direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Partiële herziening beheersverordening windturbines agrarische bedrijven
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BVDFM20WINDTURBINE-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Provinciale Staten van de provincie Fryslân hebben in hun vergadering van 1 juli 2020 de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines) gewijzigd vastgesteld. Door deze wijziging bestaan er in de provincie nu mogelijkheden om onder voorwaarden kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen te realiseren. De provincie geeft aan dat de kleine windturbines geregeld kunnen worden in een paraplubestemmingsplan of een herziening van een beheersverordening door middel van een afwijkingsmogelijkheid gebaseerd op een aantal voorwaarden en dat een aanvraag aan de provincie moet worden voorgelegd.


De Fryske Marren wil naar aanleiding van deze beleidswijziging een gemeentedekkende planologische regeling opstellen met daarin een eensluidende regeling voor kleine windmolens bij agrarische bouwpercelen. De voorliggende partiële herziening van de beheersverordeningen voorziet hierin, voorzover het de gebieden betreft waarvoor een beheersverordening geldt in plaats van een bestemmingsplan.

1.2 Planvorm

Het is mogelijk om één of meerdere beheersverordeningen tegelijkertijd op één of meerdere thema's of onderdelen te wijzigen zodat ze weer zijn voorzien van een goede regeling. Dit kan in de vorm van een (partiële) herziening van de beheersverordeningen. Op één of meer aspecten worden meerdere beheersverordeningen aangevuld, voor het overige blijven de desbetreffende 'bestemmingen' (regels en verbeelding) van kracht. Dit maakt het dus mogelijk om met één beheersverordening alle beheersverordeningen aan te vullen of aan te passen waarvoor dit noodzakelijk is.

De voorliggende partiële herziening is daarmee een aanvullende regeling voor het onderwerp kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen en herziet de bestaande beheersverordeningen op dit onderdeel. De beheersverordening voorziet in een regeling om onder (de door de provincie gestelde voorwaarden) kleine windturbines op of bij een agrarisch bouwperceel toe te staan.

Tegelijkertijd wordt voor hetzelfde onderwerp ook een herziening voor de bestemmingsplannen opgesteld. Dat bestemmingsplan heeft hetzelfde doel, maar kan juridisch gezien geen deel uitmaken van een herziening van een beheersverordening, omdat het gaat om verschillende ruimtelijke instrumenten met elk een eigen procedure.

1.3 Verordeningsgebied

De beheersverordening geldt voor alle gronden binnen de geldende beheersverordeningen waar agrarische bouwpercelen aanwezig zijn of gebieden die direct grenzen aan agrarische bouwpercelen. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om de beheersverordening die voor het buitengebied geldt. Dit betreft de beheersverordening Buitengebied Zuid West 2017, vastgesteld op 26 september 2017. Daarnaast zijn twee andere beheersverordeningen in de onderhavige herziening meegenomen, omdat daar agrarische gronden aanwezig zijn die grenzen aan agrarische bouwpercelen.

Op een groot deel van het gemeentelijk grondgebied zijn bestemmingsplannen van kracht. Voor die gebieden is onderhavige regeling niet van toepassing maar hiervoor is, zoals eerder aangegeven, een aparte regeling opgesteld in de vorm van een paraplubestemmingsplan.

De ligging van het verordeningsgebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BVDFM20WINDTURBINE-VA01_0001.png" Figuur 1 Verordeningsgebied

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Op rijksniveau is dit onder andere de Nationale Omgevingsvisie. Deze beleidsnota geeft geen specifieke uitgangspunten voor het verordeningsgebied.

Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het verordeningsgebied. Op rijksniveau zijn dit onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die verder is uitgewerkt in respectievelijk het Besluit algemene regels.

Verder zijn op basis van rijksbeleid diverse thema's op het verordeningsgebied van toepassing. Hierbij worden uitsluitend regels gesteld ten aanzien van ontwikkelingen. Omdat geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen, zijn deze thema's niet van belang. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en met name een verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Dit geldt dan ook voor het verordeningsgebied .

2.2 Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau geldt het Streekplan Fryslân 2007, dat verder is uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân 2014.

