direct naar inhoud van Toelichting
Plan: partiële herziening Bungalowparken Kamperland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1695.BPSchotsmanweg8ev-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidrand van het recreatiepark Ruiterplaat te Kamperland ligt een bebost perceel waar twaalf zorgappartementen beoogd waren. Vanwege veranderde marktomstandigheden is dit project echter niet gerealiseerd. Nu heeft Bouwbedrijf De Delta het initiatief om zes tot acht vrijstaande woningen op het perceel te bouwen, die beter aansluiten bij de vraag vanuit de markt. De woningen zijn bedoeld voor zowel permanente als niet-permanente bewoning.

Dit is echter niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Bungalowparken Kamperland'. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch toch mogelijk te maken stellen is deze partiële herziening van het bestemmingsplan 'Bungalowparken Kamperland' opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel in de oksel van de Ruiterplaatweg en de Schotsmanweg in het recreatiepark 'Ruiterplaat'. Het perceel wordt aan de noordzijde begrensd door de achtererven van de woningen aan Ahornenlaan. Zie figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1695.BPSchotsmanweg8ev-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

Het recreatiepark Ruiterplaat ligt ten westen van de kern Kamperland aan het Veerse Meer. Het park wordt ontsloten door Ruiterplaatweg en de Schotsmanweg.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldend bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Bungalowparken Kamperland' van de gemeente Noord-Beveland, vastgesteld op 23 maart 2010. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede ter plaatse van het plangebied. De bestemming van het plangebied is 'Wonen-2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1695.BPSchotsmanweg8ev-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan

Wonen-2

De als Wonen-2 bestemde gronden zijn bestemd ten behoeve van de huisvesting van zorgbehoevenden, en alsmede voor groenvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, erven, paden en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken gebouwd worden en het maximum aantal wooneenheden bedraagt 12. De maximum bouwhoogte is 7,5 m.

De beoogde ontwikkeling is op twee punten in strijd met het vigerende plan. Binnen de bestemming Wonen-2 zijn alleen zorg gerelateerde woningen toegestaan. Ook passen de vrijstaande woningen niet binnen de drie bouwvlakken die in het geldende plan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving van de ontwikkeling

2.1 Beschrijving van het plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie vrijwel geheel bebost. Enkele bomen zijn echter omgewaaid en beschadigd. Op het terrein zijn een voormalige gemeentewerkplaats en een sirenemast aanwezig. Zie figuur 2.1 voor een impressie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1695.BPSchotsmanweg8ev-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto van het plangebied en aanzicht vanaf de Ruiterplaatweg.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bungalowpark Ruiterplaat, dat bestaat uit vrijstaande woningen in een groene omgeving. De woningen zijn zowel ten behoeve van permanente als recreatieve bewoning bedoeld.

Ten noorden van het plangebied ligt de Onrustpolder en op 70 meter afstand ligt het Veerse Meer. De directe omgeving bestaat verder uit polders en recreatieparken.

2.2 Beschrijving van het initiatief

Oorspronkelijk initiatief

Het oorspronkelijke initiatief 'Residence Zeeuws Goedt' ging uit van 12 luxe zorgappartementen. De appartementen van 120 m² zouden in drie gebouwen komen met een hoogte van 7,5 m.

Het project is door de veranderde marktomstandigheden niet gerealiseerd. Daarom is besloten het oorspronkelijke initiatief te laten vervallen.

Nieuw initiatief

Daarom heeft de ontwikkelaar besloten om het terrein een andere invulling te geven. Deze zal bestaan uit zes tot acht vrijstaande woningen, bestemd voor recreatieve en permanente bewoning. De woningen bestaan uit één bouwlaag met kap. In het kader van flexibiliteit is het nog niet vastgelegd wat het exacte eindbeeld van de ontwikkeling zal worden. Daarom is in dit bestemmingsplan gekozen voor een flexibele bestemmingslegging. Om aansluiting te vinden bij het omliggende geldende plan geldt echter wel een bebouwingsvrije zone van 4 m aan de zijden van het plangebied die grenzen aan de openbare weg. In figuur 2.2 is een schetsplan van de beoogde situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1695.BPSchotsmanweg8ev-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Schetsplan beoogde situatie

2.3 Ruimtelijke consequenties

In de huidige planologische situatie is het nu onbebouwde perceel bestemd ten behoeve van drie appartementsgebouwen. In de toekomstige situatie zal het perceel bebouwd worden met zes tot acht vrijstaande woningen. Deze zullen de toekomstige entree van het recreatiepark gaan vormen. De directe omgeving is reeds bebouwd met soortgelijke woningen. Hierdoor ontstaat er een verbinding tussen de recreatieparken Schotsman en Ruiterplaat. Qua schaal en maat zijn de toekomstige woningen vergelijkbaar met de woningen die reeds aanwezig zijn in de directe omgeving.

