Plan: | De Hemmen III |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2018oostBPHemmen3-vont |
De gemeente Súdwest-Fryslân is voornemens het bedrijvenpark De Hemmen III te realiseren langs de N7 ten westen van het huidige bedrijvenpark. De Hemmen III is een voortzetting van De Hemmen I en II en de beoogde uitbreiding komt voort uit de toenemende belangstelling vanuit de markt en afspraken die met provincie Fryslân en regiogemeente De Fryske Marren zijn gemaakt. In totaal is er ruimte voor 25 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein.
Voor de ontwikkeling is een startnotitie opgesteld, op basis waarvan de gemeenteraad is gevraagd om deze kaders te laten vaststellen voor het plangebied van De Hemmen III. Op 14 november 2017 is de startnotitie door de gemeenteraad vastgesteld.
Dit bestemmingsplan is opgesteld om een juridisch-planologisch kader te bieden waarbinnen de uitbreiding van De Hemmen III mogelijk is, overeenkomstig de kaders uit de startnotitie. Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan wordt ook een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de westkant van Sneek. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de snelweg N7. Aan de zuid- en westzijde grenst het gebied aan agrarisch gebied, waarbij de zuidelijke punt aansluit op de Alde Himdyk. De aansluiting met de N7 maakt deel uit van het plangebied. De situering en begrenzing van het plangebied is hierna in figuur 1.1 weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het plangebied is momenteel geregeld de volgende bestemmingsplannen en inpassingsplannen:
Daarnaast is het inpassingsplan netversterking Marnezijl - Oudehaske op 13 december 2017 als ontwerp ter inzage gelegd. Dit bestemmingsplan is afgestemd op de regelingen uit de inpassingsplannen.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven van de huidige en voorgenomen situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het voornemen getoetst aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het plan getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.
Op de volgende luchtfoto is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied
Het overgrote deel van het plangebied is voor agrarische doeleinden in gebruik met een bijbehorend verkavelings- en slotenpatroon. In het midden van het plangebied loopt, min of meer parallel aan de N7, een opvaart. In het plangebied bevindt zich de voormalige boerderij Carpe-Diem aan de westzijde die niet meer voor agrarische doeleinden in gebruik is. In het plangebied bevindt zich (niet zichtbaar op de luchtfoto) ook een hoofdwatertransportleiding.
De omgeving om het plangebied wordt aan de west-, de noordwest en de zuidzijde gevormd door agrarische gronden waar zich enkele agrarische bedrijven in bevinden. De zuidelijkste punt en het noordwestelijke deel van het plangebied sluiten aan op de bestaande wegen de Alde Himdyk en de Folsgearsterleane. Op ongeveer 500 meter van het plangebied bevindt zich het dorp Folsgare. Een deel van het dorp is helemaal links op de luchtfoto zichtbaar. Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de N7, zijn de eerdere fasen van De Hemmen aanwezig. Dit is een bedrijventerrein waar naast reguliere bedrijvigheid ook perifere detailhandel aanwezig is en op enkele plekken ook wordt gewoond. De N7 is een belangrijk stroomweg in Fryslân met een afslag naar de eerdere fasen van De Hemmen (de State-As). Voor De Hemmen I en II is een geluidzone voor industrielawaai van toepassing die deels zijn beloop vindt in dit plangebied. Tenslotte bevinden zich in het plangebied enkele archeologisch waardevolle terreinen.
De voorgenomen situatie bestaat uit de realisatie van maximaal 25 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein die landschappelijk wordt ingepast. 12,5 hectare wordt direct (bij recht) mogelijk gemaakt, de andere 12,5 hectare is met een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan geregeld waarbij de agrarische en/of de groenbestemming (deels) omgezet kan worden naar bedrijventerrein.
Figuur 2.2 Indeling plangebied
Ook het voormalige agrarisch bedrijf 'Carpe-Diem' en een nieuwe aansluiting van het plangebied op de N7 maken deel uit van de plannen. De indeling van het plangebied is hierna beschreven en vanuit de juridische regeling in hoofdstuk 5 nader toegelicht.
Fase 1 bedrijventerrein
De eerste fase van het bedrijventerrein bestaat uit 12,5 hectare netto hectare aan bedrijventerrein, waarvan 7,5 hectare ten zuiden van de centrale ontsluitingsweg en 5 hectare ten noorden van de centrale ontsluitingsweg wordt aangelegd. De invulling van het plangebied gaat uit van de volgende basisprincipes:
Zelfstandige kantoren en (bedrijfs)woningen zijn niet mogelijk. Qua detailhandel is alleen, productiegebonden detailhandel mogelijk. Op dit deel van het bedrijventerrein bestaat ook de mogelijkheid om de secundaire wegen, groen en water te realiseren. Dit is afhankelijk van de concrete invulling van het gebied. In de eerste fase wordt aan de (noord)westzijde van het plangebied ook de landschappelijke inpassing gerealiseerd, die mede van belang is voor een goede overgang van en naar het dorp Folsgare. Paragraaf 2.4 gaat hier nader op in.
Fase 2 bedrijventerrein
Het bedrijventerrein is in een tweede fase uit te breiden in westelijke en zuidelijke richting met nog eens 12,5 hectare. Hiervoor dient eerst een wijzigingsplan te worden opgesteld, waarbij de wijzigingscriteria in de wijzigingsbevoegdheid de leidraad vormen. Een belangrijke criterium daarbij is een goede inpasbaarheid, onder andere richting het dorp Folsgare. Voor de basisprincipes wordt van dezelfde uitgegaan als hiervoor bij fase 1 zijn beschreven.
Locatie 'Carpe-Diem'
De voormalige boerderij 'Carpe-Diem' in de westzijde van het plangebied wordt meegenomen in dit bestemmingsplan. Deze is op de volgende luchtfoto weergegeven.
Figuur 2.3 Locatie 'Carpe-Diem' (bron: Bing Maps)
De agrarische functie en de (bedrijfs)woonfunctie komen hierbij te vervallen. In de plaats hiervan wordt in de bestaande panden de mogelijkheid geboden om een breed scala aan functies uit te oefenen die een aanvulling zijn op het bedrijventerrein (en hier geen negatieve effecten op hebben) en ook vanuit het nabijgelegen dorp Folsgare gebruikt kunnen worden. Het betreft de volgende functies:
Openbare ruimte
De invulling van de openbare ruimte in het plangebied wordt gevormd door de infrastructuur, het groen en het water. De infrastructuur gaat uit van een hoofdaansluiting met de N7, waarbij aan weerszijden van de op- en afritten nieuwe rotondes worden gerealiseerd. Dit is in het volgende figuur weergegeven.
Figuur 2.4 Ontwerp aansluiting N7 met State-As
De aanpassing van de aansluiting met de N7 komt niet alleen de ontsluitingsstructuur van en naar De Hemmen III en de eerdere fasen van De Hemmen ten goede, maar zorgt ook voor een betere doorstroming naar elders in Sneek.
De primaire ontsluitingstructuur wordt verder gevormd door de wegen die fase 1 omringen en fase 2 bereiken. In fase 2 bestaat de mogelijkheid de primaire ontsluitingsstructuur verder uit te breiden. Op de gronden van fase 1 en fase 2 bestaat ook de mogelijkheid om afhankelijk van de verkaveling een secundaire ontsluitingsstructuur aan te leggen waarmee de bedrijfskavels bereikt kunnen worden. In het ontwerp is calamiteitenroute meegenomen in zuidelijke richting. Deze sluit aan bij de bestaande weg de Alde Himdyk die in het omliggende bestemmingsplan is geregeld. Verder behoort de realisatie van een fietspad van en naar Folsgare tot de mogelijkheden, zo ook de realisatie van fietspaden in het plangebied bij de (primaire) ontsluitingsstructuur. De verkeersafwikkeling is in paragraaf 2.3 nader beschreven.
