direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tankstation en TOP De Vaalt, Echteld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Medelsestraat 3 in Echteld, op de hoek van De Diepert en de Medelsestraat staat een afgebrande en deels gesloopte boerderij. Door de ligging vlakbij de Betuwelijn, is de boerderij niet meer bewoonbaar. De initiatiefnemer is voornemens de daar aanwezige bebouwing te slopen en op deze locatie een onbemand tankstation met duurzame brandstoffen en een Toeristisch Overstap Punt (TOP) met kleinschalige horecavoorziening te realiseren. Dit is een 'knooppunt' waar diverse bewegwijzerde en onbewegwijzerde fiets- en wandelroutes samen komen.

Verder zal vanuit het oogpunt van veiligheid en een verbetering van de verkeerssituatie de Medelsestraat worden verlegd naar de westzijde van de planlocatie. Hierdoor kan deze weg ten noorden van de planlocatie worden omgevormd tot fietspad.

Het bovenstaande voornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Binnen dit bestemmingplan heeft de locatie namelijk een agrarische bestemming. Om de plannen mogelijk te maken is daarom een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan ziet dan ook toe op het mogelijk maken van het tankstation, de horeca en het TOP.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van het dorp Echteld. Het perceel ligt vlak naast de Betuwelijn en de Rijksweg A15. Het plangebied ligt tussen het bedrijventerrein Medel, gelegen aan het Amsterdam-Rijnkanaal en afslag Echteld van de A15.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0001.jpg"

Ligging plangebied nabij de Betuweroute en de afslag Echteld van de A15

1.3 Geldende plannen

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Dodewaard en Echteld”. Dit bestemmingsplan is op 30 mei 2013 door de gemeenteraad van Neder-Betuwe vastgesteld. Nadien zijn er diverse parapluplannen vastgesteld waarin juridisch kaders zijn opgenomen ten behoeve van plattelandswoningen, VAB-beleid, parkeren en archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0002.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Dodewaard en Echteld (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Gronden zijn o.a. bestemd voor agrarisch gebruik, beplanting, watergangen en recreatief medegebruik. Daar waar bouwvlakken zijn opgenomen is ook agrarische bedrijfsbebouwing toegestaan. Omdat het agrarisch erf aan de Medelsestraat 3 al tijden niet in gebruik is, is er geen bouwvlak opgenomen. Voor de aanwezige bebouwing geldt het overgangsrecht. Langs de bestaande wegen geldt een vrijwaringszone waar geen bebouwing mag worden opgericht. Voor het hele plangebied geldt daarnaast de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor'. Binnen deze zone mogen geen woningen worden gebouwd.

In het kader van de parapluregeling archeologie gelden er voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemmingen zijn gericht op de bescherming van archeologische waarden en verplicht tot het doen van onderzoek bij bouwwerkzaamheden groter dan 100 m2 binnen archeologie 1 en 1.000 m2 binnen archeologie 2.

Toetsing

Het plan past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het te realiseren tankstation met TOP en horeca past niet binnen de geldende bestemming. Ook de verplaatsing van de Medelsestraat past niet binnen de geldende bestemming. Om die reden is een nieuw bestemmingsplan benodigd.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan wordt getoetst. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (Hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en de resultaten van de gevolgde procedure (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Historische wordingsgeschiedenis

Het agrarische perceel aan de Medelsestraat 3 in het buitengebied van Echteld bestaat sinds omstreeks 1860 en is gelegen op de weg tussen het dorp Echteld en Huis Medel. Het gebied en het erf kennen de naam 'De Vaalt'. Het erf bestond uit een monumentale T-boerderij met enkele bijgebouwen. De afgelopen eeuw is het gebied door meerdere grote ruimtelijke projecten sterk beïnvloed. Zoals op de navolgende historische kaarten is af te lezen zijn dit onder andere de spoorlijn tussen Tiel en Kesteren omstreeks 1900, de Rijksweg A15 inclusief een afrit bij Echteld rond 1966 en de Betuwelijn in 2006.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0003.jpg"

Historische kaarten van De Vaalt, plangebied in rood en blauw weergegeven (bron topotijdreis.nl)

Het gehele erf was aangemerkt als gemeentelijk monument. In 2011 is de T-Boerderij door enkele branden verwoest en vervolgens gesloopt. De bijgebouwen zijn daarna ernstig in verval geraakt en worden niet meer gebruikt. De boerderij is inmiddels van de gemeentelijke monumentenlijst gehaald.

Huidige situatie

Het perceel bevindt zich op de splitsing van Medelsestraat en De Diepert. De Diepert is de ontsluitingsweg tussen het bedrijventerrein Medel aan de oostzijde en de op- en afrit van de A15. Bedrijventerrein Medel is een grootschalig bedrijventerrein van meer dan 200 ha groot dat is gelegen aan de A15 en vooral gericht is op logistieke bedrijven. Het bedrijventerrein is nog volop in ontwikkeling en niet alle kavels zijn al uitgegeven.

De Medelsestraat is een relatief smalle weg in het buitengebied die slechts enkele woningen, een crematorium en agrarische bedrijven ontsluit; deze weg wordt niet gebruikt als ontsluiting van het bedrijventerrein. Door de brug over de A15 en de spoorlijn ligt zowel de Medelsestraat als De Diepert op een talud die ter hoogte van het plangebied begint. Het oostelijk deel van het plangebied, bestaande uit een sloot, ligt daarom een stuk lager dan de aangrenzende wegen.

Vanaf het plangebied is er richting het zuidwesten een direct zicht op een betonnen muur die de Betuweroute markeert. Richting het noorden is er uitzicht op het vlakke agrarische landschap.

Op het erf zijn nog enkele restanten van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Er staan nog slechts drie bouwwerken overeind die in zwaar vervallen staat verkeren. Van de T-boerderij en een schuur is de fundering nog zichtbaar op de navolgende luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0004.jpg"

Luchtfoto van 2017 met globale aanduiding plangebied (bron Atlas van Gelderland)

Ten oosten van het perceel bevindt zich een onbebouwd gebied bestaande uit grasland en een waterloop/sloot. Deze maakt deel uit van een A-watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0005.jpg"

Zicht vanaf De Diepert in zuidwestelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0006.jpg"

Zicht op het plangebied vanaf de Medelsestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0007.jpg"

Medelsestraat t.h.v. plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0008.jpg"

Zicht op verhoogde De Diepert t.h.v. de bestaande aansluiting met de Medelsestraat

2.2 Toekomstige situatie

Algemeen

Inleiding

Met het plan wordt de nog aanwezige voormalig agrarische bebouwing gesloopt. Op deze locatie wordt een onbemand tankstation (zonder shop) en een Toeristisch Overstap Punt (TOP) gerealiseerd met een horecavoorziening. Ook wordt de verkeerskundige situatie ter plekke verbeterd door een verplaatsing van de aansluiting van de Medelsestraat met de Diepert.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0009.png"

Inrichtingstekening (bron: Initiatiefnemer)

Onbemand tankstation

Het onbemande tankstation bestaat uit twee delen. Bij het tankstation voor vrachtwagens worden 2 enkelzijdige en 2 dubbelzijdige afleverzuilen geplaatst voor diesel en GTL, 2 dubbelzijdige afleverzuilen voor Ad Blue en 2 dubbelzijdige afleverzuilen voor LNG. De doorzet van truckdiesel en LNG zijn naar verwachting resp. ca. 5 miljoen en 2 miljoen liter per jaar. Dit deel van het tankstation wordt niet overdekt met een luifel. De reden hiervoor is onder meer de veiligheid: in geval van een 'spill' van LNG zou de damp kunnen ophopen onder een luifel en daarom is er geen overkapping.

Het tankstation voor personenauto's bestaat uit één dubbelzijdige dispenser (2 opstelplaatsen). Er is ruimte voor een tweede dispenser, en deze kan op termijn worden toegevoegd. Hiermee is het maximale aantal opstelplaatsen 4. Er kan benzine en diesel worden getankt. LPG zal niet aanwezig zijn; dit wordt ook uitgesloten.

Direct langs de verlegde Medelsestraat wordt in een met een hekwerk omheind gebied een LNG-installatie en de bijbehorende voorzieningen geplaatst. Daaraan grenzend komen de afleverzuilen voor vrachtwagens en ten oosten daarvan de afleverzuilen voor personenwagens.

TOP

Het toeristisch overstappunt betreft een 'knooppunt' waar diverse bewegwijzerde en onbewegwijzerde fiets- en wandelroutes samen komen. De TOP is goed bereikbaar per auto en beschikt over voldoende parkeergelegenheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0010.png"

Horeca

Er wordt zelfstandige horeca gerealiseerd bij onderhavig plan. In het plan zijn nu 30 parkeerplaatsen opgenomen. Er komt ruimte voor elektrische oplaadstations bij de parkeerplaatsen.

Infrastructuur

De Medelsestraat wordt verlegd en sluit in de nieuwe situatie ten westen van het plangebied aan op De Diepert (in plaats van ten oosten van het plangebied). Hierdoor kan de weg ten noorden van de planlocatie worden omgevormd tot fietspad.

Op de Diepert worden twee uitvoegstroken gerealiseerd ter hoogte van de nieuwe afslag. De Diepert wordt in dit kader voor de lengte van ca. 150 m verbreed.

Landschappelijke inpassing

Het geheel wordt landschappelijk ingepast. Langs de buitenranden is ruimte voor groen. Het horecagebouw wordt landschappelijk ingepast door deze als het ware te laten verzinken in het groen, hiervoor bevinden zich aan de buitenzijden van dit gebouw groene taluds. Het tankstation wordt verder voorzien van een groen mossedumdak met ook ruimte voor zonnepanelen. Het geheel krijgt hiermee een kwalitatief hoogstaande uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0011.jpg"

Globale impressie van vormgeving en landschappelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0012.jpg"

Globale impressie van de bebouwing en de landschappelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0013.png"

Globale impressie van de bebouwing en de landschappelijke inpassing

Beeldkwaliteit gebouw

De locatie kenmerkt zich door de aanwezige niveau verschillen in het terrein. Deze hoogtes zijn ingegeven door de infrastructurele aansluitingen op de A15 en de brug over de betuwelijn. Mede door dit niveau verschil ontstaat er een natuurlijke uitzicht op het achterliggende landschap. Door deze aanwezige randvoorwaarden te gebruiken en te versterken wordt het gebouw verankerd op zijn locatie. Het gewenste programma: een tankstation en toeristisch overstap punt zijn samen onder één dak, maar toch gescheiden van elkaar ontworpen. De synergie van beide functies worden gebruikt en komen samen in het gebouw, waardoor het gebouw als mechanisme gaat werken tussen beide delen (hoog - laag). Het tankstation wordt hierbij als het ware verstopt onder het groen ('under my umbrella'-concept).

Beide niveaus sluiten aan op het maaiveld: De TOP functie sluit direct aan op de medelsestraat die omgevormd wordt naar fietspad. Tevens bevindt zich op dit niveau een terras met uitzicht op de omgeving, de bestaande sloot wordt vergroot en wordt een vijver. De TANK functie sluit naadloos aan op de Diepert en wordt omgeven door een talud die het groene karakter van het terrein benadrukt. Aan de zijde van de Diepert is het talud lager gehouden zodat het tanken goed zichtbaar is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur (thans: Natuur Netwerk Nederland), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Toetsing

Onderhavig plan betreft geen aspecten van nationaal ruimtelijk belang en is niet strijdig met de SVIR of het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegd en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.  