Met oog op het reeds bebouwde karakter van de omgeving wordt het bebouwen van het perceel ruimtelijk aanvaardbaar geacht. Bovendien zijn vrijstaande woningen ruimtelijk beter inpasbaar dan de oorspronkelijke appartementencomplexen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk-economische structuur te versterken;

het verbeteren van de bereikbaarheid;

  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Artikel 3.1.6 van het Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voorliggend bestemmingsplan maakt nieuwe woningen mogelijk. Toetsing aan de ladder is dus relevant. In dit geval gaat het echter om een perceel waarin reeds een bouwmogelijkheid van 12 woningen is toegekend. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van ten hoogste acht woningen mogelijk. De woningen zijn opgenomen op de woningbouwplanningslijst.

Ten aanzien van lid 'b' wordt ook voldaan. De locatie op het recreatiepark is in de provinciale verordening aangeduid als landelijk gebied. Echter is in de toelichting op de provinciale verordening onder 2.3 aangegeven dat woningen in landelijke bebouwingsconcentraties niet tot het landelijk gebied worden gerekend en dus deel uit maken van het bestaand bebouwd gebied. De nieuwe woningen zijn gelegen tussen verschillende andere bungalows. De locatie is daarmee gelegen in een landelijke bebouwingsconcentratie en maakt als zodanig dus deel uit van het door de provincie aangegeven bestaand bebouwd gebied. Hierdoor is het bepaalde in lid 'c' niet relevant.

Voor het overige richt de SVIR zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Deze documenten richten zich meer op projecten van nationaal belang, zoals de mainports. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekend dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur.

EHS (Barro)

In artikel 2.10 en verder van het Barro is beschreven dat de Ecologische Hoofd Structuur

(EHS) bij provinciale verordening aangewezen en beschreven moet worden. In de

provinciale verordening dient ook beschreven te worden hoe de wezenlijke kenmerken

en waarden beschermd worden. Het plangebied grenst aan een gebied dat is aangewezen als

EHS. In paragraaf 4.9 wordt hier op ingegaan.

Vanwege de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van strijd met het Barro, dat gekenmerkt wordt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Anderzijds draagt de ontwikkeling ook niet bij aan het verwezenlijken van dit beleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan 2012-2018 vastgesteld. In dit plan staat het nieuwe omgevingsbeleid van eind 2012 tot en met eind 2018. Het omgevingsplan geeft de provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de Provincie op wordt ingezet. Kort samengevat: veel ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap. De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. Deze basis is uitgewerkt voor economie, inwoners en omgeving.

Goed woon- en werkklimaat

Zeeland heeft veel kwaliteit te bieden op het gebied van wonen en werken en scoort landelijk gezien positief qua leefomgeving. Wel zijn er lokaal aanzienlijke verschillen. Voor een goed woon- en werkklimaat zijn veel verschillende factoren van belang. Het gaat om de woningen en bedrijfspanden zelf, de directe omgeving en de toegang tot hoofdwegen en voorzieningen.

Voor een gezonde regionale economische ontwikkeling is een goede woon- en werkomgeving noodzakelijk. Een goed functionerende woningmarkt met voldoende aanbod aan toekomstbestendige woningen is daarvoor een eerste voorwaarde. Dit is van direct belang voor de bouw-, detailhandels- en financiële sector, maar ook voor goede huisvesting van alle werknemers in andere sectoren. Vanwege de grote economische belangen investeert de Provincie mee in de toekomstbestendige huisvesting en bewaakt de omvang en kwaliteit van regionale woningbouw en herstructurering.

De woonomgeving is minstens zo belangrijk voor de aantrekkelijkheid van Zeeland als de kwaliteit van woningen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de lokale woonomgeving. De Provincie is voor Zeeland als geheel beleidsbepaler en kwaliteitsbewaker door te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening, bereikbaarheid van voorzieningen en een goede milieukwaliteit. Bij milieukwaliteit gaat het vooral om bewaken van een optimale scheiding van woningen en bedrijven die geluid produceren, veiligheidsrisico's geven of verontreinigingen uitstoten.

