Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Paraplubestemmingsplan Archeologie Gooise Meren
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1942.BPPA-ON01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het archeologiebeleid van de Gooise Meren is verouderd en er zijn in de geldende regelingen onvolkomenheden te bespeuren. Bovendien is het nodig om het beleid te harmoniseren, aangezien er afzonderlijke regelingen van de voormalige gemeenten Muiden, Naarden en Bussum van kracht zijn. Er is dan ook een nieuw bestemmingsplan nodig, waarin het gehele gemeentelijke grondgebied van één passende, actuele archeologieregeling wordt voorzien. Deze wordt daarom vormgegeven als een paraplubestemmingsplan waarmee voor alle bestemmingsplannen in de gemeente Gooise Meren dezelfde regeling voor archeologie gaat gelden. Het paraplubestemmingsplan heeft alleen betrekking op de regeling voor archeologie en brengt geen wijziging aan in de overige regels van de vigerende bestemmingsplannen. Deze regeling betreft een vergunningstelsel dat gekoppeld is aan gebieden met archeologische waarden. De gebiedsindeling is gebaseerd op de 'Archeologische Verwachtingen- en Beleidsadvieskaart gemeente Gooise Meren 2021'.
 
1.2 Ligging plangebied
Dit paraplubestemming beslaat het volledige grondgebied van de gemeente Gooise Meren, met uitzondering van de delen waarvoor geen onderzoeksverplichting geldt. Op navolgende luchtfoto is het gemeentelijk grondgebied van de gemeente Gooise Meren aangegeven.
 
Luchtfoto met gemeentegrens
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
In een groot deel van de bestemmingsplannen die gelden binnen de gemeente Gooise Meren is het onderwerp archeologie al geregeld. Daarbij doen zich verschillen voor tussen de regelingen van de voormalige gemeenten Muiden, Naarden en Bussum. Die regelingen worden in hoofdstuk 3 onder 3.3 Gemeentelijk beleid samengevat. 
Voorliggend paraplubestemmingsplan vervangt de geldende regelingen door een uniforme regeling. Waar in onderliggende bestemmingsplannen nog geen regeling was opgenomen wordt via voorliggend parapluplanplan alsnog een regeling opgenomen.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante archeologisch beleid van Rijk en provincie opgenomen. Tevens wordt ingegaan op de geldende regelingen in de gemeentelijke bestemmingsplannen tot de komst van voorliggend paraplubestemmingsplan.
Daarnaast wordt het project in hoofdstuk 4 inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van onder andere de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de procedure van het plan, waar de uitkomsten van het vooroverleg en de ter inzage legging worden opgenomen.
 
2 Projectbeschrijving
Het voorliggende parapluplan is gebaseerd op de notitie 'Archeologische Verwachtingen- en Beleidskaart gemeente Gooise Meren 2021' (NMF Erfgoedadvies, 2021): zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1. Vanuit het archeologisch beleid en reeds eerder uitgevoerde archeologische onderzoeken volgt dat delen van de gemeente archeologisch waardevol kunnen zijn. Op basis van de verschillende (verwachtings-) waarden is onderstaande Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt.
    
Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (Bron: NMF Erfgoedadvies, 12 februari 2021)
 
Er worden zeven gebieden onderscheiden: Waarde - Archeologie 1 t/m 6 en een gebied waar geen onderzoeksverplichting geldt:
 