De aankleding van het plangebied zelf en de inpassing van het plangebied in de omgeving wordt voor een belangrijk deel gevormd door de groen- en de waterstructuur. Aan de westzijde van het plangebied worden grote groen- en waterpartijen aangelegd, die van belang zijn voor de inpassing en aankleding van het plangebied en de waterhuishouding. Tussen fase 1 en fase 2 is ook een watergang en een groenstructuur beoogd, waarmee de bestaande opvaart blijft behouden en een kenmerkend element vormt tussen beide fasen. Ook bij de entree en aan de randen van het plangebied bij de N7 is een water- en groenstructuur beoogd. Paragraaf 2.4 gaat nader in op de beoogde beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan waarin een nieuwe ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht worden besteed aan de verkeersafwikkeling en de parkeerbehoefte.
Verkeersafwikkeling
De beoogde wegenstructuur en de hoofdontsluiting zijn in paragraaf 2.2 beschreven. Op basis van de aantal hectares bedrijventerrein die ontwikkeld kan worden, bedraagt de totale verkeersgeneratie van het bedrijventerrein (fase 1 + fase 2) 850 motorvoertuigen/etmaal aan zwaar (vracht)verkeer en 4.350 motorvoertuigen/etmaal licht (personenauto)verkeer. Uit verkeerskundig onderzoek is gebleken dat dit qua verkeersafwikkeling geen belemmeringen oplevert.
Parkeren
Voor het parkeren wordt uitgegaan dat dit op de bedrijfspercelen zelf plaatsvindt en dat hier voldoende ruimte voor wordt gereserveerd. In de juridische regeling van het bestemmingsplan is hiervoor een regeling opgenomen die dit waarborgt (zie hiervoor artikel 16 van de regels). De gemeente Súdwest-Fryslân is in dit kader voornemens een Parkeernormennota op te stellen, waarin de inhoud van het begrip 'voldoende parkeergelegenheid' wordt uitgewerkt. Tot het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgesteld wordt op basis van de door de CROW vastgestelde richtlijnen (publicatie 317 - november 2012) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan wordt ook een beeldkwaliteitplan opgesteld, zie hiervoor bijlage 1. Het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan moeten worden gezien als een samenhangend geheel. In het bestemmingsplan zijn het grondgebruik en de bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. De in het beeldkwaliteitplan vastgestelde richtlijnen vormen zowel het kader voor de ontwikkeling van het gebied, als het kader voor de welstandsbeoordeling van de bouwplannen. Het beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure gebracht en als onderdeel van het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Het op deze wijze vastgestelde beleid is vervolgens onderdeel van de Welstandsnota.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing zijn een ontwerpschets en impressies opgesteld, die hierna zijn weergegeven.
Figuur 2.5 Landschappelijke inpassing De Hemmen III
Figuur 2.6 Impressies De Hemmen III
Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig, uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau tot 2040 en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid.
Geen van de in het SVIR opgenomen nationale belangen is relevant voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Hemmen III.
De SVIR is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 7 december 2011), ook bekend onder de naam 'AMvB Ruimte'. In het Barro zijn de 14 nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Voor dit plangebied geeft het Barro geen direct bindende regels.
In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro (artikel 3.1.6) is opgenomen dat een ruimtelijk plan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd, deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden.
De Laddertoets houdt (per 1 juli 2017) in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro als volgt gedefinieerd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'
In dit ruimtelijk plan is sprake van een stedelijke ontwikkeling, omdat er een nieuw bedrijventerrein wordt aangelegd, ter uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Hemmen.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 3 Bro kan de beschrijving van de behoefte en de motivering van de locatiekeuze ten aanzien van ontwikkelingen die zijn opgenomen in een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht worden uitgesteld tot het opstellen van het desbetreffende wijzigings- of uitwerkingsplan. Voor onderhavig plan geldt dat er 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein in de toekomst kan worden ontwikkeld doordat daarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. De beschrijving van de behoefte en de motivering van de locatie ten aanzien van dat toekomstige deel van het bedrijventerrein dient meegenomen te worden in het te zijner tijd op te stellen wijzigingsplan. Dit is een logische keuze, omdat op het moment van vaststellen van dit bestemmingsplan nog niet duidelijk is of en wanneer er behoefte is aan het geheel of gedeeltelijk ontwikkelen van dat deel van het bedrijventerrein.
Voor de ontwikkeling van de 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein die rechtstreeks mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking hieronder stapsgewijs doorlopen.
1. Omschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling
Het te ontwikkelen bedrijventerrein biedt ruimte aan bedrijven die een kavel van minimaal 1 hectare nodig hebben. Er is sprake van concrete gegadigden voor het bedrijventerrein, bedrijven met een grootschalige ruimtevraag. Met de ontwikkeling van 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein, De Hemmen III, wordt het aandeel functioneel terrein in de regio richting het gewenste niveau gebracht. Binnen de regio Zuidwest Fryslân zijn hierover afspraken gemaakt (zie paragraaf 3.3), waar provincie Fryslân mee in heeft gestemd. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de prognose van de ruimtevraag in relatie tot de regionale afspraken. Ook hebben zich veel bedrijven bij de gemeente gemeld die zich graag in het plangebied willen vestigen. Zowel vanuit de inschattingen als vanuit de markt is er behoefte aan deze ontwikkeling. De vraag vanuit de markt is ook groter dan 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein. Mede om deze reden is er ook een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen om het hoeveelheid netto uitgeefbaar bedrijventerrein te verhogen naar 25 hectare.
2.Is de locatie gelegen binnen bestaand stedelijk gebied?
De beoogde locatie voor het bedrijventerrein is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied, namelijk aan de 'buitenzijde' van de N7. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 3.2.2.
3. Motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in deze behoefte kan worden voorzien.
Het bedrijventerrein De Hemmen III is specifiek bedoeld voor bedrijven met een ruimtebehoefte van 1 hectare of meer. Binnen het bestaand stedelijk gebied is geen ruimte voor het vestigen van bedrijven met een ruimtevraag van dat formaat. De aanleg van het bedrijventerrein is opgesplitst in twee fasen, zodat er niet méér gronden worden ontwikkeld dan waar daadwerkelijk vraag naar is. De beoogde locatie is goed ontsloten via de N7 en ligt op ruime afstand van woningen of andere gevoelige functies. In het plan wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Conclusie Ladder duurzame verstedelijking
Uit het voorgaande blijkt dat voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke bundelingsgebieden. De regio Sneek en omgeving is aangemerkt als bundelingsgebied (figuur 3.1).
Figuur 3.1 Bundelingsgebied Sneek (Streekplan kaart 24)
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van het bedrijventerrein De Hemmen. Deze uitbreiding is reeds indicatief weergegeven in het streekplan als 'nieuw plan' (zie figuur 3.1). In het bestemmingsplan is een goede landschappelijke inpassing als voorwaarde gesteld voor de ontwikkeling van de gronden tot bedrijventerrein. Het plan biedt veel ruimte voor groen en door de gefaseerde aanpak (nu 12,5 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein rechtstreeks, in de toekomst nogmaals 12,5 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein via een wijzigingsbevoegdheid) wordt gegarandeerd dat de gronden niet braak komen te liggen; eerst agrarische grond, later bedrijventerrein. Bij de eerste fase van het bedrijventerrein is sprake van de aanleg en behoud van een goede landschappelijke inpassing. Het plan voldoet daarmee aan het Streekplan.
De Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014 en gewijzigd vastgesteld op 21 februari 2018) stelt regels aan ruimtelijke plannen en projecten. Middels deze verordening stelt Provincie Fryslân concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (onder meer uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Bundeling
In de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk, dan kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. In de verordening is onder andere de begrenzing van het bestaand bebouwd gebied aangegeven, zie figuur 3.2. De rode arcering geeft het bestaand bebouwd gebied weer. Het plangebied ligt ten westen van de N7 en valt dus buiten het bestaand bebouwd gebied, maar sluit hier wel bij aan.
Figuur 3.2 Begrenzing bestaand bebouwd gebied (PVR2014)
Een uitbreidingslocatie op deze locatie is dus in overeenstemming met het artikel. Wel moet dan rekening worden gehouden met de verordening, dat ingaat op het aspect 'ruimtelijke kwaliteit'.
Ruimtelijke kwaliteit
Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit is bepaald dat een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf omvat, waarin voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
Op de genoemde aspecten is in hoofdstuk 2 en in bijlage 1 ingegaan.
Programmering bedrijventerreinen
Op grond van de verordening kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk maken, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In paragraaf 3.3 is aangegeven dat hieraan wordt voldaan.
Werkfuncties per type kern
In de verordening is Sneek aangeduid als een 'stedelijk centrum'. Voor een stedelijk centrum gelden geen beperkingen wat betreft de categorie bedrijven en de kavelomvang. De mogelijkheden in het plangebied zijn hiermee in overeenstemming.
Archeologie
In de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra ('Famke'). Paragraaf 4.7 gaat hier nader op in.
Conclusie
Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân.
In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.
Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het kleigebied Westergo. Voor het gebied is een aantal kernkwaliteiten c.q. provinciale belangen bepaald. Het stelsel van kwelderwallen met daarop terpen en terpdorpen en daartussen de kweldervlaktes is de belangrijkste kwaliteit. De invloed van de oude en nieuwe dynamiek van de zee is goed zichtbaar in de aanwezigheid van terpen, kwelder- oever- en omslagwallen, ligging van de dorpen, de waterlopen en de verkavelingsrichting.
Bij indeling en toekomstige inrichting van het plangebied worden deze kernkwaliteiten gerespecteerd, zoals in hoofdstuk 2 is omschreven en gevisualiseerd. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de beleiduitgangspunten van Grutsk op 'e Romte.
De Verordening Romte gaat uit van de aanwezigheid van (regionale) bedrijventerreinenplannen. Dit bedrijventerreinenplan geeft invulling aan de eis dat een ruimtelijk plan een nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein kan bevatten, indien dit qua oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Voor de regio Zuidwest Fryslân geldt dat de toenmalige vier gemeenten in 2011 afspraken hebben gemaakt tussen over bedrijventerreinen voor de periode 2010 t/m 2020, opgenomen in het 'Bedrijventerreinenplan regio Zuidwest Fryslân'. Dat bedrijventerreinenplan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. In dat plan was voor De Hemmen III een ruimtereservering opgenomen van 40 hectare.
Eind 2017 zijn nieuwe afspraken gemaakt voor de periode 2017-2025/2030 in het document 'Regionale afspraak bedrijventerreinen Zuidwest Fryslân'. Vanwege de gemeentelijke herindeling is deze afspraak gemaakt tussen de twee gemeenten De Fryske Marren en Súdwest-Fryslân. In het nieuwe plan is de voorraad teruggebracht van 40 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein (waarvan 16 hectare harde en 24 hectare zachte plancapaciteit) naar 25 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein (waarvan 12,5 hectare harde en 12,5 hectare zachte plancapaciteit).
In de raming van de behoefte en bij de planning van nieuwe bedrijventerreinen is in het bedrijventerreinenplan rekening gehouden met revitalisering, invulling van nog beschikbare ruimte op bestaande terreinen en met zorgvuldig ruimtegebruik. Hiermee is invulling gegeven aan toepassing van de SER-ladder op regionaal niveau: de mogelijkheden om ruimtewinst te boeken op alle bestaande terreinen in de regio zijn verdisconteerd in het totale regionale programma. Daarmee is voor elk plan voor een nieuw bedrijventerrein, of uitbreiding van bestaand terrein, voldaan aan de bepaling uit de Verordening Romte met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
De uitbreiding van bedrijventerrein De Hemmen bij Sneek is opgenomen in het bedrijventerreinenplan. Uitgangspunt is het ontwikkelen van 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein als eerste fase, met de mogelijkheid deze in de toekomst uit te breiden met nog eens 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein als tweede fase. In de eerste fase wordt ruimte geboden aan de minimale te verwachten basisbehoefte van de komende jaren. De tweede fase is een voorlopige reservering, ofwel een 'zacht' aanbod dat adaptief wordt gepland.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de regionale afspraken ten aanzien van de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Dit is recentelijk ook in een brief van provincie Fryslân bevestigd.
De duurzaamheidsvisie (vastgesteld op 20 september 2012) geeft richting aan de missie van de gemeente om een duurzame, toekomstbestendige gemeente te worden. De gemeente wil duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. In een duurzame samenleving zijn kringlopen gesloten en zo klein mogelijk. Afval is een woord uit het verleden, omdat alle producten als grondstof worden gebruikt. Ruimtelijk beleid en ontwikkelingen hebben als eerste prioriteit behoud en herstel van natuurlijke systemen en biodiversiteit. Hiermee blijven lange termijnfuncties, zoals schone lucht, schoon water en klimaatregulering, gewaarborgd. Duurzaamheid is onlosmakelijk verbonden met de economie en daarom combineert de gemeente Súdwest-Fryslân dit in een ambitie voor een biobased economy.
In de visie stelt de gemeente zichzelf een aantal doelen, namelijk:
Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Hemmen III worden de gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen in acht genomen. In de verdere uitwerking van het bedrijventerrein wordt hier vorm aan gegeven.
Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de 'Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016: De basis op orde' opgesteld (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor gemeenten om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in ruimtelijke plannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE.
Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de erfgoednota geformuleerde beleid. Echter, niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier is door de gemeente een afweging in gemaakt. In de erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van ruimtelijke plannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Het onderdeel archeologie en cultuurhistorie is nader getoetst in paragraaf 4.7.
De gemeente Súdwest-Fryslân vindt het belangrijk dat inwoners in een verkeersveilige en prettige woonomgeving wonen en dat iedereen zich veilig en vlot kan verplaatsen. In het op 16 mei 2013 door de gemeenteraad vastgestelde “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” (GVVP) staat hoe de gemeente dit wil bereiken. Het GVVP beschrijft de gemeentelijke visie op het gebied van verkeer en vervoer met als belangrijkste uitgangspunt om de verkeersveiligheid in de gemeente te waarborgen en te verbeteren. Daarnaast wordt een goede bereikbaarheid en het vergroten van de leefbaarheid als doelen gesteld. Om de visie vorm te geven is een groot aantal maatregelen opgesteld. De maatregelen zijn divers; infrastructurele aanpassingen, nader onderzoek naar specifieke onderwerpen, veiliger maken van fietsroutes, verbetering van schoolomgevingen, maar ook verkeerseducatieprojecten op scholen en voorlichtingscampagnes.