Om in Zeeland te kunnen wonen, werken en recreëren moet het land beschermd zijn tegen overstromingen. Het Rijk stelt de veiligheidsnormen voor de primaire waterkeringen langs de Noordzee en de Deltawateren. De Provincie stelt de kaders voor de regionale waterkeringen en houdt toezicht op alle waterkeringen. Het beheer en het treffen van noodzakelijke maatregelen zijn taken van het Waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat.

Prioriteiten

  • toekomstbestendige woningmarkt;
  • een gezonde leefomgeving.

Duurzaamheidsladder

De Provincie zet in op bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik en sluit naadloos aan bij het rijksbeleid. Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik is in het rijksbeleid de 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze wordt verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en is ook van provinciaal belang. De duurzaamheidsladder is een procesvereiste en houdt in dat bij vaststelling van een ruimtelijk plan wordt gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt over het ruimtegebruik.

Beoogde ontwikkeling

In paragraaf 3.1.1 is de ladder reeds doorlopen. Verder bevat het omgevingsplan geen relevant beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland

Samenwerking tussen de provincie, andere overheden en maatschappelijke organisaties staat in het ontwerp van het omgevingsplan centraal. Een aantal uitgangspunten vindt de Provincie van zo’n groot belang dat ze worden opgenomen in een verordening die bindend is voor gemeenten. Met de aanpassing van het beleid, verandert ook de verordening ruimte. Gedeputeerde Staten hebben daarom ook een Verordening Ruimte Provincie Zeeland vastgesteld. Hierin zijn onder andere regels over uitbreiding van bedrijventerreinen en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale waterkeringen opgenomen.

Woningbouwlocatie in het landelijk gebied

In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage 3 bij deze verordening bedoelde voorwaarden.

Beoogde ontwikkeling

De toekomstige woningen zijn gelegen tussen verschillende andere bungalows. De locatie is daarmee gelegen in een landelijke bebouwingsconcentratie en maakt als zodanig dus geen deel uit van het landelijk gebied.

3.3 Regionaal beleid

Thematische regiovisie De Bevelanden; wonen, werken en recreëren in de regio

In dit gezamenlijk document van de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Borsele, Kapelle en Reimerswaal is een visie geformuleerd met betrekking tot de thema’s wonen, werken en recreëren. Ingegaan wordt op het thema wonen.

Met betrekking tot wonen zijn de volgende beleidsuitspraken gedaan:

  • 1. voldoende keuze bieden in aanbod woningbouwlocaties;
  • 2. opvangen van de woonvraag eerst zo veel mogelijk binnenstedelijk (door herstructurering, transformatie of inbreiding) dan pas op uitleglocaties;
  • 3. benutten c.q. versterken van de ruimtelijke diversiteit teneinde het gewenste 'keuzepakket aan wonen' te vergroten. In dit kader wordt in de regio onderscheid gemaakt tussen zogenaamde ontwikkelingszones (gebieden waar gebouwd mag worden voor de eigen woningbehoefte en voor mensen van buiten de regio) en balansgebieden (gebieden met een terughoudend woningbouwbeleid);
  • 4. ruimte voor dynamiek (extra woonmilieus) in de onderscheiden ontwikkelingszones onder voorwaarde dat de ruimtelijk-functionele samenhang en de eigen identiteit van de verschillende ontwikkelingszones wordt bevorderd. Hierbij wordt overigens wel uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de stedelijke ontwikkelingszone Goes en de andere ontwikkelingszones;
  • 5. mogelijkheden houden voor nieuw woningaanbod in de onderscheiden balansgebieden onder voorwaarde dat het evenwicht (de balans) in de kern en de directe omgeving niet wordt verstoord.

Eén van de ontwikkelingszones betreft de Veerse Meerzone, waar Kamperland deel van uitmaakt. De potentie van de Veerse Meerzone als recreatie- en woongebied van bovenregionale betekenis kan verder worden versterkt. Aan de polen Kamperland en Kortgene kunnen, op een wijze die recht doet aan de specifieke situatie, met name watergerelateerde woonmilieus worden toegevoegd.

Beoogde ontwikkeling

Het plangebied ligt op 70 m afstand van het Veerse Meer. Het realiseren van zes tot acht woningen op deze locatie draagt bij aan de ambitie watergerelateerde woonmilieus toe te voegen.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noord-Beveland

In de structuurvisie is het te voeren ruimtelijk beleid voor Noord-Beveland voor middellange en lange termijn uiteengezet. Dit gebeurt voor zowel de verschillende beleidsthema’s als gebiedsgericht. Daarnaast is een uitvoeringsprogramma opgenomen, waarin wordt aangegeven op welke wijze de beleidsdoelstellingen verwezenlijkt kunnen worden.