Waarde – Archeologie 1; regime 0 m² en 30 cm:
  • Historische kernen. Het gaat hierbij om Naarden, Bussum. Muiden en Muiderberg. Het betreft locaties die al vanaf de late middeleeuwen continu bewoond worden en waar een stapeling van archeologische sporen kunnen worden verwacht. Deze komen in een hoge dichtheid voor. Feitelijk kan worden gezegd dat archeologische resten aanwezig zullen zijn, tenzij de bodem verstoord is. Er worden archeologische sporen van bewoning, begraving, rituelen en economie en infrastructuur verwacht.
  • AMK-terreinen. Het gaat om bijv. een terrein met resten van de Diemerzeedijk, kasteel Muiderslot, een terrein met mogelijke resten van hofstede Hofland, Oud Naarden en de Grote Kerk van Naarden.
  • Verdwenen molens. Het betreft molens die vanaf de middeleeuwen een belangrijke rol speelden in de economie. Zij werden gebruikt voor het malen van graan, voor wolbewerking en voor de waterhuishouding. Niet alleen de molens zelf maar ook de erven zijn van hoge archeologische waarde. De erven zullen als werkruimte en (moes-) tuin zijn gebruikt. Op het molenerf kunnen aanvullende woon- of utilitaire gebouwen hebben gestaan. Bij poldermolens zijn ook sloten onderdeel van de werking van de molen. Soms bevinden zich in het om de molen liggende terrein resten van een voorganger van de molen. Hiervoor wordt een onderzoeksgebied met een straal van 25 m gehanteerd.
  • Het terrein van het oorspronkelijke Naarden. Naarden is rond 1350 verplaatst naar de huidige locatie. De plek waar het vroegere stadje en een klooster hebben gelegen werd verlaten door een combinatie van verwoesting tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten en de latere uitbreiding van de Zuiderzee. Op basis van historische bronnen en recent duikonderzoek is het terrein bepaald waarbinnen zich waarschijnlijk de resten van deze plaatsen bevinden. Buiten het terrein met de vondsten wordt een buffer van 25 meter aangehouden als onderzoeksgebied.
 
Waarde – Archeologie 2; regime 50 m² en 30 cm:
  • Dijken en kades. Dijken zijn zeer kenmerkende elementen in het kust- en veengebied. Gooise Meren heeft verschillende zeer oude dijken, zoals de voormalige zeedijken die van Diemen, via Muiden naar Muiderberg liepen (Diemerzeedijk, Voormalige Zeedijk) en die voorbij Muiderberg te volgen is tot aan Naarden (Westdijk). Deze zijn al in de 13de eeuw aangelegd en daarna steeds opgehoogd en aangepast. De Keverdijk dateert uit dezelfde periode en had als doel de akkers en weiden te beschermen tegen het Naardermeer. In de 17de eeuw werd er een dijk aangelegd rond het Naardermeer, met als doel het meer droog te maken. Daarnaast gaat het om kades. Kades betreffen oeverstroken, vaak met aanlegplaatsen voor schepen, en lage (veen-)dijken. De lage dijken kunnen aangelegd zijn of het resultaat zijn van inklinking of afgraving van veen rond de dijk. In samenhang met de dijken en kaden komen vaak bruggen, sluizen, molens, wegen en jaagpaden etc. voor en natuurlijk bewoning.
  • (zone met) Molenplaats of eendenkooi. Langs de Weesperweg bij Muiden en aan de westkant van het Naardermeer zijn locaties aangegeven waarbinnen zich molens hebben bevonden. Het gaat onder andere om molens voor de droogmaking van het Naardermeer. Het lijkt erop dat de molens gedurende het proces van de droogmaking verplaatst zijn. Op de kaart zijn ook de locaties van de molens aangegeven zoals die in de molendatabase zijn opgenomen. De locaties zijn onder andere gebaseerd op de kaart van Dou uit 1647. Behalve de molen zelf is ook de omgeving relevant. Behalve de molen zelf is ook de omgeving ervan (het erf, de sloten) belangrijk. Hiertoe wordt uitgegaan van een onderzoeksgebied met een straal van 25 m. Eendenkooien bestaan uit een waterplas met vangpijpen en allerlei schermen, waarmee een kooiker eenden kon vangen. Eendenkooien komen voor in ‘stille’ gebieden, waar het wild niet verstoord werd, bijvoorbeeld rond het Naardermeer.
  • Historisch bekende bebouwing. Hieronder vallen bijvoorbeeld de Kruitfabriek en bebouwing langs de Vecht.
  • Militair erfgoed. Talloze bunkers, aardwerken en andere militaire voorzieningen hebben een grote stempel gedrukt op het aanzicht van de gemeente. Het gaat hierbij om de vestingen van Naarden en Muiden, het Fransche Kamp, Werken aan de Karnemelksesloot, Pampus en de forten van Naarden, maar ook omvrije schootsvelden waar juist niet gebouwd kon worden, of alleen in hout. Er zijn in de loop der tijd ook veel objecten en structuren verdwenen, bijvoorbeeld verouderde stadsmuren en vestingwerken. Hiervan kunnen zich echter nog belangwekkende resten in de bodem bevinden.
  • Buitenplaatsen. Vanaf de 17de eeuw investeerden rijke stedelingen in land in de Gooi- en Vechtstreek. Het gaat daarbij om buitenplaatsen met een statig hoofdgebouw, siertuinen, stallen en kassen e.d. Veel buitenplaatsen zijn inmiddels (bovengronds) verdwenen. Soms is de structuur ervan nog te herkennen in het gebied.
  • Vermoedelijke locatie huisplaats veengebied. Het is nog onduidelijk waar zich de huisplaatsen bevinden die zijn aangelegd bij de middeleeuwse veenontginning. Naar aanleiding van eerder onderzoek is op grond van de uitstulpingen in percelen een aantal locaties aangewezen waar huisplaatsen uit tijd van de middeleeuwse veenontginning kunnen worden verwacht. Deze zijn op de beleidskaart opgenomen. Er kunnen terplagen worden verwacht, maar ook haardplaatsen en resten van huizen en allerhande huisraad. Hiervoor wordt een onderzoeksgebied met een straal van 25 m gehanteerd.
  • Scheepswrakken/wraklocaties. Het betreft locaties met overblijfselen die kunnen samenhangen met scheepsvaart en oorlogshandelingen (wrakken van schepen en vliegtuigen, munitie, verloren ladingen). Hiervoor wordt een onderzoeksgebied met een straal van 100 m gehanteerd.
 
