. De dialoog met en tussen alle betrokkenen stopt niet met het verschijnen van de (ontwerp)-NOVI. Het blijft een open proces, waarvan participatie een wezenlijk onderdeel uitmaakt.

Voorliggend bestemmingsplan speelt in op het thema 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI.

3.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte'. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. In voorliggend plan is sprake van ontwikkeling van een woongebied met bijbehorende infrastructuur en (groen-)voorzieningen.

Karakter stedelijke ontwikkeling

Alvorens te toetsen aan de Ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Uit jurisprudentie ten aanzien van sec woningen blijkt dat een aantal van om en nabij de 10 woningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan maakt 12 woningen mogelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de ruimtelijke uitstraling is er sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, in relatie tot de Ladder.

Planvoorraad en overige initiatieven

Op grond van de ladder dient getoetst te worden of sprake is van een (regionale) behoefte voor de beoogde ontwikkeling. Het beleid ten aanzien van de regionale woningbouwbehoefte is opgenomen in de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018

tot en met 2021'. Op 3 juli 2019 heeft de gemeenteraad van Weert de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021' vastgesteld. In deze visie zijn door de samenwerkende gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021, met een doorkijk naar de verwachte behoefte tot 2030. In de structuurvisie is voorzienbaarheid gecreëerd inzake het terugdringen van planvoorraad die niet benut wordt of kan worden. Daarnaast ligt de focus op de realisatie van de (ver)bouwopgave en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.

Uit de berekening voor de totale gemeente blijkt dat er voor Weert sprake is van een overcapaciteit van 299 woningen. Conform de afspraken uit de structuurvisie dient hier in de periode tot en met 2021 een reductie van 40% plaats te vinden. Uit de discrepantie analyse blijkt dat er met name behoefte is aan appartementen (met en zonder lift), grondgebonden levensloopbestendige woningen en bouwkavels. De behoefte bevindt zich zowel in het koop- als huursegment.

Het woningbouwplan aan de Kapelheuvelstraat voorziet in een kwalitatieve woningbehoefte voor het dorp Swartbroek. Het betreft grondgebonden woningen. In de bestaande woningvoorraad is het aantal starterswoningen en levensloopbestendige woningen relatief beperkt. Hieraan is de grootste behoefte. Verder bestaat de behoefte nagenoeg volledig uit koopwoningen. Voorliggend plan bestaat uit koopwoningen.

De planvoorraad voor woningen in de gemeente bedraagt per 1-1-2018 1.659 woningen. Voor Swartbroek is een richtcijfer van 16 te bouwen woningen vastgelegd in de structuurvisie. De planvoorraad in Swartbroek, inclusief buitengebied, bedraagt per 1 januari 2018 in totaal 38 woningen.

In 2018 zijn netto 144 woningen gerealiseerd (0 woningen in Swartbroek), zijn plannen voor 173 woningen geschrapt (waarvan 22 in Swartbroek) en zijn nieuwe plannen voor 159 woningen toegevoegd (waarvan 1 in Swartbroek). De netto

planvoorraad in de gemeente op 1 januari 2019 komt daarmee uit op 1.501 woningen (17 woningen in Swartbroek).

In 2019 zijn netto 179 woningen gerealiseerd (1 woning in Swartbroek), zijn plannen voor 234 woningen geschrapt (0 woningen in Swartbroek) en zijn nieuwe plannen voor 261 woningen toegevoegd (0 woningen in Swartbroek). De netto planvoorraad op 1 januari 2020 komt daarmee uit op 1.349 woningen (16 woningen in Swartbroek zijnde 6 woningen (waarvan 5 bouwkavels) Hennestraatje 16-18, 2 agrarische bedrijfswoningen Pelmersheideweg en Breijbaan, 4 woningen Ittervoorterweg 95-97 (in aanbouw), 2 levensloopbestendige woningen Coolenstraat 28-28A (in aanbouw), 1 woning Coolenstraat 9A (vergunning verleend) en 1 woning Hennenstraatje 11 (in aanbouw)).

Conform de structuurvisie is de resterende kwantitatieve behoefte 1.360 woningen

per 1-1-2018, 1.216 woningen per 1-1-2019 en 1.037 woningen per 1-1-2020.

Het planvoornemen aan de Kapelheuvelstraat is nodig om in de behoefte aan grondgebonden levensloopbestendige en starterswoningen van het dorp te kunnen voorzien. De druk op de woningmarkt blijft aanzienlijk, ook in de koopsector.

Het aantal huishoudens is in de periode 1-1-2014 tot 1-1-2018 gegroeid met 701 (25 in Swartbroek), het netto aantal woningen is in deze periode toegenomen met 415 (netto 4 woningen in Swartbroek). In Swartbroek is de woningbouw fors achtergebleven ten opzichte van de toename van het aantal huishoudens.

Verder laat de prognose een stijgende lijn zien. Op basis van de prognose van Etil 2019 zijn er tot de top van het aantal huishoudens in 2032 in Weert ongeveer 170 woningen meer nodig dan op basis van Etil 2017, waarop de structuurvisie is gebaseerd. Tot slot voorziet het plan aan de Kapelheuvelstraat met name in de woningbehoefte van inwoners uit Swartbroek.

Geconcludeerd wordt dat met het planvoornemen wordt voorzien in een behoefte en

dat wordt voldaan aan de toetsingscriteria van de ladder van duurzame verstedelijking.

3.4 Provinciaal beleid

Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 zijn door Provinciale Staten het POL2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Deze documenten zijn op 16 januari 2015 in werking getreden. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, het kwaliteitsbewustzijn en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0006.jpg"

Figuur: uitsnede kaart zonering POL2014

Belangrijkste uitdagingen en opgaven Midden-Limburg

Midden-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er is er sprake van een gedifferentieerd woongebied waarin de komende 10-15 jaar een demografische transitie zal plaats vinden. De woningmarkt heeft als opgave mee te bewegen in deze transitie. De regio werkt met een regionale structuurvisie wonen, waarin gezamenlijk invulling wordt gegeven aan het dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder internationale werknemers). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing.

Limburgse ambitie

De ambitie van de provincie is een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstromingen, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen. De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier: de top in de woningbehoefte wordt naar verwachting in Midden-Limburg bereikt rond 2028.

De programmering moet 'over de top heen kijken', ook in de regio Midden, waar de woningbehoefte nog toeneemt. Dat vergt andere benaderingen, als inbreiding in plaats van uitleglocaties, planmatig verdichten en verdunnen. De opgave ligt vooral in het onttrekken van incourante (particuliere) woningen, het omvangrijk genoeg houden (c.q. maken) van het aanbod aan huurwoningen, en het planologisch niet meer uitbreiden van hetgeen er al in overvloed is. De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Die vraagt om een omslag in denken. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig maken en houden van de bestaande woningvoorraad. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) leveren een vraag op naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Bijvoorbeeld meer vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens, in plaats van de gezinswoningen, meer vraag naar aanpasbare en levensloopbestendige woningen en naar energiezuinige woningen. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.

In het POL2014 wordt verder ingegaan op dynamisch voorraadbeheer, het volgen van de voortgang van de transitie en het bepalen van de transformatieopgave, verhouding huur/koop, werken aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad, sloop, terugdringen plancapaciteit en aandacht voor doelgroepen.

