Plan: | Provinciaal Inpassingsplan Bedrijventerrein Oostpolder |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9920.IPOostpolder-ON01 |
De provincie Groningen en de gemeente Het Hogeland hebben in hun beleid opgenomen zich te willen inzetten voor de versterking van de regionale economie en de werkgelegenheid. Om de doelstellingen ten aanzien van de versterking van de regionale economie en de werkgelegenheid waar te maken is nieuw bedrijventerrein nodig. De ruimte voor het ontwikkelen van nieuwe grootschalige bedrijvigheid is schaars. Er blijkt voldoende marktpotentie specifiek voor het Eemshavengebied te zijn en de ontwikkeling lijkt (onder voorwaarden) inpasbaar in het gebied. Daarom willen de provincie Groningen en de gemeente Het Hogeland de Oostpolder ontwikkelen tot een goed ingepast bedrijventerrein voor met name grootschalige bedrijven. Voor wat betreft de categorisering van bedrijven wordt aangesloten bij de kansrijke sectoren zoals genoemd in de Structuurvisie Oostpolder, namelijk bedrijven ten behoeve van de productie van batterijen, innovatieve elektriciteitsintensieve industrie op het gebied van hightech maakindustrie, bedrijven ten behoeve van de productie van waterstof, infrastructuur voor het elektriciteitsnet (hoogspanningsstation) en, onder voorwaarden, hyperscale datacenters.
Er wordt ingezet op een integrale gebiedsontwikkeling voor de Oostpolder. De Oostpolder kent namelijk een aantal landschappelijke en cultuurhistorische waarden en heeft vanuit andere regionale (systeem)opgaven een belangrijke ligging en positie. Door in te zetten op integrale gebiedsontwikkeling worden alle opgaven verbonden en integraal afgewogen.
Structuurvisie Oostpolder en actualisatie provinciale Omgevingsvisie
Om de gebiedsontwikkeling te kunnen realiseren is een structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgesteld. Hiermee is onder andere de keuze voor de locatie Oostpolder vastgelegd en geformaliseerd en is een keuze gemaakt voor het voorkeursalternatief, waarin kaders en hoofdlijnen van de ontwikkeling zijn vastgelegd. Onderdeel van de structuurvisie is ook een onderzoek van STEC naar de onderbouwing van nut en noodzaak van de gebiedsontwikkeling. Bij de structuurvisie is een PlanMER opgesteld, waarin onderzoek is gedaan naar de effecten van de voorgenomen ingreep op de fysieke leefomgeving.
De structuurvisie is op 8 november 2023 vastgesteld door Provinciale Staten. In paragraaf 2.1 wordt verder ingegaan op de inhoud van de structuurvisie.
Gelijktijdig is door Provinciale Staten een actualisatie van de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld waarin de gebiedsontwikkeling Oostpolder is opgenomen.
Provinciaal inpassingsplan
Om de ontwikkeling nu ook planologisch en juridisch mogelijk te maken, is dit Provinciaal inpassingsplan (PIP) opgesteld. Hierin zijn de kaders en hoofdlijnen van de ontwikkeling zoals vastgelegd in de structuurvisie, verder uitgewerkt en is een hierbij passende regeling opgesteld om de gebruiks- en bouwmogelijkheden vast te leggen.
Het plangebied Oostpolder ligt in het noordoosten van de provincie Groningen en gemeente Het Hogeland. Het gebied sluit aan de noordzijde aan op bedrijventerrein Eemshaven en wordt begrensd door de spoorlijn (westzijde), de dijk en lintbebouwing van Oudeschip en de buurtschappen Koningsoord en Nooitgedacht (zuidzijde) en de N33 (oostzijde). Het plangebied wordt in het westen doorsneden door de provinciale weg N46 en in het oosten door de waterloop Groote Tjariet.
Op onderstaande luchtfoto is de begrenzing van het plangebied van dit inpassingsplan weergegeven.
Figuur 1.1 Luchtfoto en begrenzing plangebied
Op het plangebied zijn de volgende (facet)bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen van toepassing.
Bestemmingsplan Buitengebied (deels onherroepelijk in werking, vastgesteld 17 februari 2010)
Het grootste deel van het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch - Dijkenlandschap'. Verder komen de bestemmingen 'Verkeer' en 'Water' voor.
Het gehele plangebied ligt daarnaast nog in de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Verder overlapt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' een klein deel van het plangebied.
Herziening Bestemmingsplan Buitengebied (onherroepelijk, vastgesteld 15 oktober 2015)
Op het westelijk deel van de Oostpolder is deze herziening van toepassing. In de herziening is onder andere het archeologiebeleid is opgenomen.
Omgevingsvergunning windpark Oostpolder (vastgesteld 12 september 2017)
Deze vergunning is verleend voor de bouw van 21 windturbines en 2 inkoopstations. In 2019 zijn voor dit windpark nog twee vergunningen verleend:
Facetbestemmingsplan Eemsmond Gebouwd Erfgoed (12 juli 2018)
Dit facetbestemmingsplan voorziet in een regeling die nadere voorwaarden stelt aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen van panden in de gemeente. Daarnaast zijn de karakteristieke panden in de gemeente vastgelegd en voorzien van een regeling die toeziet op het, voor zover mogelijk, in stand houden van de ruimtelijk relevante kenmerken van deze panden.
De boerderij in het plangebied heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek boerderij'.
Rijksinpassingsplan Noord-West 380 kV EOS-VVL (11 maart 2020)
Aan de oostzijde van de Oostpolder loopt het tracé van de bovengrondse hoogspanningsverbinding naar Vierverlaten met 4 circuits van 380 kV. In het Rijksinpassingsplan is voor het tracé inclusief belemmeringenstrook een dubbelbestemming opgenomen. Ook is een functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - draadmarkering' opgenomen en maatvoering die een maximum bouwhoogte van 70 meter regelt.
Overige facetregelingen
Hiernaast zijn nog een aantal facetregelingen op het plangebied van toepassing. Omdat deze inhoudelijk niet relevant zijn voor de ontwikkeling van het industrieterrein Oostpolder, wordt hier verder niet inhoudelijk op ingegaan. De facetregelingen blijven wel van kracht:
Eerdere besluitvorming
Zoals in de aanleiding (paragraaf 1.1) is beschreven, is voor de ontwikkeling van de Oostpolder een structuurvisie opgesteld.
Procedure Provinciaal Inpassingsplan
Voor het planologisch mogelijk maken van de gebiedsontwikkeling wordt een Provinciaal Inpassingsplan (PIP) opgesteld. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) maakt het mogelijk, dat de provincie een bestemmingsplan kan opstellen. Een dergelijk bestemmingsplan heet in dat geval een PIP. Er dient sprake te zijn van een provinciaal belang om een inpassingsplan te mogen opstellen. Het provinciaal belang is verwoord in de op 8 november 2023 door Provinciale Staten vastgestelde Structuurvisie Oostpolder en vastgestelde Actualisatie Omgevingsvisie provincie Groningen - Oostpolder waarin de keuze is gemaakt om de Oostpolder te ontwikkelen tot een goed ingepast bedrijventerrein voor met name grootschalige bedrijven.
De herziening van de bestemming voor de Oostpolder vindt dus plaats in het PIP. Het ontwerp PIP wordt voor inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, ter visie gelegd waardoor het PIP onder de huidige wetgeving (Wro) kan worden vastgesteld. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt het PIP, net als andere geldende planologische regelingen zoals bestemmingsplannen, deel uit van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan.
Milieueffectrapportage
Voor het PIP wordt een MER opgesteld. Het PIP is kaderstellend voor de m.e.r.-procedures voor te vestigen bedrijven en benodigde ontgrondingen. Daarnaast bevat het PIP uitgewerkte bestemmingen waardoor het MER een ProjectMER-karakter heeft.
In hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt ingegaan op de uitkomsten van deze m.e.r.
Het volgende hoofdstuk beschrijft het (ruimtelijk) beleid voor het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de ontstaansgeschiedenis en huidige situatie van het gebied en de toekomstige ruimtelijke inrichting. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van natuur en milieu. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de uitgevoerde m.e.r. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische vormgeving van het plan. In het laatste hoofdstuk komen achtereenvolgens de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan aan bod.
Zoals in de inleiding is vermeld, is voor de gebiedsontwikkeling van de Oostpolder een structuurvisie en een actualisatie van de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld.
Doelen structuurvisie
Het eerste doel van de structuurvisie is de keuze voor de locatie Oostpolder vastleggen en formaliseren. Het ontwikkelen van een bedrijventerrein voor met name grootschalige bedrijven op de locatie Oostpolder is namelijk nog niet eerder vastgelegd in formeel vastgesteld planologisch beleid van de provincie.
Een tweede doel van de structuurvisie is om een doorzicht te geven van de ruimtelijke gebiedsontwikkeling voor de komende jaren. In de structuurvisie worden de kaders en hoofdlijnen van deze ontwikkeling beschreven (zonder dat daarbij overigens de exacte indeling in detail wordt vastgelegd). In de visie wordt aangegeven voor welk type bedrijvigheid de Oostpolder in beginsel bedoeld is. Op hoofdlijnen worden de inrichting en ontsluiting van het terrein vastgelegd en de milieugebruiksruimte uit de structuurvisie Eemsmond - Delfzijl, zoals die nu is opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie, onverkort van toepassing verklaard op de Oostpolder.
Voor wat betreft de aanduiding van de Oostpolder als concentratiegebied voor grootschalige windenergie (provinciale Omgevingsvisie) en windpark Oostpolder (Structuurvisie Eemsmond – Delfzijl) geldt dat deze aanduidingen met het vaststellen van de structuurvisie van toepassing blijven op het gebied. Dit betekent onder andere dat de bestaande windturbines in het gebied gehandhaafd blijven.
Nut en noodzaak en separate onderzoeken
In de structuurvisie komen verschillende onderwerpen aan bod, alvorens te komen tot een locatieafweging en te kiezen voor een voorkeursalternatief.
Zo wordt ingegaan op het relevante ruimtelijke beleid (hoofdstuk 2 van de visie). Vervolgens wordt stil gestaan bij de nut en noodzaak van het bedrijventerrein op deze locatie (hoofdstuk 3 van de visie). In het kort wordt hier het volgende over geconcludeerd: 'De vestiging van grootschalige bedrijvigheid levert economisch toegevoegde waar op in (Noord-) Groningen door werkgelegenheid op te leveren in sectoren die passen bij het profiel van de provincie Groningen. Om de elektriciteit vanuit de windparken op zee te ontsluiten via het hoogspanningsnet en om waterstof te produceren met deze elektriciteit is veel ruimte nodig. Wij hebben hiervoor Oostpolder als vestigingsplaats aangemerkt vanwege de nabijheid tot het aanlandingspunt van wind op zee en omdat hier (in potentie) voldoende ruimte beschikbaar is. Bovendien zijn er aanvullend kansen om XXL-bedrijvigheid te huisvesten, die synergievoordelen kunnen halen uit vestiging nabij andere grootschalige bedrijven, deze grootschalige energie-aanlanding en beschikbaarheid van grote hoeveelheden groene stroom.'
Na dit hoofdstuk worden de separaat bijgevoegde stukken behandeld:
Locatiekeuze en voorkeursalternatief
Op basis van de hoofdstukken 4 tot en 7 en de daarbij horende onderzoeken en het nadere onderzoek naar de marktbehoefte van STEC, zijn in hoofdstuk 8 de verschillende locatiealternatieven en de inrichtingsvarianten afgewogen.
De locatie Oostpolder is vergeleken met de locatie Eemshaven-West en de locatie Delfzijl-Zuid. Onder andere door het m.e.r.-onderzoek is geconcludeerd dat de locatie Oostpolder de voorkeur heeft, zoals opgenomen in de Structuurvisie:
'Deze locatie heeft ook negatieve effecten, maar deze zijn te mitigeren. Door een goede verdeling van de milieuruimte kan de kwaliteit van het woon- en leefklimaat vanuit milieuaspecten voldoende worden gewaarborgd. Onderkend wordt wel dat de voorgenomen ontwikkeling impact heeft op de woonomgeving. Effecten op landschap en natuur kunnen gemitigeerd worden door regie op het ontwerp en de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein en een goede groenblauwe inpassing. Door de ligging van de locatie Oostpolder ten opzichte van het aanlandingspunt wind op zee is er een goede beschikbaarheid van groene stroom en zijn geen aanvullende landschappelijke ingrepen, zoals hoogspanningsverbindingen, nodig. Daarnaast sluit de locatie Oostpolder direct aan bij de bestaande en beoogde (technische) elektriciteitsinfrastructuur van TenneT en het beoogde landelijke waterstofnetwerk. Tot slot ligt de locatie Oostpolder als het ware ingeklemd tussen de Eemshaven en EemshavenZuidoost waarmee de visueel-landschappelijk impact op het Waddengebied, waaronder de Waddenzee, beperkter is.