Voortbouwend op de provinciale gebiedsvisie Rondom het Veerse Meer (juni 2004) kan de potentie van de Veerse Meerzone als recreatie- en woongebied van bovenregionale betekenis verder worden versterkt/geoptimaliseerd. De Veerse Meerzone wordt gezien als de uitvalbasis voor het recreëren op de Bevelanden. De twee bestaande polen, enerzijds Kamperland-Schotsman-Ruiterplaat, anderzijds Kortgene-Veerse Meer, kunnen in dat kader verder worden uitgebouwd.

Aan de polen Kamperland en Kortgene kunnen, op een wijze die recht doet aan de specifieke situatie, met name watergerelateerde woonmilieus worden toegevoegd.

Beoogde ontwikkeling

Het plangebied ligt op ca. 70 m afstand van het Veerse Meer. Het realiseren van zes tot acht woningen op deze locatie draagt bij aan de ambitie watergerelateerde woonmilieus toe te voegen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

De bestemming van het perceel wijzigt naar 'Wonen - 2' naar 'Wonen – 1'. Omdat het perceel reeds een woonbestemming heeft, kan aangenomen worden dat de bodem geschikt is voor deze doeleinden. Dit blijkt ook uit het bodemonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het eerdere initiatief op deze locatie. Uit dit onderzoek (uitgevoerd door Sagro Milieu Advies BV) is gebleken dat ter plaatse zowel in de bovengrond, de ondergrond als in het grondwater geen bodemverontreiniging is geconstateerd.

Conclusie

Het aspect 'bodem' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Water

Beleid

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Bij het waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling te Kamperland.

Tabel 4.1 Watertoetstabel

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling is deels gelegen in de beschermingszone-B van een regionale waterkering. Ten behoeve van de ontwikkeling is het noodzakelijk om een watervergunning aan te vragen bij het Waterschap.  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vast-houden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m2 verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekeninghouden met de gevolgen van klimaat-verandering en de kans op extreme weersituaties.  
De ontwikkeling voorziet in de totale verharding van maximaal 1320 m². Het plangebied is echter buitendijks gelegen en derhalve kan het hemelwater direct afgevoerd worden op het Veerse meer. Watercompenserende maatregelen zijn niet noodzakelijk.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van
infiltratiegebieden en benutten van infiltratie-mogelijkheden.  
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water. Het hemelwater zal direct afgevoerd worden op het Veerse meer.  
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het hemelwater zal direct worden afgevoerd op het Veerse meer. Het plangebied is immers buitendijks gelegen. Het afvalwater zal worden afgevoerd op de afvalwaterriolering.  
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling heeft geen effect op de volksgezondheid.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Het plangebied is weinig zettingsgevoelig en vormt daardoor geen belemmering voor de ontwikkeling.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede
oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de
veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
De ontwikkeling heeft geen invloed op de oppervlaktewaterkwaliteit. Er wordt geen nieuw oppervlaktewater aangelegd en tijdens de bouw van de woningen worden geen uitlogende materialen gebruikt.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede
grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
De ontwikkeling heeft eveneens geen invloed op de grondwaterkwaliteit. Tijdens de bouw van de woningen worden geen uitlogende materialen gebruikt.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
De relatief kleinschalige ontwikkeling vormt geen belemmering voor de natte natuur (Veerse Meer). Verder wordt in de ecologieparagraaf verder ingegaan op de effecten op omliggende natuur.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
De ontwikkeling heeft geen effecten op het onderhoud van het oppervlaktewater. De ontwikkeling is niet gelegen nabij oppervlaktewater.  
Andere belangen waterbeheerder(s)  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor waterschapsobjecten.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Het aspect verkeer en bereikbaarheid is opgenomen in de verkeersparagraaf.  