Spelregels en uitgangspunten voor ontwikkeling van de voorraad

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand (monumentaal of beeldbepalend) vastgoed consequent gehanteerd. De nog voorziene beperkte groei moet vooral worden ingezet voor het versterken van het wonen in steden en kernen en het kwalitatief verantwoord afronden daarvan. Dit moet in de regionale visies verder geconcretiseerd worden, daarin moet ook worden bepaald welke ruimte er is voor kleine ontwikkelingen buiten het bestaand bebouwd gebied. Daarnaast zal in de regionale structuurvisies een gezamenlijk gedragen focus worden beschreven waar welke woonkwaliteiten (zoals stedelijk, dorps en suburbaan) gewenst zijn, toekomst hebben en aandacht moeten krijgen. Dat geldt zowel voor de ontwikkeling van de bestaande voorraad als voor voorraadontwikkeling. Steeds vindt volgens een heldere getrapte methode een afweging plaats, in hoeverre bestaand vastgoed kan worden ingezet om aan de nieuwe vraag te voldoen. Bij een keuze voor nieuwbouw gelden hoge ambities t.a.v. toekomstbestendigheid (waar mogelijk voldoen aan hogere normen dan alleen het wettelijk niveau).

3.5 Regionaal beleid

Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021

Door de zeven Midden-Limburgse gemeenten is in de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 vastgelegd hoe dient te worden omgegaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij op de benodigde transformatie van de bestaande woningvoorraad en de gevolgen voor de directe woonomgeving. Deze structuurvisie is de opvolger van de regionale visie voor de periode 2014 - 2017. Tevens is de visie basis voor afspraken op de middellange termijn tussen de samenwerkende gemeenten en de provincie (doorkijk 2030). De structuurvisie is op 3 juli 2019 door de gemeenteraad vastgesteld.

In de Structuurvisie 2018 is de lijn uit de Structuurvisie 2014 voortgezet, gericht op het maken van regionale afspraken voor het terugbrengen van de overtollige plancapaciteit. Dit mede om ruimte te creëren om medewerking te kunnen verlenen aan die concrete initiatieven waar in de huidige markt wel behoefte aan bestaat. Het beleid is gericht op het zo goed en snel mogelijk kunnen (laten) voorzien in de feitelijke woningbehoefte. De structuurvisie uit 2014 is herijkt naar aanleiding van de ontwikkelingen uit de afgelopen jaren. In de Structuurvisie 2018 zijn speerpunten opnieuw verankerd in opgaven en zijn de bijbehorende afwegingskaders en instrumenten geactualiseerd. Uitgangspunt is regie te voeren om risico's in te perken. Hierbij wordt gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve opgave en is er aandacht voor specifieke doelgroepen. In het kader van verduurzaming van de bestaande woningvoorraad wordt onder meer ingezet op het langer zelfstandig kunnen wonen.

In paragraaf 3.3 is ingegaan op de ladder onderbouwing, waarbij tevens de structuurvisie aan bod komt.

3.6 Gemeentelijk beleid

3.6.1 Structuurvisie Weert 2025

De Structuurvisie Weert 2025 is vastgesteld op 11 december 2013. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Weert doet dat voor de periode tot 2025 en voor het hele grondgebied van de gemeente. De visie is opgebouwd rond de thema's:

  • 1. Prettige woongemeente voor jong en oud
  • 2. Groenste stad met een grote toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht
  • 3. Uitnodigend, bruisend centrum
  • 4. Hoogwaardige bedrijvigheid, dienstverlening en innovatie

Grote lijn Structuurvisie Weert 2025

Om Weert aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei maar meer en meer op kwalitatieve groei. De Structuurvisie doet uitspraken over bijvoorbeeld de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven en de verbetering van de winkelstructuur in het oosten van Weert, welke inmiddels is gerealiseerd. De versterking van toerisme en recreatie in de stad, de verruiming van de bestemming op enkele bedrijventerreinen en de versterking van de groenstructuur komen eveneens aan bod. Verder maakt beleid voor ontwikkelingen in het buitengebied in de vorm van het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert hiervan deel uit.

De Structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen, bestemmingsplannen hebben dat wel. Een uitvoeringsprogramma maakt deel uit van de structuurvisie.

Meer onderscheidende woonmilieus en beperkt toevoegen van woningen

Weert wil de kwaliteit van wonen nog aantrekkelijker maken en ontwikkelingen stimuleren. Het suburbaan wonen in Weert voert de boventoon: de wijken bestaan grotendeels uit grondgebonden woningen met redelijke voortuinen in een dichtheid die op of onder het gemiddelde ligt van Nederland. De buitenwijken van Weert zijn zeer ruim opgezet. Het centrum en Keent zijn de meer stedelijke woonomgevingen. Door de goede prijs-kwaliteitverhouding van de woningen, de goede bereikbaarheid, de veiligheid en de goede basisvoorzieningen is Weert niet alleen aantrekkelijk voor de huidige inwoners maar ook voor mensen die (komen) werken in Weert, in de rest van Limburg, Zuidoost-Brabant en een deel van België. Om in te spelen op de demografische veranderingen en op de verschillende behoeften van bevolkingsgroepen wordt ingezet op:

  • Het realiseren van de landelijke woonwijk Laarveld; een wijk die optimaal ontsloten is via de Ringbaan Noord en A2 en op loop- en fietsafstand van het centrum en het buitengebied ligt. Het overgrote deel van het aanbod bestaat uit eengezinswoningen en de wijk richt zich dan ook specifiek op gezinnen. Vrouwenhof, inmiddels nagenoeg gereed, voorziet hier ook deels in, maar is sterker verbonden met de bestaande wijk Leuken.
  • Het bieden van een meer stedelijke woonomgeving in het centrum en bij het kanaal. Dit is bij uitstek de plek waar, met mate en gedoseerd, appartementen gebouwd kunnen worden, in combinatie met een beperkt aantal stadswoningen. Dit is onderdeel van het te ontwikkelen Waterfront van Weert.
  • Verschillende laagbouwmilieus waar het groen en rustig wonen is. Wijkvernieuwing is nodig in (delen van) de vroeg-naoorlogse wijken Keent/Moesel en Groenewoud/Biest en in sommige dicht bebouwde delen van Boshoven. Hier kan aanpassing van de woningvoorraad en/of grootschalige rioolvervanging gekoppeld worden aan vergroening en verdunning.
  • Behoud van de karakteristiek van de kernen en inzetten op vernieuwing en aanpassing van de bestaande woningvoorraad naar levensloopbestendige woningen en beperkte uitbreiding.

Daarnaast zijn op diverse plekken in de wijken kleinschalige woonprojecten voorzien, die voor een groot deel tegemoet komen in de behoefte aan levensloopbestendige woningen. Deze levensloopbestendige woningen worden zoveel mogelijk gebouwd nabij de wijkvoorzieningen en woonzorgzones.

De kwalitatieve vernieuwing van de bestaande woonwijken dient gepaard te gaan met een resterende uitbreiding van de woningvoorraad met maximaal 1.200 woningen, is de verwachting in 2013 (dit aantal is inmiddels achterhaald). Dit is gebaseerd op de autonome groei van de bevolking. Omdat het aantal woningbouwplannen dit aantal overschrijdt, verschuift de aandacht naar het terugdringen van de planvoorraad. In de structuurvisie is hiervoor beleid verankerd. Bij het aantal van 1.200 dient wel een nuancering gemaakt te worden: de economische groei waar Weert op blijft inzetten, kan zijn positieve weerslag hebben op de bevolkingsomvang en –samenstelling. Het is dan ook zaak de bevolkingsontwikkeling goed te blijven monitoren en de woningbouwplanning hierop af te stemmen. Daarom vindt jaarlijks een monitoring en actualisatie van de woningbouwplanning plaats.

3.6.2 Voorgaande bestemmingsplannen

Reeds in 2000 is uitbreiding met woningbouw aan de zuidzijde van het dorp voorzien. Destijds waren locaties direct aan de Rectorijstraat aangewezen voor woningbouw en was het aangrenzende agrarisch gebied aangewezen voor daaropvolgende woningbouwuitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0007.png"

Figuur: uitsnede uit een bestemmingsplan uit 2000.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0008.png"

Figuur: uitsnede bestemmingsplan uit 2009

In 2009 is woningbouw aan de Rectorijstraat met een binnenplanse afwijking voor 6 woningen geregeld en is het overige deel van het gebied voorzien van een wijzigingsbevoegdheid voor maximaal 20 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0009.png"

Figuur: uitsnede bestemmingsplan uit 2013

In 2013 is voor de omgeving Rectorijstraat een vergelijkbare regeling opgenomen als in 2009.