Voor de onderhavige partiële herziening van de beheersverordeningen is de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines) van belang. Deze wijziging voorziet in mogelijkheden om onder de volgende voorwaarden kleine windturbines te realiseren:

  • 1. maximaal 3 windturbines op of direct grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf;
  • 2. de windturbines mogen een maximale as-hoogte van 15 meter hebben;
  • 3. het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf;
  • 4. de turbines moeten zorgvuldig worden ingepast binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten, waarbij de mogelijkheden om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarische bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen zijn verkend;
  • 5. het verzoek moet aan de provincie worden voorgelegd.

2.3 Gemeentelijk beleid

De (ontwerp)omgevingsvisie De Fryske Marren (juli 2018) gaat uit van een goede leefomgeving, daarbij gaat het ook om ambities op het gebied van duurzaamheid. Deze duurzaamheidsambities zijn vastgelegd in het 'Duurzaamheidsprogramma' dat in november 2021 is vastgesteld. In dit programma wordt onder andere ingezet op een duurzame landbouw met kansen voor windenergie ten behoeve van agrarische bedrijven.

Naar aanleiding van het door de provincie vastgestelde nieuwe beleid om kleine windturbines bij agrarische bouwpercelen mogelijk te maken, wenst de gemeente deze vorm van duurzame energievoorzieningen planologisch te faciliteren door middel van een relatief eenvoudige procedure (zie hoofdstuk 4).

De gemeente heeft voor de realisatie van windturbines bij agrarische bedrijven welstand ontwikkelingscriteria opgesteld, die in bijlage 2 zijn opgenomen en deel uitmaken van de juridische regeling van dit paraplubestemmingsplan. Bij het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet hieraan getoetst worden. De welstand ontwikkelingscriteria zijn in het volgende hoofdstuk beschreven

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

Dit hoofdstuk gaat in op de vraag waar en onder welke voorwaarden kleine windturbines in de gemeente De Fryske Marren worden toegestaan. Daarbij spelen de welstand ontwikkelingscriteria en diverse omgevingsaspecten een rol. Ten aanzien van de omgevingsaspecten heeft de FUMO een advies uitgebracht, dat is opgenomen in bijlage 1. Deze aspecten worden meegenomen in de overwegingen bij de te maken keuzes voor locaties voor kleine windturbines. Ook zijn er plaatsingeisen opgenomen wat betreft de aan te houden afstand tot omliggende woningen, bestaande landschappelijke elementen en de eigen bedrijfswoning.

3.1 Welstand ontwikkelingscriteria

De gemeente heeft voor de kleine windturbines bij agrarische bedrijven een welstand ontwikkelingscriteria die na de vaststelling van het paraplubestemmingsplan van kracht wordt en deel uitmaakt van de juridische regeling (bijlage 2).

Belangrijke uitgangspunten zijn dat de plaatsing van de windturbine bij het agrarisch bedrijf nodig is en dat de turbines zorgvuldig moeten worden ingepast binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Dit laatste houdt in dat de windturbines in gebieden met grote landschappelijk en recreatieve waarde in de omgeving van Gaasterland en het Minserklif slechts zijn toegestaan binnen het huidige bouwvlak / bouwperceel. Dit betreft het essen- en stuwwallenlandschap dat wordt gekenmerkt door een verzameling van verhogingen in het landschap in de vorm van reliëfrijke keileemwelvingen, ontstaan door ijsopstuwing, zandverstuivingen en uitspoeling. Ook gaat het om de steilrand aansluitend op IJsselmeer en de aanwezigheid van reliëf aan de klifkusten (Mirnser Klif en het Oudemirdumer Klif).

3.2 Relatie Wet Milieubeheer

Kleine windturbines met een rotordiameter groter dan 2,00 m vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.13 en verder). Dit kan worden afgeleid uit het Besluit omgevingsrecht, Bijlage 1 onder 20.2. Deze windturbines worden als een zelfstandige inrichting gezien en moeten daarom voldoen aan de bepalingen ten aanzien van geluid, veiligheid en visuele hinder zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn opgenomen. Voor deze kleine windturbines vormt het Activiteitenbesluit milieubeheer dus het toetsende kader ten aanzien van milieuaspecten.