Waarde – Archeologie 3; regime 100 m² en 30 cm
  • Oeverwal van de Vecht. De oeverwallen gelden vanaf de prehistorie tot in de nieuwe tijd als een gunstige locatie voor bewoning. De bodem is relatief stevig en geschikt voor akkerbouw, terwijl de aanwezigheid van de rivier goede verbindingsmogelijkheden bood en het drassige achterland gebruikt kon worden voor jacht en beweiding. Er kunnen sporen van bewoning, begraving, economie en infrastructuur worden verwacht.
 
Waarde – Archeologie 4; regime 250 m² en 30 cm
  • Pleistocene gebieden. Dit zijn gebieden met een pleistocene bodem aan de oppervlakte. In dit gebied zijn archeologische sporen te verwachten uit alle periodes, van jagers en verzamelaars tot staatssamenlevingen. Er zijn ook verschillende vindplaatsen bekend. Er kunnen sporen van bewoning, begraving, rituelen en economie en infrastructuur worden verwacht
 
Waarde – Archeologie 5; regime 500 m² en 30 cm
  • Veengebieden. Dit gebied beslaat het grootste deel van het veenweidegebied in de gemeente. Het is in de late middeleeuwen in gebruik genomen voor bewoning en gebruik voor akkerbouw en veeteelt. Er kunnen resten van ontginningsnederzettingen en percelering/landinrichting uit de late middeleeuwen worden verwacht.
  • Afzettingsgebied langs de Vecht. De Vecht kan al vanaf de IJzertijd zijn gebruikt als vaarroute en vanaf die tijd kunnen allerlei soorten archeologische resten worden verwacht.
 
Waarde – Archeologie 6; regime 2.500 m²
  • Waterbodems. Een groot deel van het gemeentelijke grondgebied wordt gevormd door het IJmeer en het Gooimeer. Aangezien deze gebieden het grootste deel van het laat pleistoceen en holoceen onderdeel zijn geweest van het vasteland, kunnen er vergelijkbare archeologische resten worden verwacht als in het overige deel van de gemeente. Mogelijk zijn er nog resten van onbekende verdronken dorpen aanwezig. Van een aantal plaatsen is bekend dat ze zijn verdronken, namelijk Oud Naarden en delen van Muiderberg. Er zijn meldingen vanaf de 16de eeuw dat bij laag water de resten van Oud Naarden te zien waren Waarschijnlijk is ook Muiden op een zeker moment naar het zuiden verplaatst.
 