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan is in het Bro opgenomen en verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Onderzoek

In het kader van onderhavig plan is een toetsing uitgevoerd aan de Ladder voor duurzame verstedelijking1. Dit rapport is opgesteld ter onderbouwing van de behoefte van het plan. Hierbij is wat betreft de marktanalyse voor het tankstation gebruik gemaakt van een onderzoek2 van Bureau Star Line (dit rapport is als bijlage bij het rapport van STEC bijgevoegd).

Nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Allereerst is beoordeeld of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' conform de Ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat gezien de aard en omvang van het plan sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is formeel een Ladder-toets benodigd.

Behoefte tankstation

In het rapport wordt geconcludeerd dat, mede op basis van het onderzoek van Bureau Star Line, sprake is van een voldoende vraag naar een tankstation op locatie De Vaalt. Bovendien zijn er concreet drie marktpartijen geïnteresseerd in de locatie.

Onderscheidende factoren zijn de ligging van het tankstation. Gelet op de ligging, direct ten noorden van afrit 34 van de A15, zal de volumepotentie sterk gericht zijn op het doorgaand verkeer op de snelweg A15. Daardoor is het tankstation aantrekkelijk voor leaserijders en de zogeheten prijstankers. Daarnaast zijn er in een straal van 15 km rondom de projectlocatie geen LNG-tankstations beschikbaar. Voor de verkoop van truckdiesel richt de locatie zich hoofdzakelijk op het verkeer op de A15 en de N323.

Een tankstation op locatie De Vaalt ligt op voldoende afstand van eventueel concurrerende tankstations aan de A15 waardoor het (kwalitatieve) verdringingseffect beperkt is.

Ook voor truckdiesel geldt dat, op basis van de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte (bijv. LNG) vraag naar transportliters, tankstation De Vaalt voorziet in een behoefte.

Het is niet aannemelijk dat een concurrent in de omgeving als gevolg van de komst van een nieuw tankstation zijn bedrijfsvoering noodgedwongen zal moeten beëindigen. Voor zover al leegstand mocht optreden, dan zijn de leegkomende locaties, vanwege hun ligging direct of nabij bedrijventerreinen of woonwijken, geschikt voor transformatie. Van onaanvaardbare leegstand is niets gebleken.

Behoefte kleinschalige horecavoorziening

Een kleinschalige horecavoorziening in de vorm van een fastserviceconcept speelt in op een behoefte. De effecten op de lokale en regionale aanbieders is minimaal aangezien de horecavoorziening op De Vaalt zich richt op automobiliteiten, bestemmingsverkeer voor Medel en recreanten in de omgeving.

Behoefte ondergeschikte detailhandel

Voorliggend bestemmingsplan maakt ondergeschikte detailhandel mogelijk. Deze activiteit is ruimtelijk, functioneel, en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Daarmee is de ondergeschikte detailhandel een nevenfunctie en geen zelfstandige activiteit. De behoefte hoeft daarom niet aangetoond te worden.

Binnen bestaand stedelijk gebied?

Er is ten slotte beoordeeld in hoeverre in de behoefte kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Gesteld wordt evenwel dat de locatie gezien de ligging optimaal is voor zowel een toeristisch overstappunt als een tankstation. Op een locatie binnen bestaand stedelijk gebied leiden de beoogde functies mogelijk tot hinder en bovendien zijn binnen bestaand stedelijk gebied al diverse dorpspompen aanwezig die hier reeds voorzien in de lokale vraag. Ten slotte is er geen harde bestemmingsplancapaciteit beschikbaar. Gezien voorgaande kan binnen het bestaand stedelijk gebied niet worden voorzien in de behoefte.

Conclusie

Op grond van voorgaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen realisatie van het tankstation De Vaalt past binnen de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking:

  • 1. Er is sprake van een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de ontwikkeling, die bovendien niet leidt tot een onaanvaardbare leegstand.
  • 2. Er zijn redelijkerwijs geen mogelijkheden om de behoefte in bestaand stedelijk gebied te faciliteren.
  • 3. Als gevolg van de ontwikkeling zal geen onaanvaardbare leegstand ontstaan in het marktgebied.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en -verordening van Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland heeft uitgewezen dat het plangebied binnen het intrekgebied ligt. Het plangebied ligt in zijn geheel binnen een intrekgebied. In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Onderhavig plan voldoet hieraan en vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Neder-Betuwe 2018

Op 31 mei 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.

De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied.

Naast de beoogde gemeentelijke ambities, is in de structuurvisie een toetsingskader voor particuliere initiatieven opgenomen. Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie. Indien het initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie, wordt onderzocht of het initiatief inpasbaar is in de directe omgeving. Hiermee dragen particuliere initiatieven in belangrijke mate bij aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. In aanvulling op het voorgaande is in de structuurvisie per kern een ontwikkelingsrichting geschetst. Deze ontwikkelingsrichting dient als leidraad voor toekomstige ruimtelijke initiatieven.

Toetsing

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0015.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie, met daarop het plangebied globaal aangeduid met de zwarte ster (bron: gemeente Neder-Betuwe)

In de voorgaande uitsnede van de Structuurvisie gemeente Neder-Betuwe valt te lezen dat het plangebied gesitueerd in een gebied dat is aangewezen als 'ontwikkeling laanboomteelt'. Onderhavig plan staat de ontwikkeling van de laanboomteelt niet in de weg; aangezien met het plan uitsluitend een bestaand agrarisch perceel wordt herontwikkeld; er gaat geen areaal verloren dat mogelijk geschikt is voor de laanboomteelt.

Onderhavig plan wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast, waarbij is gekozen van een groene en kwalitatief hoogstaande uitstraling van de bebouwing. Hiermee draagt het plan bij aan een betere overgang tussen knooppunt A15 en het landschap.

Onderhavig plan kan daarnaast bijdragen aan de versterking van het toerisme en de recreatie in de gemeente, met de realisatie van het TOP, dat belangrijk is voor een goede recreatieve infrastructuur.

Landschapsontwikkelingsplan

In het landschapsontwikkelingsplan Neder-Betuwe (2009) heeft de gemeente aangegeven hoe de ontwikkeling van het landschap moet gaan plaatsvinden. Rekening houdend met de ontwikkeling van de verschillende functies in het landelijke gebied wordt beschreven hoe de landschappelijke waarden behouden en versterkt kunnen worden. Hierdoor worden de onderlinge verschillen aangezet en worden de karakteristieke opbouw van het rivierenlandschap beter beleefbaar. Nieuwe ontwikkelingen moeten zo worden vormgegeven dat de karakteristieke verschillen tussen de uiterwaarden, oeverwallen en komgebieden en dus de leesbaarheid van het landschap wordt vergroot. In het algemeen krijgt de grondgebonden landbouw ruim baan. Recreatie, natuur en cultuurhistorie hebben een vanzelfsprekende plaats binnen het agrarische landschap.

In het transformatielandschap, waar onderhavig plangebied is gelegen, wordt het beeld in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid van de A15 en de Betuwespoorlijn. Zij benadrukken de oost-west gerichtheid van het gebied, die van oorsprong samenhangt met de ligging van de Rijn en de Waal. De ligging van deze infrastructuurbundel in het midden van het gebied draagt bij aan de beleving van de heldere opbouw van het gebied. Het vormt de as door de kommen, met aan weerszijden oeverwallen en uiterwaarden.

De aanwezigheid van deze infrastructuur in het landschapsbeeld dient te worden geaccepteerd. De bundel van infrastructuur vormt een onderdeel van de opbouw van het gebied. Er wordt niet voor gekozen deze infrastructuur volledig te maskeren met beplanting. Plaatselijk zijn er wel mogelijkheden voor verzachting van het beeld.

De behoefte aan recreatie in Neder-Betuwe bestaat vooral uit mogelijkheden om te fietsen en te wandelen waarbij de beleving van het landschap centraal staat. Om de kwaliteit van de recreatie te versterken is aandacht nodig voor verweving van de verschillende vormen van grondgebruik en het versterken van het aanbod aan recreatieve voorzieningen.

Het beleid richt zich op verbeteringen in de recreatieve infrastructuur. Er moeten enkele aantrekkelijke noord-zuid verbindingen worden ontwikkeld. Verder wordt in samenwerking met het Regionaal Bureau voor Toerisme Neder-Betuwe aangesloten op een regionaal knooppuntensysteem voor fietsers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0016.jpg"

Visiekaart recreatie uit Landschapsontwikkelingsplan

Op grond van het landschapsontwikkelingsplan ligt het plangebied binnen de zone Medel (Biezenburg). De ontwikkeling van het bedrijventerrein zal het gebied van karakter doen veranderen en een verlies aan landschapswaarden betekenen. Het is daarom van belang om speciale aandacht te besteden aan het landschap, als tegenhanger. De belangrijkste structuur die wordt aangepakt in dit gebied is de Linge(zone). Diverse ontwikkelingen tezamen, zoals natuurontwikkeling, waterberging en recreatieve toegankelijkheid, dienen in onderlinge samenhang te worden opgepakt zodat een krachtige landschapsstructuur ontstaat die een nieuwe drager in dit gebied kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0017.jpg"

Visiekaart Landschapsontwikkelingsplan

Toetsing

Op grond van het landschapsontwikkelingsplan ligt het plangebied binnen de zone Medel/Biezenburg. Hier geldt dat Medel het landschap zal veranderen en om die reden wordt landschapsversterking in de zone rond de Linge beoogd. Onderhavig plangebied ligt evenwel niet in de Lingezone. Deze doelstelling wordt dus niet geschaad.

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied in de transformatiezone ligt, waar de landschappelijke waarden reeds beperkt zijn door de aanwezigheid van de grote infrastructuur (Betuweroute en A15) en de uitbreiding van Medel. Onderhavig plan past binnen de kaders van de transformatiezone.

Daarnaast betreft onderhavig plan geen nieuwe bebouwing maar een herontwikkeling van een bestaand agrarisch perceel. Er is bij de uitwerking van de plannen veel aandacht geweest voor de landschappelijke inpassing en een groene en kwalitatief hoogstaande vormgeving van de bebouwing.

Het plan sluit hiermee aan bij het landschapsontwikkelingsplan.

Visie Recreatie en Toerisme gemeente Neder-Betuwe

De visie 'Recreatie en Toerisme Natuurlijk in Neder-Betuwe 2013' is een vervolg op het actieplan recreatie en toerisme Neder-Betuwe uit 2007. In de beleidsnota is kort teruggeblikt op wat in de afgelopen jaren is gerealiseerd, welke marktontwikkelingen er zijn, wat de sterke en zwakke kanten zijn en waar de gemeente zich de komende jaren op zal richten.