Vanuit het dorp, en met name de inwoners aan de Rectorijstraat, is aangegeven dat een speelterrein aan de zuidzijde van de Rectorijstraat, dat aangelegd is op een van de beoogde woningbouwlocaties, daar bij voorkeur gehandhaafd blijft en niet wordt verplaatst naar de groenvoorzieningen aan de zijde van het Hennenstraatje. Zo blijft de speelvoorziening tussen de woningen liggen en is er een goed zicht op, waarmee de sociale veiligheid gewaarborgd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0010.png"

Figuur: uitsnede bestemmingsplan uit 2018

In 2018 is uitvoering gegeven aan het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Weert 2025 en de regionale Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg 2014 tot en met 2017. In beide structuurvisies is vastgelegd dat binnenplanse afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden komen te vervallen bij de eerstvolgende herziening van de bestemmingsplannen. Hierbij is voor de locatie Rectorijstraat een aantal van 15 aangehouden.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

Voor het bepalen van de effecten van het plan is het van belang om na te gaan of het plan zal leiden tot een aantasting van de ruimtelijke structuur en van de aanwezige

functies ter plaatse nu en in de toekomst. De ruimtelijke gevolgen in de directe omgeving van het project staan centraal met een toets van mogelijke belemmeringen.

Voor de bestaande en toekomstige situatie zal achtereenvolgens ingegaan worden op de volgende aspecten:

  • verkeer en parkeren;
  • bodem;
  • geluid;
  • milieuzonering;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • waterhuishouding en watertoets;
  • archeologie en cultuurhistorie;
  • molenbiotoop;
  • natuur en landschap;
  • m.e.r.-beoordeling;
  • economische haalbaarheid.

4.2 Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via het Hennenstraatje en de Rectorijstraat. Aan de zijde van het Hennenstraatje kan het verkeer de Kapelheuvelstraat in- en uitrijden. Aan de zijde van de Rectorijstraat kan het verkeer vanaf de Kapelheuvelstraat wel de Rectorijstraat in rijden, vanaf de Rectorijstraat kan gemotoriseerd verkeer echter niet de Kapelheuvelstraat in rijden. Vanaf ongeveer halverwege wordt de Kapelheuvelstraat een eenrichtingweg voor gemotoriseerd verkeer. De weg wordt hier als 'karrenspoor' aangelegd.

De grens van het 30 km/u regime aan het Hennenstraatje blijft gehandhaafd. Voor de Kapelheuvelstraat geldt eveneens een 30 km/u regime.

Er worden 1,6 - 2,0 parkeerplaatsen per woning aangelegd. Er zijn in totaal 20 parkeerplaatsen voorzien, deels op eigen terrein en deels in de openbare ruimte. Hiermee wordt aan de parkeernormen voldaan.

4.3 Bodem

In opdracht van de gemeente Weert is door Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV (MAH BV) een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd in verband met de geplande bestemmingsplanwijziging en herinrichting van het gebied Kapelheuvelstraat te Swartbroek.

  • Het doel van het bodemonderzoek is aan te tonen dat de bodem redelijkerwijs gesproken geen verontreinigingen bevat die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en/of milieu in het algemeen en zodoende enige beperking of belemmering kunnen vormen ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en herinrichting van het gebied.
  • In de opgeboorde / opgegraven grond ter plaatse van de voormalige Kapelheuvelstraat zijn in de bovengrond bijmengingen baksteen, beton, glas, dakpannen en/of ijzer waargenomen. Op maaiveld en in de opgeboorde / opgegraven grond zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
  • Bodemonderzoek (NEN 5740) In de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) ter plaatse van de voormalige Kapelheuvelstraat, die in het verleden een verbinding vormde tussen de Rectorijstraat en het Hennenstraatje, zijn plaatselijk in de bovengrond matig tot sterk verhoogde gehalten aan met zink en/of koper aangetoond (MM06, MM07 en MM08). Ook in de naastgelegen sloot / greppel zijn (matig) verhoogde gehalten met zware metalen aangetoond (MM01). De overige bovengrond (weiland / openbaar groen) in het gebied is licht verontreinigd met cadmium (MM02 en MM03). In de ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarde aangetoond (MM04 en MM05). Uit een indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit blijkt dat de sterk met metalen verontreinigde grond bestaat uit de klasse niet toepasbaar. De matig verontreinigde grond voldoet aan de klasse industrie. De overige boven- en/of ondergrond voldoet aan de klasse altijd toepasbaar. In de sloot / greppel naast de voormalige Kapelheuvelstraat overschrijdt het gehalte aan PFOS de norm voor de klasse landbouw / natuur en voldoet derhalve aan de klasse wonen / industrie. In de overige bovengrond zijn licht verhoogde PFAS gehalten aangetoond. Deze gehalten voldoen aan de norm voor de klasse landbouw / natuur. In de ondergrond overschrijden PFAS de detectielimiet niet, waardoor wordt voldaan aan de klasse landbouw / natuur. In het grondwater (PBA07 en PBA18) zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten met barium en koper aangetoond als gevolg van diffuse bodemverontreiniging.

  • Asbestonderzoek (NEN 5707) In verband met de aanwezigheid van baksteen en beton ter plaatse van de voormalige Kapelheuvelstraat is een asbestonderzoek uitgevoerd. In de grove fractie (> 20 mm) is geen asbest waargenomen. Uit de analyses (ASB01 en ASB02) van de fijne fractie < 20 mm blijkt dat geen sprake is van een overschrijding van de detectielimiet. Hiermee wordt de restconcentratienorm van 100 mg/kg.ds en ook de norm voor nader onderzoek (50 mg/kg.ds) niet overschreden.

  • Voorlopige veiligheidsklassen volgens CROW 400 Op basis van de hoogst gemeten waarden van de stoffen in de bodem uit het NEN pakket binnen de onderzoeksgebied heeft een bepaling van de voorlopige veiligheidsklasse plaatsgevonden. Uit de bepaling hiervan blijkt dat bij graafwerkzaamheden geen veiligheidsklasse van toepassing is.

Op basis van onderhavig bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er vanwege de aanwezigheid van sterk verhoogde gehalten aan zware metalen binnen het onderzoeksgebied beperkingen bestaan ten aanzien van de geplande bestemmingsplanwijziging en herinrichting van het gebied.

Als eerste stap wordt geadviseerd een nader onderzoek uit te laten voeren om de omvang van de verontreiniging verder in beeld te brengen. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat de sterk verhoogde concentraties met zware metalen worden bevestigd zijn in het kader van de bestemmingsplanwijziging en herinrichting van het gebied sanerende maatregelen van toepassing. Indien blijkt dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (meer dan 25 m3 sterk verontreinigde bodem) wordt in geadviseerd in het kader van de sanering hiervoor een BUS melding op te laten stellen.

4.4 Geluid

Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Dit houdt in dat bij het oprichten of bestemmen van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen nagegaan dient te worden of deze bestemming gelegen is binnen een geluidzone van een weg, een spoorweg, van een industrieterrein of van een luchthaven. Indien het bestemmingsplan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een bestaande geluidszone, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uiitgevoerd. Het onderzoek heeft tot doel inzicht te geven in het akoestisch klimaat van de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai. De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de zone van het Hennenstraatje en de Ittervoorterweg. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet van toepassing. De voorkeursgrenswaarde voor de nieuwe woningen bedraagt 48 dB, de maximaal toelaatbare geluidbelasting bedraagt 63 dB.

Uit de resultaten blijkt dat voor wat betreft het wegverkeer op het Hennenstraatje op de rand van het bouwvlak voor één woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh wordt overschreden. Wel wordt er met 50 dB ruim voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vindt plaats op de ter hoogte van de oostgrens en de zuidgrens van het bouwvlak. Op deze plek is een woning gesitueerd, voor deze woning kan een hogere waarde worden verleend.