Verstoorde terreinen: geen onderzoeksverplichting
  • Nat/moerassig gebied Naardermeer. Het Naardermeer is ontstaan als een veenmeer. Diverse rivieren deponeerden vanaf het westen klei in het meer, waardoor het voor een groot deel opgevuld raakte. Er is verschillende keren geprobeerd om het meer droog te maken, maar dit bleek lastig en duur. Van de 19de eeuwse poging tot drooglegging zijn nog molenplaatsen en sloten te herkennen. Doordat het gebied sinds de aanvang van de veengroei waarschijnlijk altijd nat of moerassig is geweest en doordat de bodem en randen van het meer zijn geërodeerd, zijn er geen vindplaatsen in de vorm van nederzettingen te verwachten.
  • Verstoorde terreinen en afzandingen. In de gemeente is veel zand, klei en grind afgegraven om te gebruiken als bouwgrondstof en voor de aanleg van de grachten en schootsvelden van de vestingen. In de meeste gevallen zullen daarbij de archeologisch relevante niveaus zijn aangetast of geheel zijn afgegraven. Het is mogelijk dat op diepere niveaus nog archeologische resten aanwezig zijn.
  • Verstoring snelweg en spoorbaan. De oorspronkelijke bodem is plaatselijk afgegraven en is door de plaatsing van een zandbed, bouwwegen en werkterreinen verdrukt en afgedekt. Bij de aanleg en verlegging van de A1 is beperkt afgegraven, over het algemeen tot een diepte van 20-40 cm ten opzichte van oorspronkelijk maaiveld. Tevens hebben waterpartijen er een gemiddelde diepte van 0.75 tot 1 meter ten opzichte van oorspronkelijk maaiveld. Er is hier voorts niet geroerd, alleen afgegraven en afgevoerd. Dieper gelegen vindplaatsen kunnen nog intact zijn.
 
Voor elke te onderscheiden verwachtingswaarde wordt de bescherming geregeld via bouwregels en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Per verwachtingswaarde is tevens een vrijstellingsgrens voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden vastgesteld. Een vrijstellingsgrens bestaat uit een oppervlaktemaat en een dieptemaat. Wordt zowel de oppervlakte- als de dieptemaat overschreden, dan dient de aanvrager in beginsel een archeologisch rapport te overleggen waarin aangegeven is of er archeologische waarden aanwezig zijn. En zijn er archeologische waarden aanwezig, dan dient ook aangegeven te worden hoe er met deze waarden rekening wordt gehouden tijdens de voorgenomen ontwikkelingen.
 
Bij het samenstellen van de regeling is rekening gehouden met de ervaringen met de huidige regelingen: wat werkt goed en welke onderdelen worden gemist. Naar aanleiding daarvan zijn bijvoorbeeld specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot kabels en leidingen, diepploegen, baggeren en het verwijderen van stobben.
  
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid en wetgeving
3.1.1 Omgevingswet
Met de Omgevingswet bundelt de rijksoverheid de regels voor ruimtelijke projecten. Dit met het doel om ruimtelijke projecten eenvoudiger te kunnen starten. Naar verwachting treedt de wet in 2021 in werking. Eén van de uitgangspunten van de wet is dat decentrale overheden al hun regels over de leefomgeving bijeenbrengen in één gebiedsdekkende regeling. Voor de gemeenten is dit het omgevingsplan. Dit plan biedt daarmee één integrale, inhoudelijk op elkaar afgestemde set van regels die van toepassing zijn op een locatie. Het omgevingsplan moet digitaal raadpleegbaar zijn.
 
De Omgevingswet voorziet niet in een actualiseringsplicht voor het omgevingsplan. Gold voor het bestemmingsplan een verplichting tot actualisatie, de Omgevingswet stelt geen verplichting om het omgevingsplan met een vaste termijn te actualiseren. Het achterwege laten van de actualiseringsplicht ontslaat de gemeente uitdrukkelijk niet van het actueel houden van haar beleid. Het is echter aan de gemeente om te beoordelen of het omgevingsplan actueel is of (op onderdelen) wijziging behoeft.
 
De geactualiseerde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en de beleidsregels kunnen één-op-één worden opgenomen in het omgevingsplan. De geactualiseerde beleidskaart kan met een afzonderlijke verordening of een paraplubestemmingsplan worden verankerd. Het voorliggende parapluplan voorziet daar in.
 
3.1.2 Erfgoedwet 2016
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet (1988) is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Ten aanzien van de regels voor archeologische monumentenzorg, de bescherming van archeologische waarden en het onderzoeken en opgraven ervan zijn de volgende zaken uit de Erfgoedwet van belang: 
  • De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.
  • Gemeenten spelen een belangrijke rol in het archeologische stelsel. Tijdens het opstellen van bestemmingsplannen houden ze rekening met archeologische waarden. Ook maken zij meestal de afweging of archeologische waarden in situ behouden moeten blijven of kunnen worden opgegraven.
  • Het bestaande stelsel uit de Monumentenwet 1988 verandert op een aantal punten, maar blijft verder grotendeels in stand. De Erfgoedwet vervangt de huidige opgravingsvergunning van de Minister van OCW door een certificaat. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd. 
  • De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de huidige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Dit geldt in ieder geval voor de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Op dit moment geeft de Minister van OCW deze vergunning af. In de nieuwe situatie wordt het college van burgemeesters en wethouders de vergunningverlener, maar houdt de Minister van OCW wel een adviesrol en een instemmingsrecht.
  • Het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD) stelt normen op voor het opgraven zelf, het conserveren en documenteren van archeologische vondsten en het opstellen van een rapport over de opgraving. De Minister van OCW stelt de door het CCvD geschreven norm vast. Het is de verwachting dat er meer draagvlak is voor de norm omdat deze door professionals uit het archeologieveld is opgesteld en daarmee voor een betere naleving. Met als uiteindelijke doel een betere kwaliteit van archeologisch onderzoek. Bovendien kan met de norm eenvoudiger worden ingespeeld op ontwikkelingen binnen de archeologische sector. Een aanvragend archeologisch opgravingsbedrijf krijgt het certificaat als uit de toetsing blijkt dat wordt voldaan aan de gestelde eisen. Via audits controleert de verstrekker –een certificerende instelling- of de certificaathouder tijdens zijn werk daadwerkelijk voldoet aan de gestelde eisen. Naar verwachting worden er verschillende certificaten geïntroduceerd voor werkzaamheden die onder een opgraving vallen. Zo is het voorstelbaar dat er een certificaat komt voor booronderzoek en een certificaat voor opgraven. De Erfgoedwet stelt geen eisen aan bijvoorbeeld advisering en bureauonderzoek. Maar deze activiteiten kunnen wel vrijwillig gecertificeerd worden, waarmee partijen een extra mogelijkheid krijgen om ook hier uitdrukking te geven aan kwaliteit en zich te onderscheiden in de markt.
  • De certificerende instellingen moeten beschikken over een accreditatie van de Raad voor Accreditatie en een aanwijzing van de Minister van OCW. De Raad voor Accreditatie beoordeelt de certificerende instelling en ziet toe op zijn deskundigheid, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en betrouwbaarheid. De Minister wijst alleen certificerende instellingen aan als zij beschikken over accreditatie.
  • Op dit moment houdt de Erfgoedinspectie toezicht op de naleving van alle regels rond opgravingen. Met ingang van de Erfgoedwet toetsen de certificerende instellingen de naleving van de certificaten. In het uiterste geval kan een certificerende instelling een certificaat intrekken bij onvoldoende of gebrekkige naleving. Bij een goed functionerend systeem van certificering hoeft de Erfgoedinspectie niet meer in het veld toe te zien op de professionaliteit. Zij zal zich daarom concentreren op het stelseltoezicht, en op naleving van de overige publieke normen, bijvoorbeeld op het verbod op opgraven zonder certificaat, de meldingsplichten en de rapportageplicht.
 
Planspecifiek
In onderhavig paraplubestemmingsplan is rekening gehouden met de Erfgoedwet 2016. Zo is de aangepaste definitie van “opgraving” in ogenschouw genomen, waaronder ook scheepswrakken en andere maritieme archeologie vallen. Ook is in de planregels opgenomen dat het onderzoeksrapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
3.1.3 Verdrag van Valletta
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat ernaar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Daarnaast dient bij ruimtelijke ontwikkelingen in een vroeg stadium rekening gehouden te worden met de archeologische waarden. Initiatiefnemers tot verstoring van bodemarchief betalen de kosten van het archeologisch onderzoek.
 
3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven dat de toelichting van een bestemmingsplan ten minste een beschrijving bevat van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden (artikel 3.1.6 lid 5 onder a).
Het voorliggende parapluplan voorziet hier in voor de gehele gemeente.
 
3.1.5 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en besluit omgevingsrecht (Bor)
Op grond van de Wabo (artikel 2.22 lid 3 onder d) kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, afwijken van het bestemmingsplan of slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht, in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden. Inhoudelijk wordt deze zorg voor de archeologische monumentenzorg geregeld door artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van dit artikel kunnen de navolgende voorschriften aan een omgevingsvergunning worden verbonden, inhoudende een verplichting:
  • tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • tot het doen van opgravingen;
  • de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
Dit is als zodanig in de regels opgenomen, waarmee het parapluplan voldoet aan de bepalingen van Wabo en Bor.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door de Provinciale Staten. In de omgevingsvisie is aangegeven de provincie Noord-Holland beschikt over een rijke variatie aan (open) landschappen, ruimtelijke structuren, aardkundige en archeologische waarden, cultuurhistorie en gebouwd (wereld)erfgoed. Voor de leefomgevingskwaliteit is het essentieel deze waarden en karakteristieken van landschap en cultuurhistorie te benoemen, te behouden, waar nodig adequaat te herstellen en waar mogelijk te versterken en te ontwikkelen.
Het voorliggende parapluplan sluit aan bij de intenties van de Omgevingsvisie.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
Voordat de gemeente Gooise Meren ontstond uit de fusie van de gemeenten Bussum, Muiden en Naarden, hadden deze gemeenten elk een eigen archeologische beleidskaart of verschillende bestemmingsplannen waarin rekening werd gehouden met archeologische waarden. Het hoofddoel van de eerste generatie beleidskaarten en -nota’s was het aansluiten bij de toen nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg, waarin het ‘behoud in situ’ beleid is vastgelegd en is bepaald dat in bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden met archeologische waarden in het plangebied. Als bekend is dat er archeologische sporen voorkomen in een bestemmingsplangebied, of als de mogelijkheid bestaat dat er sporen voorkomen moeten daarvoor beschermende maatregelen worden genomen in het bestemmingplan. In deze paragraaf is een -niet uitputtende- beschrijving opgenomen van de regelingen die zijn opgenomen in een aantal grotere bestemmingsplannen en van toepassing waren tot de komst van voorliggend Paraplubestemmingsplan Archeologie.
 
Muiden en Muiderberg
In het bestemmingsplan ‘Stad Muiden’, vastgesteld op 16 december 2010, zijn op basis van de indicatieve kaart archeologische waarden en de provinciale cultuurhistorische verwachtingenkaart twee beschermingsregimes opgenomen. Archeologisch onderzoek is vereist in het geval van de volgende werkzaamheden:
  • Waarde - archeologie voor het gebied dat is aangemerkt als archeologisch monument: alle grondroerende werkzaamheden;
  • Waarde - archeologische verwachting voor het gebied waar archeologische resten worden verwacht: bij gebieden groter dan 100 m² / dieper dan 50 cm beneden maaiveld.
Eenzelfde regeling is opgenomen in het bestemmingsplan ‘Muiderberg’, dat op dezelfde datum is vastgesteld.
 
In het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’, vastgesteld op 19 juni 2014, zijn zones aangegeven waarbinnen een dubbelbestemming waarde-archeologie geldt. Deze waarde is in vijf categorieën onderverdeeld. Archeologisch onderzoek is vereist in het geval van:
  • Waarde 1: alle grondroerende werkzaamheden
  • Waarde 2: werkzaamheden in gebieden groter dan 50 m²
  • Waarde 3: werkzaamheden in gebieden groter dan 50 m² / dieper dan 35 cm beneden maaiveld
  • Waarde 4: werkzaamheden in gebieden groter dan 500 m²
  • Waarde 5: werkzaamheden in gebieden groter dan 2.500 m².
  
Naarden 
In 2011 heeft de toenmalige gemeente Naarden een Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld met bekende en verwachte waarden.
 