De algemene visie is als volgt omschreven: economische groei door middel van uitbreiding van verblijfsrecreatie en dagrecreatie waarbij de sterke kanten en mogelijkheden van Neder-Betuwe naar voren komen en ingespeeld wordt op de wensen van de doelgroepen. Neder-Betuwe is het hart van de Betuwe en heeft een grote naamsbekendheid. Mensen hebben een bepaald beeld voor zich als ze aan de Betuwe denken: fruit, bloesem, rust en natuur zijn het meest bekend. Dit beeld willen bezoekers graag terugzien bij een bezoek aan het gebied. Routegebonden buitenrecreatie (wandelen en fietsen) wordt steeds belangrijker. Dit blijkt wel uit het feit dat tussen 2009 en 2011 een enorme groei heeft plaatsgevonden in de besedingen.

Er zijn te weinig dagrecreatieve voorzieningen in de gemeente. Ook voor de burgers is dit van belang. Mensen moeten voldoende keuze hebben om hun dag in te vullen met activiteiten. Op het gebied van dagrecreatie richt de gemeente zich onder meer op het uitbreiden en opwaarderen van het routenetwerk.

Dit kunnen verschillende kleinschalige voorzieningen zijn, maar het is ook van belang dat er juist grotere dagvullende voorzieningen zijn, die bij voorkeur jaarrond toegankelijk zijn. Hiermee kan niet alleen de verblijfsduur van bezoekers worden verlengd, maar zal ook seizoensverlenging plaatsvinden.

Toetsing

Deel van onderhavig plan vormt de realisatie van een toeristische overstaplocatie (TOP). Deze kan bijdragen aan de versterking en opwaardering van het toeristische routenetwerk en de routegebonden buitenrecreatie. Om die reden is het plan passend binnen de Visie Recreatie en Toerisme.

3.4 Conclusie

Het voorliggende plan is niet strijdig met het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is een hulpmiddel om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De wettelijke basis voor de m.e.r. is de Wet milieubeheer. In de uitvoeringswetgeving, het Besluit m.e.r., staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit van het project, de omvang ervan en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staat of sprake is van m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0018.jpg"

Schema m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r. (Bron: www.Infomil.nl)

Bovenstaande afbeelding laat zien dat wanneer een besluit over een activiteit die qua omvang boven de C-drempel blijft voor dat besluit een m.e.r.-plicht geldt. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is.

Het opstellen van een milieueffectrapport is niet voor elk initiatief of activiteit verplicht. Het wettelijk kader voor de bepaling of voor een bestemmingsplan wel of geen MER moet worden opgesteld en een m.e.r-procedure moet worden doorlopen is meerledig, namelijk:

  • 1. De Wet Milieubeheer (Wm) met het Besluit milieueffectrapportage 1994 (Besluit m.e.r.);
  • 2. De Wet natuurbescherming (Wnb).

Toetsing

M.e.r.-plicht op grond van Besluit m.e.r.

De realisatie van onderhavig plan raakt aan diverse activiteiten die worden genoemd in bijlage onderdeel D van het Besluit m.e.r. Genoemd kunnen worden:

  • de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de bovengrondse opslag van aardgas (drempelwaarde:100.000 m3).
  • de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor bovengrondse opslag van fossiele brandstoffen (drempelwaarde: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 50 hectare of meer).
  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (drempelwaarde: een oppervlakte van 100 hectare of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer).

Onderhavig plan valt naar verwachting deels binnen deze activiteiten. Wel is in alle gevallen sprake van een ruimschootse onderschrijding van de drempelwaarden. Om die reden is een vormvrije m.e.r-beoordeling benodigd. Het doel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is het geven van inzicht in de milieueffecten van het plan en na te gaan of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd en dit heeft geleid tot een separaat rapport, dat als bijlage aan deze toelichting is toegevoegd3. De uitkomst van de toets is dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. Uitsluitend wat betreft geluid is sprake van een zeer beperkt negatief milieueffect, maar dit betreft geen belangrijk nadelig milieugevolg. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Wet Natuurbescherming. Met het opstellen van een plan mag het plan de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de habitats van soorten niet verslechteren en het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De beoordeling of er significante effecten zijn te verwachten, vindt plaats in paragraaf 4.11. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Een Passende Beoordeling en hiermee ook een m.e.r.is niet aan de orde.

Conclusie

Het bevoegd gezag heeft voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling formeel het besluit4 genomen dat er geen milieueffectrapport opgesteld wordt in het kader van dit bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het bevoegd gezag het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel vaststellen van een plan of een besluit. In dit geval is door burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe, voorafgaand aan de besluitvorming over het ontwerp van het bestemmingsplan, een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling (de 'aanmeldingsnotitie;). Daarin is de conclusie uit bovenstaande toetsing overgenomen, dat het niet noodzakelijk is om voor voorliggend plan een m.e.r. te doorlopen, omdat belangrijke nadelige gevolgen zijn uit te sluiten. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit zal tegelijkertijd worden genomen met de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Verkeer

Beleid en regelgeving

De gemeenteraad stelde op 15 december 2011 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2020 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen: een beleidsrapportage met daarin de visie van de gemeente tot 2020 en een achtergrondrapportage.

Verkeer in dit bestemmingsplan

Verkeersgeneratie

Onderhavig plan betreft de realisatie van een tankstation en een TOP met horeca. Al deze functies zullen enig verkeer aantrekken. Dit verkeer zal zich geheel afwikkelen via De Diepert. Dit is een weg met een ruim profiel met een belangrijke functie voor het doorgaande verkeer en de ontsluiting van bedrijventerrein Medel. De weg heeft daarnaast een aansluiting op de snelweg A15 (afrit 34) op zeer korte afstand van het plangebied (ca 100-200 m). De verwachting is dat het verkeer dat het plan oproept hiermee inpasbaar is in het bestaande verkeersbeeld.

Recreatief verkeer

Binnen het plangebied wordt een toeristisch overstappunt (TOP) gerealiseerd. Hier kunnen recreanten parkeren om vervolgens met de fiets een recreatieve route te kiezen. In dit kader worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd. Met de realisatie van de TOP wordt de infrastructuur voor recreatief verkeer verregaand verbeterd.

Interne routing

Het uitgangspunt voor de routing van voertuigen op de inrichting is een gescheiden in- en uitrit met eenrichtingsverkeer. Dit voorkomt kruisingen en verhoogt de mate van veiligheid van de locatie.

Infrastructuur

De bestaande aansluiting van de Medelsestraat op de Diepert bevindt zich op slechts 170 m van de kruising met de op- en afrit naar de snelweg en de Prins Willem Alexanderweg (N323). Dit is niet gewenst in het kader van de verkeersveiligheid en de doorstroming. Bovendien moet ter plaatse van de bestaande aansluiting van de Medelsestraat op de Diepert een aanzienlijk hoogteverschil worden overwonnen, omdat de Diepert een verhoogde ligging heeft. Ook dit is ruimtelijk niet gewenst.

Gezien voorgaande is het de bedoeling de infrastructuur te wijzigen. Hierbij zal de aansluiting van de Medelsestraat op de Diepert, inclusief uitvoegstroken worden verplaatst naar het westen. Het vergroten van de afstand naar het kruispunt met de N323 en de op- en afrit van de A15 zal een verbetering geven van de verkeersituatie en ook omdat de hoogteverschillen ter plaatse van de beoogde aansluiting aanzienlijk kleiner zijn, zal sprake zijn van een veel overzichtelijker verkeerssituatie. Hiermee is in het geheel sprake van een zeer positief effect op het verkeer.

Verkeersonderzoek

Er is een verkeersanalyse uitgevoerd inzake onderhavig plan5. Hierin is dieper ingegaan op de verschillende verkeersaspecten.

Ten eerste is gekeken naar de verkeersafwikkeling. De verkeersgeneratie is berekend en is in navolgende tabel opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0019.png"

Uit de analyse op basis van de voorgaande tabel blijkt dat de te verwachte verkeersgeneratie op acceptabel niveau kan worden afgewikkeld. De vormgeving heeft voldoende capaciteit om de toekomstige verkeersbelasting te kunnen verwerken.

Hiernaast is gekeken naar verkeersveiligheid. Het plan sluit aan bij een Duurzaam Veilig wegennet en de scheiding van fietsers is positief voor de verkeersveiligheid. Ook de kruispuntvormen zijn passend.

Ten slotte is in het rapport het ontwerp getoetst. Hieruit komen enkele aandachtspunten die bij de planuitwerking worden meegenomen.

4.2.2 Parkeren

Regelgeving

Op 29 november 2014 zijn de Woningwet en het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waardoor parkeernormen voortaan in bestemmingsplannen dienen te worden verankerd.

De beleidsnota Nota Parkeernormen van de gemeente (vastgesteld 30 mei 2013) beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Neder-Betuwe en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Neder-Betuwe te waarborgen.

Parkeren in dit bestemmingsplan

Parkeernormen

Voor de specifieke functies in dit bestemmingsplan (tankstation en een TOP met horeca) zijn geen specifieke parkeernormen opgenomen in de Nota Parkeernormen van de gemeente (versie 30 maart 2017). Er kan dus niet aan deze beleidsnota worden getoetst. Daarnaast kunnen algemene normen van de CROW worden gebruikt (CROW publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie).

Toetsing aan parkeernormen

In het in paragraaf 4.2.1 genoemde verkeersrapport is ingegaan op de parkeernormen en is hieraan getoetst. Er is getoetst aan de algemene CROW normen. Hieruit ontstaat het volgende beeld:

Onderdeel   Aantal / m2   Norm   Aantal p-plaatsen  
Horeca   260 m2 bvo   8,0 per 100 m2 bvo   21 parkeerplaatsen  
TOP locatie     Geen norm voor beschikbaar  

Er wordt een aantal van 30 parkeerplaatsen gerealiseerd, dit betekent dat bovenop de norm van 21 parkeerplaatsen er 9 parkeerplaatsen over zijn voor de TOP-locatie. Verwacht wordt dat dit voldoende is, aangezien een groot deel van de bezoekers aan de TOP-locatie reeds zich verdisconteerd in de parkeernorm van de horeca. De parkeerpiek van de horeca vindt plaats op de zaterdagavond. Van de TOP-locatie is de parkeerpiekin de dagperiode. Doordat de parkeerpieken niet op dezelfde periodes plaatsvinden en rekening wordt gehouden met de aanwezigheidspercentages is er extra restcapaciteit beschikbaar voor parkeren van de TOP-locatie.

In de regels is een bepaling inzake het parkeren opgenomen. Hiermee is gewaarborgd dat er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Fietsparkeren

Er zal eveneens worden voorzien in voldoende fietsparkeerplaatsen. De CROW hanteert voor een eenvoudig restaurant buiten de bebouwde kom kencijfers met een bandbreedte van 8 tot 23 fietsparkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Met 30 fietsparkeerplaatsen wordt hierin voorzien.

4.3 Bodem

Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

Verkennend bodemonderzoek

Er is een verkennend bodemonderzoek6 uitgevoerd op de locatie. Het doel van het bodemonderzoek was het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit, zowel grond als freatisch grondwater. Aan de hand van de onderzoeksresultaten wordt beoordeeld of de onderzoekslocatie in milieuhygiënisch opzicht gebruiksbeperkingen kent voor het beoogde gebruik.

Bij het veldbezoek is bij een boring een verontreiniging aangetroffen met PAK. Op basis van het aantreffen van verontreinigingen in de bodem dient de hypothese “locatie is onverdacht” formeel verworpen te worden. Waardoor de sterk en matige PAK verontreiniging wordt veroorzaakt is niet geheel duidelijk. Mogelijk hangt het samen met de aangetroffen puinbijmenging of met de gevolgen van de eerdere brand. Geadviseerd wordt om rondom deze boringen aanvullend onderzoek uit te voeren zodat de omvang van de aanwezige verontreiniging vastgesteld kan worden.