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting en verkeersveligheid

Het plangebied wordt ontsloten op de Schotsmanweg, gelegen aan de zuidzijde. Aan de oostzijde sluit deze weg aan op de Ruiterplaatweg. Zowel de Schotmanweg als de Ruiterplaatweg zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximum snelheid van 60 km/uur. De Ruiterplaatweg heeft daarbij een beperkte ontsluitende functie. Deze weg leidt in noordelijke richting naar de regionale stroomweg N57 en in oostelijke richting naar de kern Kamperland en provinciale ontsluitingsweg N255. De kern van Kamperland, de N255 en de N57 liggen op maximaal 5 minuten van het plangebied. Het fietsverkeer wordt via een fietsroute door en langs de parken afgewikkeld. Voor zowel autoverkeer als fietsverkeer is de ontsluiting van de ontwikkeling goed.

Parkeren, verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt volledig binnen het plangebied gerealiseerd. Het benodigd aantal parkeerplaatsen is bepaald op basis van parkeerkencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Uitgaande van vrijstaande woningen binnen de gebiedstypering 'rest bebouwde kom' in een niet stedelijke omgeving bedraagt de parkeernorm 2,3 parkeerplaatsen per woning. Deze parkeerplaatsen worden op eigen erf gerealiseerd.

De ontwikkeling zal tevens zorgen voor een kleine toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze toename kan eveneens berekend worden aan de hand van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Voor vrijstaande woningen binnen het omschreven gebiedstype bedraagt de verkeersgeneratie 8,2 mvt/weekdagetmaal per woning. Voor het maximaal aantal te realiseren woningen (8) bedraagt de totale verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag 66 mvt/etmaal. De verkeersintensiteit op een gemiddelde werkdag op de Ruiterplaatweg in de huidige situatie is afkomstig van de provinciale verkeersstromenkaart 2012. De werkdagintensiteit in 2012 is omgerekend naar een weekdagintensiteit op basis van een omrekenfactor van 0,93. Verder is de intensiteit opgehoogd naar het planjaar 2025 op basis van een autonome groei van 1% per jaar. Ook is rekening gehouden met de realisatie van Winkelcentrum Kamperland (bestemmingsplan ‘Winkelcentrum Kamperland’, 2013), ten noordoosten van onderhavige ontwikkeling. Een deel van het verkeer van en naar dit te realiseren winkelcentrum wordt afgewikkeld langs de planlocatie. In het betreffende bestemmingsplan is aangegeven dat dit circa 20% van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling betreft (230 mvt/weekdagetmaal). Voor de Schotsmanweg zijn geen intensiteiten bekend. Voor deze weg is op basis van de functie en ligging een aanname gedaan voor de intensiteit in het planjaar 2025 van 750 mvt/etmaal. De betreffende gegevens zijn weergegeven in de volgende tabel.

Tabel 4.2 Verkeersintensiteiten (afgerond op 10-tallen)

Weg   Intensiteit 2012 werkdag   Intensiteit 2012 weekdag   Intensiteit 2025 autonoom   Intensiteit 2025 incl. ontwikkeling en Winkelcentrum Kamperland  
Ruiterplaatweg   1.500   1.400   1.600   1.900  
Schotsmanweg   -   -   -   750  

De huidige verkeersintensiteiten op de Ruiterplaatweg zijn, gezien de functie van de weg, laag. De toename van verkeer door onderhavige ontwikkeling is minimaal. De verkeersafwikkeling wordt hierdoor niet beïnvloed.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

De ontwikkeling betreft de bouw van maximaal 8 grondgebonden woningen op bungalowpark Ruiterplaat. De woningen kunnen op basis van de bestemmingslegging permanent bewoond worden. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De situatie is gelegen binnen de geluidszone van de Ruiterplaatweg en de Schotsmanweg.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van

de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (Lday-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/uur geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/uur of hoger geldt een aftrek van 2 dB. Op de voor de ontwikkeling relevante wegen (Ruiterplaatweg en Schotsmanweg), geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur. Hiervoor vindt dus een aftrek plaats van 5 dB.

Rekenmethode en uitgangspunten

Rekenmethode

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Rekenen Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Ruiterplaatweg en Schotsmanweg. Deze wegen hebben een geluidszone van 250 m uitgaande van één/twee rijstroken en een buitenstedelijke ligging. Omdat de locatie van de woningen nog niet is vastgelegd is de geluidsbelasting op de grenzen van het bouwvlak bepaald.

Verkeersgegevens

Voor de intensiteiten op de ruiterplaatweg en de Schotsmanweg is aangesloten bij de intensiteitgegevens zoals opgenomen in tabel 4.2 in paragraaf 4.3. Voor het akoestisch onderzoek zijn tevens een voertuig- en etmaalverdeling benodigd. Voor beide relevante wegen zijn geen voertuig- en etmaalverdeling bekend. Daarom is aangesloten bij de standaardverdelingen voor erftoegangswegen buiten de bebouwde kom met een doorgaande functie. De gehanteerde voertuig- en etmaalverdeling zijn opgenomen in de volgende tabel.