Wij nemen in onze afweging mee dat de keuze voor de locatie Oostpolder ertoe leidt dat een areaal waardevolle Groningse landbouwgrond voor o.a. pootaardappelen een andere functie krijgt. Dit is een zwaarwegend effect dat niet te mitigeren valt. Bij de verdere uitwerking wordt hiervoor een zeer zorgvuldig proces doorlopen, waarbij de aanbevelingen vanuit het LER worden betrokken.'
In hoofdstuk 3 van deze toelichting wordt verder ingegaan op het voorkeursalternatief voor de Oostpolder, die in dit PIP verder wordt uitgewerkt en juridisch en planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Nationale Omgevingsvisie (2020)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de Rijksbrede visie op de fysieke leefomgeving. In de visie komt naar voren dat Nederland voor grote uitdagingen staat die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. De NOVI brengt de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Met de ontwikkeling Oostpolder wil de provincie Groningen en gemeente Het Hogeland inspelen op een duurzame economische ontwikkeling, aansluitend op een al bestaand belangrijk energieintensief economisch cluster in het noorden van Groningen, namelijk de Eemshaven. De voorziene ontwikkeling draagt bij aan de energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel en aan een sterke regio. Om beleidskeuzes weloverwogen te maken hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes die behulpzaam zijn bij het afwegen van de verschillende belangen en opgaven. Het gaat hier om de volgende drie afwegingsprincipes:
Deze afwegingsprincipes zijn betrokken bij de gebiedsontwikkeling Oostpolder.
In de NOVI is opgenomen dat de vestiging van hyperscale datacenters kan op locaties waar veel aanbod is van (hernieuwbare) elektriciteit, waar aansluiting op het elektriciteitsnetwerk kan worden geboden en waar ruimte minder schaars is. De voorkeur gaat uit naar vestiging in de randen van Nederland, zoals op de bestaande locatie Eemshaven. In navolging hierop is in 2022 door het Rijk het ‘Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters’ genomen. Het voorbereidingsbesluit geldt voor het hele land, met uitzondering van de gemeenten Hollands Kroon en Het Hogeland. In deze gebieden is de vestiging van hyperscale datacenters als bedoeld in het voorbereidingsbesluit onder voorwaarden nog mogelijk. In de ontwerp AmvB ’wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in het Besluit kwaliteit Leefomgeving in verband met instructieregels voor hyperscale datacentra’ is het gebied voor de vestiging van hyperscale datacenters in de gemeente Het Hogeland nader gespecifieerd. Het verbod om in een bestemmingsplan/omgevingsplan hyperscale datacentra toe te laten is uitgezonderd voor het gedeelte van de gemeente Het Hogeland dat vroeger de gemeente Eemsmond werd genoemd. Het plangebied van de Oostpolder valt hieronder.
Daarnaast zijn er in de NOVI doelstellingen genoemd voor het Waddengebied, waar de Oostpolder onderdeel van is. Hoofddoel voor het Waddengebied is dat het in 2050 veilig, vitaal en veerkrachtig is. Veilig doordat er tijdig geanticipeerd wordt op de gevolgen van klimaatverandering en zeespiegelstijging. Vitaal doordat wonen, werken, onderwijs en zorg mogelijk blijven op de eilanden en langs de kust en doordat economische sectoren excelleren in de context van het Werelderfgoed Waddenzee.
Agenda voor het Waddengebied 2050
In de NOVI wordt gerefereerd naar de Agenda voor het Waddengebied 2050, Met de Agenda voor het Waddengebied 2050 bieden het Rijk en de provincies, samen met gemeenten, waterschappen, natuurorganisaties en het bedrijfsleven, een gezamenlijk richtinggevend en integraal perspectief op de ontwikkeling van het Waddengebied. Naast een gezamenlijk richtinggevend perspectief voor het Waddengebied 2050 zijn er ook perspectieven voor de 4 gebieden binnen het Waddengebied opgesteld, waaronder een perspectief voor het Eems-Dollardgebied. In het perspectief is opgenomen dat er in 2050 op
grote schaal duurzame energie in het Eems-Dollardgebied wordt opgewekt. Het gebied speelt dan voor Nederland een bepalende rol in de energieketen door het opwekken, aanlanden en balanceren van duurzame energie. Door de grootschalige productie van duurzaam opgewekte elektriciteit wordt op een betaalbare manier waterstof geproduceerd. Door de combinatie van energiezekerheid en uitstekende dataverbindingen is de Eemsdelta een ideale vestigingslocatie voor bedrijven met een hoog energieverbruik, zoals datacenters. Om alle economische ontwikkelingen te kunnen faciliteren is extra ruimte gecreëerd in de havens door deze landinwaarts uit te breiden. De bereikbaarheid over weg, water, spoor en via de ondergrondse infrastructuur is afgestemd op de functie van het gebied.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2020)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is gericht op de doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen. Het Barro bevat een beschermingsregime voor landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten in het binnen- en buitendijkse Waddengebied. De Oostpolder valt binnen de begrenzing van het Waddengebied, zoals opgenomen in het Barro.
Omgevingsvisie Provincie Groningen 2016-2020 (2016)
In de Omgevingsvisie is het beleid voor milieu, verkeer en vervoer, water en ruimtelijke ordening, energie en economie beschreven. De provincie hecht veel waarde aan het bewaren van de karakteristieken van de provincie Groningen, zoals gevarieerde landschappen, stilte en duisternis. Naast bescherming van de kernkwaliteiten in delen van de provincie, wordt in andere gebieden veel ruimte geboden aan economische ontwikkeling. De provincie streeft naar zuinig ruimtegebruik, behoud van kwaliteit, het combineren en stapelen van functies en het tegengaan van verrommeling van het landschap.
In Noord-Nederland is de topsector energie een stuwende (inter)nationale economische kracht die verbonden is met andere sterke bedrijfstakken zoals chemie en water(technologie). Dankzij het aanwezige energieproductievermogen, de fijnmazige energie-infrastructuur, de kennispositie en de ruimtelijke kenmerken vervult Noord-Nederland de rol van internationaal energieknooppunt en zijn er uitstekende condities voor de doorontwikkeling van de regio tot Energyport. Het zwaartepunt van de Energyport ligt in de stedelijke regio Groningen-Eemsdelta. De Eemsdelta neemt een belangrijke positie in binnen de Energyport. De Oostpolder ligt in het Eemsdeltagebied en is op dit moment aangewezen als buitengebied.
In de op 8 november 2023 vastgestelde actualisatie van de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 is de gebiedsontwikkeling Oostpolder opgenomen. Daarmee is de gebiedsontwikkeling Oostpolder onderdeel van de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 geworden.
Koersdocument: Dit is Groningen (2022)
Op 28 september 2022 is de eerste aanzet voor de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Groningen vastgesteld in het koersdocument ’Dit is Groningen’. Op basis hiervan wordt de huidige Omgevingsvisie uit 2016 vervangen door een nieuwe Omgevingsvisie. Vier grote ruimtelijke opgaven voor de provincie worden in het koersdocument gedefineerd:
Om een sterke structuur voor innovatie, kennis en werkgelegenheid te ontwikkelen maakt de provincie zich sterk voor verbreding en versterking van de economie. Ruimtelijk gezien betekent dit dat de provincie kiest voor clusters van bedrijven die elkaar versterken. Een deel van deze bedrijvigheid en een deel van de bedrijven die ruimte zoeken is van bovenregionale schaal. Hiervoor zijn in een eerder stadium vijf regionale kernzones aangewezen, met ieder een eigen profiel. De Eemshaven/Oostpolder is hier één van met een focus op zeehaven, automotive, batterijen, hyperscale datacenters en groene energie. Het aanwijzen van een profiel betekent dat de provincie grootschalige, bij het profiel passende bedrijvigheid juist op deze plekken mogelijk wil maken. Dat stelt bedrijven in staat om ook gebruik te maken van elkaars restwarmte, reststoffen of innovatie. Om gegronde redenen kan er ruimte zijn om ook andersoortige bedrijven toe te staan in deze bedrijfsclusters.
Ontwikkelvisie Eemsdelta 2030 (2013)
De ontwikkelingsvisie Eemsdelta is opgesteld door samenwerking van de vier voormalige gemeenten Delfzijl, Eemsmond, Appingedam en Loppersum en de provincie Groningen. De ontwikkelvisie is gemaakt voor de periode tot 2030. Het doel van de ontwikkelingsvisie is het aanjagen van ontwikkelingen en functies in de regio en het sturen en ordenen hiervan.
Eén van de doelen voor 2030 is Eemshaven te ontwikkelen tot Energyport en datahub voor Noordwest-Europa. De uitbreiding van de Eemshaven wordt daarnaast genoemd ter bevordering van de economische dynamiek.
Regionale Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl (2017)
De regionale structuurvisie is een uitwerking van de provinciale Omgevingsvisie en gaat over 15 grote ruimtelijke projecten in het gebied Eemsdelta. In de regionale structuurvisie zijn de volgende belangen meegenomen in de afweging:
Oostpolder maakt onderdeel uit van het plangebied van de regionale structuurvisie. Het gebied is in de regionale structuurvisie nu aangeduid als windpark. Daarnaast zijn in de regionale structuurvisie normen geformuleerd voor o.a. geluid, geur en externe veiligheid. De normstelling van de regionale structuurvisie wordt ook toegepast op de gebiedsontwikkeling Oostpolder.
Omgevingsvisie Roemte voor het Hogeland (2022)
In deze Omgevingsvisie staat de visie op de leefomgeving van de gemeente Het Hogeland beschreven, gebaseerd op bestaande beleidskaders en afgestemd op beleid van andere overheden. Op hoofdlijnen zijn de kaders en ambities voor ontwikkeling van de gemeente gegeven.
De gemeente streeft naar de opwek van duurzame energie, waarbij waterstof veel kansen biedt als energiedrager. De gemeente zet in op de ontwikkeling van de regio en de Eemshaven in het bijzonder als ‘hydrogen valley’. Met de ontwikkeling van de Oostpolder wordt daar gehoor aan gegeven. Om de economische groei verder te stimuleren is in de visie opgenomen dat de Oostpolder wordt ontwikkeld als uitbreiding van de Eemshaven, gericht op bedrijvigheid waarvoor de beschikbaarheid van voldoende duurzame energie een belangrijke vestigingsvoorwaarde is. Daarnaast wordt er gekoerst op een Eemshaven die steeds meer circulair wordt. De gemeente stimuleert bedrijven in de Eemshaven om te verduurzamen en geeft ook ruimte voor nieuwe bedrijvigheid die gebonden is aan de beschikbaarheid van duurzame energie. Met de voorgenomen ontwikkeling van de Oostpolder wordt daar de eerste stap in gezet.
Toekomstvisie Ruimte Het Hogeland (2017)
Deze toekomstvisie is opgesteld en vastgesteld voordat de gemeente Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond fuseerden. De visie diende als leidraad voor het verdere fusieproces en geeft kaders voor de vormgeving van de gemeente op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en leefbaarheid. Van belang in de nieuwe gemeente is de versterking van de economie. Daarnaast moet de leefomgeving en infrastructuur op orde zijn en moet er een gunstig ondernemersklimaat worden gecreëerd.
In de visie wordt de Eemshaven aangehaald als economische kernzone met onder meer industriële bedrijvigheid, offshorebedrijven en energiecentrales – het is een potentie van (inter)nationaal niveau. De gemeente wil de positie van de Eemshaven als motor voor werkgelegenheid verder uitbouwen.