De locatie is verdacht voor asbest maar vooralsnog is geen asbest boven de norm van 50 mg/kg.ds (norm voor nader onderzoek) aangetroffen.

Nader onderzoek

Door Greenhouse Advies B.V. is een nader bodemonderzoek7 conform NTA 5755 uitgevoerd ter plaatse van het toekomstig tankstation ‘De Vaalt’ aan de Medelsestraat 3 in Echteld. Middels het nader onderzoek is het volgende verduidelijkt.

  • Wat is de omvang van de verontreiniging, vooral horizontaal (betreft het een ernstig geval van bodemverontreiniging);
  • Brengt de verontreiniging risico’s met zich mee. Zowel voor verspreiding als ecologisch als humaan;
  • Welke saneringsprocedure is mogelijk indien de verontreiniging daadwerkelijk een ernstig geval van bodemverontreiniging betreft.

Bij uitvoering van het nader onderzoek is aangesloten bij de NTA 5755.

In de bovengrond is ter plaatse van een groot deel van de onderzoekslocatie een zintuiglijke bijmenging aan puin of baksteen aangetroffen.

Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Ter plaatse van de boringen 501 (5), 503 en 504 is meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd met koper waardoor er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging;
  • Ter plaatse van boring 701 (A07) is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging (omvang sterk verontreinigde grond is kleiner dan 25 m3);
  • Ter plaatse van boring 801 (8) is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging (omvang sterk verontreinigde grond is kleiner dan 25 m3).

De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Niet toepasbaar (503, 504), Industrie (703, 705 en 805), Wonen (702, 704, 801 t/m 803) en Achtergrondwaarde (501, 505, 701 en 804). De locatie wordt herontwikkeld tot tankstation. Derhalve is men voornemens het ernstig geval van bodemverontreiniging te saneren. Dit zal in 2020 plaatsvinden. Derhalve is er geen risico beoordeling Sanscrit uitgevoerd. Voor het saneren van de sterk verontreinigde grond dient een BUS-melding ingediend te worden bij de provincie Gelderland. Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).

De conclusies hebben uitsluitend betrekking op de geselecteerde deellocaties en de geanalyseerde componenten.

Asbestinventarisatie

Er is een asbestinventarisatie8 uitgevoerd inzake de beoogde sloop van de bestaande gebouwen en bouwwerken binnen het plangebied.

De gehele bouwwerken zijn onderzocht en er zijn asbesthoudende toepassingen aangetroffen. Tijdens de inventarisatie waren geen situaties aanwezig welke beperkingen oplegden aan het uitgevoerde onderzoek. Een aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Dit rapport is geschikt voor volledige renovatie of totaalsloop.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat een deel van de bodem verontreinigd is en dat de het ernstige geval van bodemverontreiniging in 2020 zal worden gesaneerd.

Uit de asbestinventarisatie in de bestaande gebouwen en bouwwerken is gebleken dat er asbesthoudende toepassingen zijn aangetroffen. De gebouwen en bouwwerken zullen gesloopt worden en de sanering van asbest zal als een onderdeel van de sloop meegenomen dienen te worden.

4.4 Geluid

Algemeen

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders.

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh).

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van een tankstation, een TOP met horeca en een wijziging in de infrastructuur. Het betreft geen geluidsgevoelige functies. Wel kan het plan in theorie leiden tot meer geluidshinder op bestaande geluidsgevoelige functies op de omgeving. De diverse planonderdelen zullen immers enig verkeer aantrekken en ook wordt de Medelsestraat voor een deel verplaatst.

Er is akoestisch onderzoek9 uitgevoerd naar de te verwachten geluidbelasting als gevolg van de gehele planontwikkeling. Uit dit onderzoek volgt dat de geluidbelasting van de gehele ontwikkeling lager blijft dan de richtwaarde voor gemengd gebied van 50 dB(A). Deze waarde is getoetst bij woningen en buitenruimten.

Bij de afweging of een geluidbelasting nog acceptabel is moet ook naar de cumulatieve geluidbelasting worden gekeken van alle geluidbronnen in de omgeving zoals reeds aanwezig spoor- en wegverkeerslawaai. De geluidbelasting vanwege wegverkeer- en spoorweglawaai bedraagt in de huidige situatie op de maatgevende woning met buitenruimte 53 dB. In de Wet geluidhinder is een toename pas significant als de geluidbelasting 2 dB of meer toeneemt. Bij de reconstructie van wegen wordt deze toename nog acceptabel geacht. Na de realisatie van deze locatie neemt de geluidbelasting met maximaal 1 dB toe op de grens van het perceel aan Broekdijksestraat 1. De toename is niet significant zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder. Voor de verschillende activiteiten zijn de maximale A-gewogen geluidniveaus niet hoger dan 50 dB(A) en daarmee 10 dB lager dan de richtwaarde voor de nachtperiode. De dichtst bijgelegen woningen vallen buiten de reikwijdte van het toetsingskader voor indirecte hinder.

Onderhavig plan leidt hiermee niet tot negatieve gevolgen op het gebied van het geluid.

Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

Richtafstand   Milieucategorie   Richtafstand bij rustige woonwijk   Richtafstand bij gemengd gebied  
10 m   1   10 m   0 m  
30 m   2   30 m   10 m  
50 m   3.1   50 m   30 m  
100 m   3.2   100 m   50 m  
200 m   4.1   200 m   100 m  
300 m   4.2   300 m   200 m  

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.

In zogenaamde “gemengde gebieden” kan gemotiveerd een kleinere afstand van milieugevoelige functies (wonen) tot overlast veroorzakende gebieden worden aangehouden. Het idee is dat een rustige woonwijk een hoger beschermingsniveau verdient dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). In een gemengd gebied komt matige tot sterke functiemenging voor. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Andere voorbeelden zijn lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Gebieden die direct langs hoofdinfrastructuur liggen behoren er tevens toe.

Toetsing

Onderhavig plan betreft geen hindergevoelige functie. Wel wordt met het plan een tankstation gerealiseerd; dit is een hindergevende functie.

De VNG-publicatie geeft voor benzineservicestations (SBI2008-code 473) diverse subcategorieën aan, afhankelijk van de vraag of sprake is van een LPG-vulpunt. Hiervan is bij onderhavig plan geen sprake. Wel is sprake van LNG, wat vergelijkbaar is met LPG. Daarmee kan worden uitgegaan van de categorie 'Benzineservicestations: met LPG > 1000 m3/jr' (milieucategorie 4.1)

Onderhavig plangebied is gelegen in het buitengebied direct langs hoofdinfrastructuur. Om die reden is sprake van een gemengd gebied. De hinderaspecten mogen hiermee één afstandsstap worden verminderd (met uitzondering van het aspect 'gevaar'). Het aspect 'gevaar' kent de grootste richtafstand (200 meter). De meest nabije hindergevoelige functie ligt op 200 meter afstand. Daarmee wordt voldaan aan de maximale richtafstanden en is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM2,5 en PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

 

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden bij stikstofdioxide en fijn stof.

In Nederland worden namelijk de grenswaarden voor zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO) sinds 2002 niet meer worden overschreden10 en dit zal ook in de nabije toekomst niet het geval zijn11. De concentraties benzeen liggen in de regel eveneens ver onder de grenswaarden. Deze kunnen echter sterk oplopen in situaties waar sprake is van grote parkeerterreinen of grote parkeergarages die niet voldoen aan de NEN 2443 eisen. Hiervan is bij het onderhavige plan geen sprake.
Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is de NIBM-grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor beide stoffen. In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

 

Toetsing

Onderhavig bestemmingsplan betreft de realisatie van een tankstation, horeca, TOP en een aanpassing van de infrastructuur. In de ministeriële regeling is voor deze functies niet gekwantificeerd of sprake is van een project dat kan worden aangemerkt als NIBM. Om die reden is in een separaat rapport12 de 3% toetsing uitgevoerd met de NSL-rekentool. Dit rapport is toegevoegd als bijlage bij dit bestemmingsplan. Navolgend worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

De NSL is het rekeninstrument binnen het NSL en ontwikkelt in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Met de NSL-rekentool kunnen concentraties langs wegen worden berekend conform de wettelijke rekenregels (Rbl2007).

Goudappel Coffeng heeft een verkeersonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.2) waarin de verkeersgeneratie van het plan is bepaald: per etmaal 1482 voertuigbewegingen, waarvan 12% vrachtverkeer.

Het verkeer zal grotendeels gebruik maken van de Diepert en de Medelsestraat tussen het plangebied en de oprit naar de A15. Langs dit wegvak is aan weerszijden een toetspunt gelegd op de wettelijke afstand van 10 meter van de rand van de weg. (zie de hiernavolgende figuur).

Het effect van alle 1482 voertuigbewegingen op de toetspunten is berekend (eerste jaar van planrealisatie), waarbij is aangenomen dat het vrachtverkeer bestaat uit 50% middelzware en 50% zware voertuigen.

De hierna volgende tabel toont de jaargemiddelde concentratietoename op de 2 toetspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0020.png"

Uit voorgaande tabel blijkt het volgende:

  • De toename NO2 is maximaal 0,2 µg/m3, dit is minder dan 1,2 µg/m3 (het 3%- criterium).
  • De toename PM10 is maximaal 0,1 µg/m3, dit is minder dan 1,2 µg/m3 (het 3%- criterium).
  • De toename PM2,5 is maximaal 0,03 µg/m3, dit is minder dan 0,75 µg/m3 (het 3%- criterium).

Conclusie

Met de NLS-rekentool is aangetoond dat de concentratieverhoging door het plan op de wettelijke afstand van 10 meter van de rand van de weg niet in betekende mate bijdraagt aan luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico's worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter).Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018

Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.

Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.

De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:

  • 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
  • 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
  • 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
  • 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
  • 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.

4.7.2 Algemene toetsing

Onderhavig plangebied is gelegen in een omgeving met diverse bestaande risicobronnen. Deze staan op de navolgende kaart aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0021.jpg"

Uitsnede uit risicokaart met aanduiding plangebied (gele ster) en de vijf meest nabij gelegen risicobronnen

De geconstateerde risicobronnen in de omgeving zijn:

  • Betuwelijn (spoortrajectnummer: 202M.2): circa 30 m;
  • Snelweg A15: segment tussen afrit 33 (Tiel) en afrit 34 (Echteld) circa 160 m;
  • Gemeentelocatie: Oppelaar met propaanopslag: circa 450 m;
  • I&M transport, buisleiding Gasunie: circa 550 m;
  • Bedrijf Kuehne + Nagel Logistics BV, gevaarlijke opslag: circa 700 m;
  • De Diepert, circa 28 m.

Daarnaast betreft het plan onder meer de realisatie van een nieuw LNG-tankstation. Dit is eveneens een risicobron. Zie paragraaf 4.7.4 voor de toetsing van dit aspect.

Er is onderzoek gedaan naar de voorgaande aspecten. Hierop wordt hierna ingegaan.