Tabel 4.3 Voertuig- en etmaalverdeling

Weg   Voertuigverdeling (%)
(Licht/Middelzwaar/Zwaar)  
Dag-, avond,- en nachtpercentages  
Ruiterplaatweg en   Dag: 91,08 / 6,42 / 2,50    
Schotsmanweg   Avond: 91,08 / 6,42 / 2,50   6,70 / 2,70 / 1,10  
  Nacht: 91,08 / 6,42 / 2,50    

Maximum snelheid, wegverharding en waarneemhoogte

Op de Ruiterplaatweg en Schotsmanweg geldt een snelheidslimiet van 60 km/uur. Beide wegen zijn uitgevoerd in dicht asfaltbeton.

De woningen bestaan uit één bouwlaag met een kap. Zodoende is gerekend op een begane grond (waarneemhoogte 1,5 meter) en op een eerste verdieping (waarneemhoogte 4,5 meter).

Resultaten

De kortste afstand tussen het bouwvlak en de wegas van de Ruiterplaatweg bedraagt circa 16,0 meter. Deze afstand bedraagt ten aanzien van de Schotsmanweg 15,9 meter. De rekenbladen zijn opgenomen in bijlage 1. Uit de berekeningen blijkt het volgende:

  • De maatgevende geluidsbelasting ten aanzien van wegverkeer op de Ruiterplaatweg doet zich voor op een waarneemhoogte van 4,5 meter en bedraagt 52 dB (inclusief aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ten aanzien van de ruiterplaatweg overschreden, de uiterste grenswaarde van 63 dB niet;
  • De maatgevende geluidsbelasting ten aanzien van wegverkeer op de Schotsmanweg doet zich voor op een waarneemhoogte van 4,5 meter en bedraagt 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ten aanzien van de Schotsmanweg niet overschreden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van verkeerslawaai op de Ruiterplaatweg wordt overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar.

Maatregelen aan de bron

In geval van wegverkeerslawaai vallen hieronder bijvoorbeeld het verlagen van de maximum snelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. De Ruiterplaatweg verzorgt de ontsluiting van de recreatieparken Ruiterplaat, Schotsman en Rancho Grande. Tevens is de weg reeds gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de kom, de laagste categorie van wegen. Derhalve zijn aanpassingen als het wijzigen van de functie van de weg waarmee het gebruik teruggedrongen kan worden of het verlagen van de maximum snelheid geen reële maatregelen. Aanpassen van het type wegdek kan de geluidsbelasting verlagen. Gezien de zeer beperkte omvang van de ontwikkeling, zal dit echter leiden tot bezwaren van financiële aard.

Maatregelen aan het overdrachtsgebied

Hieronder vallen maatregelen zoals het toepassen van geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning. Aan dit type maatregelen zijn hoge kosten verbonden en deze zijn ook uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zijn dergelijke maatregelen niet reëel.

Conclusie

Ten aanzien van het wegverkeer op de Schotsmanweg wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Uit het onderzoek blijkt verder dat de geluidsbelasting op de uiterste grens van het bouwvlak door toedoen van wegverkeer op de Ruiterplaatweg 52 dB bedraagt bij een maatgevende hoogte van 4,50 meter. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Verder wordt geconcludeerd dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting door wegverkeer op de Ruiterplaatweg voldoende te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten. De maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Om de ontwikkeling van de nieuwe woningen mogelijk te maken, dient daarom voor maximaal acht woningen een besluit hogere waarde vastgesteld te worden van 52 dB.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
Fijn stof (PM2.5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   Vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen categorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor de onderbouwing van dit bestemmingsplan is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort.

Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N57 ter plaatse van recreatiepark De Banjaard (dit is het dichtstbijzijnde meetpunt) ruimschoots beneden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer waren gelegen. Dit is ook het geval in de prognosejaren 2020 en 2030. De bijdrage van overige bronnen in de omgeving is in de achtergrondconcentraties verwerkt. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt.

Conclusie

Ter plaatse van het projectgebied wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de bouw van de woningen niet in de weg.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van nieuwe ontwikkelingen op de omgeving vindt plaats door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden kunnen worden aangehouden.