De procedure voor de vaststelling van hogere grenswaarden loopt parallel aan de procedure voor het bestemmingsplan.

4.5 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening gehouden wordt met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de desbetreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten.

De volgende bedrijven liggen nabij het plangebied:

  • graanmalerij, Coolenstraat 24C, milieucategorie 4.1, richtafstand 200 meter. Deze graanmalerij is gevestigd in een historische windmolen. De hinder van deze graanmalerij is in de praktijk ook veel minder dan de hinder die hoort bij een bedrijf met milieucategorie 4.1. Het plangebied ligt op minimaal 215 meter van de graanmalerij. Het bedrijf wordt derhalve niet nadelig beïnvloed door het planvoornemen.
  • Opslagbedrijf Weert Opslag, Hennenstraatje 3, milieucategorie 2, richtafstand 30 meter. De woningen liggen op ruim 110 meter van het bedrijf. Het bedrijf wordt derhalve niet nadelig beïnvloed door het planvoornemen.

Milieucirkels agrarische bedrijven

Vanaf 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. In Weert is een Verordening Wet geurhinder en veehouderij vastgesteld. De geurnorm voor de kern Swartbroek is vastgesteld op 8 OU/m³. Aan de hand van de milieucirkels kan worden bepaald of er voor toekomstige woningbouw belemmeringen gelden ten gevolge van geurhinder.

De volgende agrarische bedrijven liggen nabij het plangebied:

  • rundveehouderij, Hennenstraatje 1, AMvB, geur, 50m

De woning Hennenstraatje 8 is maatgevend voor het agrarisch bedrijf aan het Hennenstraatje 1. De geplande woningbouw aan de Kapelheuvelstraat ligt op een grotere afstand dan deze woning. De ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op het bedrijf.

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 lid 1 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Dit houdt in dat de ontwikkeling, welke bestaat uit 12 woningen, op basis van de Wet luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico, te weten het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

- Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van tien of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

- Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen, spoorlijnen en transport via buisleidingen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

Risicovolle activiteiten.

In de omgeving van het plan komen volgens de risicokaart geen risicovolle inrichtingen voor. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting waarop het Bevi van toepassing is. De verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening zijn niet van toepassing op deze risicobron.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In het kader van vervoer gevaarlijke stoffen zijn in het plangebied de volgende risicobronnen aanwezig:

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0011.jpg"

Figuur: uitsnede risicokaart met in rode stippellijnen twee aardgastransportleidingen

Buisleidingen

Voor buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing. Hierin zijn regels opgenomen waarmee het toezicht op, de registratie van en de afweging van veiligheidsrisico's nabij buisleidingen moet verbeteren.

Binnen het plangebied aan de oostzijde van Swartbroek is een tweetal gasleidingen gelegen. Het betreft de leidingen:

  • A-585-KR-081 (40 inch aardgasleiding, 66 bar) met plaatsgebonden risico van 0 meter en invloedsgebied van groepsrisico van 490 meter.
  • A-521-KR-081 (35 inch aardgasleiding, 66 bar) met plaatsgebonden risico van 0 meter en invloedsgebied van groepsrisico van 430 meter.

Het plangebied ligt op een afstand van circa 380 m van de dichtstbijzijnde aardgasleiding en op circa 375 m van de belemmeringenstrook (dubbelbestemming leiding-gas). Met betrekking tot het groepsrisico kan worden vermeld dat als gevolg van onderhavig initiatief sprake is van het realiseren van 12 woningen dan wel van een geringe toename van de personendichtheid binnen het invloedsgebied. Dit maakt de toename van de personendichtheid en daarmee ook de toename van het groepsrisico zeer gering. Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Omdat het plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een buisleiding wordt conform artikel 12, lid 2 van het Bevb een advies aangevraagd bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord. De Veiligheidsregio heeft per e-mail d.d. 1 mei 2020 laten weten dat het niet nodig is advies uit te brengen gelet op de zeer grote afstanden tot risicobronnen. Wel is het noodzakelijk in het kader van de bestrijdbaarheid om een extra bluswatervoorziening aan te leggen midden in het plangebied van minimaal 30 m3/uur.

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Waterhuishouding en watertoets

Het gemeentelijke beleid, afgeleid van landelijk en provinciaal beleid, en verwoord in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2021 dat in 2017 is vastgesteld, is uitgangspunt bij de waterparagraaf. Vertaald naar normen betekent dit dat in principe 0% van het 'schoon' afvoerend oppervlak bij nieuwe plannen op het gemeentelijke rioolstelsel zal worden aangesloten.

Voor 100% van het overtollige hemelwater is het principe van 'vasthouden, bergen en afvoeren' van toepassing.

Voor dit bestemmingsplan betekent de vertaling van het aangescherpte landelijk beleid op hoofdlijnen dat in het te ontwikkelen gebied 'slimmer en creatiever' met schoon hemelwater moet worden omgegaan waarbij in de juiste volgorde het principe van 'vasthouden, bergen en afvoeren' van hemelwater gehanteerd moet worden. Vanuit waterkwaliteit gezien zal met de trits 'voorkomen, scheiden, zuiveren' rekening worden gehouden. Dit betekent dat bij afkoppelen van schoon hemelwater de voorkeursvolgorde hergebruik van water, infiltratie, lozen op het oppervlaktewater en als laatste lozen op de riolering zal worden toegepast.

In het stedenbouwkundig plan van het plan Kapelheuvelstraat is met de huidige norm

van de Keur van het waterschap voor de bergingsmogelijkheden rekening gehouden:

100 mm per m² verharding en bebouwing.

In het plan wordt uitgegaan van een gescheiden rioleringssysteem, waarbij

hemelwater ter plaatse wordt opgevangen en geborgen en het vuil afvalwater op het

rioleringsstelsel aangesloten wordt.

Het hemelwater wordt niet via de riolering afgevoerd, maar binnen het

plangebied geïnfiltreerd. Ten behoeve hiervan worden wadi's gerealiseerd. De capaciteit is als volgt berekend:

  oppervlakte in m²   bergingscapaciteit in m³  
Kapelheuvelstraat   1.500   150  
12 woningen met gemiddeld 150 m² bebouwing en verharding per woning   1.800   180  
totaal     330  

De invloed op het grondwater wordt niet nadelig beïnvloed door de afvoer van hemelwater van de daken, omdat deze uitgevoerd zijn/worden met gebruikmaking van niet-uitlogende materialen, met directe infiltratie van het hemelwater in de bodem. Op deze manier wordt het watersysteem ter plaatse behouden.

Binnen het plangebied dient rekening gehouden te worden met de volgende bronmaatregelen:

  • om hemelwater afkomstig van daken ook daadwerkelijk schoon te houden, wordt rekening gehouden met het gebruik van niet-uitloogbare materialen, zoals aangegeven in DuBo;
  • voor gladheidbestrijding ter plaatse van de wegen wordt vrijwel geen strooizout gebruikt;
  • ter plaatse van erfverhardingen moet zo beperkt mogelijk gebruik worden gemaakt van bestrijdingsmiddelen voor onkruidbestrijding. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt, wordt geadviseerd niet-chemische onkruidbestrijdingsmiddelen te gebruiken. Verder dient er rekening mee te worden gehouden dat het wassen van auto's op straat wordt voorkomen;
  • ter voorkoming van het dichtslibben van het hemelwatersysteem wordt vuilverwijdering toegepast in de vorm van blad- en zandvangers en het, indien van toepassing, gebruik van kolken waarin zand en overig vuil wordt opgevangen.

De conclusie is dat in het plan wordt uitgegaan van een gescheiden rioleringssysteem, waarbij het hemelwater door een opvang- en bergingsvoorziening zal infiltreren. Het afvalwater zal via een rioleringsstelsel afgevoerd worden.