4.7.3 Onderzoek risicobronnen

Inleiding

Er is onderzoek gedaan naar de relevante risicobronnen in de omgeving. Dit zijn de Betuweroute en de Rijksweg A1513 en De Diepert14. Deze komen hierna aan de orde, waarbij steeds naar het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het planbrandaandachtsgebied is gekeken.

Betuweroute

  • Plaatsgebonden risico : Ter plaatse van het plangebied geldt een PR-plafond van 30 m. De minimale afstand van het plangebied tot het hart van de spoorbundel is 37 m. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.
  • Groepsrisico : Het groepsrisico in de toekomstige situatie is 0.03 keer de oriëntatiewaarde. Conform art. 8 van het Bevt kan in dat geval een volledige verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. Wel dient conform art. 7 het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.
  • Plasbrandaandachtsgebied : Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een plasbrandaandachtsgebied (PAG). De minimale afstand van het plangebied tot de buitenste spoorstaaf van de spoorbundel is 34 m. Het plangebied ligt buiten het PAG. Het PAG vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.

Rijksweg A15

  • Plaatsgebonden risico : Ter plaatse van het plangebied geldt een PR-plafond van 38 m. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 140 m van de weg. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.
  • Groepsrisico : Het groepsrisico is in de toekomstige situatie gelijk aan 0.004 keer de oriëntatiewaarde. Conform art. 8 van het Bevt kan in dat geval een volledige verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. Wel dient conform art. 7 het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.
  • Plasbrandaandachtsgebied : In de regeling Basisnet is voor het hier beschouwde traject G78 een plasbrandaandachtsgebied (PAG) voorgeschreven. De minimale afstand van het plangebied tot de rand van de buitenste rijbaan is ongeveer 125 m. Het plangebied ligt buiten het PAG. Het PAG vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.

De Diepert

  • Plaatsgebonden risico : Ter plaatse van het plangebied is geen PR-plafond aanwezig. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.
  • Groepsrisico : Het groepsrisico is in de toekomstige situatie gelijk aan 0.074 keer de oriëntatiewaarde. Conform art. 8 van het Bevt kan in dat geval een volledige verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. Wel dient conform art. 7 het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.
  • Plasbrandaandachtsgebied : De Diepert maakt geen deel uit van het Basisnet en daarmee is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied langs de route.

Conclusie

De bestaande risicobronnen vormen geen belemmering voor onderhavig plan. Wel dient de veiligheidsrisico in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen inzake het groepsrisico van beide risicobronnen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.7.5.

4.7.4 Onderzoek LNG-tankstation

Inleiding

Er is een onderzoek / risicoanalyse uitgevoerd inzake de realisatie van de nieuwe LNG-tankstation15. Deze risicoanalyse spitst zich toe op de realisatie van een LNG-tankstation binnen het plangebied. Er zijn twee opties gemodelleerd voor de bedrijfsvoering: bulk saturatie en saturatie bij aflevering. Het navolgende is valide voor beide opties.

Resultaten

De contour voor de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van 1.0 10-6 /jr ligt grotendeels buiten het terrein van de inrichting.

Het ministerie I&M heeft een interim beleid voor LNG-tankstations ontwikkeld. Eén van de uitgangspunten is een aan te houden minimum afstand vanaf het vulpunt tot kwetsbare objecten. Voor de hier beschreven installatie (ESD-systeem waarmee de uitstroming bij breuk van de losslang wordt gedetecteerd en ingeblokt, vullen van het opslagvat via de dampruimte, lossen vanuit de tankauto met een pomp en een voordruk kleiner dan 3.2 bar(g)) is deze minimum afstand 50 m. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico ligt binnen het gebied van 50 m rond het vulpunt. Voor de beoordeling is dan het gebied begrensd door de minimum afstand maatgevend. Dit gebied ligt grotendeels buiten de inrichting.

De wijziging van het bestemmingsplan dient in ieder geval de vestiging van kwetsbare objecten en mogelijk ook van beperkt kwetsbare objecten binnen de minimum afstand van 50 m rond het vulpunt onmogelijk te maken.

Het groepsrisico is afhankelijk van de gekozen modellering van de personendichtheid binnen het invloedsgebied. Het groepsrisico dient bij de verdere besluitvorming conform het Bevi door het bevoegd gezag te worden verantwoord.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een plaatsgebonden risicocontour met een minimum afstand van 50 m. In dit bestemmingsplan is deze gehele contour opgenomen binnen het plangebied en is vastgelegd dat hierbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten toegelaten zijn. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met deze contour in de zin dat het horeca-gedeelte (een beperkt kwetsbaar object) buiten de 50-m zone valt.

Uit het onderzoek blijkt verder dat een verantwoording van het groepsrisico benodigd is. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.7.6.

4.7.5 Advies veiligheidsregio groepsrisico

De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 8 juli 2019 een advies16 opgesteld voor dit plan. Voor de risico’s ten gevolge van een calamiteit bij Kühne-Nagel en het onbemande LNG-tankstation is advies verstrekt.

Met betrekking tot de transportassen kan opgemerkt worden dat:

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval 

Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische en/of brandbare stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute, de A15, de N323 en de Diepert. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.7.6 Verantwoording groepsrisico LNG-vulpunt

Door AVIV is een voorbereiding van een verantwoording van het groepsrisico opgesteld17. De wijziging van dit bestemmingsplan betreft het toestaan van een LNGtankstation en een TOP. Op deze locatie is in de huidige situatie een agrarische bestemming. De ontwikkeling heeft ten opzichte van mogelijke risicobronnen in de omgeving een toename van 120 aanwezigen tot gevolg. De ontwikkeling veroorzaakt een nieuw invloedsgebied in de omgeving waarbinnen één bestaande woning is gelegen. Deze woning ligt aan de rand van het invloedsgebied.

Toename groepsrisico

Gegeven het vigerende plan heeft de omgeving van het LNG tankstation de bestemming agrarisch. Hier is een enkele woning aanwezig. Uitgaande van het plan zijn kengetallen van toepassing en wordt uitgegaan van 2.4 personen per woning en maximaal 110 aanwezigen bij TOP de Vaalt. Totaal zijn dit maximaal 112.4 aanwezigen in het invloedgebied van het LNG-tankstation.

Het groepsrisico van het LNG tankstation is berekend op basis van het vigerende bestemmingsplan inclusief de nieuwe ontwikkeling. Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde. Het maximaal aantal berekende slachtoffers bij een frequentie hoger dan 10-9 per jaar is circa 100.

Maatregelen aan bron

Het LNG tankstation is een nieuwe activiteit. Zoals ook in de Circulaire externe veiligheid LNG tankstations is beschreven kan in de omgevingsvergunning uitgegaan worden van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS), getiteld 'Aardgas: Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor motorvoertuigen' (PGS 33-1). In deze richtlijn zijn veiligheidsvoorschriften opgesteld voor LNG-tankstations.

De voorschriften zijn niet rechtsreeks bindend, maar via de omgevingsvergunning voor milieu of een algemene maatregel van bestuur kunnen onderdelen van de richtlijn van toepassing verklaard worden op een inrichting. De in de Circulaire LNG genoemde veiligheidsafstand van 50 meter is ook gebaseerd op een uitvoering van het LNG tankstation conform PGS 33-1. Hiermee wordt in de uitvoering en de getroffen maatregelen voldaan aan de huidige stand der techniek.

Ruimtelijke maatregelen

Het omgevingsbesluit betreft een bestemmingsplanwijziging. Het plan maakt de realisatie van een LNG tankstation mogelijk. Met het vaststellen van het bestemmingsplan kan een risicozone van 50 meter rond het vulpunt worden vastgelegd waarbinnen in ieder geval geen kwetsbare en mogelijk ook geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan. Ten eerste wordt hiermee dan voldaan aan het extern veiligheidsbeleid conform het Bevi en de circulaire LNG tankstations. Ten tweede wordt hiermee voorkomen dat dicht bij het LNG tankstation nieuwe aanwezigen gerealiseerd kunnen worden.

In de omgeving van de geplande locatie voor het LNG-tankstation is weinig bebouwing aanwezig. Binnen het invloedsgebied is slechts één woning gelegen. Daarnaast is de locatie vanaf de A15 een route naar het bedrijventerrein met veel logistieke bedrijvigheid. Hier is juist de vraag naar LNG als brandstof aanwezig. Een andere plek is niet aanneembaar.

Een andere ruimtelijke invulling van het plangebied is niet aanneembaar. Het LNG tankstation wordt gerealiseerd in de nabijheid van routes die voor transport gebruikt kan worden. Naast het TOP is er slechts één woning binnen het invloedsgebied gelegen. De LNG tank en vulinstallatie zijn in het westen van de inrichting geplaatst op de meest gunstige plek ten opzichte van het TOP. Dit heeft de minste ruimtelijke beperkingen voor de te ontwikkelen omgeving. Het TOP ligt op deze manier buiten de risicozone van 50 meter.

Bestrijding

De veiligheidsregio is om advies gevraagd over de voorbereiding van de bestrijding van een mogelijke incident. Dit advies is onderdeel van de voorbereiding van de verantwoording groepsrisico.

Volgens de risicoanalyse zijn voor het groepsrisico de belangrijkste scenario's een BLEVE van de tankauto door een omgevingsbrand en het instantaan falen van de opslagtank. Volgens de circulaire externe veiligheid LNG-tankstations is het risicorelevante ongevalsscenario het falen van de slang van de tankwagen tijdens het lossen gevolgd door een wolkbrand. Op basis daarvan geldt voor dit tankstation een effectafstand van 50 meter vanaf het vulpunt, waarbinnen in beginsel geen beperkt kwetsbare objecten worden toegestaan. Het TOP ligt buiten deze contour. Dit betekent echter niet dat bij het optreden van zeldzamere scenario's er geen slachtoffers kunnen vallen in het TOP. De veiligheidsregio adviseerde hierover het volgende:

  • Zelfredzaamheid:
    De afstand van 50 meter tot het vulpunt dient de personen die in het TOP verblijven bescherming te bieden tegen het meest waarschijnlijke scenario (wolkbrand na breuklosslang). Mensen buiten het pand genieten deze bescherming niet. Het nemen aanvullende bouwkundige maatregelen aan het TOP om mensen buiten het pand te beschermen of om bescherming te bieden aan (nog) zeldzamere scenario’s, zou qua risicoreductie, gezien de lijn van de Circulaire, niet proportioneel zijn.
    In algemene zin is het belangrijk dat medewerkers van het TOP op de hoogte zijn van omgevingsrisico’s en het bijbehorende handelingsperspectief, dit zou bijvoorbeeld in BHVinstructies of een noodplan meegenomen kunnen worden.
    Tot slot zou verdere risicoreductie relatief eenvoudig gerealiseerd kunnen worden door het hanteren van venstertijden voor het vullen van de stationaire tank. Wij verzoeken u dergelijke betrekkelijk eenvoudig organisatorische maatregelen in overweging te nemen.

  • Bestrijdbaarheid:
    Belangrijk voor incidentbestrijding zijn met name de bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de locatie.
    Bij incidenten met LNG dient per definitie het gebruik van bluswater zorgvuldig overwogen te worden. In de advisering voor de Omgevingsvergunning zal de benodigde voorziening aangegeven worden. Voor brandbestrijding van een gebouwbrand, dient een bluswatervoorziening aanwezig te zijn conform Bouwbesluit artikel 6.30.