Ruimtelijk kwaliteitskader gebiedsontwikkeling Oostpolder (2022)
Provinciale staten van Groningen heeft op 9 november 2022 het ruimtelijk kwaliteitskader gebiedsontwikkeling Oostpolder (RKK) vastgesteld. Het RKK gaat over de inrichting van de Oostpolder en het beperken van de effecten op de directe omgeving. Het RKK vermeldt drie uitgangspunten voor de gebiedsontwikkeling:
In het RKK wordt ingegaan op de ambities van omwonenden, initiatiefnemende overheden en de zich vestigende bedrijven. Dit geeft de volgende ambities en kaders voor het de landschapvisie:
Bedrijventerreinenvisie Eemsdelta 2015 – 2035 (2015)
Doel van deze visie is inzichtelijk maken in hoeverre het bestaande aanbod aan bedrijventerrein in de Eemsdelta de toekomstige vraag in de periode 2015-2035 kan faciliteren in kwalitatieve en kwantitatieve zin. In de visie (met een verwijzing naar de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030) wordt aangegeven dat het gebied ten zuiden van de Eemshaven is gereserveerd voor een uitbreiding van de Eemshaven.
De ontwikkeling van een bedrijventerrein in de Oostpolder voorziet in de uitbreiding zoals genoemd in de bedrijventerreinenvisie. Bovendien zorgt deze ontwikkeling dat bedrijvigheid zoveel mogelijk geclusterd wordt bij de Eemshaven.
Bedrijventerreinenvisie Het Hogeland 2021-2035 (2021)
Doel van deze visie is inzichtelijk maken in hoeverre het bestaande aanbod aan bedrijventerreinen in de gemeente de toekomstige vraag in de periode 2021- 2035 kan faciliteren in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Dit inzicht geeft de betrokken partijen de mogelijkheid hierop te anticiperen.
In de visie is vermeld dat met de ontwikkeling van de Oostpolder wordt geanticipeerd op de vraag naar vestiging van bedrijven met een bovengemiddelde ruimtevraag. De ontwikkeling van de Oostpolder past daarmee in de visie.
Water en Ruimte - Noorderzijlvest (2014)
In deze beleidsnotitie van waterschap Noorderzijlvest wordt ingegaan op de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ontwikkeling. Het is van belang dat de waterbelangen al bij de locatiekeuze/ideefase worden meegenomen in de belangenafweging.
De beleidsnotitie geeft kaders voor water bij de ontwikkeling van het gebied.
Klimaatadaptatie
Door klimaatverandering neemt de kans op extreem weer in de toekomst verder toe. Klimaatadaptatie houdt in dat we voorbereid zijn op wateroverlast, hittestress, verdroging en verzilting en dat we de overstromingen voorkomen of de gevolgen weten te beperken.
Het hoofddoel van het klimaatadaptatiebeleid is om Nederland voor te bereiden op de veranderende klimatologische omstandigheden, zodat het land veilig is tegen overstromingen en weerbaar is tegen de gevolgen van extreem weer. Ook moeten we zorgen dat de gevolgen beperkt blijven, indien het toch een
keer mis gaat. In dat kader moet Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig zijn ingericht. Dit doel is verwoord in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). Dit doel is ook opgenomen in de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet structureel meer rekening worden gehouden met de gevolgen van klimaatverandering. Deze ontwikkelingen moeten klimaatbestendig worden uitgevoerd.
Ontwerp-Programma Energiehoofdstructuur (2023)
Nederland wil CO2-neutraal zijn in 2050. Gaandeweg gaan we minder aardgas gebruiken en meer energie van de zon en wind. Daarvoor zijn extra kabels, leidingen, opslag en conversielocaties essentieel. Het Programma Energiehoofdstructuur (PEH) stelt nationale kaders op voor de ruimtelijke inpassing van nieuwe energie-infrastructuur van nationaal belang. Zo worden de kabels en leidingen veilig en verantwoord voor natuur en landschap aangelegd. In het programma komt de Eemshaven nadrukkelijk aan bod.
Regionale Energie Strategie Groningen (2021)
In de RES 1.0 Groningen hebben de Groninger gemeenten, de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa’s en de provincie Groningen in samenwerking met verschillende stakeholders hun ambitie voor het opwekken van duurzame energie op land vastgelegd. De ambitie is om 2030 jaarlijks tenminste 5,7 TWh aan duurzame elektriciteit op land op te wekken. Daarbij is de wens om de potentie van zon-op-dak beter te benutten.
Oostpolder is een onderdeel van het concentratiegebied voor windenergie rond de Eemshaven in de RES.
Programma Aansluiting Wind op Zee (PAWOZ) – Eemshaven
Door het Rijk en belanghebbenden is gekeken waar op de Noordzee ruimte is voor windparken. Gebleken is dat er onder andere boven de Waddeneilanden nog ruimte is voor een aantal windparken. Samen kunnen die windparken veel energie opwekken. Deze energie moet uiteindelijk bij de gebruikers op het vasteland komen. De Eemshaven is hiervoor de meest logische plek. Om de energie van windparken op zee aan land te brengen worden kabels, en in de toekomst mogelijk ook waterstofleidingen, gebruikt. Om naar de Eemshaven te komen moeten die door de Noordzee, het Waddengebied en door het vasteland. Deze gebieden zijn niet leeg, maar hebben veel verschillende gebruikers en functies. Op zee wordt gevaren en gevist, er leven allerlei dieren en planten en op het vasteland liggen veel vruchtbare landbouwgronden. Daarom moet een goede afweging worden gemaakt in de mogelijke routes van kabels of leidingen van de windparken op de Noordzee naar de Eemshaven. In het PAWOZ – Eemshaven worden deze mogelijke routes goed onderzocht.
Programma Mobiliteit 'Wat Groningers beweegt' provincie Groningen (2022)
Het Programma Mobiliteit van de provincie Groningen is een uitwerking van de provinciale Omgevingsvisie. In het Programma Mobiliteit is benoemd dat de integrale mobiliteitsopgave van de Eemsdelta-regio, mede gelet op de ontwikkeling van de Oostpolder, onderzocht moet worden (bijvoorbeeld N33- Noord, N46, N362, N360, spoor, vaarwegen, buizenzones en andere verbindingen). Ook wil de provincie de lopende tracéwetprocedure voor de N33- Midden afronden en komen tot realisatie van dat project.
Mobiliteitsprogramma - Mobiliteit in Het Hogeland (2023)
Met het vaststellen op 5 juli 2023 van het Mobiliteitsprogramma heeft de gemeente gekozen voor ambitieniniveau 1: veranderen, stimuleren van transitie. Ruimtelijke kwaliteit - een veilige en gezonde fysieke leefomgeving – is prioriteit nummer één. Mobiliteit faciliteert daarin en maakt dit mogelijk. Op deze wijze blijft de gemeente niet alleen leefbaar en bereikbaar op lange termijn, maar investeert zij ook bewust in een verkeersveilig, duurzaam en gezond Het Hogeland.
Voor de toekomstbestendigheid en ontwikkeling van de Eemshaven zijn sterke internationale transportroutes via de N46 èn N33 van groot belang. De algehele bereikbaarheid van het gebied is goed, alleen ziet de gemeente dat niet alle wegen de functionaliteiten kunnen bieden die nodig zijn. Dit geeft met name problemen binnen de agrologistiek. Met het mobiliteitsprogramma zet de gemeente in op de verdubbeling van de Eemshavenweg (N46). Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid van de Eemshaven voor de toekomst gewaarborgd blijft. Tevens ontstaat daarmee een eerste stap van de stevige oostwest-verbinding binnen de gemeente, die voorwaarde is voor een goede doorstroming binnen Het Hogeland.
Ontstaansgeschiedenis landschappelijke structuren en patronen
Om te begrijpen wat de geologische ontstaansgeschiedenis van het plangebied is, gaan we terug naar het Holoceen, de periode na de ijstijd. De zeespiegel steeg als gevolg van het smelten van de ijskap die vanuit het noorden ons land bedekte. Eén van de gevolgen van het smelten van de ijskap was de ontwikkeling van veengroei. Deze veengroei breidde zich langzaam uit over de hogere gronden. Door een toename in de temperatuur en het steeds verder smelten van de ijskap steeg de zeespiegel waardoor de hogere delen eveneens onder invloed van het zeewater kwamen te staan en zelfs werden overspoeld. Door de latere terugtrekkende beweging van de zee ontstonden er afzettingen van zwaardere sedimenten die uiteindelijke leidden tot een kwelderwal structuur. Deze structuur is aangegeven op de gecombineerde historische en geomorfologische kaart.
Figuur 3.1 Historische verkavelingsstructuren, grondsoorten en geomorfologie (uit: Landschapsvisie Oostpolder
2023)
Op deze hogere en daardoor drogere kwelderwallen ontstond vaak de eerste bewoning. In de Middeleeuwen nam de invloed van de zee weer toe. Naast de kwelderwallen zijn de maren kenmerkend voor een landschap dat zo nadrukkelijk door invloed van de zee en de daarbij behorende getijden is gevormd. Maren zijn de laagste punten op de kwelder waarlangs het water zijn weg terugvindt naar de zee. In de huidige Oostpolder zijn deze oude maren nog aanwezig en maken onderdeel uit van afwaterende structuren die zo belangrijk zijn voor een poldersysteem. Een nog bestaand fraai voorbeeld hiervan is de Groote Tjariet en de Buntriet.
Het plangebied ligt gedeeltelijk op zo’n kwelderwal: een natuurlijk hoger gelegen deel dat van oorsprong goed dienst deed als verdediging tegen het zeewater. Deze oost-west georiënteerde kwelderwal is ontstaan door getijdeafzettingen. De kenmerkende grondsoort in dit landschap is zeeklei. De historische verkavelingsstructuren passen bij de vruchtbaarheid van de (zeeklei)ondergrond en hebben een agrarisch grondgebruik.
Door de Oostpolder loopt de Groote Tjariet (vroeger de ‘Maarvliet’), een oude maar die door het opstrekkende verkavelingslandschap van Oostpolder en het omringende landschap kronkelt. Ten westen van en evenwijdig aan de Groote Tjariet en ten zuiden van het plangebied zijn nog oude maren aanwezig. Op kaartbeeld zijn deze zichtbaar als meanderende waterstructuren in het landschap.
Een maar en een rivier zijn qua functie en type water heel verschillend van elkaar. Een rivier voert water, sediment en levend materiaal vanuit het verder weggelegen achterland af naar zee. Een rivier bestaat uit zoetwater afkomstig uit bronnen en gevoed door smeltwater uit de bergen elders in Europa. Een maar laat, oorspronkelijk onder invloed van eb en vloed, het zeewater het land (of de kwelder) in- en uitstromen, met bijbehorende beweging van sediment en levende organismes. Een maar vervoert daardoor zout water het land in. Met het terugtrekken naar de zee en de vermenging van zoet water uit het land voert een maar vaak brak water af. Dit betekent concreet dat een marenlandschap een geheel eigen natuurwaarde heeft. In het plangebied functioneren de maren niet meer op een dergelijke wijze.
Bewoningsgeschiedenis
Van oudsher is de vroege bebouwing, zoals onder andere boerderijen, gebouwd op de hoger gelegen wierden. Deze plekken boden bescherming tegen de zee. Pas na de bedijking en inpoldering werd het mogelijk om ook op de lager gelegen delen in het landschap te wonen. In de middeleeuwen werden de wierden verbonden door dijken en begon de ‘uitleg’ van het land. Haaks op de dijk liggen meerdere noord-zuid georiënteerde wegen waarlangs boerenerven zijn ontstaan. Deze zijn nog altijd duidelijk zichtbaar op de historische kaarten en in de huidige situatie. Tegen de dijk aan zijn woningen juist meer geclusterd. Dit is goed zichtbaar bij buurtschappen zoals Koningsoord, Polen en Nooitgedacht. Waar de wegen bij de dijk komen bevinden zich de karakteristieke ‘afwegen’, die schuin liggen om de hoogte van de dijk eenvoudig te kunnen overbruggen.
Huidige landschappelijke structuren en gebruik
Het landschappelijke hoofdpatroon in de Oostpolder is het typerende Dijkenlandschap. De oost-west georiënteerde dijken zijn herkenbare landschapsstructuren. Daarnaast zijn het belangrijke (cultuur)historische structuren. In het landschap domineert de opstrekkende verkaveling direct langs de dijken.