Voor onderhavig plan geldt dat er een nieuw bedrijventerrein wordt ontwikkeld. Er wordt zowel vanuit De Hemmen III als vanuit de eerdere fasen voorzien in een aantakking op de N7 zoals in hoofdstuk 2 is beschreven. In het plan is de aanleg van wegen mogelijk in zowel de bestemming 'Verkeer' (hoofdontsluiting) als de bestemming 'Bedrijventerrein'. Daarmee wordt ruimte geboden aan de benodigde verkeersoplossingen om te voorzien in een goede bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Ontwikkelvisie 2011 - 2021 vastgesteld. In de visie staan de ambities van de gemeente op het gebied van sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en plannen. In de ontwikkelvisie wordt uitgegaan van zes pijlers. Voor dit project is de pijler 'Economische verscheidenheid' van belang.
In het kader van deze pijler geeft de gemeente aan dat grootschalige bedrijfslocaties thuishoren in de stedelijke kernen Sneek en Bolsward, als onderdeel van het stedelijk netwerk langs de A7. Als voorbeeld daarvan wordt de ontwikkeling van 'De Hemmen III' specifiek genoemd in de Ontwikkelvisie (paragraaf 3.3.1). De ontwikkeling is in overeenstemming met de Ontwikkelvisie.
In de gemeentelijke visie ruimtelijke kwaliteit 'Mei soarch foar ús lânskip' ligt het accent sterk op het behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteiten in het landelijke gebied. In deze visie wordt aandacht besteedt aan de toevoeging van nieuwe bedrijventerreinen. In algemene zin wordt gesteld dat de stedenbouwkundige kwaliteit en de landschappelijke inpassing veel aandacht verdienen.
Zoals in paragraaf 2.4 is aangegeven, wordt voor dit bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld en wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd en wordt voldaan aan de visie ruimtelijke kwaliteit.
Vanwege een groeiende behoefte aan nieuwe locaties voor de ontwikkeling van bedrijven en het verleggen van de A7 ten westen van Sneek is in 2003 de 'Ontwikkelingvisie De Hemmen Sneek - Wymbritseradiel' vastgesteld. De ontwikkelingsvisie is gebaseerd op vier pijlers, te weten landschappelijke inpassing, een goede aansluiting op de stad, het creëren van een eigen identiteit zowel intern als extern en intensief ruimtegebruik. Naast deze vier pijlers zijn er diverse ruimtelijke uitgangspunten in genoemd die de relatie tussen De Hemmen en de stad Sneek, De Hemmen en de A7 en de relatie tussen het Friese landschap van de gemeente bepalen. Deze uitgangspunten zijn mede de aanleiding geweest van de totstandkoming van De Hemmen III.
Bij de uitbreiding van een bedrijventerrein dient rekening te worden gehouden met verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage.
Mer-(beoordelings)plicht
Een bestemmingsplan dat mogelijkheden biedt voor de uitbreiding van een bedrijventerrein is mer-beoordelingsplichtig in gevallen waarin het gaat om een oppervlakte van 75 hectare of meer (categorie D11.3). De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein De Hemmen III is aanzienlijk kleiner. Bij een uitbreiding onder de drempelwaarde dient in een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling te worden nagegaan of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Als dergelijke gevolgen niet kunnen worden uitgesloten is een (project)mer-procedure noodzakelijk.
In een volgende versie van dit bestemmingsplan wordt een mer-beoordelingsnotitie opgenomen en beschreven.
Planmer-plicht
Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:
Gezien de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden kunnen voor de meeste criteria significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Uitzondering vormen de mogelijke gevolgen door een toename van stikstofdepositie. Uit de Aerius-berekening (addendum Eco Reest) blijkt dat geen sprake is van een relevante toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Daarbij is alleen gekeken naar de emissies die samenhangen met de verkeersgeneratie. Gezien de maximaal toelaatbare milieucategorie (categorie 3.2 bij recht en categorie 4.1 bij afwijking) zullen de directe bedrijfsemissies beperkt zijn. Een passende beoordeling is om deze reden niet noodzakelijk.
Op grond van onderdeel C en D uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is voor bepaalde bedrijfsactiviteiten sprake van een mer-(beoordelings)plicht (in het kader van de omgevingsvergunning). Het gaat daarbij over het algemeen om relatief zware bedrijven uit categorie 4 en 5. Het bestemmingsplan maakt bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 3.2 mogelijk (en via binnenplanse afwijking onder voorwaarden categorie 4.1). Grote lawaaiwakers en risicovolle inrichtingen worden uitgesloten. Gezien de milieuzonering en de aard en omvang van de beoogde bedrijfsactiviteiten is het niet aannemelijk dat zich binnen het plangebied mer-(beoordelings)plichtige bedrijfsactiviteiten zullen vestigen. Een planmer-plicht is om deze reden niet aan de orde.
Conclusie
Uit de resultaten van de mer-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure in het kader van het bestemmingsplan voor De Hemmen III.
Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh maakt onderscheid tussen geluidsgevoelige gebouwen/functies en niet-geluidsgevoelige gebouwen. (Bedrijfs)woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een zoneplichtige (spoor)weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (voor wegen) of 55 dB (voor spoorwegen). Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Voor de ontsluiting van het bedrijventerrein worden nieuwe wegen aangelegd en vinden er ter hoogte van de aansluitingen op de N7 aanpassingen plaats aan de bestaande infrastructuur. Binnen de daarmee samenhangende geluidzones zijn geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig. Akoestisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering.
Toetsingskader
Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het beoogde bedrijventerrein zijn grote lawaaimakers uitgesloten. Dit is in de regels van onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Er is voor het bedrijventerrein De Hemmen III dan ook geen sprake van een wettelijke geluidszone.
Voor het bestaande bedrijventerrein De Hemmen is wel een geluidzone vastgesteld. Voor zover deze zone over het plangebied voor het bedrijventerrein De Hemmen III ligt, is deze opgenomen op de verbeelding. Aangezien het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Wel is voor de geluidzone een regeling opgenomen in het bestemmingsplan, omdat dit wettelijk verplicht is vanuit de Wgh. Paragraaf 5.2.10 gaat hier nader op in.
Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.
Bij dit bestemmingsplan hoort een Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) die is toegespitst op de beoogde milieuzonering. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd. Elk bedrijfstype heeft een eigen code.
Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden gelden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden moet worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.
Onderzoek
Ter plaatse van het beoogde bedrijventerrein worden bedrijfsactiviteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter ten opzichte van woningen (of andere gevoelige functies) in een rustig buitengebied/rustige woonwijk.
Binnen de richtafstand van 100 meter vanaf de bedrijfspercelen zijn geen milieugevoelige functies aanwezig. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van bedrijfswoningen. Door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt bedrijvigheid toegestaan uit milieucategorie 4.1, waarbij een richtafstand geldt van 200 meter. Ook binnen deze afstand zijn vanuit het deel waar de bestemming 'Bedrijventerrein' van toepassing is, geen woningen aanwezig. Tevens geldt hier de voorwaarde dat de gebruiksmogelijkheden van de omringende gronden niet onevenredig mag worden beperkt. Bij het deel waar een wijzigingsbevoegdheid voor geldt, dient voorzien te worden van een gepaste milieuzonering.
