direct naar inhoud van Regels
Plan: Eerste Tochtweg 24, Nieuwerkerk aan den IJssel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.Bp1eTochtweg24-Va01

Regels

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Eerste Tochtweg 24, Nieuwerkerk aan den IJssel" met identificatienummer NL.IMRO.1892.Bp1eTochtweg24-Va01 van de gemeente Zuidplas.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 archeologisch deskundige:

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.7 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.8 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf:

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.12 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein welke wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 bestaand:
  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde

bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verko-pen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen.

1.28 erf:

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw.

1.29 erker:

een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw.

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw dat, door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.32 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.

1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.34 overkapping:

een bijbehorend bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand.

1.35 peil:
  • voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,2 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

voor peil dient te worden aangesloten bij de ‘Praktijkregels ter aanvulling van de algemene bepalingen uit het bestemmingsplan ter verduidelijking van het begrip Peil’, zoals vastgesteld op 1 november 2005 door het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle.

1.36 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater,parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.37 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.38 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.39 voorziening van openbaar nut:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water-, en elektriciteitsdistributie, evenals soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.41 woon-werkcombinatie:

het wonen in combinatie met aan de woonfunctie ondergeschikte kantoor- en werkfuncties in de vorm van aan huis verbonden beroepen alsmede kleinschalige bedrijfs- en dienstverleningsactiviteiten;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de afstand:
    • 1. afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
    • 2. in geval van overstekken: de afstand tussen de verticale projectie op het gemiddelde niveau van dakvlakken.
  • b. de goothoogte van een bouwwerk:
    • 1. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  • c. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    • 1. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  • d. de inhoud van een bouwwerk:
    • 1. tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  • e. de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
    • 1. vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
  • f. de oppervlakte van een bouwwerk:
    • 1. tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren, waarbij overstekken tot 1,00 meter niet worden meegerekend;
    • 2. de verticale projectie van het dakvlak, indien het een gebouw betreft met maximaal drie dichte wanden.
  • g. de oppervlakte van een overkapping:
    • 1. de verticale projectie van het dakvlak.
  • h. de breedte van een gebouw:
    • 1. tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
  • i. de dakhelling:
    • 1. langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. aan- /uitbouwen;
  • c. toegangspaden, in- en uitritten.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd;
  • b. in afwijking van artikel 3.2 onder a zijn aangebouwde bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijbehorende bouwwerken, die bestaan (met omgevingsvergunning) op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerp plan toegestaan. Deze mogen geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of herbouwd, maar mogen niet worden vergroot of verplaatst ten opzichte van het oorspronkelijke bouwwerk;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de totale oppervlakte van overkappingen bedraagt ten hoogste 8 m²;
  • e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,5 m;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2 onder a, ten aanzien van het realiseren van een aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming, indien:

  • a. de diepte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 2 m bedraagt, gemeten vanaf de voorgevel;
  • b. de breedte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel bedraagt;
  • c. de hoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelijk is aan de hoogte van de verdiepingsvloer, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
  • d. de diepte van de voortuin bedraagt, na voltooiing van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, minimaal 2 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. (permanente) buitenopslag van goederen of materialen;
  • d. het plaatsen van onderkomens of geplaatst houden van onderkomens;
  • e. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, waterhuishoudkundige voorzieningen en water.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

4.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken en
    exclusief vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen, maximaal 750 m³;
  • c. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 8 meter;
  • e. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 4,50 meter;
  • f. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
    • 1. de dakkapel wordt geplaatst in het dakvlak;
    • 2. de breedte van dakkapellen aan de voor-, zij- en achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 80% van het dakvlak bedraagt.
4.2.2 Aangebouwde bijbehorende bouwwerken, vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen
  • a. aangebouwde bijbehorende bouwwerken, vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd;
  • b. aangebouwde bijbehorende bouwwerken, vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden ten minste 1 m achter de voorgevel gebouwd;
  • c. in afwijking van artikel 4.2.2 onder b zijn aangebouwde bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel, die bestaan (met omgevingsvergunning) op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp plan toegestaan. Deze mogen geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of herbouwd, maar mogen niet worden vergroot of verplaatst ten opzichte van het oorspronkelijke bouwwerk;
  • d. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 4,50 m;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 4,50 m;
  • h. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanuit de zij- en achtergevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, bedraagt ten hoogste 4 m;
  • i. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 4,50 m;
  • j. de totale oppervlakte van overkappingen bedraagt ten hoogste 30 m²;
  • k. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag ten hoogste 50% van het bij de woning behorende zij- en achtererf bedragen, zulks met een maximum van 50 m²;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarbij de in artikel 4.2.2 onder k genoemde maximumoppervlakte mag worden overschreden.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevel bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 4,50 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  • b. het gebruik van delen van de woning en vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • c. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn en tot 3 m erachter;
  • d. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. seksinrichtingen;
  • g. opslag en verkoop van vuurwerk;
  • h. het plaatsen van reclameobjecten (zuilen en/of borden).
4.3.2 aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Met betrekking tot het gebruik geldt dat de vloeroppervlakte ten behoeve van aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m² bedraagt.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Overschrijding goot- en bouwhoogte hoofdgebouw voor dakopbouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde 4.2.1 onder c en d ten behoeve van het overschrijden van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw, indien:

  • a. de breedte van de dakopbouw ten hoogste 85% van het dakvlak bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de dakopbouw ten hoogste 0,8 m bedraagt, gemeten vanaf de nok van het dak.
4.4.2 aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de voorgevel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder b ten aanzien van het realiseren van een aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel, indien:

  • a. de diepte van de aan- en uitbouw ten hoogste 1,5 m bedraagt, gemeten vanaf de voorgevel;
  • b. de breedte van de aan- en uitbouw ten hoogste 50% van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel bedraagt;
  • c. de hoogte van de aan- en uitbouw gelijk is aan de hoogte van de verdiepingsvloer, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
  • d. de diepte van de voortuin bedraagt, na voltooiing van de aan- en uitbouw, minimaal 2 m.
4.4.3 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. burgemeester en wethouders tevens een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 4.5 verlenen;
  • b. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
  • c. de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
  • d. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning van mantelzorg wordt verleend;
  • e. mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.3.1 onder a, teneinde bewoning in vrijstaande vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. met een medische verklaring de noodzaak van mantelzorg wordt aangetoond;
  • b. aangetoond wordt dat de mantelzorg tijdelijk van aard is;
  • c. de niet zelfstandige woonruimte maximaal 70 m2 bedraagt binnen de bebouwingsregeling, als bedoeld in lid 14.2 past, tenzij mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit;
  • d. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
  • e. de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
  • f. per woning maximaal een omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bestaande afstanden en maten
  • a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
6.2 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

6.3 Ondergronds bouwen
  • a. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
    • 1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 2. de ondergrondse bouwdiepte bedraagt niet meer dan 3,5 meter onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot niet meer dan 6 meter onder peil gebouwd mag worden;
    • 3. indien in de planregels een maximale inhoud voor bovengrondse bouwwerken wordt gehanteerd, geldt dat het oppervlak van ondergrondse gebouwen, voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn, niet meer mag bedragen dan 15 m2.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.3 sub a, onder 2, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van niet meer dan 10 meter onder peil, onder de voorwaarde dat:
    • 1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Tot een met de bestemmingsregels strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en gebouwen voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen, materialen, emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik of het laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor het oprichten van een verkooppunt van motorbrandstoffen, met uitzondering van het bestaande verkooppunt van motorbrandstoffen;
  • d. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • e. het gebruik of het laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken als logies voor tijdelijke werkkrachten of recreanten;
  • f. het stallen en/of plaatsen en/of geplaatst hebben van stacaravans en recreatiewoningen;
  • g. het gebruik of het laten gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijkenvan de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane goothoogte, bouwhoogte, afstands-, oppervlakte- en inhoudsmaten met ten hoogste 10 %.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
  • c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a en/of b, wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro):

  • a. ten behoeve van de bouw van nieuwe woonbebouwing (in de lintzone) met inbegrip van een herindeling van de percelen, in de vorm van:
    • 1. vrijstaande en halfvrijstaande woningen:
      • met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen / (open) erven, in- en uitritten;
      • in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot maximaal 70 m²;
    • 2. woon-werk combinaties, waarbij de bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 1;
    • 3. de vestiging van maatschappelijke voorzieningen en/of kleinschalige bedrijven met dien verstande dat de bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 1;
    • 4. (ontsluitings)weg(en), fiets- en voetpaden alsmede watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen;
  • a. ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van be stemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • b. ten aanzien van de staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de bijlagen van de regels, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie- indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
9.2 Toetsingscriteria

Burgemeester en wethouders nemen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de volgende regels in acht:

  • a. vanuit milieuhygiënisch oogpunt moet sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat;
  • b. het aantal te realiseren woningen past binnen de gemeentelijke woonvisie en het woningbouwprogramma;
  • c. voldaan wordt aan de eisen met betrekking tot waterberging en waterhuishouding;
  • d. voldaan wordt aan de normen met betrekking tot de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Artikel 10 Procedureregels

10.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

10.2 Procedureregels bij wijzigen

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

10.3 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eisen is de volgende procedure van toepassing.

  • a. Het voornemen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretarie ter inzage.
  • b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
  • c. De bekendmaking houdt in mededeling van de mogelijkheid voor belanghebbenden tot het indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen gedurende de onder a genoemde termijn.
  • d. Indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.
  • e. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent met redenen omkleed mede en maken het besluit op de voorgeschreven wijze bekend.

Artikel 11 Overige regels

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden, zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering

Lid 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.2.4 Uitzondering

Lid 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Eerste Tochtweg 24, Nieuwerkerk aan den IJssel".