In het plangebied is nog duidelijk een kwelderwal aanwezig die oost-west georiënteerd is. Op de kwelderwal is de opstrekkende verkaveling kleiner van schaal en is zichtbaar als smalle kavelstroken in het landschap. Oude maren zoals de Groote Tjariet doorsnijden met hun grillige stroombed nog het landschap. De maren en sloten langs de percelen hebben daarbij een functie als perceelsgrens en een waterafvoerende functie.
Het huidige gebruik van het gebied is agrarische cultuurgrond. Het gebied bestaat uit grootschalige akkerbouwperelen met enkele verspreid liggende boerderijen met erfbeplanting. In het plangebied zelf ligt één boerderij met erfbeplanting. Verder staan er windturbines in het gebied. Tot slot liggen er aan de oostzijde van het gebied enkele ondergrondse leidingen.
Op onderstaande afbeelding is onder andere de ligging van de windturbines (inclusief veiligheidszones) weergegeven, evenals de leidingen.
Figuur 3.2 Landschapstypen en kabels en leidingen/veiligheidszone windturbines (uit: Landschapsvisie Oostpolder 2023)
Zoals kort in paragraaf 1.1 geschetst, hebben de provincie Groningen en de gemeente Het Hogeland in hun beleid opgenomen zich te willen inzetten voor de versterking van de regionale economie en de werkgelegenheid. Om de doelstellingen ten aanzien van de versterking van de regionale economie en de werkgelegenheid waar te maken is nieuw bedrijventerrein nodig.
In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de strategische nut en noodzaak van de ontwikkeling van de Oostpolder ten behoeve van de beoogde doelgroepen zoals beschreven staat in de inleiding en in hoofdstuk 3 van de Structuurvisie Oostpolder.
Vervolgens wordt ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking. In dit deel wordt de ruimtelijke vraag van de beoogde doelgroepen vergeleken met het aanbod op bestaande bedrijventerreinen, waarmee de noodzaak tot uitbreiding van stedelijk gebied wordt beargumenteerd.
Voor beide onderdelen van deze paragraaf geldt het onderzoek van Stec groep uit 2023 als achtergronddocument. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Het onderzoek van Stec gaat in op de nut en noodzaak van de gebiedsontwikkeling Oostpolder. Hierbij is gebruik gemaakt van meerdere verkenningen die zijn gedaan naar de 'marktpotentie' van de gebiedsontwikkeling. Uit het onderzoek is gebleken dat de strategische nut en noodzaak van de ontwikkeling van de Oostpolder voor Groningen en Nederland meerledig is. Stec destilleert vier argumenten, gerangschikt op mate van belang voor Groningen en Nederland (zie ook hoofdstuk 3 van de structuurvisie):
Kortom, concludeert Stec: De vestiging van grootschalige bedrijvigheid levert economisch toegevoegde waarde op in (Noord-) Groningen door werkgelegenheid op te leveren in sectoren die passen bij het profiel van de provincie Groningen. Om de elektriciteit vanuit de windparken op zee te ontsluiten via het hoogspanningsnet en om waterstof te produceren met deze elektriciteit is veel ruimte nodig. Wij hebben hiervoor Oostpolder als vestigingsplaats aangemerkt vanwege de nabijheid tot het aanlandingspunt van wind op zee en omdat hier (in potentie) voldoende ruimte beschikbaar is. Bovendien zijn er aanvullend kansen om XXL-bedrijvigheid te huisvesten, die synergievoordelen kunnen halen uit vestiging nabij andere grootschalige bedrijven, deze grootschalige energie-aanlanding en beschikbaarheid van grote hoeveelheden groene stroom.
Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de Ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waaronder een herziening van het bestemmingsplan. Behalve het strategisch nut en noodzaak (zoals beschreven in de paragraaf hiervoor), is het van belang te onderbouwen dat er ruimtelijk gezien behoefte is aan de ontwikkeling. En, wanneer sprake is van uitbreiding van het stedelijk gebied, dat het ook noodzakelijk is om uit te breiden in plaats van gebruik te maken van bestaand stedelijk gebied. Het doorlopen van de Ladder is daarmee een afweging ten aanzien van ruimtegebruik (en daarmee niet ten aanzien van zorgvuldige landschappelijke inpassing, zie daarvoor paragraaf 3.3).
De Ladder is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In artikel 3.1.6 van de Bro is bepaald dat voor ruimtelijke plannen een Ladderonderbouwing vereist is.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder is alleen van toepassing op een plan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Is dit het geval, dan is een beschrijving van de behoefte nodig. In het geval van de ontwikkeling van de Oostpolder is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit jurisprudentie blijkt dat voor een bedrijventerrein een ondergrens geldt van 500 m2. Omdat de beoogde ontwikkeling van Oostpolder velen malen groter is, is in dit geval sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling is nieuw omdat het inpassingsplan meer bebouwing mogelijk maakt dan in de huidige situatie mogelijk is en omdat er sprake is van een functiewijziging. Het inpassingsplan is hiermee 'Ladderplichtig'.
Buiten bestaand stedelijk gebied
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarin wordt ingegaan op de vraag waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Oostpolder is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. Gelet hierop is deze uitgebreidere motivering nodig.
Ten behoeve van deze onderbouwing zijn, zoals eerder genoemd in deze paragraaf, verschillende verkenningen/onderzoeken uitgevoerd. Zo is in 2020 door BCI een rapport opgesteld waarin BCI heeft onderzocht welke sectoren met een (erg) grote gemiddelde ruimtevraag per vestiging als meest kansrijk worden gezien op Oostpolder. Stec heeft, onder andere op basis van dit onderzoek, onderzoek gedaan naar de ruimtevraag van deze sectoren. Dit onderzoek gaat ook in op de vraag of er alternatieve (bestaande) locaties zijn waar de ruimtevraag opgevangen kan worden.
Uit het onderzoek van Stec blijkt dat de marktvraag vanuit bovenstaande doelgroepen erg groot is, in potentie meer dan groot genoeg om het terrein Oostpolder te kunnen vullen. Er is onderzocht wat het beschikbaar aanbod voor grootschalige bedrijven is op bestaande bedrijventerreinen. Hieruit blijkt dat er weinig (tot geen) vergelijkbare plekken in Nederland zijn die de ruimtevraag kunnen huisvesten.
In hoofdstuk 8 van de structuurvisie is overigens nog ingegaan op twee andere potentiële uitbreidingslocaties naast de Oostpolder, namelijk locatie Eemshaven-West en Delfzijl-Zuid. In de structuurvisie wordt geconcludeerd dat de locatie Oostpolder de voorkeur heeft.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken concluderen we dat er voldoende behoefte (ruimtevraag) is om het gebied Oostpolder te ontwikkelen voor grootschalige bedrijvigheid en dat deze ruimtevraag niet op bestaande bedrijventerreinen opgelost kan worden. Met deze motivering wordt voldaan aan de Ladderplicht en is onderbouwd dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik.
Uit de structuurvisie en onderliggende documenten en onderzoeken blijkt de nut en noodzaak van het ontwikkelen van het industrieterrein Oostpolder (zie de paragraaf hiervoor). Ook wordt de locatiekeuze onderbouwd (zie ook paragraaf 2.1). Vervolgens is in de structuurvisie een voorkeursalternatief uitgewerkt voor de inrichting van het gebied.
De keuze voor het voorkeursalternatief ten aanzien van de inrichting is gebaseerd op resultaten van het participatieproces, de landschapsvisie, het MER en het LER. Belangrijk om op te merken is dat het voorkeursalternatief vrij abstract is. Het voorkeursalternatief vormt een ‘schematische’ weergave van de belangrijkste ruimtelijke functies van de gebiedsontwikkeling: bedrijventerrein, groenblauwe zones en ontsluiting wegverkeer. Het voorkeursalternatief is 'vertaald' naar een structuurvisiekaart die indicatief weergeeft hoe het gebied zal worden ingevuld.
Onderdeel van de toekomstige inrichting en meegenomen in de planvorming, is de bestaande bebouwing, (zie paragraaf 3.1 over de huidige situatie), waaronder de karakteristieke boerderij en windturbines.
Figuur 3.3 Structuurvisiekaart (uit: Structuurvisie Oostpolder 2023)
Hieronder wordt op de verschillende onderdelen van de visiekaart ingegaan met daarbij puntsgewijs hoe dit is uitgewerkt in voorliggend PIP. Daarbij zijn ook de uitgangspunten verwerkt uit het onderzoek van Posad Maxwan waarin de stedenbouwkundige kaders voor de ontwikkeling van de Oostpolder zijn opgenomen (Bijlage 2).
Landschappelijke hoofdstructuur
In het VKA is aan de noordzijde het bedrijvengebied geïntensiveerd (qua bouw- en gebruiksmogelijkheden, zie verderop in deze paragraaf). Hierdoor is in het technisch schetsontwerp ruimte gecreëerd om de zuidelijke bufferzone te verbreden op locaties waar zich woningen bevinden. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen groepjes woningen of individuele woningen: elke woning is hierbij van belang. Tussen de N33 en de N46 is de bufferzone op drie locaties verbreed. Nabij de N46 en westelijk van de N46 is de bufferzone iets versmald waar geen woningen liggen en voldoende breed gemaakt waar wel woningen liggen.
Alle noord zuid gelegen hoofdwatergangen in het plangebied krijgen een groenblauwe zone aan weerszijden en worden daarmee onderdeel van het groen/blauwe raamwerk. Tevens wordt er een oude maar hersteld. De breedte van de groenblauwe zones varieert. De groenblauwe zone langs de Groote Tjariet zal een ruimere maat krijgen dan de zones langs de andere drie watergangen. Genoemde groenblauwe zones kunnen onder voorwaarden ook benut worden voor kabels en leidingen ten behoeve van het bedrijventerrein. De zuidelijke bufferzone vormt samen met de hoofdwatergangen een groen/blauw raamwerk dat de leesbaarheid van de landschappelijke hoofdstructuur, de biodiversiteit en het medegebruik van groen door omwonenden dient te vergroten.
Uitwerking en vertaling in dit PIP
Bedrijventerrein
De zonering/positionering van de bedrijven is gebaseerd op de milieuruimte die binnen het gebied beschikbaar is. Het bruto oppervlak van de totale ontwikkeling bedraagt circa 600 hectare. Hiervan wordt circa 400 hectare netto uitgeefbaar voor bedrijfskavels, waarbij ingezet wordt op maximaal 200 hectare gericht op hightech maakindustrie.
Het structuurvisiebeleid is erop gericht om de bedrijven die relatief veel geluid produceren (“zware bronvermogens”) en bedrijven die met risicovolle stoffen werken aan de noordkant van het plangebied te situeren. Hier is de afstand tot woningen het grootst. De ambitie is om gebouwen alzijdig hoge kwalitatieve uitstraling te geven om zo de beleving van het hele gebied het beoogde ambitieniveau te geven.
Uitwerking en vertaling in dit PIP
Hoofdinfrastructuur
Voor de gebiedsontwikkeling wordt rekening gehouden met een oppervlakte aan openbare ruimte voor hoofdinfrastructuur. Hierbij valt te denken aan interne autowegen, fietspaden, watergangen en stroken voor kabels en leidingen. Het is voor de omgeving en het plangebied van belang dat de stroom van verkeer zo snel mogelijk naar de hoofdontsluitingswegen N46 en N33 wordt geleid. Daarbij dient voorkomen te worden dat de hoofdontsluiting de Groote Tjariet doorkruist. De locaties waar kan worden aangesloten op de N46 en N33 zijn indicatief aangeduid met rode pijlen. De hoofdontsluiting van het gebied vindt plaats via de N46 in oost-westelijke richting.
De Klaas Wiersumweg wordt vanaf de zuidkant ontoegankelijk gemaakt voor autoverkeer, maar behoudt bij de dijkcoupures de functie om verkeersbewegingen die wel mogelijk zijn te faciliteren. Ook de zichtlijn tussen de twee dijkcoupures die de Klaas Wiersumweg verbindt blijft behouden.