De invloed op het grondwater wordt niet nadelig beïnvloed door de afvoer van hemelwater van de daken, omdat deze uitgevoerd worden met gebruikmaking van niet-uitlogende materialen, met directe infiltratie van het hemelwater in de bodem. Op deze manier wordt het watersysteem ter plaatse behouden.

De conclusie is dat er geen negatieve gevolgen te voorzien zijn ten aanzien van het aspect waterhuishouding en dat wordt voldaan aan het beleid.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0012.jpg"

Figuur: uitsnede beleidskaart archeologie.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht. In deze herziening van de Monumentenwet van 1988 zijn de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Malta (1992) voor Nederland nader uitgewerkt. De belangrijkste veranderingen betreffen:

  • het streven naar behoud en bescherming van archeologische waarden in de bodem;
  • de kosten van archeologische werkzaamheden komen in principe voor rekening van de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten (veroorzakerprincipe);
  • de archeologische monumentenzorg wordt een geïntegreerd onderdeel van het ruimtelijke ordeningsproces.

In het nieuwe bestel wordt een grotere verantwoordelijkheid en een sturende rol neergelegd bij de gemeentelijke overheid, niet in de laatste plaats omdat ook de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 van kracht is geworden. Met de beleidsuitvoering is een aantal nieuwe taken op de gemeenten afgekomen. In de eerste plaats dienen de archeologische en cultuurhistorische waarden op verantwoorde wijze te worden geïntegreerd in het ruimtelijke beleid. Centraal instrument hierbij is het bestemmingsplan. Ook bij het verlenen van Omgevingsvergunningen voor de activiteiten bouw, sloop en uitvoeren van werkzaamheden komt archeologie aan de orde.

De beleidskaart uit 2008 is in 2017 geactualiseerd. Ter plaatse van het plangebied Kapelheuvelstraat geldt een hoge archeologische verwachting. In het kader van de planvoorbereiding is een bureauonderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn niet tijdig beschikbaar voor het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan. In het ontwerp bestemmingsplan is derhave de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0013.jpg"

figuur: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Op de cultuurhistorische waardenkaart is te zien dat het Hennenstraatje en de Ittervoorterweg in de directe omgeving van de Kapelheuvelstraat wegen zijn ouder dan 1890. Het plangebied ligt in een omgeving waarbij het verkavelingspatroon weinig tot matig veranderd is. Verder is er sprake van een oud cultuurland.

4.10 Molenbiotoop

De nabij het plangebied aanwezige molen kent een molenbiotoop. Het gaat

om de volgende molen:

  • De Hoop aan de Coolenstraat 24 in Swartbroek.

Er is steeds meer aandacht en zorg gewenst voor de zogenaamde 'molenbiotoop', de ruimte die een molen nodig heeft om te kunnen functioneren (wind en zicht), met andere woorden de vrije ruimte rondom een molen.

In vroegere tijden werd het zogenaamde windrecht van de molens via geschreven of ongeschreven regels beschermd. In de huidige situatie biedt alleen de Wet ruimtelijke ordening mogelijkheden hiertoe. Binnen het bestemmingsplan bestaat de mogelijkheid om via de regels de toegestane bouwhoogten en hoogten van nieuw te planten bomen en heesters te regelen en hierdoor de molenbiotoop veilig te stellen. Dit geldt uiteraard alleen voor nieuwe ontwikkelingen binnen de molenbiotoop.

Bestaande bebouwing is juridisch beschermd zodat herbouw van een bestaand gebouw tot de bestaande hoogte mag plaatsvinden, ook als het bestaande gebouw binnen de molenbiotoop gelegen is.

De vrije windvang alsmede het vrije zicht vanaf de molen op het weer (lucht) en daarmee de bedrijfsmogelijkheden worden door de bebouwing(smogelijkheden) binnen het plangebied niet beperkt. Het betreft hier tenslotte een bestaande situatie. Via een gebiedsaanduiding in de regels is de molenbiotoop planologisch verankerd.

4.11 Natuur en landschap

Quickscan Wet natuurbescherming

Door Bureau Meervelt is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (projectnummer 20-058, rapport d.d. 20 mei 2020). Dit rapport is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. De conclusies kunnen als volgt samengevat worden.

Conclusies gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied overlapt niet met Natura 2000-gebieden en ligt op een afstand van ongeveer 3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sarsven & De Banen. Ten aanzien van Natura 2000-gebieden dient zekerheid geboden te worden omtrent het niet optreden van significante gevolgen door een plan of project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten. Als gevolg van de werkzaamheden in het plangebied kunnen storingsfactoren optreden als geluid, optische verstoring. Deze storingsfactoren hebben geen uitstraling tot in het Natura 2000-gebied. Alleen stikstofemissie tijdens de bouw en/of de ingebruikname zou kunnen leiden tot een verhoogde stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden. Het uitvoeren van een AERIUS-berekening is nodig om te bepalen of project-gerelateerde

depositie plaatsvindt. Op grond van de resultaten van een dergelijke berekening kunnen vervolgstappen nodig zijn (uitvoeren voortoets of passende beoordeling en het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming).

Omgevingsverordening Limburg

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (in Limburg is dit de Goudgroene natuurzone) en overlapt niet met de Zilvergroene natuurzone en de Bronsgroene landschapszone. Compensatie op grond van de Beleidsregel natuurcompensatie is niet aan de orde.

Conclusies soortbescherming

Het plangebied is leefgebied van enkele beschermde soorten. Voor een aantal soorten is nader aandacht nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soort: broedvogels

Activiteit: verwijderen begroeiing (struiken, struweel), kappen van een boom

Mogelijke overtreding: vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nesten

Onderzoek nodig?: Nee, mits mitigerende maatregelen genomen worden

(Mitigerende) maatregel: Begroeiing op de grens van het plangebied met de tuinen en boom voorafgaand aan het broedseizoen verwijderen. Geadviseerd wordt tot de start van de werkzaamheden het aanwezige gras kort te houden zodat het ontstaan van potentiële broedgelegenheid tegengegaan wordt. Een indicatie voor de broedperiode is 1 maart tot 15 juli. Let op: dit is slechts een indicatie, van belang is of broedende vogels aanwezig zijn of niet.

Ontheffing nodig: Nee, mits mitigerende maatregelen genomen worden.

In het algemeen geldt: als dieren worden aangetroffen in het plangebied geldt te allen tijde geldt de zorgplicht. Bij het onverhoopt toch aantreffen van beschermde planten- of diersoorten waarvoor geen vrijstelling geldt, dienen de werkzaamheden te worden stilgelegd en dient contact opgenomen te worden met een ecoloog om benodigde vervolgstappen te bespreken.

De maatregelen die onder dit punt genoemd zijn, zijn niet verplicht op basis van de Wet natuurbescherming; deze worden geadviseerd met het oog op het stimuleren van de biodiversiteit in de bebouwde omgeving. Door het plangebied en met name de sloot aan de zuidzijde op een natuurlijke manier in te richten vindt aansluiting plaats met het naastgelegen agrarisch gebied en kan de kwaliteit van het plangebied voor vogels en vleermuizen toenemen. De beleefbaarheid van bloemrijke slootranden kan vergroot worden door taluds langzaam te laten aflopen en de sloot zo veel mogelijk waterhoudend uit te voeren. Indien mogelijk verdient het aanbeveling aanwezige standplaatsen van planten als Pinksterbloem en Gele lis te behouden of deze planten te verplaatsen naar de nieuwe sloot waardoor al vrij snel een aantrekkelijk talud kan ontstaan met bloeiende planten en bijbehorende insecten. Als een mengsel ingezaaid wordt, is dit bij voorkeur regionaal en altijd inheems. Vanwege de aanwezigheid van Huismussen in het plangebied is het te overwegen in de nieuwbouw voorzieningen te laten opnemen voor broedende Huismussen. Deze soort heeft het moeilijk door de huidige stijl van bouwen waarbij de woningen weinig mogelijkheden meer bieden tot vestiging. Waarschijnlijk zijn ook Gierzwaluwen en enkele soorten vleermuizen aanwezig in de bestaande wijk. Voor deze soorten geldt bij de nieuwbouw hetzelfde. Een groene inrichting van de wijk draagt bij aan de kwaliteit van het foerageergebied voor deze soorten. Ten slotte kan overwogen worden om schuilmogelijkheden aan te brengen voor amfibieën, kleine zoogdieren en/of insecten bijvoorbeeld door het neerleggen van takkenrillen of gestapelde boomstammetjes.