Op het perceel van de bestaande boerderij Carpe-Diem is gekozen voor de bestemming waarmee de (voormalige) boerderij op het perceel voor verschillende doeleinden gebruikt kan worden. Een woonfunctie is uitgesloten zodat geen sprake is van belemmeringen voor de toekomstige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied.
Conclusie
Met de opgenomen milieuzonering en de daaraan gekoppelde voorwaarden wordt gezorgd voor een goede afstemming tussen milieugevoelige en (potentieel) milieuhinderlijke functies.
Toetsingskader
Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.
Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin leidend.
Onderzoek
In het plangebied is in 2018 een verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (bijlage 2). Daaruit blijkt dat in de bodem licht tot matig verhoogde waarden zijn aangetroffen. Deze waarden zijn dermate gering of van natuurlijke oorsprong dat een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. De aanwezige sloten worden gedempt met gebiedseigen grond en derhalve niet verdacht. Ter plaatse van de aanwezige dammen zijn licht tot matig verhoogde gehalten aangetroffen. Hogere waarden worden niet verwacht waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is. Ten aanzien van asbest zijn geen gehalten boven de detectielimiet aangetoond.
Conclusie
Uit het verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor de vestiging van bedrijven.
Toetsingskader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Onderzoek
Zoals beschreven in paragraaf 2.3 bedraagt de totale verkeersgeneratie van het bedrijventerrein (voor fase 1 en fase 2 gezamenlijk) 850 mvt/etmaal zwaar verkeer en 4.350 mvt/etmaal licht verkeer. Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 9,67 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 1,51 µg/m³ (figuur 4.1). Hierdoor draagt de beoogde ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen (figuur 4.1).
Figuur 4.1 Uitsnede NIBM-tool
De gepresenteerde planbijdrage is gebaseerd op worstcase uitgangspunten. Zelfs bij een dergelijke hoge planbijdrage zal de ontwikkeling van het bedrijventerrein niet leiden tot overschrijding van de wettelijke grenswaarden. Uit de NSL-Monitoringstool 2017 (onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) blijkt namelijk dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de A7 ver onder de wettelijke grenswaarden zijn gelegen (in 2016 17,2 µg/m³ voor NO2, 15,1 µg/m³ voor PM10 en 7,8 µg/m³ voor PM2,5) Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 6 dagen. In figuur 4.2 zijn de rekenpunten voor het plangebied weergegeven. Wanneer de extra bijdrage van verkeer aan NO2 en PM10 wordt opgeteld bij de concentraties uit de NSL-Monitoringstool wordt alsnog ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voldaan.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied en omliggende functies het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarnaast zal gelet op de beperkte milieubelasting van de beoogde bedrijven (maximaal milieucategorie 3.2) de directe uitstoot van deze bedrijven (ten gevolge van bedrijfsprocessen) beperkt zijn niet leiden tot een relevante toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen waardoor de grenswaarden uit de Wet milieubeheer worden overschreden.
Figuur 4.2 Luchtkwaliteit plangebied 2017 o.b.v. NSL-monitoringstool.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein.
Toetsingskader
Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming opgenomen in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. De wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Er zijn een tweetal type natuurgebieden die door de Wet natuurbescherming worden beschermd. Dit zijn de Wetlands en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Wet natuurbescherming de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland in is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.
Soortenbescherming
De bescherming van soorten is geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. De wet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe” en is in de wet opgenomen als een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn of opgenomen in de lijst van Nationale Soorten (onderdeel A en B, bijlage Wet natuurbescherming). Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, moet er worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. De voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing zijn daarnaast afhankelijk van het beschermingsregime van de soort.
In de Wet natuurbescherming is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De soorten genoemd onder punt 3 vallen onder een lager beschermingsregime dan een soorten genoemd onder punt 1 en 2. In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, ook voor de algemenere Andere Soorten. De Wet natuurbescherming biedt provincies de mogelijkheid om een vrijstellingsbesluit op te stellen. In dit besluit staat onder andere voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.
Voor vogels geldt een aanvullend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld voor bijvoorbeeld jaarrond beschermde nesten. Naar verwachting blijft de bescherming van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten gelijk onder de Wet natuurbescherming. Voor het verstoren van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.
Onderzoek
Van 2004 tot 2011 zijn binnen het plangebied verschillende ecologische onderzoeken uitgevoerd door Altenburg & Wymenga en Tauw . Deze onderzoeken zijn inmiddels verouderd en daarom geactualiseerd door Eco Reest (zie bijlage 4 en bijlage 5). In dit meest actuele onderzoek is zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming onderzocht. De resultaten zijn in deze paragraaf kort samengevat en indien nodig aangevuld.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen ten noordwesten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Witte en Zwarte Brekken (zie figuur 4.3). De kortste afstand tussen het plangebied en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa 2,95 kilometer.
Figuur 4.3 De kortste afstand tussen het plangebied (rode stip) en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Witte en Zwarte Brekken (bron: Rijksoverheid).
Omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van extra stikstofemissie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden is een AERIUS calculatie uitgevoerd. In het onderzoek van Eco Reest zijn de uitgangspunten beschreven. Uit de berekening blijkt dat de depositie als gevolg van de toename in wegverkeer door het bedrijventerrein De Hemmen III lager is dan 1 mol per hectare per jaar is. Andere, verder weg gelegen Natura 2000-gebieden zoals het Sneekermeergebied en Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving, zijn op dusdanig afstand gelegen, dat ook hier geen stikstofdepositie verwacht wordt dat boven de drempelwaarden uitkomt. Gezien de maximaal toegestane milieucategorie (3.2 en 4.1 bij afwijking) zullen de directe emissies van de bedrijven beperkt zijn. Bij de vestiging van bedrijven zal op projectniveau op basis van de concrete bedrijfsactiviteiten moeten worden beoordeeld wat de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 zijn.
Ten aanzien van de waterhuishouding worden in het plangebied een aantal waterwegen gedempt en/of vergraven. Daarnaast wordt binnen het plangebied de vereiste waterberging gerealiseerd. Op basis van het ecologisch onderzoek wordt geen ontheffingsplichtige invloed verwacht , omdat verwacht wordt dat het verlies aan afwatering door de sloten opgevangen wordt door de nieuw te graven grotere waterwegen.
Het onderzoeksterrein valt buiten het Natura 2000-gebied maar kan wel deel uitmaken van de functionele leefomgeving van soorten die binnen het Natura 2000-gebied leven. Gelet op de aard van de werkzaamheden, in combinatie met het creëren van een gebied met potentie ten gunste van de soorten, wordt geen significant negatieve aantasting van de functionele leefomgeving verwacht van soorten die afhankelijk zijn van het Natura 2000-gebied.
Op de kaart in figuur 4.4 is te zien dat in de directe omgeving van het plangebied sprake is van een gebied dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde beschermde gebied betreft een N05.01 moerasgebied. Dit is aangemerkt als NNN beheergebied.
Figuur 4.4. Het aan het onderzoeksgebied grenzende NNN gebied (rood omlijnd). (bron: provincie Fryslân)
Het NNN beheergebied grenst aan het plangebied. Het betreft de zuidelijke oever van de Oude Rijn, ten zuiden van het onderzoeksterrein. Tussen de onderzoekslocatie en het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt alleen de Oude Rijn. Er worden geen immanente negatieve gevolgen voor dit NNN gebied verwacht door de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast is het voornemen om in het zuiden van het plangebied waterberging te creëren. Deze waterberging zal direct grenzen aan het N05.01 NNN beheergebied. Door de aard van een waterberging (drassig land), sluit de situatie van de nieuwe bestemming beter aan bij het NNN beheergebied, dan het huidige en intensieve agrarische gebruik van het gebied. Over de waterberging vindt nader overleg plaats met Wetterskip Fryslân.