Het plangebied is afdoende bereikbaar.

Het advies van de veiligheidsregio geeft aan dat de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid in basis voldoende zijn in relatie tot het risico. Aanvullend worden twee organisatorische maatregelen genoemd die het risico nog zouden kunnen reduceren. De reductie geldt voor de scenario's die betrekking hebben op de levering van LNG. Deze maatregelen kunnen echter niet in het bestemmingsplan geborgd worden.

Zelfredzaamheid

Het ligt in de verwachting dat de aanwezige personen bij het tankstation en het TOP zich zelf in veiligheid kunnen brengen. Minder zelfredzame personen die aanwezig zijn bij het TOP zullen gezien de activiteiten bij het TOP naar verwachting onder begeleiding zijn van zelfredzame personen. Bij beide locaties zullen de aanwezigen slechts een korte duur verblijven om daarna hun weg te vervolgen. De beschrijving hierboven onder "bestrijding" laat zien dat de veiligheidsregio de zelfredzaamheid in basis voldoende beoordeeld. Aanvullend worden organisatorische maatregelen geadviseerd met betrekking ot de BHV organisatie van het TOP en de levering van LNG. Deze organisatorische maatregelen zijn niet te borgen in het bestemmingsplan.

In het kader van zelfredzaamheid worden geen aanvullende maatregelen in het bestemmingsplan opgenomen.

4.7.7 Conclusie

Voor de bestemmingsplanwijziging is het groepsrisico beschouwd. Het groepsrisico van het LNG-tankstation ligt onder de oriëntatiewaarde. De vaststelling van het plan leidt tot een nieuwe risicobron met een nieuw groepsrisico voor de omgeving. De mogelijkheden voor de brandweer om de gevolgen van een ongeval te bestrijden worden door de planvaststelling niet negatief beïnvloed. De zelfredzaamheid van personen is voldoende mits ze tijding gealarmeerd worden.

In overweging nemende dat:

  • de vaststelling van het plan leidt tot een nieuwe risicobron met een nieuw groepsrisico;
  • het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft;
  • een planmaatregel in het bestemmingsplan wordt opgenomen die voorschrijft dat binnen de veiligheidscontour conform de circulaire LNG tankstations geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden;
  • bij de vaststelling van het plan het groepsrisico bij alle transportroutes in de omgeving lager dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde blijft;
  • de vaststelling van het plan de interventiemogelijkheden van de hulpdiensten en de zelfredzaamheid van de aanwezigen niet negatief beïnvloedt;

is het college van mening dat deze nieuwe risicobron met het daarbij horende groepsrisico aanvaardbaar is. Het stelt voor in te stemmen met de ontwerp bestemmingsplanwijziging.

4.8 Gewasbestrijding

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen in de buurt van de teelt van gewassen (akkerbouw, fruitteelt) moet rekening worden gehouden met 'spuitzones'. Dit is een zone, gebaseerd op jurisprudentie van de Raad van State, die moet worden aangehouden ten opzichte van de gronden waarop gewassen worden gehouden en waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De zone is bedoeld om voor omliggende functies een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.

Regelgeving

Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen (zoals fruitbomen) in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen woningen. De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico's van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) bevat een toelatingsstelsel voor het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In deze wet zijn ook bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de professionele gebruikers en werknemers. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat regels om de emissie van bestrijdingsmiddelen naar het water te reduceren. De afstanden en teeltvrije zones die in het Activiteitenbesluit worden genoemd zijn gerelateerd aan het oppervlaktewater. De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn evenmin bruikbaar. Ditzelfde geldt voor de toepassing van het Activiteitenbesluit.

In algemene zin wordt evenwel een aandachtsgebied 50 m vanaf een gevoelige functie gehanteerd.

Toetsing

Er is een toetsing aan de spuitzonering uitgevoerd18. In de toetsing is beoordeeld of sprake is van mogelijke belemmeringen als gevolg van de ten noorden van het plangebied gelegen percelen met agrarische bestemmingen waar bomen- en fruitteelt toegestaan.

In het onderzoek wordt gesteld dat op 1 januari 2018 is het Activiteitenbesluit milieubeheer gewijzigd is ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij open teelten. Voor alle open teelten worden de eisen aan driftreducerende maatregelen verscherpt en op het gehele perceel van toepassing verklaard, in plaats van de eerste 14 meter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam dat voorheen gold. Met deze maatregelen wordt onder meer de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar de omgeving (zoals omwonenden) beperkt in plaats van alleen naar het water. Hoewel de meeste telers al veelvuldig driftreducerende spuittechnieken toepassen, dient er vanaf voornoemde datum verplicht een driftreductie van ten minste 75% te worden bereikt voor het gehele perceel.

De situatie ter plaatse, rekening houdend met de verplichting om minimaal 75% driftreductie te halen vanaf 1 januari 2018, is te vergelijken met situatie 5 (spuittechniek DRT75) van de situaties die de WUR heeft onderzocht. Er is geen windhaag aanwezig en er dient gebruik te worden gemaakt van een spuittechniek die tenminste 75% driftreductie oplevert.

De hierbij aangegeven veiligheidsafstanden zijn:

  • Drift op hoogte 0-3 m: 30 meter bij een kale boom situatie
  • Drift op hoogte 0-3 m: 20 meter bij een volblad situatie
  • Drift op hoogte 3-6 m: 25 meter bij een kale boom situatie
  • Drift op hoogte 3-6 m: 15 meter bij een volblad situatie.

De kortste afstand tussen de grens van de gevoelige functie (de horeca met terras) en het agrarische perceel is 34 meter. Deze afstand is gezien de hiervoor genoemde veiligheidsafstanden van tenminste 30 meter in de kale boom situatie (worstcase) voldoende in het kader van een goed verblijf- en leefklimaat. De overige afstanden zijn respectievelijk 20, 25 en 15 meter. Deze afstanden zijn ruim voldoende in het kader van een goed verblijf- en leefklimaat nabij de horeca (incl. het terras).

Geconcludeerd wordt dat de afstand van de horeca (incl. het terras) tot het agrarische perceel, gezien de geldende veiligheidsafstanden voldoende in het kader van een goed leef- en verblijfsklimaat ter plaatse van het terras. Tevens wordt de agrariër niet in zijn bedrijfsvoering gehinderd. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect 'gewasbestrijding' werpt geen belemmering op voor voorliggend plan.

4.9 Explosieven

Algemeen

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Neder-Betuwe verschillende gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor niet gesprongen Conventionele Explosieven (CE) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Dit betekent dat bij te verrichten werkzaamheden in de bodem, mogelijk aanwezige explosieven een reëel gevaar kunnen opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving.

De gemeente Neder-Betuwe heeft op basis van literatuuronderzoek en historische bronnenmateriaal de risico's op het voorkomen van explosieven uitgezocht. Uit het rapport Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe (AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017) blijkt dat de gehele gemeente verdacht is op het voorkomen van niet gesprongen explosieven. De risico's op het voorkomen van explosieven in verdachte en niet-verdachte gebieden, is weergegeven op een CE-bodembelasting-kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0022.jpg"

Uitsnede uit bodemsignaleringskaart van de gemeente Neder-Betuwe (plangebied aangeduid met de zwarte ster)

Toetsing

Onderhavig plangebied ligt net als gehele gemeente in het verdachte gebied voor artillerie-, mortier- en raketbeschietingen. Voor het overige gelden geen bijzonderheden.

Conform de eis van de gemeente zal voorafgaand aan het verrichten van bodemingrepen, een detectie-onderzoek worden overgelegd.

Conclusie

Het aspect 'explosieven' heeft vooralsnog voldoende aandacht gekregen. Te zijner tijd zal er nog in het kader van de omgevingsvergunningprocedure een detectie-onderzoek worden overgelegd.

4.10 Water

4.10.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd.

Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk.

Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Beide vuistregels zijn voor alle situaties van toepassing. Bij ondiepe waterbergingsconstructies (bv wadi) wordt de T=100+10% vuistregel maatgevend. In open water is in de meeste gevallen is de T=10+10% vuistregel maatgevend.

Voor alle voorzieningen geldt dat er geen afvoer van grondwater/kwelwater mag plaatsvinden. Dit vertaalt zich bij (wadi) systemen met een drainage geldt ook dat deze boven de GHG moet worden gerealiseerd.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m2 voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor komende jaren( 2014 tot en met 2018) wordt omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.

Waterplan 2014-2018 (GRP)

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Dit Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 ('Waterplan II') is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).

Het Waterplan geeft streefbeelden voor het oppervlaktewater in de gemeente. Die kunnen dienen bij de vormgeving van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij zijn de doelstellingen:

  • Een veerkrachtig, robuust en duurzaam watersysteem.
  • Een optimaal functionerende waterketen.
  • Een effectieve en efficiënte waterorganisatie.

Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van 'overstort' uit de riolering). De nadruk van het waterbeleid in de komende periode ligt op de stedelijke wateropgave. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht. Daarnaast worden waterkwaliteitsmaatregelen getroffen in watergangen achter overstortlocaties.

4.10.2 Doorwerking plangebied

Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Neder-Betuwe. Het betreft een voormalig agrarisch perceel waar werd gewoond. Door een tweetal branden zijn de gebouwen grotendeels afgebrand. De gehele locatie ligt momenteel braak.

Daar er ook een aanpassing aan De Diepert zal plaatsvinden is dit wegvak ook meegenomen in de berekening van de oppervlakte van verandering van de verharding. Delen buiten het plangebied zijn in de afbeeldingen met een rode stippellijn aangegeven.

Navolgende kaart geeft aan wat de huidige situatie is van de locatie.

In de volgende tabel is het aantal vierkante meter verharding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0023.jpg"

In de huidige situatie is er binnen het aandachtgebied sprake van in totaal 5.687 m2 verharding. Dit is inclusief de Medelsestraat die een downgrade krijgt tot fietspad en de aanpassingen op De Diepert.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0024.jpg"

Tekening met bestaande verharding in vroegere/bestaande situatie

Waterhuishoudkundige kenmerken

Binnen het plangebied bevindt zich een bestaande A-watergang. Tevens bevindt zich in het plangebied een C-watergang.

Het plangebied bevindt zich in grondwatertrap VI, dit betekent dat het GHG 40-80 cm-mv bedraagt en het GLG >120 cm-mv.

Ontwikkeling

In de nieuwe situatie zal het voormalige agrarische bouwblok worden herontwikkeld tot een locatie met een tankstation en een TOP. De navolgende kaart geeft aan wat de toekomstige situatie is:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0025.png"

Kaartbeeld verharding nieuwe situatie

In de volgende tabel is per verhardingssoort een berekening weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0026.jpg"

De parkeerplaatsen langs de buitenranden en een deel van het fietspad worden uitgevoerd in waterdoorlatende verharding (halfopen verharding). Dit oppervlak wordt daarom voor 50% meegeteld in de toename van de verharding. Voor de watercompensatie geldt er een vrijstelling van de compensatieplicht van 1.500 m2.