Conclusies Houtopstanden, hout en houtproducten

De kap van één boom is voorzien. De boom hoort niet tot een houtopstand zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming. Ook staat deze boom niet op de Bomenkaart van de gemeente Weert. Een kapmelding of aanvraag omgevingsvergunning is niet nodig.

Stikstofonderzoek

Door bureau M&A Omgeving B.V. is een stikstofonderzoek uitgevoerd (rapport nummer 220-WKa-lk-v1 d.d. 18 mei 2020). Met behulp van de vigerende Aerius Calculator, is de stikstofdepositie bepaald op de nabij gelegen natuurgebieden, door de activiteiten van de nieuwbouw van de 12 woningen aan de Kapelheuvelstraat te Weert.

Uit de resultaten blijkt dat de stikstofdepositie op de natuurgebieden 0,00 mol/ha/jr bedraagt. Daarmee zijn er uit oogpunt van stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van de 12 woningen op de locatie.

4.12 M.e.r.-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij activiteiten die voorkomen in één van de opgenomen categorieën, maar niet de omvang hebben van de bijbehorende drempelwaarden, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het bestemmingsplan ten behoeve van de beoogde woningbouwontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Deze activiteit is opgenomen in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan is dan ook een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Deze aanmeldingsnotitie doorloopt, voorafgaand aan het bestemmingsplan, een separate procedure. Op basis van de aanmeldingsnotitie besluit het bevoegd gezag (de gemeente) of er wel of geen aanleiding of noodzaak is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Het besluit is op 16 juni 2020 genomen en als bijlage opgenomen bij dit

bestemmingsplan.

4.13 Economische haalbaarheid

Dit bestemmingsplan is nodig om te voorzien in de woningbehoefte. De gemeente heeft een sluitende grondexploitatie van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Verder is er een projectontwikkelaar die de gronden voor de projectmatig te realiseren woningen van de gemeente aankoopt. Het bouwkavel wordt door de gemeente verkocht. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Motivatie en afweging belangen

5.1 Inleiding

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de specifieke omstandigheden beschreven en de mogelijke belemmeringen onderzocht van de gevolgen van de ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de effecten van het project beschreven; hierbij komen aan de orde:

  • 1. ruimtelijke gevolgen en afwegingen;
  • 2. conclusie.

5.2 Ruimtelijke gevolgen en afweging

Beleidsmatig past het bestemmingsplan binnen de kaders, zoals die beschreven zijn vanuit het provinciale en gemeentelijke beleid.

Het plan is nodig om in de komende jaren in de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte te voorzien.

Ook de maatschappelijke gevolgen van het project voor de directe omgeving zijn aanvaardbaar. De gemeente Weert heeft het plan in principe positief beoordeeld.

5.3 Conclusie

De conclusie op grond van de bovenstaande overwegingen is dat aan het initiatief medewerking kan worden verleend, omdat de opzet planologisch, maatschappelijk en stedenbouwkundig verantwoord is.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. De volgende randvoorwaarden bepalen de opzet en inrichting van het bestemmingsplan:

  • 1. de digitale raadpleegbaarheid;
  • 2. de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • 3. de standaard regels van de gemeente Weert, welke omgezet zijn naar de eisen/verplichtingen van de SVBP 2012;
  • 4. de Woningwet van 1 juli 2015.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding ervan de primaire informatie geeft over waar gebouwd mag worden (bouwvlak voor bouwen tot een bepaalde goothoogte en bouwhoogte). Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.

Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de regels voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende bepalingen en algemene bepalingen nodig.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In verband hiermee wordt gesproken over regels en afwijkingen.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden;
  • dubbelbestemmingen;
  • bouwvlakken en bouwaanduiding 'bijgebouwen';
  • overige aanduidingen waarnaar in de regels wordt verwezen.

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. Een bepaalde kleur geeft aan welke bestemming het betreft. Logisch dus dat de kleur meteen duidelijk maakt welk artikel uit de regels geraadpleegd moet worden. Dubbelbestemmingen betreffen met name een beheersregeling, dan wel aanvullend beleid op de onderliggende bestemming. In de regel gaat het hier om van toepassing zijnde zoneringen of sectoraal beleid. Het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' geeft de begrenzing aan waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. In het bouwvlak moet het hoofdgebouw gesitueerd worden. In geval van bouwstroken dienen hoofdgebouwen in de regel minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gesitueerd. In de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen ondergeschikte gebouwen en bijgebouwen opgericht worden. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.

6.3 De planregels

6.3.1 Algemeen

De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Allereerst zijn de inleidende regels opgenomen: de begripsbepalingen en de regels omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn in de bestemmingsregels artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke regels voor de desbetreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal planregels van een algemeen en administratief karakter, dat onontbeerlijk is voor een bestemmingsplan. Het betreft hier de anti-dubbeltelregel, algemene regels met betrekking tot bouwen, gebruik, afwijkingen, wijziging, procedure en overige regels. Tot slot zijn de regels met betrekking tot overgangsrecht en de titel opgenomen.

6.3.2 Opbouw bestemmingsregels

Bij de aanwijzing van de afzonderlijke bestemmingen is steeds dezelfde structuur gekozen, en wel de volgende:

  • bestemmingsomschrijving, om het toegelaten gebruik te verduidelijken;
  • regels voor het bouwen, onderscheiden naar bouwvlak, bouwaanduiding 'bijgebouwen' en overige zaken;
  • nadere eisen, de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen ten behoeve van het algemene belang;
  • afwijken van de bouwregels, de mogelijkheid om af te wijken van regels voor bebouwing in het bestemmingsplan;
  • specifieke gebruiksregels, onderscheiden naar gebruik van de grond en gebruik van de opstallen;
  • afwijken van de gebruiksregels, de mogelijkheid om af te wijken van bepalingen in het bestemmingsplan;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheden, de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan, qua gebruik of bouwmogelijkheden.

6.4 De bestemmingen, algemene aanduidingsregels en aanduidingen

6.4.1 De bestemmingen

Hierna zijn de binnen het plangebied gelegen bestemmingen afzonderlijk opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde beleid en de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de desbetreffende bestemming. Het beleid dient ertoe om de toegankelijkheid en de begrijpbaarheid van de regels te vergroten. Op basis hiervan is het mogelijk om te bepalen of een bouwplan of ontwikkeling in de geest van het bestemmingsplan past. Het vastgestelde beleid vormt in geval van een gewenste afwijking de basis voor een gemotiveerde weigeringsgrond.