Soortenbescherming
Ten aanzien van soortenbescherming kan niet worden uitgesloten dat de ontheffingsplichtige grote modderkruiper, groene glazenmaker en otter zich in het plangebied begeven. Daarom is nader onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6, 7 en 8) naar de modderkruiper, de otter en de groene glazenmaker. Uit het onderzoek naar de grote modderkruiper komt naar voren dat deze soort niet aanwezig is in het plangebied. Bij de voorgenomen werkzaamheden worden geen grote modderkruipers verstoord of gedood. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming ten aanzien van grote modderkruipers is daarom niet nodig. Ook worden geen verblijfplaatsen van otters aangetast. Daarnaast is er geen sprake van het aantasten van essentieel foerageergebied. Daarom is ook voor de otter geen ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Dit geldt ook voor de groene glazenmaker die in het plangebied niet aanwezig is.
Opgemerkt wordt dat de locatie in het broedseizoen geschikt is als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Indien er geen werkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen (globaal 1 maart t/m 1 september) wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden opgestart en er continue wordt doorgewerkt, kan de uitvoering van de werkzaamheden doorlopen tot in het broedseizoen. Indien binnen het broedseizoen gestart wordt met de ontwikkelingen, moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.
Tot slot geldt de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt op basis van de uitgevoerde onderzoeken niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Erfgoedwet en de Wet ruimtelijke ordening. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6 lid 5a, moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (stede)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.”
Onderzoek
Archeologie
In het voorgestelde plangebied liggen 4 archeologische vindplaatsen, te weten 1.3, 1.4, 1.6 en VP4. De vindplaatsen 1.3, 1.4 en VP 4 zijn recent gewaardeerd door middel van een archeologisch booronderzoek (bijlage 9). Hieruit is gebleken dat ze niet behoudenswaardig zijn en dat ze dus van de vindplaatsen lijst af kunnen. Indien vindplaats 1.6, een veronderstelde huisterp, niet kan worden behouden door planinpassing, dan is archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuf noodzakelijk om de behoudenswaardigheid te kunnen vaststellen. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan worden besloten of er voorwaarden moeten worden verbonden aan de vergunning (opgraven, begeleiding en/of planaanpassing), of dat de locatie kan worden vrijgegeven. Gelet op de resultaten van het booronderzoek is dit niet te verwachten. Vindplaats 2.7 bij boerderij Carpe-Diem ligt direct tegen de rand en blijft dus ongemoeid. Ook vindplaats 1.7 de voormalige molen ligt tegen de rand van het optionele noordelijke gebied. Mocht besloten te worden de begrenzing toch iets op te schuiven, dan is hier archeologisch onderzoek noodzakelijk. De archeologisch waardevolle gebieden worden voorzien van een beschermende regeling in de vorm van een dubbelbestemming. In paragraaf 5.2.9 is dit nader beschreven.
Figuur 4.5 Vindplaatsen archeologie
Een structurele waterpeilverhoging (al dan niet met een ophogingslaag) is geen bezwaar voor de conservering van de archeologische vindplaatsen. Een eventuele waterpeil verlaging of een sterk fluctuerende grondwaterspiegel daarentegen kunnen wel een ernstig bezwaar zijn. Dit kan namelijk van invloed zijn op de conservering van de vindplaatsen (uitdroging). Sterke fluctuaties in grondwaterspiegel en/of peilverlaging zijn niet wenselijk vanwege het negatieve effect op de conservering van de vindplaatsen en dienen daarom te worden voorkomen.
Cultuurhistorie
Het landschap kent gave historische structuren die nog goed herkenbaar zijn. De verkaveling is grillig en onregelmatig. De erven op terpen liggen als groene eilanden in dit open, maar kleinschalig landschap. Op deze terpen is de oude erfbeplanting nog aanwezig.
Kenmerkend voor het gebied zijn de waterlopen. De waterlopen vormen de ruimtelijke structuren in het open landschap door hun verhoogde ligging en rietoevers. De oude dijken langs de randen van het gebied zijn beeldbepalend zoals de Hemdijk. De openheid en de lange zichtlijnen vormen de belangrijke kwaliteiten voor het gebied.
Bij de begrenzing van het plangebied is rekening gehouden met de boerderijstructuur, zoals die in het landschap waarneembaar is. Bewust wordt er voor gekozen om niet alleen de structuur op te nemen, maar ook om de individuele boerderijplaatsen te beschermen. Voor de voormalige boerderij van Abma en Strûpenkeal is dat betrekkelijk eenvoudig omdat de oude boerderijen al zijn gerenoveerd. Voor boerderij Carpe Diem ligt dat gevoeliger. De oude boerderij is niet meer agrarisch in gebruik.
In het midden van het plangebied loopt, min of meer parallel aan de rijksweg, een opvaart. In de plannen is deze opgenomen en er is besloten deze niet te dempen. Wel zal een aantal verkavelingssloten worden gedempt. In het zuidelijke plandeel is dat vanuit de cultuurhistorie geen probleem. De waardevolle verkavelingssloten in de noordelijke plandeel zijn dermate ‘grillig dat deze bij handhaving tot moeilijk uitgeefbaar bedrijfsterrein zouden leiden. Onderzocht wordt of het mogelijk is om enkele verkavelingssloten te laten ‘voortbestaan’, hetzij als water hetzij als ontsluitingsweg.
Conclusie
De aanwezige archeologische waarden worden beschermd door middel van een dubbelbestemming. Sterke fluctuaties in grondwaterspiegel en/of peilverlaging zijn niet wenselijk vanwege het negatieve effect op de conservering van de vindplaatsen en dienen daarom te worden voorkomen. Ten aanzien van cultuurhistorie wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de aanwezige boerderijstructuur. Om deze reden is Carpe-Diem meegenomen in de plannen.
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.
Over de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied worden nog afspraken gemaakt met Wetterskip Fryslân. Zodra hier meer duidelijkheid over is, wordt dit in het bestemmingsplan beschreven. Het bestemmingsplan zal ook voor advies worden voorgelegd aan het Wetterskip Fryslân, waarna het wateradvies wordt verwerkt in het bestemmingsplan.
In de huidige situatie omvat het plangebied agrarische gronden met diverse watergangen (schouwwateren, overige wateren en hoofdwateren). Ten gevolge van de realisatie van het bedrijventerrein zal verharding toenemen. Tevens zullen bestaande watergangen worden gedempt. Langs de hoofdontsluitingsstructuur en aan de noord- en westzijde van het plangebied wordt ter compensatie nieuw oppervlaktewater gerealiseerd, die tevens van belang is voor de inpassing van het plangebied in de omgeving en de beeldkwaliteit van het plangebied zelf. Het water is deels met een dienovereenkomstige bestemming vastgelegd in het plangebied, maar is ook mogelijk in de andere opgenomen bestemmingen. Over de watercompensatie worden nog afspraken gemaakt met Wetterskip Fryslân.
In het zuidelijk deel van het plangebied is een regionale waterkering gelegen met bijbehorende beschermingszone (figuur 4.6). Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast. Bij ingrepen binnen de beschermingszone van deze waterkering is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. De regionale waterkering is in het bestemmingsplan planologisch mogelijk gemaakt door waterhuishoudkundige voorzieningen te regelen in de bestemmingen. Omdat de regionale waterkering aan de hand van de Keur is geregeld, behoeft deze geen specifieke regeling in het bestemmingsplan.