Kleine windturbines met een rotordiameter kleiner dan 2,00 m vallen niet onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor deze windturbines kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor het bouwen. Omdat in de Wet milieubeheer niet voor niets de kleine windturbines (rotordiameter kleiner dan 2,00 m) zijn uitgezonderd vanwege de beperkte overlast die zij met zich meebrengen voor de omgeving, wil de gemeente ook niet op voorhand voor deze kleine windturbines een aanvullende regeling opnemen in het bestemmingsplan. Desondanks wil de gemeente, mocht daarvoor een noodzaak aanwezig zijn omwille van verschillende omgevingsfactoren, wel de mogelijkheid houden nadere eisen te stellen aan geluid, veiligheid en visuele hinder van kleine windturbines. In die gevallen zal de gemeente de normering zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen voor windturbines aanhouden. Ook kan bij een aanvraag bekeken worden of de windturbine een NEN-EN-IEC 61400-2 certificering heeft dan wel voldoet aan 'Handreiking miniwind en kleine windmolens' van Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA). In dat eerste geval kan de toetsing bij de omgevingsvergunning beperkt blijven tot de vraag of het bedoelde certificaat aanwezig is.

De volgende paragrafen van dit hoofdstuk gaan per thema in op de normeringen vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor geluid, externe veiligheid, ecologie en visuele hinder.

3.3 Geluid en milieuzonering

Een kleinschalige windturbine produceert geluid. Hoeveel geluid precies, is afhankelijk van het type en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windturbines. Daarin staat dat een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Deze geluidsnormering wordt landelijk acceptabel geacht.


Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het bestemmingsplan slechts een beperkt aantal kleine windturbines toestaat (namelijk niet meer dan nodig voor de eigen energievoorziening) per bouwvlak of bouwperceel, zijn deze omstandigheden vooralsnog niet te verwachten. Daarom zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig geacht. Dat betekent dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

De Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG gaat bij een windturbine met een wiekdiameter van 20 meter uit van een normafstand van 100 meter (milieucategorie 3.1) tussen milieugevoelige functies, zoals woningen. Dit op basis van het aspect geluid.

3.4 Externe veiligheid

Kleine windturbines (vanaf een rotordiameter van 2,00 meter) vallen onder de werkingssfeer het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit worden in paragraaf 3.2.3 voorschriften opgenomen waaraan een windturbine moet voldoen. Deze beoordeling vindt plaats bij de in te dienen melding. In artikel 3.15 zijn voorschriften opgenomen m.b.t normering voor externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BVDFM20WINDTURBINE-VA01_0002.png"

Bij het indienen van een melding en aanvraag omgevingsvergunning bouw wordt getoetst of de windturbine voldoet aan bovenstaande normering.

De risico's van windturbines in de nabijheid van risicobronnen kan consequenties hebben op deze risicobronnen (kunnen risicoverhogend zijn). Dit geldt echter alleen voor grote windturbines. Voor kleinschalige windturbines is er geen sprake van een risicoverhogend effect op deze risicobronnen. Dergelijke installaties zoals risicovolle inrichtingen die onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen zijn met name ook niet in het buitengebied gelegen.

Desalniettemin moet ook voor kleine windturbines voldoende afstand worden gehouden tot risicobronnen. In het buitengebied van de gemeente komen de volgende relevante risicobronnen voor:

  • a. ondergrondse hogedrukaardgas transportleidingen;
  • b. hoogspanningsinfrastructuur.

Hoofdspoorwegen die relevant zijn (die onderdeel uitmaken van het basisnet spoor in verband met structureel vervoer gevaarlijke stoffen) zijn niet relevant voor het verordeningsgebied.

Toetsing
In het advies van de FUMO in bijlage 1 is aangegeven met welke relevante infrastructuur rekening moet worden gehouden. Tijdens de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een kleinschalige windturbine moet bekeken worden of er redenen zijn om op grond van externe veiligheid, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding, de omgevingsvergunning niet te verlenen of om voorwaarden te stellen. Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat het milieuaspect externe veiligheid op voorhand geen belemmering opwerpt. Zodoende kan het planologische voornemen als uitvoerbaar worden geacht.

Bij de vergunningverlening voor de windturbines zal tenslotte rekening worden gehouden met enkele aandachtspunten (zoals zijn aangegeven in bijlage 2) om:

  • de gestelde eisen in het activiteitenbesluit en het Besluit externe veiligheid inrichtingen/buisleidingen te gebruiken bij het opstellen van een omgevingsvergunning;
  • rekening te houden met zowel andere risicobronnen als (beperkt) kwetsbare objecten in de nabijheid van een windturbine;
  • Brandweer Fryslân te betrekken in het vergunningsproces ten aanzien van windturbines en hen op de hoogte te houden van de mate waarin hun advies is overgenomen.

3.5 Visuele hinder

Het plaatsen van een kleinschalige windturbine heeft naast ruimtelijke gevolgen ook visuele gevolgen. Hoewel de windturbines maximaal 15,00 m hoog mogen zijn, kunnen de windturbines in het open karakter van het buitengebied gevolgen teweegbrengen. Zo hebben de draaiende wieken van een windturbine mogelijk slagschaduw en lichtreflectie als gevolg. De positionering van kleinschalige windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder. Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij men rekening houdt met zonlicht en schaduwwerking kan men het effect van slagschaduw en lichtreflectie beperken. Ook stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer regels omtrent lichtschittering en slagschaduw. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt in artikel 3.14, vierde lid, en in samenhang met artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer dat om slagschaduw en lichtschittering te voorkomen een windturbine is:

"voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden".

Wanneer men dit toepast op bijvoorbeeld een windturbine met een rotordiameter van 12,00 m, betekent dat indien een windturbine zich op minder dan 144,00 m (twaalf maal een rotordiameter van 12,00 m) bevindt, de windturbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening als de mogelijke slagschaduw zich anders meer dan zeventien keer per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag zou voordoen. Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13, eerste lid van het Activiteitenregeling milieubeheer) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.

Gelet op het feit dat het gaat om kleine windturbines en dat deze in ieder geval op 50 meter afstand van gevoelige functies zoals woningen moeten worden gesitueerd (zie paragraaf 3.3), is de kans op slagschaduw en lichtreflectie erg klein. Wel kan bij de positionering van de één of meerdere turbines rekening worden gehouden met de stand ten opzichte van hindergevoelige functies.

3.6 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Omdat het op voorhand niet mogelijk is om voor het verordeningsgebied in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor ecologie, wordt dit niet nu, maar ten tijde van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleinschalige windturbine gedaan.

De Wet natuurbescherming is onverkort van kracht. Er zal dus bij elke aanvraag worden afgewogen of de bouw van een windturbine ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de beschermde natuurwaarden in dat gebied. Het is dus mogelijk noodzakelijk om een ecologische quickscan uit te voeren als onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Zo bezien, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Inleiding

De partiële herziening beheersverordening is gebaseerd op het behouden van de juridisch-planologische ruimte zoals deze is opgenomen in de geldende beheersverordeningen. De beheersverordening vormt het juridisch-planologische regime voor het onder voorwaarden mogelijk maken van kleine windturbines op en aangrenzend aan agrarische bouwpercelen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde binnenplanse afwijkingsprocedure.

4.2 Opzet en toelichting regels

Per hoofdstuk is de opbouw van de regels beschreven.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit hoofdstuk bestaat uit de inhoudelijke begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing van de beheersverordening. Deze regeling heeft zijn eigen begrippen. Deze begrippen worden daarom toegevoegd of vervangen de bestaande begrippen uit de geldende beheersverordeningen.

Het begrip windturbine is toegevoegd om aan te geven wat hieronder valt. Het begrip sluit aan op het begrip uit de Verordening Romte 2014.

Verder is, om duidelijk te maken wat onder het gebruik van gronden voor kleinschalige wordt verstaan, dit begrip toegevoegd. Op deze wijze worden er ook mogelijkheden geboden voor zonnepanelen op de gebouwen (conform het criterium de provinciale verordening) waar daar in de geldende bestemmingsplannen / beheersverordeningen geen mogelijkheden voor bestaan zoals bij de uitleg in artikel 5 is beschreven.

Artikel 2. Wijze van meten

Teneinde interpretatieverschillen over het bepalen van de hoogte van een windturbine te voorkomen, wordt gemeten vanaf de ashoogte. Bij de wijze van meten is aangegeven wat hieronder wordt verstaan.

Artikel 3 Van toepassing verklaring

Dit artikel geeft aan op welke gebieden de beheersverordening betrekking heeft.

De regels in dit bestemmingsplan zijn van toepassing op de in bijlage 1 opgenomen beheersverordeningen. In deze bestemmingsplannen wordt met de nieuwe regeling binnen de bestemmingen 'Agrarisch gebied', 'Agrarische doeleinden', 'Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde', 'Agrarisch gebied in een besloten landschap', 'Agrarisch in een open landschap en daarmee vergelijkbare bestemmingen en aanduidingen het plaatsen van kleine windturbines via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.