6.4.1.1 Bestemming 'Verkeer'

Het beleid

Sommige zaken spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het plangebied, zoals verkeers- en verblijfsruimte, openbare voorzieningen, water en nutsvoorzieningen:

  • 1. het beheerskarakter staat voorop. Gewijzigde inzichten, die leiden tot herinrichting, zijn binnen de begrenzing van de bestemming, zonder meer en zonder bestemmingsplanprocedure mogelijk;
  • 2. water is mogelijk in het kader van de waterhuishouding, in dit plangebied met name voor de berging van hemelwater;
  • 3. nutsvoorzieningen maken integraal onderdeel uit van de bestemming verkeer.
6.4.1.2 Bestemming 'Wonen'

Het beleid

Het beleid voor de bestemming 'Wonen' is gericht op:

  • 1. (Bestaande) woningen worden voorzien van een redelijke bouwmogelijkheden, ter realisering van de, naar de eisen van de tijd, bedoelde vergroting van het woongenot. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht in de omvang van het bouwvlak en/of bouwaanduiding 'bijbouwen'. Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, blok van twee, halfvrijstaande en tussenwoning of geschakelde woning nagestreefd. Nieuwe, ter vervanging van bestaande, woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen. Zonder dat het aantal woningen zoals aanwezig toeneemt voor wat betreft de vervanging van bestaande woningen.
  • 2. Onder de bestemming 'Wonen' valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis gebonden beroep. De omvang ervan is aan een maximum gebonden, het handhaven van een complete woning in het gebouw blijft vereist. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m². Aan huis gebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en voor zover de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is. Aan huis gebonden en ambachtelijke bedrijfjes zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via afwijking met een gelijke maatvoering.
  • 3. Het realiseren van een nieuwe woning door middel van inpandig wonen(woningsplitsing) is niet toegestaan. Het aantal woningen zoals aanwezig op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is maatgevend. Bij ontwikkelingen in het maximum aantal toegestane woningen middels een maatvoeringsaanduiding opgenomen.
  • 4. Het beleid bij her- en verbouw van woningen die goed zijn gesitueerd ten opzichte van winkels, opstapplaatsen voor openbaar vervoer en zorgvoorzieningen, is gericht op het realiseren van woningen geschikt voor ouderen, zogenaamde levensloopbestendige woningen.
  • 5. Het beleid is gericht op realisering van een integraal toegankelijke en sociaal veilige woonomgeving. Voor de woningen betekent dit menging van tuin en straatgericht wonen vermijding van blinde eindgevels bij woningen.
  • 6. Het beleid is gericht op het bouwen van nieuwe woningen volgens de principes van aanpasbaar en levensloopbestendig, duurzaam en energiebewust bouwen.
  • 7. Het beleid is gericht op het beperken van de aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldkwaliteit.
  • 8. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik en ondergronds bouwen, waarmee niet wordt bedoeld de bouw van garages, die via een landschappelijke ingreep c.q. ingraving ontsloten worden.
  • 9. Het realiseren van mantelzorgvoorzieningen binnen de bestemming 'Wonen' is mogelijk, wanneer dit aaneengesloten bebouwing betreft (woning met aangebouwd bijgebouw). Noch het bestemmingsplan, noch het volkshuisvestingsbeleid stelt regels ten aanzien van gezinssamenstelling (bijvoorbeeld een drie generatie gezin). De woningwet verzet zich niet tegen de realisering van meerdere voorzieningen in één woning, zoals badkamers en kookgelegenheden.

Voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte in een aangebouwd bijgebouw gelden de voorwaarden dat er maximaal één per woning mag worden gerealiseerd en dat de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt. Een afhankelijke woonruimte wordt in dit bestemmingsplan gedefinieerd als een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat mantelzorg ontvangt van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte. Onder mantelzorg wordt verstaan langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Een medische indicatie hiervoor is niet vereist.

Sinds 1 november 2014 is het op grond van het Besluit omgevingsrecht mogelijk om vergunningsvrij een mantelzorgwoning te realiseren. In dit geval geldt dat er sprake moet zijn van intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond. De mantelzorgwoning mag in dat geval ook in een vrijstaand bijgebouw worden gerealiseerd. De voorzieningen (waaronder sanitair, keuken) dienen te worden verwijderd wanneer de betrokkenen de woonruimte hebben verlaten.

Het bouwvlak

De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een bouwblokdiepte van 12 - 14 m. Bij een grotere diepte komt het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel. Deze bouwblokdiepte is per bouwperceel ingetekend, tenzij de diepte van de betreffende percelen ontoereikend is of op basis van het vigerende bestemmingsplan een grotere diepte was toegestaan. Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak) en het volgende perceel is daarbij steeds gehandhaafd als garantie voor een redelijke achtertuin.

De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens is bepaald op ten minste 3 m of zoveel minder als de woning reeds op kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens staat. Hiervan uitgezonderd zijn sociale huurwoningen, waarvoor een afstand van 1 m in acht dient te worden genomen. Indien de zijdelingse perceelsgrens schuin wegloopt ten opzichte van de voorgevel is er voor gekozen om de bouwgrens haaks op de voorgevelrooilijn in te tekenen. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens blijft hierbij 3 m. Hiermee wordt voorkomen dat er bouwvlakken ontstaan met schuine hoeken die niet rendabel zijn om te bebouwen ten behoeve van het hoofdgebouw. Tevens worden hierdoor ongewenste stedenbouwkundige situaties voorkomen. In hoeksituaties, grenzend aan de openbare ruimte (verkeer, groen en water), is deze afstand 5 m.

Daar waar bouwpercelen c.q. kavels een grote frontbreedte hebben is afgeweken van de gegeven maat van 3 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Indien er reeds een bijgebouw aan de woning is aangebouwd is deze maatgevend voor de zijgrens van het bouwvlak. Is dit niet het geval dan wordt aan één zijde van de woning een uitbreidingsruimte gegeven in zijwaartse richting van 5 à 6 m.

De genoemde maten zijn concreet vertaald in bouwvlakken op de verbeelding. Het voordeel hiervan is dat men direct kan zien waar de woning opgericht kan worden. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel worden bebouwd tot een goot- en nok/bouwhoogte van in de standaardsituatie respectievelijk 6 en 10 m, tenzij anders in aangegeven op de verbeelding. Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn toegestaan voor de voorgevel, mits ze niet meer dan 1,20 m voor de voorgevel uitsteken en maximaal 5 m² aan oppervlakte beslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0014.jpg"

De bouwaanduiding 'bijgebouwen'

De bouwaanduiding 'bijgebouwen' is ingetekend op 1 m achter de voorgevel. Oorspronkelijk werd in nieuwbouwsituaties een afstand van 5 meter aangehouden, om zo een parkeerplaats op eigen erf mogelijk te maken en een bebouwingshierarchie in stand te houden. Door de herziening van de Woningwet (d.d. 1 januari 2003) is de afstand van 5 m planologisch niet meer te handhaven. Volgens de geldende Woningwet is het namelijk toegestaan om vergunningsvrij een bijgebouw op te richten tot 1 meter uit de voorgevel. Deze afstand van 1 m wordt nu ook in het bestemmingsplan aangehouden.

In (hoek)situaties, grenzend aan de openbare ruimte, wordt hiervan afgeweken. Hier

is de afstand 4 m achter de voorgevel en 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit om

het uitzicht en de verkeersveiligheid te waarborgen.

Ook de bouwaanduiding 'bijgebouwen' is op basis van de genoemde maten op de verbeelding ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen.

Het toegestane oppervlak aan bijgebouwen binnen de bouwaanduiding 'bijbouwen'

bedraagt 150 m², mits het bijbouwvlak voor 50% onbebouwd blijft. Bijgebouwen die gelegen zijn binnen het bouwvlak tellen niet mee bij de bepaling van de 150 m² aan

bijgebouwen.

De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 meter bedragen. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag. Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd. De kap mag niet plat afgedekt worden. Een verblijfsruimte mag alleen op de begane grond worden gesitueerd. Op de eventuele verdieping van een bijgebouw, onder de kap, mogen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd.

Voor erfafscheidingen gelden ander hoogten. Buiten het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag de hoogte maximaal 1 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden. Binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mag een erfafscheiding maximaal 2 m bedragen. In hoeksituaties geldt een aparte regeling. Het is hier mogelijk om geheel transparante erfafscheidingen (draadafscheidingen) op te richten tot een hoogte van 2 m. De voorwaarde is dat de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° wordt gewaarborgd. Deze transparante erfafscheidingen mogen op de perceelsgrens worden opgericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPKapelheuvelstr-ON01_0015.jpg"

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Deze kunnen ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal binnen meerdere bestemmingen ligt, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen.