Het totaal aan verharding / bebouwing is hiermee 8.747 m2. In totaal is er sprake van een toename van de bebouwing/verharding van 2.789 m2 (=8.476 m2 - 5.687 m2). Het waterschap stelt in algemene zin als eis dat 436 m3 waterberging per hectare wordt gerealiseerd. Een overzicht van de compensatie ziet er als volgt uit:

Het waterschap stelt in algemene zin als eis dat 463 m3 waterberging per hectare wordt gerealiseerd. In de navolgende berekening is dit uitgewerkt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0027.jpg"

De benodigde watercompensatie zal worden gevonden door de realisatie van waterberging aan de noordzijde van de bestaande A-watergang. De oppervlakte van de waterberging bedraagt in de concept-opzet zoals gesteld ca. 309 m2. Door de aan te brengen oppervlakte zal de totale berging 92,7 m3 bedragen. Met een compensatie van 92,7 m3, wordt voldaan aan de compensatieplicht binnen het projectgebied.

De beschermingszone van de rioolleiding aan de noordzijde wordt in stand gehouden.

De A-watergang wijzigt in principe niet. Het oppervlak van de A-watergang is ook niet in de berekening meegenomen van de nieuwe watercompensatie. De vlonder rond het horecagebouw ligt in de beschermingszone. De A-watergang is aan één zijde te onderhouden. Het nieuwe oppervlaktewater wordt door initiatiefnemer onderhouden. Er zijn afspraken gemaakt tussen Waterschap Rivierenland en Lingedelta Vastgoed B.V. wie verantwoordelijk is voor het onderhoud.

De compensatie van de te dempen C-watergang bedraagt 24,48 m3. Voor de berekening zie het profiel van bovengenoemde tekening. De compensatie van de te dempen C-watergang vindt plaats in het te realiseren oppervlaktewater en is meegenomen in de berekening van punt ‘compensatie te dempen c-watergang’.

De waterberging zal worden onderhouden door de gemeente of initiatiefnemer en zal de status krijgen van B-watergang (of evt. C-watergang). De navolgende afbeelding brengt dit in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0028.png"

Definitieve opzet waterberging

In het nieuwe op te stellen bestemmingsplan kan de bestaande waterloop die als A-watergang moet worden aangemerkt op een passende wijze worden bestemd en planologisch worden beschermd. Opgemerkt moet worden dat dit in de huidige situatie niet het geval is (zie ook paragraaf 5.3.2). Hierdoor is de A-watergang ter hoogte van het plangebied momenteel planologisch niet beschermd. Onderhavig plan en het nieuwe bestemmingsplan bieden de kans deze ongewenste situatie te herstellen.

Riolering

Bij nieuwbouw gaan het waterschap en de gemeente uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Schoon hemelwater van daken wordt via een hemelwaterafvoerleiding rechtstreeks op het oppervlaktewater worden geloosd.

Aangezien er bij het tankstation wordt getankt, is er een risico op vervuiling van bodem en grondwater. Conform de staande wet- en regelgeving wordt de gehele tanklocatie uitgevoerd met vloeistofdichte vloeren. De afstromende vloeistoffen worden met het vuilwater afgevoerd via een aan te leggen persleiding.

Het water van het dak van het horecagebouw kan afstromen richting het oppervlaktewater.

4.10.3 Overleg waterschap

De globale planopzet zoals in voorgaande paragraaf is besproken met het waterschap. Naar aanleiding van dit overleg is de waterberging verder uitgewerkt en zijn de opmerkingen van het waterschap verwerkt. Hiermee heeft het watertoets-overleg plaatsgevonden en heeft het voorgaande de instemming van het waterschap.

4.10.4 Conclusie

Het aspect water leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Ecologie

4.11.1 Algemeen

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen -verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb. Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming

Natura2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.11.2 Onderzoek

Quick scan flora en fauna

Inleiding

Er is in het kader van onderhavig plan een quick scan flora en fauna uitgevoerd19. Het doel van dit verkennend onderzoek is het inzichtelijk brengen van de eventuele aanwezigheid van wettelijk beschermde planten- en dierensoorten in en direct rondom het projectgebied. Daarnaast wordt de ligging van het projectgebied ten opzichte van beschermde natuurgebieden onderzocht. Op basis van deze soorten- en gebiedsinformatie worden uitspraken gedaan over mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkeling en eventuele noodzakelijke vervolgstappen (vervolgonderzoeken).

Beschermde gebieden

Het projectgebied is niet gelegen in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Rijntakken op 1,2 km afstand. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Rijntakken is vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet uit te sluiten. Daarom is een stikstofberekening in AERIUS uitgevoerd voor de gebruiks- en aanlegfase (zie paragraaf 4.11.3). Uit deze berekening volgt dat er met de ontwikkeling geen toename van stikstofdepositie te verwachten is op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie door de ontwikkeling zijn daarmee uitgesloten. Aanvullend onderzoek naar de gevolgen van stikstofdepositie, in de vorm van een passende beoordeling, is niet noodzakelijk. Ook een vergunning Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland is de Linge op ca. 600 m afstand. Er zijn geen directe nadelige effecten te verwachten op Natuurnetwerk Nederland gebieden of de daarin aanwezige, beschermde soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0029.jpg"

Ligging van het projectgebied (rood kader) t.o.v. Natura 2000-gebied Rijntakken (lichtblauw).
Bron: Quick scan Flora en Fauna

Beschermde soorten

Uit het veldonderzoek zijn de volgende restricties naar voren gekomen:

  • Vogels
    Het projectgebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bosschages in het projectgebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bosschages niet te beschadigen tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Maar ook eerdere en latere broedgevallen zijn beschermd conform de Wet Natuurbescherming.

Aanvulling op natuuronderzoek

In het voornoemde natuuronderzoek is niet meegenomen dat als onderdeel van het plan de Diepert zal worden verbreed en in dit kader een deel van de bestaande bomenrij aan de noordzijde van deze weg zal moeten worden verwijderd. Aanvullend op het onderzoek is dit planonderdeel beoordeeld door Gras Advies. De beoordeling is hieronder opgenomen.

De bomenrij is lang en loopt parallel aan een talud met ten noorden daarvan een grote waterpartij. Dat is een combinatie die deze bomenrij geschikt maakt als vliegroute voor vleermuizen. Het deel van de bomenrij dat gekapt dient te worden, vormt het laatste stuk van deze rij. De bomen in dit deel zijn kleiner en op veel plaatsen ontbreken bomen zodat de rij in dit deel op veel plaatsen onderbroken is. Daarnaast eindigt het talud ter hoogte van de voormalige boerderij de Vaalt. Tenslotte ligt het aansluitende gebied met de aansluiting op de Medelsestraat en de A15 aanzienlijk hoger en is dit deel erg open. Dat maakt dat dit laatste deel van de bomenrij minder geschikt is als vliegroute voor vleermuizen. Leidende vraag is of er sprake is van een voor de duurzame gunstige staat van instandhouding van eventuele vleermuispopulaties essentiële vliegroute. Onze inschatting is dat er geen sprake lijkt te zijn van een essentiële vliegroute. Er zijn immers in de directe omgeving meer lijnvormige bomenrijen.  

Gezien voorgaande is geen sprake van een essentiële vliegroute voor vleermuizen en wordt hiermee verstoring van vleermuizen niet verwacht.

4.11.3 Stikstofdepositie

Het projectgebied bevindt zich aan De Diepert in Echteld, Gelderland. Op de locatie van het projectgebied wordt een tankstation aangelegd. Op dit moment bevindt zich op de locatie een voormalige boerderij met enkele schuren en stallen. Van een feitelijk gebruik van de agrarische bestemming is geen sprake. De huidige bebouwing wordt geheel gesloopt, waarna een tankstation en horecapunt zullen worden gerealiseerd.

Bovengenoemde ruimtelijke ingreep resulteert in een verandering van stikstofemissie en -depositie. Mogelijk heeft deze depositie een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden. Om dit te onderzoeken, is een berekening van verandering in stikstofemissie en -depositie vereist.

Door Gras Advies is een AERIUS berekening 20 uitgevoerd en zijn de eventuele effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Deze effecten zijn berekend met behulp van de AERIUS-Calculator. Er zijn twee berekeningen gemaakt:

  • AERIUS-berekening aanlegfase
  • AERIUS-berekening toekomstige gebruikssituatie

Met berekeningen met behulp van de AERIUS Calculator is de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden berekend. Vervolgens is getoetst of er sprake is van een significant negatief effect op de beschermde natuurwaarden als gevolg van de aanleg en/of het toekomstig gebruik.

Aanlegfase

De aanlegfase, inclusief sloop, genereert geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebieden.

Toekomstig gebruik

Het toekomstig gebruik genereert geen depositiewaarden in Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

Wet natuurbescherming

Zowel de aanleg als het toekomstig gebruik genereren geen depositiewaarden groter dan 0,00 mol/ha/jr in Natura 2000-gebieden. Daarnaast heeft de voorgenomen ontwikkeling van het tankstation met oplaadstations voor elektrische auto's en het aanbieden van LNG als brandstof een belangrijke rol in het duurzaam maken van vervoer in heel Nederland.

Gelet op de depositiewaarden kleiner dan 0,00 mol/ha/jr, de afstand van ca. 1,3 km tot aan het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Rijntakken en het eenmalige karakter van de aanlegfase, heeft de aanleg geen meetbaar of merkbaar effect op de kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen van het Natura 2000-gebied Rijntakken of andere Natura 2000-gebieden.

Gelet op de depositiewaarden kleiner dan 0,00 mol/ha/jr en de afstand van ca. 1,3 km tot aan het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, heeft het toekomstig gebruik geen meetbaar of merkbaar effect op de kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen van het Natura 2000-gebied Rijntakken of andere Natura 2000-gebieden.

Van significant negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling op instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebied Rijntakken of andere Natura 2000-gebieden is geen sprake.

Conclusie

Door de Omgevingsdienst Rivierenland is op 27 februari 201921 een advies afgegeven.

Er is een omgevingsvergunning (bouwen) aangevraagd voor het realiseren van ene tankstation. Bij de aanvraag is een Quick scan Flora en Fauna en een Aerius-berekening gevoegd.

Op grond van de Wet natuurbescherming moeten negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden voorkomen worden. De provincie Gelderland houdt hier toezicht op. Wij moeten echter beoordelen of bij een aanvraag omgevingsvergunning beschermde natuur aan de orde is.

Bij de aanvraag is een quick scan Flora en Fauna gevoegd. Uit dit rapport blijkt dat er geen beschermde soorten geschaad zullen worden. Wel dient er rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiertoe dienen voorschriften te worden opgenomen in de vergunning. Uit het rapport blijkt ook dat er geen beschermde gebieden worden geschaad.

In verband met het broedseizoen hebben we de volgende voorschriften aan de vergunning verbonden.

Voorschriften in verband met broedseizoen:

  • De werkzaamheden dienen, in principe, plaats te vinden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli). Indien het echter niet mogelijk is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren dan dient vooraf aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedgevallen door een erkend ecoloog.
  • Indien vastgesteld wordt dat sprake is van broedgevallen dan worden de werkzaamheden niet vrijgegeven en dienen deze uitgesteld te worden tot nadat het nest niet meer in gebruik is. Of dienen de werkzaamheden dusdanig, onder ecologische begeleiding, te worden uitgevoerd dat het broedgeval niet wordt verstoord.
  • Van de controle van de ecoloog dient voor de werkzaamheden schriftelijk aan ons te worden gerapporteerd.