De overige regels binnen de vigerende beheersverordeningen blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2 Regels windturbines

Artikel 4 Algemene bouwregels

In dit artikel is de afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kleine windmolens te bouwen bij of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel. Afhankelijk van de regelingen en de terminologie in te herziene beheersverordeningen betekent dit dat de mogelijkheden gerelateerd zijn aan een op de verbeelding / plankaart ingetekend agrarisch bouwvlak, agrarisch bestemmingsvlak of een al dan niet op de verbeelding / plankaart ingetekend agrarisch bouwperceel. De voorwaarden die de provincie aan het toestaan van de windturbines stelt, zijn als toetsingskader aan de afwijking met een omgevingsvergunning opgenomen.

Voor de toetsing aan de onderdelen b en c van lid 4.1 kan de toelichting van de provincie als leidraad worden genomen:

4.1.b. Eigen behoefte:

Uit landschappelijke overwegingen is het van belang dat het aantal windturbines beperkt blijft en dat extra druk op het net zoveel mogelijk wordt voorkomen. Om deze redenen mogen alleen bij agrarische bedrijven windturbines worden geplaatst als het opgestelde vermogen van de te plaatsen windturbine(s) is gericht op de eigen behoefte van het agrarisch bedrijf. Voor het bepalen van het eigen gebruik kan het gemiddelde energieverbruik van de afgelopen drie jaar als leidraad aangehouden worden. Wanneer gekozen wordt voor een combinatie met zonnepanelen of een mestvergister is het bijna niet te vermijden dat op enig moment toch sprake is van teruglevering aan het net. Dit mag, zolang gebruik gemaakt kan worden van de bestaande eigen netaansluiting van het agrarische bedrijf. Maatwerk blijft ook hier echter mogelijk. In uitzonderingsgevallen kan gemotiveerd worden dat door omstandigheden een netverzwaring toch nodig is om in de eigen behoefte te kunnen voorzien.

4.1.c. Landschappelijke inpassing

Het is verder van belang om de windturbines goed in te passen en daarbij de tevens mogelijkheden voor zon op dak te verkennen. Maatwerk is belangrijk. Wanneer zon op dak een reële optie is voor het bedrijf dan moet zorgvuldig worden afgewogen of vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit het plaatsen van zon op dak dan niet de betere manier is om te voorzien in de eigen energiebehoefte.

Met betrekking tot de voorwaarde dat de windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype, zal de beoordeling plaatsvinden aan de hand van de beschrijving uit de bestaande beheersverordeningen voor het buitengebied en de welstand ontwikkelcriteria zoals opgenomen in bijlage 2.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

Het is mogelijk dat in een aantal geldende beheersverordeningen windturbines niet zijn toegestaan en/of het gebruik van de gronden voor (kleinschalige) duurzame energiewinning in de vorm van zonne- en windenergie planologisch niet mogelijk is op agrarische bouwpercelen en de daarbijbehorende agrarische gronden

Indien hiervan sprake is dient in combinatie met het bouwen ook het gebruik mogelijk te worden gemaakt. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die in dat geval in combinatie met artikel 4 lid 4.1 moet worden toegepast.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

De overige artikelen in deze beheersverordening zijn opgenomen omdat dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht is.

De anti-dubbeltelregeling in hoofdstuk 3 is bedoeld om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw zou kunnen worden gebruik gemaakt.

Tenslotte is in hoofdstuk 4 nog een standaardbepaling voor het overgangsrecht opgenomen (artikel 7 en 8) en een slotregel (artikel 9).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Omgevingsaspecten

Deze beheersverordening bestaat uit enkele aanvullingen en aanpassingen van de bestaande regels die in het kader van de procedure geen toetsing aan de diverse omgevingsaspecten zoals water, milieu en natuur vragen. Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning zal worden beoordeeld in hoeverre deze aspecten van invloed zijn, rekening gehouden met het gestelde in hoofdstuk 3 en bijlage 2.De Keur van het Wetterskip Fryslân en de Wet natuurbescherming zijn onverkort van kracht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening. Deze partiële herziening is op 1 november 2021 tijdens het regulier overleg met de LTO besproken met de opmerking dat het ontwerp nog in 2021 ter visie wordt gelegd.

De beheersverordening is daarna door de gemeenteraad op 11 mei 2022 gewijzigd vastgesteld, zoals in bijlage 2 is aangegeven. Tegen het vaststellingsbesluit van een beheersverordening kan geen bezwaar of beroep worden aangetekend.

De verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na de bekendmaking van het vaststellingsbesluit, tenzij in het besluit daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.