Figuur 4.6 Ligging regionale waterkering.
Conclusie
Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat de ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Hierover vindt nog nader overleg plaats met Wetterskip Fryslân.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
3. Basisnet
Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het basisnet is vastgelegd in onder andere de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Onderzoek
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft de (FUMO) de risicobronnen in de omgeving onderzocht (bijlage 3). De bevindingen worden in deze paragraaf samengevat.
Inrichtingen
Volgens de professionele risicokaart zijn in de omgeving van het plangebied geen relevante inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden over het plangebied zijn gelegen. Tevens is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn toegestaan.
Buisleidingen
Volgens de professionele risicokaart zijn in en nabij het plangebied geen relevante buisleidingen aanwezig. Wel loopt door het plangebied een waterleiding (zie paragraaf 4.10).
Transport
Het plangebied grenst direct aan de Rijksweg A7. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Deze weg maakt onderdeel uit van het Basisnet. In het Bevt staat dat wanneer een bestemmingsplan binnen een afstand van 200 meter van een transportroute is gelegen, het GR dient te worden verantwoord. Aangezien het plangebied direct grenst aan de weg, is deze relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen. Conform het Bevt en de Rbn gelden voor Basisnet-routes voor het PR een Basisnetafstand. De Basisnetafstand staat gelijk aan de PR 1×10-6/jaar contour en geeft beperkingen voor de ontwikkeling van objecten binnen deze contour. Voor de A7 ter hoogte van Sneek is de basisnetafstand in bijlage 1 van de Rbn vastgelegd op 0 meter. Het PR vormt dan ook geen knelpunt voor het bestemmingsplan.
Ten aanzien van het groepsrisico is door middel van een kwantitatieve riscoanalyse (QRA) de hoogte van het groepsrisico bepaald. De uitgangspunten van deze QRA staan in de het onderzoek van FUMO beschreven. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico van de A7 ter hoogte van het plangebied in de
toekomstige situatie de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Het groepsrisico blijft lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Wel neemt het groepsrisico met meer dan 10% toe waardoor op grond van artikel 8 van het Bevt het groepsrisico uitgebreid moet worden verantwoord.
Verantwoording groepsrisico
Brandweer Fryslân heeft op 31 januari 2018 advies uitgebracht over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Personendichtheid bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Hemmen III'.
In de huidige situatie bevinden zich in het gebied ten oosten van de N7 de bestemming 'bedrijfsdoeleinden' en ten westen de bestemming 'agrarische doeleinden'. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de agrarische en/of de groenbestemming naar bedrijventerrein.
Ligging GR ten opzichte van oriëntatiewaarde
In de huidige situatie ligt het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen met meer dan 10% toe.
Mogelijkheden ter beperking van het groepsrisico en mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Ruimtelijke maatregelen ter verlaging van het GR beperken zich tot het verlagen van de
aanwezigheid van personen in de omgeving van de risicobronnen. Dit kan door bijvoorbeeld:
Functies met minder hoge personendichtheden zijn in het plangebied niet mogelijk. Voor de bestemming bedrijven is in de berekening van het groepsrisico uitgegaan van een personendichtheid van 80 personen per hectare (conservatief) overeenkomend met arbeidsintensieve industrie. Welke bedrijven zich uiteindelijk hier gaan vestigen is nog niet bekend. Het is mogelijk dat de personendichtheid uiteindelijk lager uit komt te vallen. Ten aanzien van de ligging van het plangebied is dit een keuze die niet alleen op grond van het aspect externe veiligheid is gedaan.
Gelet op bovenstaand zijn verdere maatregelen ter beperking van het GR niet aan de orde.
Bestrijdbaarheid
Onder bestrijdbaarheid van een (dreigende) calamiteit vallen alle maatregelen die invloed hebben op de bestrijdbaarheid van een calamiteit ten gevolge van een risicovolle activiteit. Primaire bluswatervoorzieningen in de vorm van brandkranen zijn op dit moment nog niet aanwezig. Bij de verdere inrichting van het gebied dient nader overleg te worden gevoerd met de brandweer. Buiten het plangebied is op meerdere locaties open water aanwezig als secundaire bluswatervoorziening.
Bereikbaarheid
Het bedrijventerrein heeft één ontsluitingsweg die direct aansluit op de N7. Aan de zuidzijde van het plangebied is een speciale calamiteitenroute voorzien. De hulpdiensten moeten in staat worden gesteld om eventuele obstakels in deze routes snel te kunnen verwijderen.
Opkomsttijd
De opkomsttijd voor bedrijventerreinen van 10 minuten wordt niet gehaald. Binnen de nieuw te bouwen industriefuncties worden adequate rook - en branddetectiesystemen aangebracht. Dit bevordert een snelle ontvluchting.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn om te vluchten. Het maatgevende scenario voor de N7 is een BLEVE waarbij de tankwagen met LPG in brand raakt en het gas explodeert. Het plangebied voorziet in de bestemming bedrijven. De hier aanwezige personen zijn goed zelfredzaam om van de bron af te kunnen vluchten.
Conclusie
Het plangebied is gelegen nabij de A7. Deze weg heeft geen PR10-6 contour. Uit de QRA blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico’s nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan. Het bevoegd gezag dient, met behulp van onderhavig externe veiligheid advies en het advies van Brandweer Fryslân, zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Voor de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden.
Geadviseerd wordt:
De locaties en aanleg van de bluswatervoorzieningen en de calamiteitenroute met de brandweer af te stemmen zodra de inrichting van het plangebied nader is uitgewerkt. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient het groepsrisico verantwoord geacht te worden.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
In figuur 4.7 is de situering van de hooftransportleiding voor water van Vitens aangegeven. In het algemeen geldt dat naast een dergelijke leiding een bebouwingsvrije zone van 4.00 meter moet worden aangehouden. In verband met de diepe ligging van de leiding en de noodzaak voor werkruimte zullen hieromtrent nadere afspraken met Vitens moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan is hiervoor een beschermende regeling opgenomen, die in paragraaf 5.2.8 is beschreven.
Figuur 4.7 Hooftransportleiding voor water van Vitens
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn momenteel verder geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Wel is een tracé voor een toekomstige hoogspanningsverbinding gereserveerd parallel aan de N7. Dit is in de inpassingsplannen geregeld die in paragraaf 1.3 zijn genoemd. Overeenkomstig deze regeling is ook voor de toekomstige hoogspanningsverbinding in dit bestemmingsplan een beschermde regeling opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 5.2.7.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De bestemming 'Agrarisch' is van toepassing aan de noord-, west- en de zuidzijde van het plangebied. Het huidige agrarische gebruik kan hier worden gecontinueerd. (Een deel van) De gronden kunnen onder voorwaarden worden gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijventerrein', 'Groen', 'Verkeer', en/of 'Water', zodat (te samen met de wijzing van de groenbestemming) nog eens 12,5 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein als tweede fase gerealiseerd kan worden. Tot die tijd kan het huidige agrarische gebruik worden gecontinueerd. Ook zijn calamiteitenroute van en naar het bedrijventerrein in de bestemming mogelijk.