Rekening houdend met de voorgaande uitgangspunten kan worden gesteld dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

4.12.1 Archeologie

Algemeen

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld.

Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

Gemeentelijk/regionaal archeologiebeleid

Voor het bepalen van de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied wordt gebruik gemaakt van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Neder-Betuwe. Hierin heeft het plangebied een hogere archeologische verwachtingswaarde.

De bescherming van de archeologische waarden is geregeld in een Parapluregeling Archeologie (ontwerp 6 maart 2018). Voor de verschillende archeologische (verwachtings)waarden zijn afzonderlijke bestemmingen opgenomen: Waarde - Archeologie 1 voor de AMK-terreinen, historische kernen en bekende vindplaatsen, Waarde - Archeologie 2 voor de gronden met een hoge archeologische trefkans en Waarde - Archeologie 3 voor de gronden met een gemiddelde archeologische trefkans.

Voor onderhavig plangebied geldt deels de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 (ruwweg noordelijke deel) en deels de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 (ruwweg zuidelijk deel). Dit betekent dat sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde.

Onderzoek

Er is een archeologisch onderzoek22 uitgevoerd voor de locatie in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek.

Bureauonderzoek

Het onderzoeksgebied bevindt zich in het rivierengebied tussen Rijn en Waal. Het plangebied bevindt zich specifiek op een rivieroeverwal. De relatief hogere gronden in het landschap zijn in het verleden gunstig geweest voor bewoning. Aan weerszijden van de rivieroeverwal liggen rivierkom- en meer oeverwalachtige vlaktes. Uit archeologisch onderzoek in de omgeving van het plangebied blijkt dat mensen zich al vanaf de Romeinse tijd tot en met de Late Middeleeuwen in dit gebied hebben gevestigd.

Op basis van de landschappelijk gegevens en vondstmeldingen en onderzoek in vergelijkbare condities in de omgeving kan worden gesteld dat voor het plangebied op basis van het bureauonderzoek een hoge verwachting geldt. Het betreft eventuele resten van verspreide begraving, bewoning en landgebruik uit de Romeinse Tijd en de Middeleeuwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0030.jpg"

Plangebied zoals onderzocht in het archeologische onderzoek

Inventariserend booronderzoek

Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodemopbouw door het hele plangebied nagenoeg gelijk is. Na een bouwvoor van maximaal 30 cm diepte en de opeenvolging van oeverwalafzettingen tot maximaal 155 cm beneden het maaiveld, werd het beddingzand bereikt tot een maximale diepte van 220 cm beneden het maaiveld. Afhankelijk van de boring is de oeverwal deels verstoord.

Op basis van het veldonderzoek en de aangetroffen verstoringen kan de archeologische verwachting voor het plangebied worden bijgesteld naar laag. In het plangebied zijn ongeroerde oeverwalafzettingen aangetroffen. Echter, op basis van het aantal uitgevoerde boringen (20 boringen per hectare) kan de aanwezigheid van een archeologische vindplaats worden uitgesloten.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. De kans op het aantreffen van (onverstoorde) archeologische resten wordt klein geacht. De voorgenomen ingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Indien tijdens de uitvoering alsnog onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, dient hiervan direct melding gemaakt te worden bij het bevoegd gezag in het kader van de wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet.

Conclusie

Er worden geen archeologische waarden verwacht binnen het plangebied. Een nader onderzoek is niet nodig. Ook is de archeologische verwachtingswaarde verwijderd voor het onderzoeksgebied.

4.12.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

De gemeente Neder-Betuwe heeft haar beleid geregeld in de Erfgoedverordening uit 2017.

Toetsing

De voormalige boerderij binnen het plangebied betrof voorheen een gemeentelijk monument. Een tweetal branden hebben de gebouwen echter reeds grotendeels verwoest. De gemeente heeft het pand hierna verwijderd van de gemeentelijke monumentenlijst. Hiermee heeft het gebouw geen specifieke cultuurhistorische waarde meer.

Het plangebied is daarnaast niet gelegen in een omgeving met bijzondere cultuurhistorisch-landschappelijke waarde. De structuurvisie Neder-Betuwe geeft voor de locatie of de omgeving geen specifieke waarden aan. Verder blijkt uit de structuurvisie dat het landschap ter plaatse, diffuus is en geen beleefbare structuur en weinig specifieke kwaliteiten beschikt; zie navolgende kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0031.jpg"

Kaart landschap uit Structuurvisie Neder-Betuwe (plangebied bij zwarte ster)

Het plangebied bevindt zich in een transformatiegebied volgens het LOP; hier wordt het beeld bepaald door de grote infrastructuur zoals de A15 en de Betuweroute. Aan de westzijde bevindt zich de recente uitbreiding van bedrijventerrein Medel. Hiermee is ook wat dit betreft geen sprake van de aantasting van landschappelijke waarden.

Conclusie

Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast als gevolg van onderhavig plan.

4.13 Leidingen

Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd.

  • Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Rioolleiding

Aan de noordzijde van het perceel is een rioolleiding gelegen. Dit is een drukleiding van het waterschap. Deze zal geheel worden gehandhaafd. In dit bestemmingsplan wordt de leiding op dezelfde wijze geregeld en dus beschermd als in het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0032.jpg"

Uitsnede uit vigerend plankaart met aanduiding rioolleiding

Overige leidingen

Er bevinden zich voor het overige geen kabels en leidingen die planologische bescherming behoeven in het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend.

Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

Dit bestemmingsplan bevat de volgende hoofdbestemmingen: Agrarisch, Bedrijf, Groen, Verkeer en Water. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van deze bestemmingen.

Agrarisch

De gronden die een agrarische bestemming blijven houden zijn in deze bestemming gelegd. De regeling sluit aan op het vigerende bestemmingsplan (zoals besproken in paragraaf 1.3).

Bedrijf

Dit is de belangrijkste bestemming en hierbinnen zijn het tankstation en de TOP met horeca gelegen. Deze doeleinden zijn allemaal toegestaan binnen de opgenomen aanduiding (‘specifieke vorm van bedrijf - tankstation, TOP en horeca’), waarbij de horeca is verbonden aan een maximum oppervlakte. Ook is binnen deze aanduiding ondergeschikte detailhandel toegestaan. Ondergeschikte detailhandel wordt in dit bestemmingsplan gezien als detailhandel die als activiteit in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en waarbij geen specifieke inrichting voor de detailhandelsfunctie is toegestaan.

Het horecagebouw voor het tankstation voor personenauto's is voorzien van een bouwvlak en de overkapping is toegestaan binnen de specifieke aanduiding voor een overkapping. De maximale bouwhoogte bedraagt in beide gevallen 9 m. Uit de definitie van 'peil' blijkt dat moet worden gemeten vanaf het maaiveld aansluitend aan de ingang van het bedrijfsgebouw. Dit is voor de goede orde het maaiveldniveau van het tankstation en de aansluitende parkeerplaatsen.

Er is één LNG-silo toegestaan ter plaatse van de specifieke aanduiding ('specifieke bouwaanduiding - lng silo'). Ook is één reclamezuil toegestaan van 7,1 m hoog in de algemene bouwregels. In de algemene gebruiksregels is vastgelegd dat uitsluitend reclame mag worden gemaakt voor de ter plaatse te vestigen functies.

De realisatie van de landschappelijke inpassing is opgenomen in een voorwaardelijke verplichting. Via deze voorwaardelijke verplichting wordt de aanleg en instandhouding van diverse inrichtingsmaatregelen verzekerd. Deze inrichtingsmaatregelen zijn in bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan terug te vinden. Het betreft onder andere de realisatie van een sedumdak en laurierhaag rondom de lng-installatie. Binnen de voorwaardelijke verplichting is geregeld dat de beoogde gebouwen binnen de bestemming ‘Bedrijf’ niet in gebruik genomen mogen worden zonder de aanleg én instandhouding van de beschreven inrichtingsmaatregelen. Van dit ‘strijdige gebruik’ kan worden afgeweken door het college van burgemeester en wethouders. Voorwaarde hiervoor is dat binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de eerste bebouwing binnen het plangebied de aanleg en instandhouding van de inrichtingsplan (conform bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan) is uitgevoerd. Via deze regeling wordt een goede landschappelijke inpassing van de ontwikkeling ten aanzien van de omgeving verzekerd.

Groen

Deze bestemming is gelegd op de groene randen alsmede op de gronden in 'oksel' van de bestaande Medelsestraat (in de toekomstige situatie uitsluitend fietspad) en de Diepert. Binnen de bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan. De beschermingszone van de A-watergang ligt ook in deze bestemming.

Verkeer

De nieuwe aansluiting van de Medelsestraat op de Diepert is opgenomen in de bestemming Verkeer.

Water

Deze bestemming is gelegd op de bestaande en te handhaven A-watergang. De ligging van de bestemming is gebaseerd op de feitelijke ligging. In het geldende bestemming Buitengebied Dodewaard en Echteld is de bestaande A-watergang niet op de juiste wijze beschermd. De navolgende kaart geeft de situatie aan; lichtblauw omkaderd is de waterloop die nu bestemmingsplan-technisch beschermd is, rood omkaderd is de feitelijke ligging van de A-watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.bpECmedelsestraat3-vst1_0033.jpg"

Kaartbeeld met projectie bestaande A-watergang (rood omkaderd) en ligging volgens vigerend bestemmingsplan (blauw omkaderd)

Onderhavig bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om de feitelijke A-watergang bestemmingsplan-technisch op de juiste wijze vast te leggen en te beschermen.

5.3.3 Dubbelbestemmingen

Leiding - Riool

De bestaande rioolleiding is opgenomen in dit bestemmingsplan en op dezelfde manier geregeld en beschermd als in het vigerende bestemmingsplan.

Waterstaat - Beheerszone watergang

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de beheerszone van de A-watergang (zie ook de toelichting bij de bestemming Water). De regeling is gericht op behoud en bescherming van de beheerszone van 5 m breed rondom de watergang.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie. Daarnaast is een regeling inzake parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen d.d. 30 mei 2013. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota.

Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de regels die bij de bestemmingen zijn gegeven gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding op de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven.

Overige regels

In de overige regels is een bepaling inzake parkeren opgenomen.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met diverse belanghebbenden. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van overleg en inspraakmomenten.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Voorontwerpfase

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 15 november 2018 tot en met 12 december 2018 ter inzage gelegen bij het Omgevingsloket van het gemeentehuis en was tegelijkertijd raadpleegbaar via de gemeentelijke website en op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Binnen de gestelde inspraakperiode zijn 5 inspraakreacties binnengekomen. Deze zijn samengevat en beantwoord in de bijgevoegde nota inspraak en vooroverleg23.

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Ter uitvoering van die verplichting is het voorontwerp ter beoordeling aangeboden aan:

  • het waterschap Rivierenland
  • de provincie Gelderland
  • de gemeente Tiel

Ook deze zijn in deze nota verwerkt.

7.2 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 20 februari 2020 tot en met 1 april 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Binnen de gestelde zienswijzenperiode zijn er zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de bijgevoegde nota zienswijzen.

7.3 Vaststellingsfase

Tegen het besluit tot vaststelling staat direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.