Onderzoek

Geurcontour

Ten noorden van het plangebied liggen overwegend agrarische bestemmingen. Agrarische bedrijven zijn alleen toegestaan op een aantal adressen die genoemd zijn in bijlage 4 van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2013'. Dit is het geldende bestemmingsplan waarbinnen de agrarische bestemmingen liggen. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt aan de Jacobaweg 10, op ca. 600 m ten noorden van het plangebied. Aan de geurcontour van 50 m uit de Wet geurhinder en veehouderij voor grondgebonden agrarische bedrijven wordt ruimschoots voldaan.

Spuitzones

Een spuitzone is een buffer tussen een boomgaard (of gronden met veldgewassen) en een gevoelig object, zoals een woning. In de boomgaard of op de gronden met veldgewassen worden bestrijdingsmiddelen gebruikt die effecten kunnen hebben op de volksgezondheid. Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld, zoals fruitbomen, en nabij gelegen woningen. Vanwege het ontbreken van wetgeving is er een in de praktijk gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat er een afstand van 50 meter tussen agrarische gronden met open teelt en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelig object, zoals een woning, in acht moet worden genomen. Door jurisprudentie en academisch onderzoek is deze regel bevestigd.

De afstand tussen de agrarische gronden en het plangebied bedraagt 69 m. Hierdoor is er een voldoende grote buffer.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuhinder' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. 

4.7 Externe veiligheid

Beleid en Normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

Uit informatie van de professionele risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen gelegen zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is een propaantank op ca. 950 m van het plangebied. Daarnaast vindt in de directe omgeving van het projectgebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over het water of door buisleidingen plaats. Het aspect 'externe veiligheid' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Zie figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1695.BPSchotsmanweg8ev-VA01_0005.png"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart. De blauwe cirkel duidt de ligging van het plangebied aan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Beleid

In Europees verband is het zogenoemde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Hiertoe wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.

Aan de beleidskaart van het Beleidsplan Archeologie van de gemeente Noord-Beveland zijn beleidsadviezen gekoppeld die als input dienen voor de voorwaarden bij ontwikkelingen. De archeologische onderzoeksgebieden dienen planologisch te worden beschermd.

Ten aanzien van de vergunningverlening wordt een aantal gebieden onderscheiden, waarvoor verschillende drempelwaarden en voorwaarden gelden.

Onderzoek

Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid hebben de gronden ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachting (categorie 6, zie figuur 4.2). Bij deze categorie geldt dat als het plangebied groter is dan 2.500 m² en de grond dieper wordt geroerd dan 0,40 meter, een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 4.000 m2, maar de te realiseren bebouwing zal de vrijstellingsgrens van 2.500 m2 niet overschrijden. Archeologisch vooronderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Om eventuele aanwezige archeologische resten te beschermen, is voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1695.BPSchotsmanweg8ev-VA01_0006.png"

Figuur 4.2 Archeologiebeleid Noord-Beveland

Conclusie

Archeologisch vooronderzoek is niet noodzakelijk. Om eventuele aanwezige resten te beschermen, is voor het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

4.8.2 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is onbebouwd en wordt verder ook niet gekenmerkt door landschappelijke waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Ecologie

Algemeen

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een jong bosgebied met een werkschuur en sirenemast, zie figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1695.BPSchotsmanweg8ev-VA01_0007.png"

Figuur 4.3 Sirenemast

Beoogde ontwikkeling

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van recreatiewoningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken: sloop gebouw en mast en het rooien van de beplanting;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.

Flora- en faunawet/soorten bescherming

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, èn slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ).

De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Soortenbescherming 

Op 19 februari 2014 is een veldbezoek uitgevoerd door ir. J.J. van den Berg (werkzaam bij Rho-adviseurs en lid van FLORON, RAVON en SOVON). Rho adviseurs voor leefruimte is lid van het Groene netwerk.

Resultaten van de veldverkenning

Tijdens de veldverkenning is het volgende geconstateerd:

  • het grootste deel van het terrein bestaat uit jong bos;
  • daarnaast is er een ruig gedeelte begroeid met braamstruweel en reuzenberenklauw;
  • de loods is buiten gebruik.