Verdere keuzes rondom de ontsluitingsstructuur worden in dit stadium zoveel mogelijk open gelaten, zodat er in de verdere planvorming nog ruimte is om in te spelen op het verloop van de gebiedsontwikkeling (o.a. wensen van te vestigen bedrijven en hun mobiliteitsprofiel).
Uitwerking en vertaling in dit PIP
Rondom de Eemshaven en een aardgascompressorstation is in 1993 op grond van hoofdstuk V van de Wgh een geluidzone (ook wel: zone) vastgesteld waarbuiten de geluidbelasting vanwege de terreinen niet meer mag bedragen dan 50 dB(A). Voor woningen binnen de zone zijn daarbij hogere grenswaarden vastgesteld. Onder meer de woonkern Oudeschip ligt in de zone. In 2017 is het gebied Eemshaven Zuidoost toegevoegd aan het gezoneerde terrein. De in 1993 vastgestelde 50 dB(A) buitenste zonegrens is toen niet gewijzigd.
Het voornemen is om het te ontwikkelen industrieterrein Oostpolder eveneens aan het gezoneerde terrein toe te voegen, zonder de buitengrens van de zone te vergroten.
In het kader hiervan is onderzoek uitgevoerd om na te gaan wat de geluidbelastingen zullen worden op de in de zone gelegen woningen en op de buitenste zonegrens. Hier wordt in paragraaf 4.3 op in gegaan.
Het geluidverdeelplan voor het industrieterrein wordt als dynamische beleidsregel vastgesteld (zie Hoofdstuk 5). Voor de volledigheid is het geluidverdeelplan ook als Bijlage 3 aan deze toelichting gevoegd.
In dit hoofdstuk wordt getoetst of het PIP in het kader van de geldende wettelijke vereisten ten aanzien van omgevingsfactoren (zoals geluid, luchtkwaliteit, etc.), uitvoerbaar is.
Zoals al beschreven in paragraaf 1.4 is voor het voornemen een MER opgesteld. In het MER wordt getoetst wat de effecten zijn van het voornemen op de omgeving waarbij ook wordt getoetst of voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. Hierop wordt in het MER en bijbehorende deelrapporten ingegaan. In de deelrapporten is een apart hoofdstuk opgenomen waarin wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het PIP.
In paragraaf 4.1 van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitkomsten van het MER. Allereerst wordt een overzicht gegeven van de effectbeoordeling van alle omgevingsfactoren. Vervolgens wordt elke omgevingsfactor afzonderlijk behandeld. Het effect van het voornemen per omgevingsfactor wordt toegelicht en er wordt kort ingegaan op de in het MER voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen. Daarna wordt toegelicht welke van deze mitigerende maatregelen eventueel worden geborgd in het PIP.
Aanvullend op het MER is een waterstructuurplan opgesteld. Voor geluid is een extra onderzoek uitgevoerd wat specifiek ingaat op de uitvoerbaarheid van dit PIP ten aanzien van industrielawaai. Op het waterstructuurplan en dit geluidonderzoek wordt ingegaan in respectievelijk paragraaf 4.2 en 4.3 van dit hoofdstuk.
In het kader van de Structuurvisie Oostpolder, is een PlanMER opgesteld. In dit PlanMER zijn enkele locatiealternatieven onderzocht op hun milieueffecten. Vervolgens is in het PlanMER voor de voorkeurslocatie Oostpolder een aantal inrichtingsvarianten onderzocht op milieueffecten. De integrale afweging naar een voorkeursalternatief staat beschreven in de Structuurvisie (zie paragraaf 2.1).
De provincie en de gemeente willen de Oostpolder ontwikkelen tot een goed ingepast bedrijventerrein voor met name grootschalige bedrijven. Daarom is tijdens de planuitwerkingsfase het voorkeursalternatief uit de Structuurvisie nader uitgewerkt in een planvoornemen. In het opgestelde ProjectMER zijn de milieueffecten beschreven van het planvoornemen. In het ProjectMER zijn geen andere varianten of andere locaties in beschouwing genomen. Het voorkeursalternatief ProjectMER is verwerkt in voorliggend PIP. In deze paragraaf is het MER beknopt weergegeven. Voor de samenvatting van het MER, het volledige MER en bijbehorende deelrapporten wordt verwezen naar Bijlage 4 en verder, bij deze toelichting.
In de m.e.r. zijn de effecten van de alternatieven en varianten op de volgende thema's bepaald: water, bodem, natuur, landschap, verkeer (inclusief scheepvaart), geluid, luchtkwaliteit, geur, licht, gezondheid, externe veiligheid, duurzaamheid, en archeologie. De thema's zijn onderverdeeld in aspecten en criteria die zijn afgeleid uit vigerende wet- en regelgeving, vigerend beleid en plaatselijke kenmerken.
Om de effecten van een grootschalig bedrijventerrein per aspect te kunnen vergelijken zijn deze op basis van een plus- en min-schaal beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie. De conclusies per thema staan in onderstaande tabel.
Thema | Criterium | Effectbeoordeling | |
Verkeer | wegverkeer - afwikkeling | 0/- | |
wegverkeer - leefbaarheid en veiligheid | - | ||
railverkeer - afwikkeling | - | ||
scheepvaartverkeer - afwikkeling | 0/- | ||
Geluid | industrie | -- | |
windturbines | 0 | ||
wegverkeer | - | ||
railverkeer | 0 | ||
scheepvaart | 0 | ||
cumulatief | - | ||
wegverkeer buiten studiegebied | 0/- | ||
spoorverkeer buiten studiegebied | - | ||
Externe veiligheid | plaatsgebonden risico | - | |
groepsrisico | - | ||
risicoverhoging door windturbines | - | ||
Gezondheid | milieugezondheidskwaliteit | -- | |
overige gezondheidsaspecten | 0/- | ||
Natuur | Natura 2000-gebieden | - | |
NNN-gebieden | - | ||
beschermde soorten | 0/- | ||
Bodem | bodemkwaliteit en grondstromen | 0 | |
Water | oppervlaktewaterkwantiteit | 0/- | |
oppervlaktewaterkwaliteit | - | ||
grondwaterkwantiteit | 0/- | ||
grondwaterkwaliteit | 0/+ | ||
Lucht | concentraties NO2 | 0/- | |
concentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) | 0 | ||
VOS (vluchtige organische stoffen) en ZZS (zeer zorgwekkende stoffen) | 0 | ||
Landschap | landschappelijke structuren en elementen | - | |
ruimtelijk-visuele kenmerken | -- | ||
aardkundige waarden | 0 | ||
historisch-geografische patronen | - | ||
historisch-bouwkundige elementen | 0/- | ||
Licht | verstoring van de duisternis: directe lichtinval | 0 | |
verstoring van de duisternis: zichtbaarheid | -- |
In onderstaande subparagrafen wordt de effectbeoordeling van de verschillende thema's besproken, eventuele mitigerende of compenserende maatregelen en hoe dit eventueel is verwerkt in dit PIP.
De Gebiedsontwikkeling Oostpolder kan leiden tot beperkt negatieve effecten (0/-) op de bereikbaarheid/afwikkeling door toenames op de N46 bij de stad Groningen. Daarnaast kunnen negatieve effecten (-) optreden voor de leefbaarheid/veiligheid door verkeerstoenames op delen van de N363 die door dorpen lopen en extra verkeersdrukte ter plaatse van gelijkvloerse kruisingen van de N33.
Voor railverkeer kan de toename substantieel zijn. Verwacht wordt dat het huidige spoor te weinig capaciteit biedt om een grote groei van goederentreinen te faciliteren. Dit is aangemerkt als een negatief effect (-). Voor de scheepvaart is op voorhand niet geheel uit te sluiten dat afwikkelingsproblemen ontstaan bij een forse toename van het aantal scheepvaartbewegingen. Dit is aangemerkt als een beperkt negatief effect (0/-).
Om de geconstateerde effecten te verzachten, worden in het MER (en bijbehorend Deelrapport Verkeer) mitigerende en compenserende maatregelen voorgesteld die genomen kunnen worden. Het gaat bijvoorbeeld om aanpassingen van de inrichting van de N46 en N33 om de doorstroming te verbeteren. Deze maatregelen zijn niet geborgd in dit PIP. Met de maatregelen wordt in het geldende beleid namelijk al rekening gehouden. Daarnaast bevinden de maatregelen zich grotendeels buiten het plangebied. Het aspect verkeer is niet belemmerend voor de uitvoerbaarheid van het PIP.
Voor geluid in de gebruiksfase zijn 6 geluidsbronnen binnen het studiegebied en 2 geluidsbronnen buiten het studiegebied beoordeeld. De effecten van windturbine-, railverkeer-, en scheepvaartgeluid zijn beoordeeld als neutraal (0). De grootste verschuiving in geluidbelastingsklasse treedt op door industriegeluid, dit is beoordeeld als sterk negatief (- - ). Wegverkeer, cumulatieve geluidbelasting en spoorverkeer buiten het studiegebied zijn beoordeeld als beperkt negatief (0 / -). Voor wegverkeer wordt dit veroorzaakt door een toename aan verkeer door het planvoornemen.
Bij cumulatief geluid treedt een verschuiving van geluidbelastingklassen op voor verschillende woningen, daarnaast vindt overschrijding van de norm bij één woning plaats.
Ook voor dit thema zijn in het MER mitigerende maatregelen opgenomen. In het kader van uitvoerbaarheid is de ontwikkeling getoetst aan de normen die zijn opgenomen in de Wet geluidhinder voor industrielawaai en in het kader van geluidgezoneerde terreinen. Hierop wordt in paragraaf 4.3 ingegaan. Geconcludeerd wordt dat het PIP ten aanzien van dit aspect uitvoerbaar is.
Ten aanzien van het plaatsgebonden risico is sprake van een negatief effect (-). Dit effect hangt samen met het feit dat het mogelijk niet volledig te vermijden zal zijn dat werknemers van de nieuwe bedrijven worden blootgesteld aan bestaande of nieuw 10-6 PR-risico’s binnen het plangebied. Met name de PR-contouren van de windturbines zijn hierbij relevant.
Ten aanzien van het groepsrisico is sprake van een negatieve beoordeling (-). Anders dan bij het plaatsgebonden risico is overlap van invloedsgebieden en woningen buiten het plangebied niet op voorhand uitgesloten. De kans dat dit gebeurt wordt overigens sterk beperkt door het streven naar concentratie van risicovolle bedrijvigheid in de noordelijke deel van het plangebied. De gebiedsontwikkeling zal daarnaast leiden tot langdurige aanwezigheid van personen (werknemers) in het plangebied. Concentraties van werknemers worden toegestaan in de invloedsgebieden van bestaande risicobronnen zoals Vopak, N33, N46 en hogedrukaardgasleidingen en in de invloedsgebieden van nieuw te vestigen bedrijven.
In het plan is opgenomen dat onder voorwaarden risicovolle inrichtingen opgericht mogen worden binnen het gebied waar sprake is van toegevoegd risico ten gevolge van reeds aanwezige windturbines. Als van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt zal er sprake zijn van een toename van de faalkans van deze risicovolle installaties, wat weer een negatief effect heeft op de veiligheid in het gebied. Omdat het bevoegd gezag echter de mogelijkheid heeft om voorwaarden te stellen bij het toestaan van risicovolle inrichtingen kan op die wijze de veiligheid worden geoptimaliseerd. Ten aanzien van de risicotoevoeging van windturbines is sprake van een negatieve beoordeling (-).
Het PIP bevat geen directe eisen om deze risico's te limiteren. Wel verwijzen de planregels in het PIP naar de beleidsregel Externe veiligheid Oostpolder op grond waarvan bij de vergunningverlening aan nieuwe activiteiten eisen worden gesteld om de risico’s te minimaliseren en de veiligheid te optimaliseren.
De beleidsregel zal specifiek worden uitgewerkt ten aanzien van het toegevoegd risico ten gevolge van windturbines. Ook risicobedrijven kunnen elkaar onderling beïnvloeden of een risicovolle activiteit kan van invloed zijn op een naastgelegen niet risicovolle activiteit. Ook voor die situatie zal de beleidsregel criteria bevatten.
Het industrieterrein is als geheel aangewezen als artikel 14 Bevi-terrein. Gebouwen met een functionele binding tot het gebied zijn daarmee niet kwetsbaar ten opzichte van andere risicovolle inrichtingen in de artikel 14 Bevi zone.