6.4.3 Aanduidingen

De aanduidingen worden in deze bepaling geregeld. Een aanduiding is van toepassing op een gedeelte van een enkelbestemming.

6.4.3.1 Landschapswaarde

Landschapselementen met ecologische en/of landschappelijke betekenis worden aangeduid als ‘landschapswaarde’. Het verwijderen hiervan is niet zonder vergunning mogelijk. Er kunnen compenserende maatregelen worden vereist. Het beleid is gericht op behoud en versterking van het waardevolle karakter van het landschap waarvan de landschapselementen deel uitmaken. De vegetatie mag niet worden aangetast door werkzaamheden in de directe omgeving van de landschapswaarde.

6.4.3.2 Waardevolle boom

Karakteristieke, monumentale en waardevolle bomen zijn aangeduid als 'waardevolle boom'. Ten behoeve van het behoud van karakteristieke, monumentale en beeldbepalende bomen wordt het volgende gesteld: gestreefd wordt naar het voor zover en zolang mogelijk behouden van de karakteristieke, monumentale en beeldbepalende bomen. Bij eventuele werken of werkzaamheden dient vooraf, middels boomdeskundig advies, aangetoond te zijn dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt of dat de levensvatbaarheid van de boom na uitvoering van de werkzaamheden niet langer gewaarborgd is.

6.5 Nadere eisen ter verbetering

Waar en hoe gebouwd moet worden volgt uit de basiseisen van de bestemmingsplanvoorschriften. De keuze voor een gedetailleerde planopzet (bouwvlak en bouwaanduiding 'bijbouwen' op maat afgestemd op het bouwperceel) pretendeert zorgvuldigheid van de zijde van de gemeentelijke overheid. Dit betekent echter geen vrijwaring van onvolkomenheden of niet beoogde bouwmogelijkheden.

De situering van bebouwing die nadelig werkt op algemene veiligheid of anderszins gevaar inhoudt, moet kunnen worden voorkomen. Het verschuiven met de situering binnen een afwijkingspercentage van 10 % moet van de zijde van de gemeente geëist kunnen worden vanuit een oogpunt van algemeen belang. Die mogelijkheid is verwoord tot nadere eisen in dit bestemmingsplan.

6.6 Bijlagen bij de regels

Bij de regels zijn een bijlage opgenomen, te weten:

Bijlage 1 Molenbiotoop

Bijlage 1 geeft de formule die gebruikt wordt voor de bepaling van de maximale bouwhoogte en hoogte van bomen en heesters (hoog opgaand groen) binnen de op de verbeelding aangeduide molenbiotoop.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inleiding

De handhavingsnota 'Handhaven in Weert' van 14 juli 2010 bevat het beleidsmatig kader voor de handhaving van regels met betrekking tot gedrag van mensen in relatie tot fysieke objecten en de fysieke omgeving. Het vormt dus ook het beleid met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften. De nota biedt een eenduidig kader voor de sturing van de uitvoering. Voor burgers en bedrijven is duidelijk hoe de gemeente haar handhavingstaak invult.

Ter uitwerking van het beleid in deze handhavingsnota wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Zo ook met betrekking tot toezicht en handhaving van bestemmingplannen. Uitgangspunt is immers dat binnen de beschikbare formatie en middelen keuzes worden gemaakt. Het is echter niet mogelijk dat de gemeente continue en overal op de naleving van alle regels toeziet. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Weert zet vooral in op het verbeteren van het naleefgedrag en heeft een sterke voorkeur voor preventief optreden boven repressief optreden. De gemeente benadrukt dat burgers en bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid dragen. De reactie van de gemeente zal stringenter zijn wanneer een overtreder weinig of geen eigen verantwoordelijkheid neemt. De basis voor het gemeentelijk optreden is echter beschreven in het gestandaardiseerd handhavingsprotocol.

Om toezicht en handhaving van bestemmingplannen tot een succes te maken zijn de volgende voorwaarden van belang:

  • 1. een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren;
  • 2. een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan;
  • 3. het vastleggen van de legale bestaande situatie in het bestemmingsplan;
  • 4. duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken.

7.2 Uitvoering handhavingstoezicht

Het toezicht op en de handhaving van bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de gemeente Weert. Om de samenwerking op de verschillende beleidsterreinen te bevorderen en meer toe te werken naar een integraal handhavingsbeleid zijn per 1 januari 2012 de toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot ruimtelijke ordening, bouwen, milieu, APV en bijzondere wetten ondergebracht in één afdeling, namelijk de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving (VTH). Daarnaast vindt er ook nog samenwerking plaats met niet-gemeentelijke instanties, zoals onder andere de politie, brandweer, Provincie Limburg, AID en Waterschappen. Deze samenwerking komt tot uiting in het 'veld', en in het periodieke teamoverleg Toezicht & Handhaving en in het periodiek aansturingsoverleg van de politie.

Voor de uitvoering van toezicht en handhaving van bestemmingplannen is binnen de afdeling VTH capaciteit beschikbaar. Jaarlijks zal in het handhavingsuitvoeringsprogramma aangegeven worden hoeveel beschikbare formatie en middelen specifiek ingezet zullen worden voor de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken met betrekking tot bestemmingsplannen.

Het toezicht op en de handhaving van het plangebied bestaan uit periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van de bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo een integraal mogelijke benadering, hierbij kan gedacht worden aan het gelijktijdig uitvoeren van controles ten aanzien van diverse wetten of het vervullen van de oog- en oorfunctie.

7.3 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor zowel het bouwrecht als het gebruiksrecht bepalend het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwen geldt het overgangsrecht niet voor bouwwerken die gebouwd zijn zonder vergunning en/of in strijd met het voorheen geldende plan. In de overgangsbepalingen is verder vastgelegd dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Verder is bepaald dat indien het strijdige gebruik voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

7.4 Voorlichting

Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. Verder worden de bewoners en gebruikers in de omgeving van het plangebied de gelegenheid gegeven te reageren op het ontwerpplan.

7.5 Sanctionering

Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingbeleid handhavend opgetreden, conform het gestandaardiseerde handhavingsprotocol zoals omschreven in de nota 'Handhaven in Weert'.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De te volgen procedure

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorbereiding:
    • 1. Vooroverleg met instanties`
    • 2. Watertoets
    • 3. Inspraak voorontwerp bestemmingsplan (niet verplicht)
  • b. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
    • 2. Toezending aan watertoetsloket en provincie
  • c. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • d. Beroep:
    • 1. Beroep bij Raad van State
    • 2. Reactieve aanwijzing (eventueel)
    • 3. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan zienswijzen worden ingediend. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan melding gemaakt. Bij beroep besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als laatste over het plan.

8.2 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening is op 13 mei 2020 in het Gemeenteblad kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het

bestemmingsplan 'Kapelheuvelstraat'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan ziet op de ontwikkeling van 12 woningen tussen de Rectorijstraat en het Hennenstraatje.

8.3 Vooroverleg

Er is geen sprake van een rijks- of provinciaal belang. Er is wel een belang van het Watertoetsloket. Daarom is ervoor gekozen om vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening te voeren met het Waterschap Limburg.

Hiertoe is het concept ontwerp bestemmingsplan op 26 mei 2020 naar het Waterschap Limburg gemaild. Het Waterschap heeft op 27 mei 2020 per mail gereageerd. Het Waterschap heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de waterparagraaf en dat formeel vooroverleg niet noodzakelijk is. Het Waterschap heeft verder aangegeven dat, indien er sprake zal zijn van overstort op een lossing van het Waterschap, er een Watervergunning aangevraagd dient te worden. Het blijkt dat er geen overstort zal plaatsvinden. Dit was abusievelijk onjuist in de waterparagraaf opgenomen en is aangepast.