Tijdens de veldverkenning zijn geen beschermde soorten waargenomen;

  • de beplanting is te jong en de ondergroei te ruig om een groeiplaats te kunnen bieden voor beschermde planten;
  • ruigte en beplanting zijn wel geschikt voor diverse soorten broedvogels: heggemus, merel fitis, houtduif en ekster;
  • er zijn geen nesten waargenomen van soorten met een vaste nestplaats. Wel was er een half afgebouwd nest van een ekster;
  • in de bomen zijn geen nestholten van spechten waargenomen. De omvang van de stammen is nog te gering;
  • het gebouw is te laag om geschikt te zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Ook is het ongeschikt voor broedvogels zoals huismus en gierzwaluw;
  • van de grondgebonden zoogdieren zijn sporen van muizen en mol waargenomen. Het betreft hier algemene soorten;
  • overige beschermde soorten zijn in het plangebied niet waargenomen of te verwachten.

Beoordeling Flora- en faunawet

Werkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot beschadiging of vernietiging van vaste verblijfplaatsen en/of opzettelijke verstoring van algemene soorten grondgebonden zoogdieren. Dit heeft geen effect op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Het betreft zogenaamde "categorie 1 soorten", waarvoor een algemene vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ingrepen. Voor deze soorten hoeft dus geen ontheffing te worden aangevraagd. Indien de werkzaamheden voor de geplande ontwikkelingen buiten het broedseizoen plaatsvinden worden voor vogels geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden. Binnen het broedseizoen dient bij het organiseren van activiteiten de zorgplicht nageleefd te worden ten aanzien van het vermijden van verstoring van broedende vogels. Voor wat betreft overige zoogdieren, planten, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden worden bij de uitvoering van voorliggend plan geen verbodsbepalingen overtreden."

De aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Veerse Meer.
Daar de zuidelijke rand van Noord Beveland intensief is ingericht voor de verblijfsrecreatie, is op voorhand uit te sluiten dat deze zeer kleinschalige ontwikkeling zal kunnen leiden tot enige negatieve effecten op de beschermde waarden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan daarmee niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels

bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen

(artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen (artikel 3 t/m 6),

Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 7 t/m 14) en tot slot

staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 15 en 16).

  • De inleidende regels bevatten de begrippenlijst en de wijze van meten;
  • De bestemmingsregels bestaan uit een omschrijving van de doeleinden/functies die zijn toegestaan binnen de bestemming. Daarnaast bevatten de artikelen bouwregels en eventueel nog specifieke gebruiksregels. Binnen de bestemming Wonen - 1 zijn woningen toegestaan voor zowel permanente als niet-permanente bewoning. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 is opgenomen ter bescherming van eventuele aanwezige archeologische resten en stelt aanvullende eisen aan het bouwen en uitvoeren van werkzaamheden.
  • De algemene regels bevatten onder andere de algemene bouw-, aanduidings-, en afwijkingsregels. het zijn regels die voor alle of meerdere bestemmingen gelden;
  • De overgangs- en slotregels beschrijven het overgangsrecht en bevat de slotregel.

5.3 Verbeelding

Algemeen

Op de verbeelding zijn alle functies apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke functies binnen de bestemming aan de grond binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels te vinden. In dit geval is er slechts één enkelbestemming aanwezig, Wonen - 1, die op de verbeelding is aangegeven met 'W'. Deze bestemming wordt hieronder nader toegelicht. Daarnaast is voor het hele plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 opgenomen, die op de verbeelding is aangegeven met 'WR-A'.

Wonen - 1

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak.

Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven.

Aanduidingen

Dit plan bevat twee aanduidingen: een aanduiding voor de maximum goot- en bouwhoogte van de toekomstige woningen, een aanduiding die bepaald dat er maximaal 8 woningen gebouwd mogen worden. Overige zaken zoals het maximum toegestane oppervlak van hoofdgebouwen, zijn opgenomen in de regels van Wonen - 1.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de overleginstanties plegen. In dat kader heeft de gemeente het concept ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de volgende instanties:

  • provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen.

Het bestemmingsplan is conform de reacties van deze instanties aangepast.

6.1.2 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerp-bestemmingsplan 'partiële herziening Bungalowparken Kamperland' heeft van 6 juli tot en met 17 augustus 2016 digitaal ter inzage gelegen op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan in te dienen.

Tijdens de terinzagelegging zijn er geen zienswijzen op het plan binnengekomen. Ten behoeve van de vaststelling zijn slechts twee ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen betreffen het toevoegen van een minimum afstand van hoofdgebouwen tot de perceelsgrens van 5 meter en een afwijkingsbevoegdheid tot minimaal 3 meter.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer draagt alle kosten van de ontwikkeling. Bovendien is er tussen initiatiefnemer en gemeente een overeenkomst gesloten over eventuele planschade. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Bijlagen bij toelichting