Risicovolle inrichtingen zijn geconcentreerd in de noordzijde van het plangebied, en daarmee op afstand van de bestaande woningen buiten het plangebied. Voor het gehele gebied waar risicovolle activiteiten zijn toegestaan kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan het toestaan van een (risicovolle) activiteit om daarmee de veiligheid te optimaliseren (onder andere door slim ontwerpen).
De ontwikkeling van de Oostpolder is in het kader van externe veiligheid hiermee uitvoerbaar.
Het criterium milieugezondheidskwaliteit is beoordeeld als sterk negatief (--), hiervoor is een gezondheidsverslechtering te verwachten door een toename van hinder ten opzichte van de referentiesituatie. Dit wordt met name veroorzaakt door de effecten van geluid en in mindere mate door luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor geur en elektromagnetische straling zijn geen effecten voor de milieugezondheidsaspecten voorzien.
Overige gezondheidseffecten zijn beoordeeld als beperkt negatief (0/-). De komst van het bedrijventerrein in een nu vrijwel lege polder doet een forse inbreuk op de openheid/weidsheid van de polder en kan effect hebben op de beleving van de Oostpolder. Afhankelijk van de precieze inrichting van de groenblauwe zones van het planvoornemen kan de gebiedsontwikkeling een positieve draai geven aan de beweegvriendelijkheid van de omgeving en de leefbaarheid in het algemeen. De effecten voor sociale veiligheid en sociale cohesie zijn minder evident te benoemen.
Ondanks de te verwachten toename van hinder als gevolg van geluid, wordt wel voldaan aan de wettelijke normen waarmee het PIP uitvoerbaar is (zie paragraaf 4.3 voor de toets van geluid).
De effecten voor Natura 2000-gebieden zijn beoordeeld als negatief (-). Deze beoordeling komt voornamelijk doordat er sprake is van stikstofdepositie op meerdere Natura 2000-gebieden, waarbij effecten niet op voorhand zijn uit te sluiten. In een Passende Beoordeling zijn de effecten door stikstof nader beoordeeld, hieruit blijkt dat de berekende depositiebijdrage op de kwaliteit van deze habitattypen en leefgebiedtypen niet zal leiden tot veranderingen in de vegetatiesamenstelling, groeisnelheid of onderlinge concurrentieverhoudingen tussen plantensoorten van de betreffende habitats. Er is geen verlies van oppervlakte Natura 2000. Effecten door geluidverstoring en lichtverstoring in de gebruiksfase hebben geen gevolgen voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebied Waddenzee. Lozing van koelwater en/of stoffen zal alleen kunnen plaatsvinden als er geen significante gevolgen op de Natura 2000-instandhoudingsdoelen zijn.
De effecten voor NNN gebieden zijn ook beoordeeld als negatief (-). Net als bij Natura 2000-gebieden is ook op NNN-gebieden sprake van een toename van stikstofdepositie. De planbijdrage is echter te gering om te kunnen leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. De planontwikkeling leidt niet tot een verandering van geluid- en lichtbelasting op NNN. Lozing van koelwater en/of stoffen op NNN-gebied Waddenzee zal alleen kunnen plaatsvinden binnen de kaders van KRW en Natura 2000. Er is geen sprake van oppervlakteverlies van NNN.
De effecten op soorten is beoordeeld als beperkt negatief (0/-). Toename van geluidbelasting en lichtuitstraling is buiten het plangebied in de gebruiksfase zodanig beperkt dat geen sprake is van een effect op de staat van instandhouding van soorten.
Zoals hierboven beschreven, blijkt uit de Passende Beoordeling dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet worden aangetast. Dat betekent dat het PIP uitvoerbaar is omdat een Wnb-vergunning (onder de Omgevingswet een vergunning voor en Natura 2000-activiteit) verleend kan worden. Verder blijkt dat de planontwikkeling op zodanige wijze uitgevoerd kan worden dat deze geen gevolgen heeft voor de staat van instandhouding van beschermde soorten. Overtredingen van verbodsbepalingen zijn daarmee te voorkomen of zodanig te beperken dat daarvoor een ontheffing (onder de Omgevingswet: een vergunning voor de flora- en fauna-activiteit) verleend kan worden. Tot slot blijkt dat de planontwikkeling niet leidt tot directe aantasting van het NNN en andere planologisch beschermde natuurwaarden. Omdat ten aanzien van die waarden geen toets op effecten is voorgeschreven, kan het plan passend binnen de kaders van de provinciale omgevingsverordening worden uitgevoerd.
Het PIP is wat betreft het thema natuur uitvoerbaar.
Het huidige gebruik is agrarisch. Het ontstaan van bodemverontreinigingen wordt niet verwacht. Er wordt uitgegaan van een gesloten grondbalans waarbij grondsoorten gescheiden worden ontgraven en toegepast. De grondsoorten zijn beperkt zettingsgevoelig en er is sprake van een grote drooglegging; het maaiveld ligt relatief hoog ten opzichte van waterpeil in watergangen. Naar verwachting is er maar een beperkte ophoging van het maaiveld nodig om het gewenste aanlegpeil voor bedrijfskavels en infrastructuur te behalen. De effecten voor bodemkwaliteit en grondstromen zijn beoordeeld als neutraal (0).
De (milieuygiënische) bodemkwaliteit van het plangebied is door middel van een vooronderzoek onderzocht. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 19 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat op een aantal locaties nader onderzoek nodig is bij verdere uitwerking van de plannen. Gezien de toekomstige bestemming (industrie) vormt de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit naar verwachting geen belemmering en wordt het plan op dit punt uitvoerbaar geacht.
Door het toepassen van ontwerpprincipes uit het waterstructuurplan van waterschap Noorderzijlvest ontstaat een robuuste en klimaatbestendige inrichting van het oppervlaktewatersysteem worden negatieve effecten op de waterhuishouding voorkomen. De meeste bedrijfstypen waarvoor de Oostpolder bedoeld is hebben een grote watervraag voor koeling en proceswater. Grote hoeveelheden zout water zijn beschikbaar. Grote hoeveelheden zoet water zijn rondom het plangebied niet voorhanden, en zullen van grotere afstand moeten worden aangevoerd (omgeving Eemskanaal). In vergunningprocedures zal worden afgewogen of effecten voor de wateronttrekking toelaatbaar zijn. Het criterium oppervlaktewaterkwantiteit is beoordeeld als beperkt negatief (0/-).
De functieverandering leidt tot een afname van bestaande belasting van het oppervlaktewater. Er worden maatregelen getroffen om nieuwe verontreinigingen voor het oppervlaktewater te voorkomen. Grote hoeveelheden koelwater kunnen negatieve milieueffecten veroorzaken. Wet- en regelgeving (waaronder de KRW) zorgt voor het voorkómen van ontoelaatbare effecten. Voor stoffen die bedrijven willen lozen op het oppervlaktewater, zal een vergunningentraject moeten volgen. Ontoelaatbare effecten zullen door deze vergunningprocedures worden voorkómen, maar negatieve milieueffecten kunnen wel optreden. De effecten voor het criterium oppervlaktewaterkwaliteit zijn beoordeeld als negatief (-).
Door de toename van het verhard oppervlak kan de grondwaterstand dalen en zoute kwel toenemen. De effecten voor het criterium grondwaterkwantiteit zijn beoordeeld als beperkt negatief (0/-).
Het verdwijnen van landbouwkundig gebruik in het plangebied heeft naar verwachting een beperkt positief effect op de grondwaterkwaliteit, omdat de belasting met pesticiden afneemt. Ook kan het saneren van aanwezige verontreinigingen een (beperkt) positief effect hebben. Grondwaterkwaliteit is beoordeeld als beperkt positief (0/+).
Om de geconstateerde effecten te verzachten, worden in het MER (en bijbehorend Deelrapport Water) mitigerende en compenserende maatregelen voorgesteld die genomen kunnen worden. Het gaat hierbij om maatregelen die in het kader van vergunningverlening aan bedrijven kunnen worden uitgewerkt, bijvoorbeeld omdat het gaat om lozen van water of koelwater. In het Deelrapport Water wordt ook ingegaan op het watertoetsproces en de waterparagraaf. Hierbij is aangegeven dat op de volgende manier rekening is gehouden met de waterhuishouding:
Het plan is ten aanzien van het thema water uitvoerbaar.
Uit de berekening voor de plansituatie blijkt dat de jaargemiddelde achtergrondconcentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 ruim onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer (voor NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk 40, 40 en 25 µg/m3) liggen. De jaargemiddelde achtergrondconcentraties liggen ook onder de streefwaarden uit de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl (voor NO2 en PM10 respectievelijk 20 en 20 µg/m3) en onder de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (voor NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk 10, 15 en 5 µg/m3).
Bij 5 tot 10 % van de toetspunten (woningen en andere gevoelige bestemmingen) wordt een verslechtering van meer dan 1,2 µg/m3 berekend (voor NO2). Bij 5 tot 10 % van de toetspunten is er volgens het deelrapport sprake van een beperkt negatief effect (0/-). Voor PM10 en PM2,5 geldt dat geen van de toetspunten een verslechtering van meer dan 0,4 µg/m3 heeft (beoordeel als verwaarloosbaar/neutraal effect (0)).
Op basis van de voorziene bedrijfstypen en bijbehorende bedrijfsprocessen zijn er geen of zeer beperkte emissies van VOS en ZZS verwacht. De effecten van emissies van ZZS en VOS zijn daarom beoordeeld als neutraal (0). Verdere toetsing van mogelijke uitstoot van ZZS en VOS vindt plaats in het kader van de milieuvergunning.
Uit de berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarmee is het plan uitvoerbaar.
De ruimtelijke impact van een bedrijventerrein is zeer groot in een gebied dat weidsheid als een van de belangrijkste kenmerken heeft. De bestaande dijken en waterlopen, waaronder de Tjariet, blijven behouden. Hiermee blijven de fysieke restanten van de inpoldering van het land en verkavelingsrichting aanwezig. Echter, door de verdichting van het gebied ten behoeve van bedrijvigheid wordt er afbreuk gedaan aan de afleesbaarheid van de inpoldering. De verkavelingsstructuur zal slechts beperkt gehandhaafd kunnen blijven bij de vestiging van bedrijven. Het doel is wel om bij de ontwikkelingen de verkavelingsrichting zo veel mogelijk te volgen. Ter plaatse van de grote noord-zuid liggende watergangen zal de landschapsrichting nog duidelijk zichtbaar en beleefbaar blijven. Tussen die watergangen in zullen echter ook vormen kunnen ontstaan die zich niet voegen naar de historische verkaveling, zoals de ontsluitingsweg en de bedrijfsgebouwen zelf. Gelet hierop wordt het effect voor landschappelijke structuren en elementen beoordeeld als negatief (-).
De bestaande openheid zal verdwijnen. De toegestane bouwhoogten en de toegestane bebouwingspercentages maken het mogelijk dat het gebied wordt ingevuld tot een dichtbebouwd gebied. De bebouwing zal ook zichtbaar zijn vanaf de omliggende woonbebouwing. Gelet op hierop wordt het effect voor ruimtelijk-visuele kenmerken beoordeeld als sterk negatief (- -). Om de ontwikkeling zorgvuldig in te passen, wordt een oplopende bouwhoogte en een oplopend bebouwingspercentage gehanteerd (zie Bijlage 2 Stedenbouwkundige kaders). Langs onder andere de Dijkweg/bufferzone, N33 en N46 is de ontwikkeling het meest zichtbaar. Hier is de bouwhoogte en bebouwingspercentage beperkter dan op de rest van het terrein.
De ontwikkeling van het gebied tot bedrijventerrein heeft geen invloed op een oude kwelderwal. De Groote Tjariet wordt ingepast in de ontwikkeling van het gebied waardoor de samenhang tussen kreekbedding en watergang behouden blijft. Gelet hierop wordt het effect voor aardkundige waarden beoordeeld als neutraal (0).