De 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein die bij recht als eerste fase is geregeld, is door middel van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen de bestemming is de bedrijfsfunctie de hoofdfunctie. Daarnaast biedt deze bestemming ook de mogelijkheid voor de aanleg van wegen, groenstroken, parkeervoorzieningen en/of sloten. De hoofdontsluitingsweg is geregeld in de bestemming 'Verkeer'.
Hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan die zijn opgenomen in de bedrijvenlijst in Bijlage 1. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan in verband met de extra hinder die zij met zich meebrengen. Ook zijn (bedrijfs)woningen, horeca, en zelfstandige kantoren en detailhandel niet toegestaan. Wel zijn bedrijven uit een hogere categorie of bedrijven die niet op de bedrijvenlijst voorkomen met een afwijkingsmogelijkheid onder voorwaarden toegestaan in het plangebied.
Op de bedrijfspercelen geldt een bebouwingspercentage van 70% en een aan te houden afstand tot de perceelsgrens en tot aan de weg dan/wel groenbestemming van ten minste 5 meter. Dit waarborgt een goede inpassing naar het openbaar gebied en hiermee wordt voorkomen dat het gehele plangebied vol wordt gebouwd en er geen ruimte meer is voor parkeren. Tevens wordt hiermee deels voorkomen dat branden kunnen overslaan. De bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bij recht bedragen en onder voorwaarden is dit met een afwijkingsmogelijkheid te verhogen is naar 15 meter. Dit zorgt voor een goede landschappelijke inpassing onder andere naar Folsgare zodat er een zachte overgang ontstaat vanuit het landelijke gebied richting Sneek.
In de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Groen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de andere 12,5 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein onder voorwaarden mogelijk te maken.
Op het perceel van de bestaande boerderij Carpe-Diem is gekozen voor de bestemming waarmee de (voormalige) boerderij op het perceel voor verschillende doeleinden gebruikt kan worden. De volgende functies zijn mogelijk:
Een woonfunctie is uitgesloten, in verband met de milieubeperkingen die dit oplevert voor het bedrijventerrein. De bebouwingsregeling is afgestemd op de bestaande situatie.
Aan de randen van het plangebied is de bestemming 'Groen' van toepassing, met grote concentraties aan de noordwestzijde. Deze gronden zijn bedoeld om de landschappelijke inpassing van en naar Folsgare en het tussenliggende landschap te realiseren. Ook is in deze bestemming een fietsverbinding mogelijk van en naar Folsgare en calamiteitenroutes van en naar het bedrijventerrein. De aanleg van (auto)wegen is hierin niet mogelijk. Binnen de groenbestemming is ook water toegestaan, waarmee ook buiten de bestemming 'Water' kan worden voorzien in de benodigde watercompensatie vanwege de toename van verharding. Evenals in de bestemming 'Agrarisch' kunnen de gronden in de groenbestemming ook onder voorwaarden worden gewijzigd zodat in totaal nog eens 12,5 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein gerealiseerd kan worden.
De hoofdinfrastructuur in het plangebied is geregeld in de bestemming 'Verkeer'. Dit betreft alleen de hoofdontsluiting van het gebied alsmede de nieuwe ontsluiting met de State-As en de N7. De overige wegen, straten (de secundaire infrastructuur) zijn ook mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'. Afhankelijk van de uiteindelijke ontwikkeling van het bedrijventerrein kan de wegenstructuur worden gecompleteerd binnen deze bestemming.
De opvaart en een waterpartij bij de entree naar De Hemmen III zijn geregeld in de bestemming 'Water'. Hiermee blijft de opvaart behouden en wordt deels voorzien in de watercompensatie in het plangebied. De realisatie van water is ook mogelijk in de andere bestemmingen, waaronder de bestemmingen 'Groen' en 'Bedrijventerrein'. In de bestemming is (permanente) aanleggelegenheid voor (recreatie-)vaartuigen en/of woonschepen uitgesloten.
In het plangebied is een zone gereserveerd voor de aanleg en instandhouding van een 110 KV kabelverbinding vanaf het hoogspanningsstation Oudehaske, langs de N7 naar het hoogspanningsstation Marnezijl te Bolsward. Tevens is een zone gereserveerd voor de (toekomstige) netuitbreiding inclusief voorzieningen ten behoeve van de aanleg en exploitatie van Windpark Fryslân. Beide verbindingen zijn ondergebracht in de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. De hoogspanningsverbindingen, inclusief beschermingszone, moeten worden vrijgehouden van bebouwing zodat onderhoud en beheer niet worden belemmerd. Ook zijn bepaalde werken en werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig (zie hiervoor artikel 9.4 van de regels). De regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' zijn overgenomen uit de ter plaatse geldende rijksinpassingplannen 'Netversterking Marnezijl - Oudehaske' en 'Windpark Fryslan'.
In het plangebied bevindt zich een hoofdwaterleiding, zoals aangegeven in paragraaf 4.10. Hiervoor geldt dat deze en een strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding beschermd moeten worden, zodat onderhoud en beheer aan de leiding of verbinding niet worden belemmerd. Om deze reden is een beschermende regeling getroffen in de vorm van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' die waarborgt dat in die zone niet, of onder voorwaarden, gebouwd kan worden. Ook zijn bepaalde werken en werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig (zie hiervoor artikel 10.3 van de regels).
In het plangebied zijn (zoals beschreven in paragraaf 4.7) drie gebieden aangemerkt als een archeologisch waardevol gebied, waar het streven is gericht op het behoud van de aanwezige waarden. Om die reden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' aan de gronden toegekend, waarmee wordt voorkomen dat er grondbewerkingen plaatsvinden zonder dat daar archeologisch onderzoek aan vooraf is gegaan. In de bestemming is aangegeven onder welke condities archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd en wat er met eventueel aanwezige archeologische resten moet gebeuren.
De Hemmen I en II hebben een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. Deze geluidzone ligt over een deel van het plangebied, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie'. Het is wettelijk verplicht om deze geluidzone in het bestemmingsplan te regelen. Binnen de geluidszone wordt gestreefd naar het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting. Geluidsgevoelige bebouwing mag hier alleen worden opgericht als is aangetoond dat de geluidsbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarden of een verkregen hogere waarde.
De bestemmingsplanprocedure geeft inzicht in het draagvlak en daarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. Voorafgaand aan deze procedure is een ieder op verschillende manieren over het voornemen geïnformeerd, onder andere met het dagelijks bestuur van Dorpsbelangen Folsgare. Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedurestappen:
Inspraak en overleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, wordt op basis van de Inspraakverordening inspraak verleend op het bestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt hiertoe in ter inzage gelegd. Tevens wordt het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de verschillende overlegpartners.
Zienswijzen
Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan eenieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Eventuele zienswijzen worden door de gemeente beantwoord en al dan niet gegrond verklaard. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld.
Vaststelling
Na de ter inzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De gronden binnen het plangebied zijn op dit moment nog eigendom van de gemeente. De gemeente maakt de gebieden bouwrijp. De kosten worden gedekt uit de opbrengsten van gronduitgifte. De ruimtelijke uitgangspunten sluiten aan op de financiële uitgangspunten. De kosten worden geraamd op € 8,2 miljoen. Dit bedrag is voor de ontwikkeling gereserveerd. Gezien de onderzoeken uit het verleden en de huidige vraag naar bedrijventerrein mag er verwacht worden dat er voldoende vraag is naar bedrijfsgrond. Op basis hiervan kan gesteld worden dat het plan financieel haalbaar is.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Omdat de gronden in eigendom zijn van de gemeente, is het niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.