In het bestemmingsplan ‘Vesting’, vastgesteld op 30 september 2017, zijn twee dubbelbestemmingen van toepassing conform het archeologiebeleid uit 2011. Archeologisch onderzoek is vereist in het geval van:
  • Waarde archeologie: alle grondroerende werkzaamheden
  • Waarde archeologische Verwachting-hoge trefkans: werkzaamheden in gebieden groter dan 50 m²/dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
 
In het bestemmingsplan ‘Stedelijk gebied’, vastgesteld op 11 oktober 2017, zijn drie dubbelbestemmingen archeologie opgenomen. De regels zijn afgestemd op het archeologisch beleid voor gebieden met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde of een bekende waarde.
  • Waarde - Archeologie 1 voor bekende waarden, zijnde de voormalige molenlocaties.
  • Waarde - Archeologie 2 en 3 voor het gebied Bestevaer (hoog) respectievelijk Keverdijk/Jac. P. Thijssepark (middelhoog).
 
Het regime luidt als volgt:
  • bekende waarde: geen bodemingrepen;
  • hoge verwachtingswaarde: bij plangebieden groter dan 1000 m² geen bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld
  • middelhoge verwachtingswaarde: bij plangebieden groter dan 2500 m² geen bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
  
Bussum 
In bestemmingsplan ‘Brediuskwartier’, vastgesteld op 11 augustus 2008, is de dubbelstemming ‘Archeologisch waardevol gebied’ opgenomen. Archeologisch onderzoek is vereist in het geval van werkzaamheden waarbij de gebieden groter dan 30 m²/dieper dan 40 cm beneden maaiveld zijn.
 
In het bestemmingsplan ‘Oudere Dorp’, vastgesteld op 18 maart 2010, zijn de twee dubbelbestemmingen opgenomen. Archeologisch onderzoek is vereist in het geval van:
  • Waarde - Archeologie-1: werkzaamheden in gebieden groter dan 30 m² / dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
  • Waarde - Archeologie-2: werkzaamheden in gebieden groter dan 300 m² / dieper dan 35 cm beneden maaiveld.
  
In de bestemmingsplannen ‘Centrum’, vastgesteld op 26 september 2013, en ‘Zuidwest’, vastgesteld op 29 april 2010, is dezelfde regeling opgenomen.
 
In bestemmingsplan ‘Prins Hendrik-Park Het Spiegel’, onherroepelijk 10 augustus 2011, is de dubbelstemming ‘Archeologisch waardevol gebied’ opgenomen. Een archeologisch onderzoek is nodig bij werkzaamheden in gebieden groter dan 10 m²/dieper dan 35 cm beneden maaiveld.
 
In 2014 is voor het grondgebied van een Bussum een vlakdekkende beleidskaart gemaakt als onderdeel van de Beleidsnota cultuurhistorie Bussum. Dit kader fungeerde als archeologische onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen. Deze nota omvat een indeling in vijf gebieden met regimes. Met archeologie moet rekening worden gehouden:
  • Gebied 1: Bij alle grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld
  • Gebied 2: Bij plannen van 50 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld (Engen, Cruijsbergen)
  • Gebied 3: Bij plannen van 300 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld (oude kern en Achterbuurt)
  • Gebied 4: Bij plannen van 3.000 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
   
4 Haalbaarheid van het plan
4.1 Algemeen
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). De doelstelling van dit bestemmingsplan is het zorgen voor een juridisch kader volgens het bepaalde in de Erfgoedwet 2016. Het grijpt niet in op ruimtelijke ordening zoals die doorgaans in bestemmingsplannen zijn opgenomen waarbij een nieuw project wordt mogelijk gemaakt en/of een beheerregeling voor bestaand gebruik met bijhorende bouw- en aanlegregels wordt neergelegd. De uitvoerbaarheidstoets is met betrekking tot dit bestemmingsplan dan ook wat eenvoudiger en richt zich op het (archeologisch) beleid en de economische uitvoerbaarheid.
4.2 Beleid
In toelichting hoofdstuk 3 is het voor onderhavig plan relevante beleid aan bod gekomen. Samen met de 'Verwachtingen- en Beleidskaart gemeente Gooise Meren 2021' vormt dit beleid de basis voor het paraplubestemmingsplan. Doordat met voorliggend plan de regelingen met betrekking tot archeologie in bestemmingsplannen geactualiseerd en geharmoniseerd worden, wordt het beleid voor de gehele gemeente in overeenstemming gebracht met het beleid en de wetgeving omtrent archeologie.
4.3 Economische uitvoerbaarheid
Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is geld gereserveerd op de gemeentelijke begroting. Voor het overige zijn er aan de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden voor de gemeente. Het opstellen van onderzoeken en het onder begeleiding uitvoeren van werkzaamheden, waaronder afgravingen, komen volgens de Monumentenwet voor rekening van de verstoorder (bijv. particulieren, gemeente, ontwikkelaars). Voor de beoordeling van archeologisch onderzoeken/rapporten worden leges in rekening gebracht. Hiermee is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.
5 Juridische toelichting
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de verschillende dubbelbestemmingen weergegeven. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels' (de bestemmingen), de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'.
5.4 Wijze van bestemmen
Het plan omvat 6 dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie. De laatste heeft specifiek betrekking op waterbodems. De bestemmingen zijn gericht op de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Bouwregels
Er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de archeologische bestemming, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. Ten behoeve van de andere bestemmingen mag onder voorwaarden worden gebouwd. In het geval van bodemverstorende bouwwerkzaamheden dient een archeologisch rapport te worden overlegd. Een uitzonering is er voor vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing,  waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Tevens worden voor wat betreft de oppervlak en de diepte de volgende vrijstellingsmaten gehanteerd:
 
BestemmingOppervlakte (m²)Diepte (cm onder maaiveld/waterbodem)
Waarde - Archeologie 1030
Waarde - Archeologie 25030
Waarde - Archeologie 310030
Waarde - Archeologie 425030
Waarde - Archeologie 550030
Waarde - Archeologie 62.50030
 
Als bij bodemverstorende bouwwerkzaamheden zowel de oppervlakte- als de dieptemaat worden overschreden, dan dient de aanvrager een archeologisch rapport te overleggen waarin aangegeven is of er archeologische waarden in het geding zijn.
 
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Er zijn bepalingen opgenomen voor diverse bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, waarbij een omgevingsvergunning nodig is. In Waarde - Archeologie 1 t/m 5 gaat het onder andere om afgraven, verwijderen van oude funderingen, diepploegen, ophogen, baggeren en het aanleggen van drainage. Maar ook om het heien van palen en slaan van damwanden, het verlagen of verhogen van het waterpeil, het aanbrengen of rooien van bomen en van diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd en van diepwortelende gewassen en het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen.
 
In het geval van waterbodems (Waarde - Archeologie 6) betreft het ondermeer het afgraven, baggeren, onderzuigen van de waterbodem, het dempen, graven, verdiepen of verbreden, het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en grondwaterpeilverlagingen.
 
Uitzonderingen
Daarop zijn wel uitzonderingen mogelijk. Zo is geen omgevingsvergunning vereist als het beneden de vrijstellingsoppervlakte of diepte blijft, of als het normale onderhoud betreft zonder verdere verstoringen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het vernieuwen van kabels en leidingen in een bestaand leidingentracé. Ook is geen omgevingsvergunning vereist als het om baggerwerkzaamheden in het kader van groot onderhoud gaat, die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes. Ook werken en werkzaamheden die voldoen aan de bouwregels, die al mogen worden uitgevoerd of reeds in uitvoering zijn, vallen daaronder. Voorts betreft het werken en werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
 
Voorwaarden
De werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning nodig is zijn toelaatbaar als met een archeologisch onderzoek wordt aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, of de archeologische waarden niet worden geschaad.
 
Wijzigingsbevoegdheid
Er is tevens steeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee burgemeester en wethouders de betreffende dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kan laten vervallen. Dat kan gebeuren op basis van archeologisch onderzoek waaruit blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, of als het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
 
Overige regels
In de 'Overige regels' (artikel 10) is geregeld dat de in dit bestemmingsplan opgenomen regels gelden in aanvulling op de regels van alle onderliggende bestemmingsplannen. De regels uit die onderliggende bestemmingsplannen blijven ongewijzigd. Dit met uitzondering van regels die betrekking hebben op de archeologische waarde: de betreffende artikelen komen bij vaststelling van voorliggend paraplubestemmingsplan te vervallen.
 
6 Procedure
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2 Overleg
Ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zal het bestemmingsplan toegezonden worden aan de relevante instanties.
 
6.3 Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.