De afleesbare samenhang tussen dorpen, dijken, inpoldering en wad die er in de referentiesituatie nog is, zal wel afnemen door de komst van infrastructuur, grote bedrijfsgebouwen en industriële installaties. De huidige verkavelingsstructuur zal slechts beperkt gehandhaafd kunnen blijven bij de vestiging van bedrijven. Ter plaatse van de grote noordzuid liggende watergangen zal de landschapsrichting nog duidelijk zichtbaar en beleefbaar blijven. Gelet hierop wordt het effect voor historisch-geografische patronen beoordeeld als negatief (-).
De karakteristieke boerderij aan de Dijkweg 2, en een deel van de omgeving van deze boerderij, blijft behouden. Wel zal de boerderij invloed ondervinden van de omliggende bedrijfsbebouwing. De poldermolen Goliath ligt op circa 400 m afstand van het plangebied. Er zijn beperkte effecten op de ruimtelijke omgeving van dit rijksmonument. Gelet op hierop wordt het effect voor historisch bouwkundige elementen beoordeeld als beperkt negatief (0/-).
Om het effect op het landschap te verzachten, is in het PIP opgenomen:
Het plan wordt hiermee ten aanzien van landschap acceptabel en uitvoerbaar geacht.
In de plansituatie neemt de verlichtingssterkte van de directe lichtinval vooral aan de zuid- en westzijde toe. Hier bedraagt de verlichtingssterkte 0 tot maximaal 1 lux langs de grens van het plangebied. Langs de eerste bebouwingslijn van Oudeschip blijft de verlichtingssterkte gelijk ten opzichte van de huidige situatie. Het criterium verlichtingssterkte is als neutraal (0) beoordeeld.
De hemelhelderheid (zichtbaarheid, luminantie) boven het plangebied en in directe omgeving kan (sterk) toenemen. De hemelhelderheid boven het industrieterrein bedraagt meer dan 4 mcd/m2. Ook boven de woningen in Oudeschip wordt een hemelhelderheid van meer dan 2 mcd/m2 verwacht, waar dat in de huidige situatie slechts ca. 0,6 mcd/m2 betreft. Uit het onderzoek van Sotto le Stella ‘Duister onderzoek Groningen’, d.d. april 2014, is een hemelhelderheid van meer dan 2 mcd/m2 gekarakteriseerd als ‘behoorlijk licht’ (De wolken zijn gelig, belangrijkste sterrenbeelden nog wel te zien; enige kleur in omgeving te zien). Het criterium zichtbaarheid is beoordeeld als zeer negatief (--).
Om de geconstateerde effecten te verzachten, worden in het MER (en bijbehorend Deelrapport Licht) mitigerende en compenserende maatregelen voorgesteld die genomen kunnen worden. In het PIP is een regeling opgenomen waarmee bedrijven verplicht worden om verlichting af te schermen om directe lichthinder op de omgeving te voorkomen. De ontwikkeling wordt daarmee uitvoerbaar geacht ten aanzien van licht.
In het kader van de gebiedsontwikkeling van de Oostpolder is een waterstructuurplan opgesteld. De rapportage is als Bijlage 20 bij deze toelichting gevoegd.
Doel van het waterstructuurplan is om inzicht te hebben in de afmetingen van de voorziene watergangen en benodigde ruimte voor waterbergingen, omdat dit bepalend is voor de inrichting van het gebied en uitgeefbare gronden. In het waterstructuurplan komen de volgende onderdelen terug: hemelwaterafvoer, waterberging, peilbeheer, waterkwaliteit, afvalwater, bluswatervoorzieningen en waterveiligheid. De onderdelen drinkwater en proceswater en afvoer van koelwater naar de Eems, zijn niet meegenomen want hiervoor lopen andere onderzoeken. De resultaten van het waterstructuurplan zijn verwerkt in het technisch schetsontwerp voor het gebied, dat door middel van dit PIP juridisch planologisch mogelijk wordt gemaakt. Verder worden in het waterstructuurplan aanbevelingen gedaan die in de verdere uitwerking en detaillering meegenomen moeten worden.
In het kader van de uitvoerbaarheid van het PIP is de ontwikkeling van de Oostpolder getoetst aan de normen voor industriegeluid zoals opgenomen in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder (Wgh). De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 21 bij deze toelichting gevoegd.
Doel van het onderzoek is inzicht te geven in de te verwachten geluidbelasting op de omgeving vanwege de bedrijven (inrichtingen) die zich in het plangebied kunnen vestigen en na te gaan in hoeverre die kan worden beperkt.
Zoals in paragraaf 3.4 is beschreven, is het voornemen om het te ontwikkelen industrieterrein Oostpolder aan het geluidgezoneerde terrein van de Eemshaven toe te voegen, zonder de buitengrens van de zone te vergroten. In het uitgevoerde onderzoek is daarom ook nagegaan wat de geluidbelastingen zullen worden op de in de zone gelegen woningen en op de buitenste zonegrens.
Het rapport beschrijft het uitgevoerde onderzoek en de uitgangspunten waarmee de geluidbelasting is vastgesteld. Het onderzoek gaat na of de wettelijke voorwaarden voor deze verhoging in acht worden genomen. Daarnaast gaat het rapport in op het door de Provincie Groningen vastgestelde beleid in de Structuurvisie Eemsmond - Delfzijl. Deze houdt in dat een cumulatieve geluidbelasting Lcum tot 65 dB ter plaatse van woningen aanvaardbaar is.
Conclusies
Uit het onderzoek blijkt dat de in het verleden vastgestelde zonegrens niet vergroot hoeft te worden. Verder blijkt dat voor 120 woningen de geldende grenswaarde moet worden verhoogd dan wel voor het eerst een hogere waarde vastgesteld moet worden. De betreffende woningen zijn in het rapport aangeduid. Dit is nodig om binnen de geldende randvoorwaarden van het te ontwikkelen Oostpolder bedrijven met bijbehorende geluidsruimte mogelijk te maken.
Verder blijkt dat, om te voldoen aan de wettelijke grenswaarde voor de geluidbelasting in de geluidgevoelige ruimten van de woningen, bij de woningen moet worden onderzocht of de geluidsisolatie voldoende is, rekening houdend met de cumulatieve geluidsbelasting als gevolg van alle geluidsbronnen. Eventueel moeten maatregelen aan het dak en de gevels worden getroffen.
Hiermee voldoen de vast te stellen hogere waarden aan de voorwaarden die de Wet geluidhinder hiervoor stelt. Het PIP is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.
Het geluidverdeelplan voor het industrieterrein wordt als dynamische beleidsregel vastgesteld. Voor de volledigheid is het geluidverdeelplan ook als Bijlage 3 aan deze toelichting gevoegd.
Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit uitgewerkt. Een inpassingsplan wordt qua vorm en inhoud gelijkgesteld aan een bestemmingsplan. De regels die op deze punten dus gelden voor een bestemmingsplan zijn ook van toepassing op dit Provinciaal inpassingsplan. Het inpassingssplan bestaat in ieder geval uit de volgende onderdelen:
Bij een bestemmingsplan hoort ook een toelichting, waarin de belangrijkste afwegingen zijn verwoord die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. De regels en verbeelding volgen de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). SVBP zorgt voor een uniforme regeling en verbeelding die goed met andere bestemmingsplannen kan worden vergeleken. Tevens sluit het bestemmingsplan aan bij de eisen en terminologie van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Bestemmingsregeling
Hieronder wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Bijna alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals bedrijven, groenvoorzieningen, water et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het inpassingsplan worden meerdere bestemmingen (per artikel) onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels, algemene aanduidingsregels en de overige regels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het standaard overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Bestemmingsregels
Dit Inpassingsplan is gelijk aan een bestemmingsplan in de zin dat er voor het hele plangebied een volwaardige en zelfstandig leesbare planregeling voor is opgenomen. Dit in tegenstelling tot partiële herzieningen waarbij slechts gedeeltelijk planregels worden gewijzigd. Dit komt met name voor bij inpassingsplannen omdat daarin vaak alleen regels van provinciaal belang worden opgenomen. In dit geval is echter in goed overleg met de gemeente Het Hogeland besloten om ook de gemeentelijke ruimtelijke regels in dit inpassingsplan te op te nemen. Het is uiteraard van groot belang dat gemeente en provincie hier overeenstemming over hebben omdat de gemeente voor een groot deel ook op de regels uit dit inpassingsplan zal moeten handhaven.
Hieronder worden de onderdelen uit de regels besproken die niet voorzichzelf spreken of hiervoor al aan de orde zijn gekomen en wel nadere toelichting behoeven. Deze hebben betrekking op de activiteiten op het industrieterrein en de regeling van (milieu)effecten en beschermingsregels die in het plangebied gelden.
Artikel 3 Bedrijventerrein - Industrie
Deze bestemming vormt samen met de bestemming Groen het overgrote deel van dit bestemmingsplan. Deze bestemming maakt het mogelijk om nieuwe bedrijven te vestigen die zijn opgenomen in lid 3.1 Bestemmingsomschrijving.
Voor de vestiging van bedrijven is een voorrangsregel voor bepaalde bedrijfscategorieën opgenomen met het oog op de eerder genoemde doelgroepen.
De voorrangsregeling opgenomen in lid 3.1 en 3.6.1 werkt met een verbod zonder omgevingsvergunning voor bedrijven die niet als eerste voorrang hebben zich te vestigen. Bedrijven ten behoeve van de productie van waterstof kunnen zich uitsluitend vestigen binnen het gebied 'specifieke vorm van bedrijventerrein - waterstof' en hebben voorrang op alle andere bedrijven in dit gebied. Andere bedrijven kunnen zich dus alleen vestigen met een omgevingvergunning op deze locatie.
Op de rest van het industrieterrrein zijn bedrijven ten behoeve van de productie van batterijen en innovatieve elektriciteitsintensieve bedrijven op het gebied van hightech maakindustrie direct toegestaan (voorrang) en zijn overige bedrijven uit Bijlage 1 Bedrijvenlijst Oostpolder alleen met een omgevingsvergunning toegestaan.
Daarnaast is het meest oostelijk deel van de Oostpolder specifiek aangeduid voor een hoogspanningsstation voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met de daarbij behorende voorzieningen. Dit betekent dat andere bedrijven zich hier niet kunnen vestigen. Hoewel er binnen het plangebied al bestaande hoogspanningsinfrastructuur aanwezig is, zullen voor de toekomstige ontwikkelingen aanvullende hoogspanningsverbindingen en inlussing op het bestaande hoogspanningsnet randvoorwaardelijk zijn voor de verdere ontwikkeling van het gebied. Deze uitwerking zal gebeuren in de periode volgend op voorliggend PIP.
De bestemming Bedrijventerrein - Industrie kent geen interne milieuzonering zoals die in de brochure bedrijven- en milieuzonering van de VNG is opgenomen. Daar is bewust voor gekozen, net als op de andere grote industrieterreinen in de omgeving omdat er ten aanzien van de belangrijke aspecten geluid en geur en externe veiligheid als andere regelingen zijn opgenomen die gericht zijn op een goede ruimtelijke ordening. Deze regelingen sluiten ook meer aan op wat de Omgevingswet beoogt waarbij de aspecten milieu en ruimtelijke ordening in een omgevingsplan meer in elkaar grijpen. Dit is terug te vinden in Hoofdstuk 3 onder de algemene gebruiks- en aanduidingsregels. Daarin staan diverse milieuregels over geur, lichthinder en ook regels over de verdeling van de geluidruimte die beschikbaar is binnen de bestaande Geluidszone-Industrie.
Risicobeheersing op en buiten het terrein
Ook de externe veiligheid en interne veiligheid op het terrein zelf worden in dit plan gereguleerd. Het industrieterrein is als geheel aangewezen als Artikel 14 Bevi-terrein. Dit is gebeurd bij een los besluit maar dit wordt in Artikel 3 en Artikel 11 nader gereguleerd. In lid 3.1 en 3.3 is geregeld dat alleen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld grotere fabriekshallen) die een functionele binding hebben met de gewenste industrie op dit industrieterrein zich kunnen vestigen. Met het stellen van nadere eisen door het bevoegd gezag kan worden bijgestuurd op de plek en de bebouwing in verband met het verkleinen van van risico's van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten op het terrein.
In lid 3.6.2 is voorts opgenomen dat risicovolle activiteiten alleen zonder omgevingsvergunning mogen worden ontplooid als:
Als niet aan bovenstaande criteria kan worden voldaan dient een omgevingsvergunning te worden gevraagd. Die vergunning wordt niet zo maar verleend maar wordt getoetst aan de noodzaak om tot een optimale indeling van bedrijfsactiviteiten te komen en uiteraard aan het criterium dat sprake is van een acceptabele veiligheidssituatie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van toetsing aan de beleidsregel Externe veiligheid Oostpolder (zie voor beleidsregels het laatste kopje in dit hoofdstuk). Dat laatste geldt overigens ook bij het stellen van nadere eisen op grond van lid 3.3. ).
Om de Waterstofproductie op het noordelijk gedeelte van het bedrijventerrein mogelijk te maken kan het overigens noodzakelijk zijn dat de plaatsgebonden risicocontour van een een activiteit buiten de noordelijke grens van het plangebied komt te liggen. Daarmee zou dan worden afgeweken van de aanwijzing die gebeurt met Artikel 14 Bevi en het vastleggen van de 10-6-contour. Vooralsnog kan dat dan worden opgelost door het verlenen van een buitenplanse omgevingsvergunning.
Kwetsbare objecten met een functionele binding zijn alleen met een omgevingsvergunning (zie lid 3.6.2) toegestaan.
In Artikel 11 zijn daarnaast nog andere borgingsregels ten aanzien van de externe veiligheid opgenomen. Zie ook hieronder de regeling over windturbines.
In dit inpassingsplan wordt gesproken over risicovolle activiteiten:. Daarmee wordt al wat meer aangesloten op de toekomstige omgevingswet waarin niet de bedrijven centraal staan maar de activiteiten (binnen of buiten bedrijven en instellingen ) die tot bepaalde (milieu)effecten leiden.
In lid 3.1 zijn daarnaast ook andere functies in het algemeen uitgesloten of wel omdat ze niet gewenst zijn met het oog op veiligheid en duurzaamheid of in het algemeen niet passen op een industrieterrein. Zo zijn (bedrijfs)woningen en zelfstandige kantoren, die vaak ook behoren tot de categorie 'kwetsbaar object ' op grond van externe veiligheidsregels, uitgesloten binnen deze bestemming.
De provincie Groningen kijkt niet alleen naar het gevaar voor kwetsbare objecten maar weegt ook mee wat de effecten van de ene risicovolle activiteit kunnen zijn indien deze zijn gevestigd nabij een andere risicovolle activiteiten (installaties e.d.).
Windturbines
In het plangebied van dit inpassingsplan staan veel grote windturbines. In het plangebied zijn alleen de bestaande turbines toegestaan overeenkomstig de in 2017 en 2019 verleende vergunningen. Ten tijde van het verlenen van de vergunning voor het windpark Oostpolder (op 12 september 2017) waren de milieuregels van het Activiteitenbesluit milieubeheer op dit windpark van toepassing. Door de uitspraak van de Raad van State d.d. 30 juni 2021 zijn die milieubepalingen komen te vervallen.
Sinds die datum en tot 30 juni 2025 zijn gelijkluidende milieunormen ingevolge de tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken (Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet in verband met jurisprudentie over windturbineparken) op dit windpark van toepassing.
De plaatsgebonden risicocontour 10-5 van de windturbines zijn op de verbeelding aangeduid. Zoals eerder al aangegeven zijn kwetsbare objecten zoals woningen op het hele bedrijventerrein niet toegestaan. Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de kleinere 10-5-contour rond windturbines niet toegestaan. Dit betekent o.a. dat nieuwe bedrijven binnen deze contour geen gebouwen waar mensen verblijven kunnen bouwen. zie hiervoor artikel 11.3. Deze regeling is niet in artikel 3 opgenomen opgenomen omdat deze die bestemmingoverstijgend is.
Een goede ruimtelijke ordening vereist daarnaast dat ook andere afwegingen worden gemaakt ten aanzien van veiligheidsrisico's vanwege het omvallen van windturbines of het afwaaien van rotorbladen. De kans bestaat immers dat hierdoor bijvoorbeeld een rotorblad inslaat op bijvoorbeeld een opslagtank met explosiegevaarlijke stoffen waardoor het explosiegevaar wordt vergroot. Op z'n minst is het nodig dat dit risico wordt meegewogen bij de vestiging van nieuwe bedrijfsinstallaties binnen het plangebied.
Omdat niet op voorhand duidelijk is welke bedrijven en installaties er op het nieuwe industrieterrein zullen worden gevestigd zijn de regels in dit inpassingsplan zodanig opgesteld dat de afwegingen ten aanzien van dit extra risico kunnen worden gemaakt op het moment dat de vestiging daarvan daadwerkelijk aan de orde is. Daarbij zijn de bestaande rechten ten aanzien van de in het plangebied gebouwde en functionerende windturbines gezekerd.
Toelichting Geluidverdeling industrielawaai (milieuzone- geluidszonebeheer)
PIP Oostpolder creërt een nieuw industrieterrein op grond van de Wet Geluidhinder. Dit plangebied krijgt echter geen eigen geluidszone want het ligt al binnen een geluidszone-industrielawaai. Deze geluidszone is in dit PIP en andere omliggende bestemmingsplannen vastgelegd en aangeduid met 'Geluidszone-Industrie'. Met dit Provinciaal inpassingsplan wordt feitelijk het - op grond van de Wet geluidhinder aangewezen - industrieterrein vergroot.
Deze geluidszone waarborgt dat het geluidniveau van de bedrijven op de bedrijventerreinen Eemshaven, Eemshaven Zuid-oost en Oostpolder tezamen (dus cumulatief) niet meer zal bedragen dan 50 dB(A) op die vastgestelde Geluidzone. Bij losse beschikkingen zijn of worden binnen de bestaande Geluidzone - Industrie ook hogere waarden vastgesteld op de gevels van geluidsgevoelige functies (woningen). Hierdoor wordt gegarandeerd dat deze hogere waarden binnen de zone en de 50 dB(A) op de zone niet wordt overschreden.
Aangezien een geluidszone alleen de maximale geluidproductie van het hele terrein waarborgt, is daarmee de geluidproductie door de verschillende bedrijven niet vastgelegd. Dat kan tot gevolg hebben dat het ene bedrijf zo veel geluid produceert dat het andere bedrijf geen geluidruimte meer heeft.
Om er voor te zorgen dat er binnen de industrieterreinen zelf voldoende geluidruimte beschikbaar blijft voor alle bestaande en toekomstige bedrijfsactiviteiten en dat bedrijven niet meer geluid maken dan noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, is in artikel 11.2 een regeling opgenomen voor de verdeling van die totale geluidruimte die beschikbaar is. In het Geluidverdeelplan Eemshaven is het beleid hierover opgenomen en zijn ook beleidsregels opgenomen die worden gehanteerd bij het verlenen van omgevingsvergunningen om af te wijken van de algemene regels die in dit plan zijn opgenomen.
Met het oog op een evenwichtige geluidverdeling is in dit inpassingsplan (net als in de overige bestemmingsplannen die binnen de geluidszone liggen) het hele industrieterrein opgedeeld in zogenaamde geluidkavels. Op ieder geluidkavel zijn op de verbeelding standaard geluidsbudgetten opgenomen geluidsbugetten die op deze kavels zijn aangeduid als geluidemissiewaarden voor dag, avond en nacht. Deze waarden geven een recht op 'geluidproductie' op deze kavels dat altijd geldt op de betreffende kavel. De activiteiten van bedrijven waarbij geluid geproduceerd wordt, dienen dus binnen deze standaard te blijven.
Naast bovenstaande rechten op geluidruimte is het mogelijk om voor nieuwe activiteiten op geluidkavels op het industrieterrein meer geluidruimte toe te kennen. Dit kan omdat er in de geluidverdeling over het totale Eemshavengebied rekening is gehouden met een geluidsreservebudget. Bedrijven kunnen extra geluidruimte aanvragen met een omgevingsvergunning. Deze (afwijk)mogelijkheid is opgenomen in artikel 11.2 van de regels. In sub b en c van dit artikel is aangegeven op welke wijze een aanvraag voor zo'n vergunning moet worden beoordeeld. Daarin wordt verwezen naar een beleidsregel, genaamd Beleidsregel Geluidverdeelplan Eemshaven. In de Beleidsregel wordt aangegeven op welke wijze de gemeente om gaat met de uitleg van kwalitatief geformuleerde beoordelingsregels.
In dit geval gaat het met name om de woorden 'niet onevenredig' en de beoordeling of 'de extra geluidsruimte nodig is' in sub b en de werkwijze van het bevoegd gezag (college van B&W) bij de vergunningverlening. Daarbij wordt dan ook aangegeven dat er gebruik wordt gemaakt van een zonebeheerteam.
Bij omgevingsvergunning toegekende extra geluidruimte voor bepaalde bedrijfsactiviteiten op grond van artikel 11.2.3 is een recht dat aan de aanvrager voor een bepaalde activiteit wordt toegekend en niet een recht dat door een ander bedrijf dat andere activiteiten op dat geluidkavel gaat uitoefenen kan worden gebruikt. Voor zo'n nieuwe activiteit zal een nieuwe vergunning moeten worden aangevraagd.
Beleidsregels in het PIP
In de regels van dit PIP wordt op verschillende plaatsen verwezen naar een 3-tal documenten waarin beleidregels zijn opgenomen. Naast het Geluidverdeelplan Eemshaven en Oostpolder zijn dit het eerder genoemde Beeldkwaliteitsplan Oostpolder (zie paragraaf 3.3) en de beleidsregel Externe veiligheid Oostpolder.
Deze beleidsregels worden toegepast bij het uitoefenen van een bepaalde bevoegdheid zoals de verlening van een omgevingvergunning of het stellen van nader eisen of het toelichten van een toetsingsciterium dat kwalitatief is omgeschreven.
Alle beleidsregels in dit PIP zijn zogenaamde beleidsregels met dynamische verwijzing. De verwijzing is dynamisch omdat het bevoegd gezag deze regels in de loop der tijd, aan de hand van nieuwe inzichten eventueel wat kan bijstellen. Dat is ook de reden dat deze beleidsregels ook niet in de bijlage bij de regels zijn opgenomen in dit plan (maar wel vindbaar op de website van de gemeente en op www.overheid.nl) . In artikel 13.2 wordt de status van deze beleidsregels expliciet benoemd.
Hoewel een beleidsregel met dynamische verwijzing dus geen onderdeel uitmaakt van een bestemmingsplan of inpassingsplan, betekent dit niet dat de rechten van bedrijven of derden daarmee ook ongewis zijn en niet niet aan een rechter kunnen worden voorgelegd. Dit is enerzijds niet zo omdat het bevoegd gezag een eventuele bijstelling moet motiveren maar anderzijds omdat deze beleidsregels worden getoetst in het kader van de vergunningverlening en deze vergunning in beroep kan worden aangevochten.
Het toepassen van beleidsregels is in de Awb vastgelegd en gebruik hiervan bij het verlenen van vergunningen of in dit plan bij het stellen van nadere eisen is inmiddels in bestemmingsplannen ook niet ongebruikelijk. Het Besluit ruimtelijke ordening benoemt deze mogelijkheid ook expliciet. Ook onder de Omgevingswet kan deze wijze van regelgeving in het omgevingsplan worden toegepast.
Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening hebben gemeenten, rijksdiensten, nutsbedrijven, landbouworganisaties, Natuur- en Milieufederatie Groningen, waterschap Noorderzijlvest, waterbedrijf Groningen, Veiligheidsregio Groningen, Groningen Seaports, ProRail, Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta, Omgevingsberaad Waddengebied tussen 28 september en 6 november 2023 de mogelijkheid gehad om te reageren op het voorontwerp PIP Bedrijventerrein Oostpolder. Er hebben 7 organisaties en instanties gereageerd. Het verslag van het overleg en de reacties op de ingebrachte overlegreacties zijn verwerkt in een Reactienota vooroverleg PIP Bedrijventerrein Oostpolder die als Bijlage 22 bij deze toelichting is opgenomen.
Zienswijzen
Het ontwerp-inpassingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is iedereen de mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen. Eventuele zienswijzen worden waar nodig later behandeld en verwerkt.
Er is een grondexploitatieplan opgesteld waarover een besluit wordt genomen. Het exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met dit PIP. Het ontwerp exploitatieplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd.