Plan: | Provinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied "Boetelerveld" |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9923.ipBoetelerveld-on01 |
Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van 'Samen werkt beter' aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur en realiseren we nieuwe kansen voor de economie. De natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten. Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, waardoor weer nieuwe economische kansen ontstaan. Tegelijkertijd pakken we de oorzaken van de schadelijke effecten bij de bron aan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.
De maatregelen kunnen effect hebben op de gronden in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden. Samen met de grondeigenaren zorgen we voor een passende oplossing voor hun toekomst. Kortom, samen zetten we ons in om de economie en ecologie te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing.
De Ontwikkelopgave Natura 2000 bevindt zich momenteel voor de meeste gebieden in de planvormingsfase. Dit houdt in dat er voor de 24 Natura 2000-gebieden de benodigde beschermings- en uitbreidingsmaatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de doelen van het PAS (Programma Aanpak Stikstof) verder worden uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk. Om deze reden is dit inpassingsplan opgesteld. Zodra dit inpassingsplan de procedure in gaat, bevindt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 voor het betreffende gebied zich in de realisatiefase.
Dit inpassingsplan richt zich op het Natura 2000-gebied "Boetelerveld". In figuur 1.1. zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" is omcirkeld.
Figuur 1.1. De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden, "Boetelerveld" is omcirkeld (bron: www.overijssel.nl)
Het Boetelerveld is een vochtige heide in Salland. Het gebied heeft een oppervlakte van ongeveer 170 ha en omvat het gelijknamige natuurgebied ten zuidoosten van Raalte en ten oosten van de Schoonheetenseweg. Het is het enige overgebleven natte heidegebied in Salland. In het natuurgebied, dat zijn naast de uitgestrekte natte en vochtige heide en de vochtige grove dennenbossen ook kleine oppervlakten aanwezig met blauwgrasland, zwak gebufferde vennen, heischraal grasland en jeneverbesstruweel. Het bos in het centrale deel verdeelt het natte heidegebied in twee stukken.
Het gebied kent een scherpe begrenzing met de omliggende gronden. Direct om het gebied vinden landbouwkundige activiteiten plaats. Deze gronden worden intensief gebruikt als weidegrond of maïsland. Een uitzondering hierop vormt een klein Natuurschoonwetlandgoed aan de oostzijde. Er is sprake van veel toekomstgerichte landbouwbedrijven.
Het Boetelerveld is aangewezen als Natura 2000-gebied "Boetelerveld" en ligt voornamelijk binnen de gemeente Raalte, een klein deel bevindt zich in de gemeente Hellendoorn. De oppervlakte van het uitwerkingsgebied bedraagt ongeveer 120 ha, zie figuren 1.2. en 1.3.
Figuur 1.2. Begrenzing Natura 2000-gebied "Boetelerveld" (Bron: www.synbiosys.nl)
Figuur 1.3. Natura 2000-gebied "Boetelerveld" met gronden buiten de Natura 2000-begrenzing (Bron: inrichtingsmaatregelenkaart, PAS-Gebiedsanalyse Boetelerveld)
De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom krijgt natuurbescherming vorm in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.
De Natura 2000-gebieden liggen in de provincie Overijssel binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit is de nieuwe naam voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.
Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen zijn maatregelen (zogenaamde PAS-maatregelen) in de gebiedsanalyses opgenomen die voor het grootste deel voor 1 juli 2021 uitgevoerd moeten zijn. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden. Op deze manier ontstaat er weer ontwikkelingsruimte voor economische initiatieven. Tevens maakt de invoering van het PAS de vergunningverlening aan individuele ondernemers rond stikstof en natuur eenvoudiger en vaker mogelijk.
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen (generieke en gebiedsspecifieke). Hierin wordt niet alleen gekeken in relatie tot het aspect stikstof, maar naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingdoelstellingen opgenomen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze niet-PAS-maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na inwerkingtreding van de beheerplannen vastgesteld worden gerealiseerd, in dit geval voor 8 april 2022.
Aanleiding oprichting van het programma
Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van de EHS (nu NNN). Als gevolg van het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk. De PAS-maatregelen moeten over het algemeen voor 1 juli 2021 zijn gerealiseerd, de niet-PAS-maatregelen uit de beheerplannen binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan. Daarnaast staat de provincie aan de lat voor de verdere realisatie van het NNN, hiervoor geldt geen wettelijke deadline. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie het programma 'Ontwikkelopgave Natura 2000' opgestart.
Typen maatregelen
Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van het PAS en de beheerplannen.
De beoogde PAS- en niet-PAS-maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden. Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op vernatting van de omliggende gronden van het Natura 2000-gebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan. Voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" gaat het hierbij om circa 120 hectare.
'Samen Werkt Beter' en de gebiedsprocessen
Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord 'Samen werkt beter' ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de economie en ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, Provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.
Per Natura 2000-gebied is een gebiedsproces opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter'-partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd en afgestemd met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. De uitkomsten zijn verwerkt in een inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is juridisch-planologisch vertaald in dit inpassingsplan.
De terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Landschap Overijssel, Natuurmonumenten) hebben de interne maatregelen verder uitgewerkt, eveneens in afstemming met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in vergunningaanvragen. Voor de realisatie van deze maatregelen zijn enkele bestemmingswijzigingen nodig. Deze wijzigingen zijn verwerkt in dit inpassingsplan.
Fasering gebiedsproces
Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen, namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.
Per gebied wordt een eigen gebiedsproces gevolgd. Bij het gebiedsproces voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" zijn de volgende partners betrokken:
Figuur 1.4. Partners gebiedsproces "Boetelerveld"
Tijdens de planuitwerking zijn de maatregelen uit het Natura 2000-beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse uitgewerkt in een inrichtingsplan voor het Natura 2000-gebied. De maatregelen voor het herstellen en versterken van de natuur bestaan vooral uit het verondiepen/dempen van sloten en het kappen van bos.
De maatregelen kunnen gevolgen hebben voor de bestemming van gronden en/of het gebruik ervan. Het kan zijn dat de functie of het gebruik van de grond wijzigt door bijvoorbeeld vernatting of het stoppen/beperken van bemesting. In die gevallen wordt de bestemming of het gebruik gewijzigd en in het ruimtelijk plan (bestemmingsplan of provinciaal inpassingsplan) vastgelegd.
Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven worden uit het NNN gehaald. Indien op percelen binnen het huidige uitwerkingsgebied nu geen maatregelen geprogrammeerd staan, maar niet kan worden uitgesloten dat er in de toekomst nog maatregelen moeten worden genomen, blijven deze percelen op de kaart als uitwerkingsgebied.
Het ruimtelijk plan is dan ook een juridisch planologisch voortvloeisel uit dit gebiedsproces.
In deze inleiding is de aanleiding, de opgave en het totstandkomingsproces van dit inpassingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit plan.
In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het inrichtingsplan?
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (m.e.r., bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en explosieven.
In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.
Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk', 'financieel' en 'monitoring, toezicht en handhaving'.
In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en het beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie en cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.
Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.
De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.
Naast de bescherming van specifieke flora en fauna hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000-gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en indien van toepassing het herstel van:
Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.
Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de KRW ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.
De doelstellingen die met het voorliggende inpassingsplan moeten worden gehaald, staan niet op gespannen voet met het hier van toepassing zijnde Europees beleid.
De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.
In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De Flora- en faunawet gaat daarmee uit van het 'nee, tenzij' principe.
Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" is op 25 april 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.
In het voorjaar van 2018 is voor een aantal Natura 2000-gebieden een ontwerpwijzigingsbesluit genomen. Het betreft een correctie op de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten en heeft betrekking op 15 Natura 2000-gebieden in Overijssel. Het "Boetelerveld" valt hier niet onder.
Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is sinds 1 juli 2015 van kracht. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.
De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000.
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. Hierin wordt niet alleen gekeken in relatie tot het aspect stikstof, maar ook naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die genomen moeten worden voor de realisatie van de instandhoudingdoelstellingen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen uitgevoerd zijn. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" is in werking getreden op 8 april 2016, (zie bijlage 1 van deze toelichting). De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor 8 april 2022 gerealiseerd zijn.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In het NNN geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten ('nee'). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang ('tenzij'). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.
Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en -kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn het Waterbesluit en de Waterregeling van toepassing. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:
Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..
Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
Klimaatverandering heeft op langere termijn gevolgen voor veiligheid en droogte. Daarom is het Deltaprogramma in het leven geroepen: een nationaal programma waarin Rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten samenwerken. De juridische grondslag voor het Deltaprogramma is de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De doelen van het Deltaprogramma zijn tweeledig: enerzijds bescherming tegen overstromingen en anderzijds zorgen voor voldoende zoet water.
De zomers worden warmer en droger. Het gevolg is dat er soms te weinig zoet water zal zijn. Dat merken dan vooral landbouw, industrie en natuur. Het Deltaprogramma bevat afspraken over de waterbeschikbaarheid van zoet water. Ook zijn het hoofdkeuzen gemaakt voor de aanpak en de richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet op de korte en op de lange termijn, de Deltabeslissingen.
Voor Overijssel zijn 5 Deltabeslissingen van belang:
De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:
De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:
Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is 'ja mits' in plaats van 'nee tenzij'.
Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2021 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.
De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden, in combinatie met het behalen van de doelen van het PAS en de waterwetgeving / -beleid. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" verwerkt in een inrichtingsplan (zie bijlage 1 van de regels). Hierin zijn o.a. de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyses en de beheerplannen opgenomen en nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur, water en het PAS gesteund. Het onderhavige inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch/juridische basis. Naast dit inpassingsplan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.
De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 de Omgevingsvisie vastgesteld. De geactualiseerde Omgevingsverordening werd op 26 september 2018 vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).
Natuurbeleid
De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: "Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."
Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).
Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).
In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.
In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:
Waterbeleid
In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."
Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.
Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.
Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.
Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.
Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.
De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.
De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.
De Omgevingsverordening geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:
In het Natuurbeheerplan zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.
Gedeputeerde Staten hebben op 24 april 2018 het Natuurbeheerplan 2019 vastgesteld.
De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde "natuurtaal" waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.
In hoofdlijnen wordt in het Boetelerveld gestreefd naar het volgende streefbeeld:
Herstel van de waterhuishouding van het Boetelerveld is nodig om de van grondwater afhankelijke habitattypen duurzaam te kunnen behouden. Hiervoor moet om het natuurgebied een hydrologische bufferzone gerealiseerd worden waarin de grondwaterstand wordt verhoogd. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.
Naast deze aanpassing van de waterhuishouding van de omgeving is er ook een noodzaak om in het Boetelerveld de waterhuishouding aan te passen, door de aanwezige greppels te dempen en naaldbos, vanwege te veel verdamping, te kappen.
Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtingsplan (bijlage 1 van de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.
Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid.
Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel. De maatregelen voor gunstige watercondities in Natura 2000-gebieden zijn opgenomen in de factsheets van het meest relevante KRW-waterlichaam en in het maatregelprogramma bij de stroomgebiedbeheerplannen.
Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. Indien er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Dit is het geval bij uitvoering van het PAS. Een belangrijk onderdeel van het PAS is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 en het PAS het spoor volgt van de Natura 2000-beheerplannen en het PAS-traject.
Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.
De toenmalige waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied, mede rekening houdend met de eisen die de ecologie aan een oppervlaktewater stelt. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouwgebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.
In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald t.b.v. het opstellen van de inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:
Binnen de planperiode van dit inpassingsplan wordt uitvoering gegeven aan de uitvoering van bestuurlijk vastgestelde hydrologische maatregelen voor de Natura 2000-gebieden.
Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld.
In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur.
Het inrichtingsplan (zie bijlage 1 van de regels) voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" is in afstemming met het Waterschap Drents Overijsselse Delta opgesteld. De waterschappen maken onderdeel uit van 'Samen werkt beter' en zijn direct betrokken bij de gebiedsprocessen. Te zijner tijd wordt op deze plaats het wateradvies ingevoegd.
In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de geldende wetgeving en beleid.
Het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" ligt op de grondgebieden van de gemeenten Hellendoorn en Raalte. Van beide gemeenten wordt het ruimtelijk beleid kort toegelicht.
De gemeente Hellendoorn heeft in 2014 de omgevingsvisie "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld. Dit document bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen.
De visie bestaat uit drie onderdelen, namelijk:
Het Hellendoornse gedeelte van het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" valt binnen de identiteit "Rond Boeren", of te wel het agrarisch gebruikte deel van het buitengebied. De context is EHS (thans NNN), waarvoor geldt dat de natuur voorrang heeft en wordt beschermd.
De gemeente Raalte heeft in 2012 de Structuurvisie 2025+ vastgesteld en daarmee het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2025 vastgelegd. Voor sommige onderwerpen, zoals de bevolkingsontwikkeling en de vraag naar voorzieningen, kijkt de gemeente Raalte nog verder vooruit dan 15 jaar. Dit verklaart de plus in de titel.
Natura 2000-gebied "Boetelerveld" valt binnen de bestaande bos- en natuurgebieden. Opvallend aan de natuurgebieden in Raalte is de wat geïsoleerde ligging. In het kader van de plannen voor de ontwikkeling van de EHS (thans NNN) is daarom ingezet op verbreding van de bestaande natuurkernen én een verbeterde verbinding tussen de natuurkernen onderling, o.a. door middel van robuuste verbindingszones. De gemeente Raalte wil op de langere termijn het Boetelerveld beter verbinden met de Sallandse Heuvelrug.
De gemeenten Deventer, Olst-Wijhe en Raalte hebben sinds 2008 een gezamenlijk landschapsontwikkelingsplan (LOP). De LOP-visie schetst het toekomstbeeld voor Salland en gaat uit van een levend landschap waar gewoond en gewerkt moet kunnen worden. De landschapskenmerken vormen het kader waarbinnen de ontwikkelingen zich kunnen afspelen.
Het uitvoeringsprogramma koppelt uitvoeringsprojecten aan deze visie. De projecten zijn gericht op behoud en herstel van de landschapskenmerken en dragen op die manier bij aan de versterking van het Sallandse landschap. Het plan voor het Boetelerveld past binnen het gemeentelijke landschapsbeleid.
Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" wordt invulling gegeven aan o.a. het gemeentelijke natuurbeleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 van de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.
In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het plan beschreven waarvoor dit inpassingsplan is opgesteld. In eerste instantie wordt ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens is op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied te behalen.
Het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" behoort tot het natte zandlandschap. Dit type landschap wordt aangetroffen op de hogere zandgronden in pleistoceen Nederland. Het terrein ligt in het vlakke dekzandgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het dekzandlandschap aan de westzijde. Het Boetelerveld is het laatste onontgonnen restant van de vroegere uitgestrekte Sallandse Heide.
Dekzandlandschap
Dekzandlandschappen zijn onder te verdelen in oud en jong dekzand en gordeldekzand. Het oude dekzand bestaat uit laagjes lemig en fijn zand. Het jonge dekzand is grover en minder lemig. Oude dekzandlandschappen zijn ruwweg te vinden ten oosten van de lijn Raalte - Heeten en zijn overwegend vlak en meer open dan de jonge dekzandlandschappen.
Het Boetelerveld ligt op een dekzandvlakte. Dit gebied vormt de oorspronkelijke overgang van het oude naar het jonge dekzandlandschap. Het is een oud dekzandlandschap dat onder sterke invloed stond van kwel uit de Sallandse heuvelrug. Het gebied is in de 20e eeuw ontgonnen wat heeft geresulteerd in een uitgesproken ontginningslandschap.
Het ruimtelijk beeld van het gebied wordt voornamelijk bepaald door de karakteristieke lanen langs de wegen en de aanwezigheid van de landbouw. Er is relatief weinig bebouwing in het open gebied.
Jonge ontginningen
Het grootste deel van de omgeving van Raalte wordt gerekend tot het landschap van de jonge ontginningen. Het Boetelerveld is binnen dit deelgebied een bijzonder element.
Vanaf circa 1850 was het door de uitvinding van de kunstmest mogelijk om ook de minder vruchtbare gebieden te ontginnen en werd de ontginning van de heide- en broekgebieden ter hand genomen. Rond 1900 waren in het oostelijke deel van de gemeente en rond Raalte nog steeds veel broeken heidegronden aanwezig. De scheiding tussen bouwlanden en heide was niet zo strikt. De late ontginningen kenmerken zich door een rechtlijnige opzet en gemiddeld een wat grotere ruimtemaat dan de oudere ontginningslandschappen.
De verkaveling van de jonge ontginningen is meestal rechtlijnig, vaak met scherpe en niet haakse hoeken. Ook de wegenstructuur heeft deze kenmerken. Ten opzichte van de oudere ontginningen is het maaiveld relatief vlak. Waterlopen zijn smaller en fijner vertakt, doordat ze de bovenloop vormen van de bredere waterlopen die meer naar het westen voorkomen. De bebouwingsdichtheid is gelijk of iets lager dan in het landschap van de oude ontginningen
De gronden van het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" liggen in de gemeenten Hellendoorn en Raalte. Het meest relevant zijn de bestemmingsplannen Buitengebied (zie figuur 3.1). De gemeente Hellendoorn heeft het bestemmingsplan voor het buitengebied in 2009 vastgesteld, dat in juni 2011 onherroepelijk werd. Het plan van de gemeente Raalte dateert van 2012.
Figuur 3.1. Fragment verbeelding bestemmingsplannen 'Buitengebied' gemeenten Hellendoorn en Raalte, met Natura 2000-gebied "Boetelerveld" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het grootste deel van het Boetelerveld heeft de bestemming 'Natuur'. Er geldt een uitvoeringsverbod voor bijvoorbeeld het graven en dempen van sloten en het ontginnen. Voor dergelijke activiteiten is een omgevingsvergunning nodig die alleen verleend wordt als de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
De gronden direct aangrenzend aan het Boetelerveld hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' (Raalte) en 'Agrarisch met waarden' (Hellendoorn). Ze zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en voor het behoud, de versterking en ontwikkeling van de natuurlijke en /of landschappelijke waarden. Bij deze bestemming gelden dezelfde uitvoeringsverboden als bij de natuurbestemming. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming om te zetten naar 'Natuur'.
Het Boetelerveld en aangrenzende zone is (zowel in Raalte als Hellendoorn) tevens aangeduid als "extensiveringsgebied". Op het grondgebied van Hellendoorn ligt ook nog een zone die is aangeduid als 'verwevingsgebied'. Binnen die zone geldt een aantal specifieke gebruiksregels wat betreft nevenactiviteiten. Aangezien deze alle betrekking hebben op bouwvlakken (welke geen onderdeel uitmaken van dit inpassingsplan), is deze gebiedsaanduiding niet relevant voor dit inpassingsplan.
Het gebied ten oosten van het Boetelerveld is aangeduid met 'specifieke vorm van waarde - openheid'. In dit gebied is het bebossen, kweken en telen van bomen, struiken en heesters gekoppeld aan een omgevingsvergunningstelsel.
Tot slot gelden er de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' (Hellendoorn), 'Leiding - Gas-1' en 'Leiding - Gas-2' (Raalte), 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' (Raalte) en 'Leiding - Water (Raalte). Deze dubbelbestemmingen beschermen de aanwezige onder- en bovengrondse leidingen.
In alle dubbelbestemmingen is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen, waarbij de betreffende leidingbeheerder eerst advies uitbrengt voordat de vergunning verleend kan worden.
Voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" is door de Gedeputeerde Staten van Overijssel op 31 oktober 2017 een PAS-gebiedsanalyse (zie bijlage 2 van deze toelichting) vastgesteld. Hierin is voor het gebied een onderbouwing gegeven voor die maatregelen welke minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om maximaal ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Deze PAS-gebiedsanalyse is daarmee onderdeel van de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) (zie hiervoor ook hoofdstuk 2).
Actualisatie
De actualisatie op basis van AERIUS Monitor 16L heeft geleid tot wijzigingen in de omvang van de stikstofdepositie en de ontwikkelingsruimte in alle PAS-gebieden. De omvang van de wijzigingen is verschillend per gebied en per habitattype.
Voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld' is op deze punten geen sprake van wijzigingen ten opzichte van AERIUS Monitor 16. Dat betekent dat op basis van de geactualiseerde uitkomsten van AERIUS Monitor 16L het ecologisch oordeel van het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" ongewijzigd blijft.
Ontwikkelingsruimte
In voorliggende PAS-gebiedsanalyse is onderbouwd welke maatregelen minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Met deze gebiedsanalyse wordt onderbouwd dat de ontwikkelingsruimte kan worden vergund. Deze gebiedsanalyse is onderdeel van de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS).
De PAS-gebiedsanalyse is in eerste instantie opgesteld in het kader van het PAS. De inhoud hiervan zal tevens worden opgenomen in de Natura 2000-beheerplannen. In dit document wordt voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" ecologisch onderbouwd welke gebiedsspecifieke herstelmaatregelen, uitgaande van het aanwijzingsbesluit, noodzakelijk zijn om de gestelde doelen voor stikstofgevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten te realiseren.
De PAS-gebiedsanalyse bevat daarvoor de volgende elementen:
Hiermee geeft de gebiedsanalyse de ecologische legitimatie voor benutting van de ontwikkelingsruimte. In de PAS-gebiedsanalyse wordt niet ingegaan op de vraag of de ontwikkelingsruimte voldoende is voor de te voorziene ontwikkelingsbehoefte. De ecologische maatregelen legitimeren wel de benutting van de ontwikkelingsruimte, maar zijn niet bepalend voor de omvang van de ontwikkelingsruimte.
Korte en langere termijn
Het maatregelenpakket beoogt in de eerste PAS-periode het tegengaan van achteruitgang van alle stikstofgevoelige aangewezen habitattypen en van alle stikstofgevoelige leefgebieden van aangewezen soorten in de Natura 2000-gebieden. Tegelijkertijd worden in deze periode waar mogelijk, en noodzakelijk volgens de instandhoudingsdoelstellingen, ook de kansen benut voor uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit. Dit wordt in de tweede en derde PAS-periode voortgezet. Er zijn geen aanwijzingen dat de uitvoering van maatregelen in de tweede en derde PAS-periode wordt belemmerd.
Op gebiedsniveau zijn in de 1e beheerplanperiode maatregelen nodig in de waterhuishouding om met name de achteruitgang te stoppen en op termijn de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. De maatregelen betreffen zowel interne als externe maatregelen, en hebben effect op alle voor het Boetelerveld vastgestelde habitattypen. Het gaat bijvoorbeeld om het dempen of verondiepen van sloten. De hydrologische maatregelen zijn randvoorwaardelijk (minimaal noodzakelijk) voor het stoppen van de achteruitgang en de instandhouding van de habitattypen. Daarnaast zorgen deze maatregelen in samenhang met beheer- en inrichtingsmaatregelen op habitatniveau voor een betere bescherming tegen hoge stikstofdepositie.
Op habitatniveau zijn maatregelen noodzakelijk die de invloed van atmosferische depositie op het betreffende habitattype of de betreffende habitatsoort beperken of verzachten. De geformuleerde maatregelen op habitatniveau leiden in combinatie met de maatregelen op gebiedsniveau (zie voorgaande alinea) tot realisatie van de Natura 2000-doelen. Een belangrijk deel van de maatregelen is op korte termijn noodzakelijk om verslechtering van de huidige situatie te voorkomen en de instandhoudingsdoelstellingen op termijn te halen.
In hoofdstuk 3.5 wordt concreter ingegaan op de maatregelen en de manier waarop deze in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 van de regels) zijn uitgewerkt.
In het beheerplan (zie bijlage 1 van deze toelichting) staan de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse beschreven, evenals niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen dienen genomen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" te behalen. In het beheerplan zijn de instandhoudingsdoelen en herstelmaatregelen voor dit gebied beschreven.
Voor het gebied Boetelerveld gaat het in de eerste beheerplanperiode (van 6 jaar) om de volgende niet-PAS-maatregel:
In samenwerking met waterschappen en belanghebbende partners wordt een onderzoek gedaan naar gebiedsspecifieke effectafstanden van drainage en agrarische onttrekkingen rondom N2000-gebieden met als doel:
Het onderzoek bestaat uit een ontwerpfase waarin de onderzoeksvraag wordt geformuleerd en een uitvoeringsfase waarin het onderzoek wordt uitgevoerd.
Uit het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 2, kunnen de volgende beleidseisen en –wensen worden gehaald:
Het inrichtingsplan (zie bijlage 1 van de regels) concentreert zich op de nadere uitwerking, onderbouwing en verwachte effecten van de maatregelen zoals genoemd in paragraaf 3.4. De interne maatregelen zijn van toepassing op het natuurgebied zelf, de externe maatregelen omvatten alle activiteiten die worden uitgevoerd in het uitwerkingsgebied rondom het natuurgebied (figuur 3.2).
Figuur 3.2. Ligging en begrenzing van het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" (groen) met daaromheen het uitwerkingsgebied (geel). De groen gearceerde gronden buiten de rode cirkel zijn geen onderdeel van het Boetelerveld (Bron: inrichtingsplan)
Vertrekpunt voor het gebiedsproces (met als eindresultaat het inrichtingsplan) is het Beheerplan Boetelerveld en de PAS-gebiedsanalyse Boetelerveld. Deze geven aan wat noodzakelijk is om aan de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied te kunnen voldoen.
Het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" is aangewezen voor de volgende instandhoudingsdoelstellingen (tabel 3.1).
Tabel 3.1. Instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
Doel | |||
Habitattypen | Oppervlakte | Kwaliteit | |
H3130 | Zwakgebufferde vennen | = | = |
H4010A | Vochtige heide (hogere zandgronden) | > | > |
H5130 | Jeneverbesstruwelen | = | = |
H6230 | Heischrale graslanden * | = | = |
H6410 | Blauwgrasland | > | = |
H7150 | Pioniersvegetatie met snavelbiezen | = | = |
Habitatsoorten | |||
H1166 | Kamsalamander | = | = |
H1831 | Drijvende waterweegbree | = | = |
= Behoudsdoelstelling
> Uitbreidings- of verbeterdoelstelling
* Prioritair habitattype
Bij het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen is er op gebiedsniveau sprake van knelpunten in het hydrologisch systeem. Tevens zijn er op habitatniveau knelpunten in de inrichting en het beheer (zie tabel 3.2).
Tabel 3.2. Knelpunten in hydrologie, beheer en inrichting
Hydrologie | |
K1 | Ontwatering van landbouwgronden buiten Natura 2000-gebied |
K2 | Ontwatering binnen Natura 2000-gebied door (afgedamde) greppels en rabatstelsels |
K3 | Ontwatering binnen Natura 2000-gebied door recentelijk gegraven poelen |
K4 | Verdamping door bosvorming in Natura 2000-gebied |
Inrichting en beheer | |
K5 | Eutrofiëring door bladinval |
K6 | Eenvormige vegetatiestructuur |
K7 | Opslag bomen en struwelen |
K8 | Overbegrazing |
Op basis van de instandhoudingsdoelstellingen, de geconstateerde knelpunten en een aantal (veld)onderzoeken is het pakket aan herstelmaatregelen bepaald. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatregelen op gebiedsniveau en maatregelen op habitattypenniveau. De maatregelen op gebiedsniveau (interne en externe maatregelen) zijn gericht op het herstel van herstel van hydrologie ten behoeve van het natuurgebied. De maatregelen op habitattypenniveau (interne maatregelen) zijn gericht op het beheer en de inrichting van het natuurgebied. In figuur 3.3 zijn de locaties van de maatregelen genummerd M1 t/m M19 weergegeven op kaart.
Onder figuur 3.3 worden de maatregelen nader beschreven. Het inrichtingsplan gaat uit van de volgende onderverdeling:
Figuur 3.3. Locatie maatregelen (Bron: inrichtingsplan).
A. PAS-inrichtingsmaatregelen intern
Maatregel | Beschrijving |
M4 | Het dempen van alle greppels en sloten in het gebied, waarmee de wisselwerking tussen de waterhuishouding van het topsysteem en het onderliggende zandpakket weer wordt hersteld. |
M5 | Het vereffenen van diverse rabatstelsels voor herstel natte slenken met blauwgraslanden en vengemeenschappen. |
M6 | Dempen van diverse recentelijk gegraven poelen in het centrale en in het westelijke deel eveneens met als doel herstel van de slecht doorlatende lagen om functioneren van schijngrondwaterspiegelsystemen te herstellen dan wel te bevorderen. |
M7 | Verwijderen van bos over 40 hectare voor vermindering verdamping en daardoor verhoging van zowel de zomer- als de wintergrondwaterstanden. Daarnaast zorgt het verwijderen van bos voor vermindering van lokale invang van stikstofdepositie. |
M8 | Verwijderen van struwelen en bomen (eventueel gevolgd door plaggen). |
M9 | Schonen van het ven (Grote Rietgat), indien de vegetatie is gedegradeerd. Na monitoring van het ven is gebleken dat opschonen de 1e beheerplanperiode niet noodzakelijk is. Tijdens de 2e beheerplanperiode dient opnieuw te worden bezien of het ven moet worden opgeschoond. |
M11 | Periodiek maaien en afvoeren van biomassa, waarbij het maaien gefaseerd wordt uitgevoerd i.v.m. de fauna. |
M13 | Uitrasteren van kiemlocaties voor jeneverbes om vraat door grazers tegen te gaan. |
M14 | Bekalken na plaggen c.q. inzijggebied, alleen op niet-moerige gronden. |
B. Nader uitgewerkte PAS-inrichtingsmaatregelen extern
Maatregel | Beschrijving |
M1 | Verwijderen ontwatering in percelen grenzend aan de zuidgrens van Natura 2000-gebied (dempen van alle drainagemiddelen). |
M2 | Verondiepen kavelsloten tot 40 cm onder maaiveld, tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap en voortzetting agrarisch gebruik in percelen ten noordwesten van Natura 2000-gebied. Vanwege de regionale grondwaterstromingsrichting is bij de voorgestelde verondieping van drainagemiddelen tot 40 cm-mv geen directe aanvoer van meststoffen via het grondwater te verwachten. |
M16 | Verwerven percelen ten noorden van het Kleine Turfgat, verwijderen ontwatering (dempen van alle drainagemiddelen), herinrichten met herstel van oude slenkenstructuur, en tevens actief natuurbeheer (o.a. stopzetten bemesting). |
M17 | Verwerven percelen, dempen van drainagemiddelen dan wel verondiepen kavelsloten tot 40 cm-mv; tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap, en is gestart met evenwichtsbemesting. |
M18 | Verwerven nieuwe natuur NNN, verwijderen ontwatering (dempen van alle drainagemiddelen) dan wel verondiepen van kavelsloten tot 40 cm-mv; tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap en tevens stoppen bemesting in perceel ten oosten van Natura 2000-gebied (NSW landgoed). |
M19 | Dempen van drainagemiddelen, dan wel verondiepen kavelsloten tot 40 cm onder maaiveld; tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap, en tevens stoppen bemesting vanwege groot risico op eutrofiëring voedselarme habitattypen via grondwater, in verworven perceel in NNN ten oosten van Natura 2000-gebied. |
C. Nader uitgewerkte PAS-beheermaatregelen intern
Maatregel | Beschrijving |
M10 | Periodiek kleinschalig plaggen. |
M11 | Periodiek maaien en afvoeren van biomassa, waarbij het maaien gefaseerd wordt uitgevoerd i.v.m. de fauna. |
M12 | Optimaliseren intensiteit begrazingsdruk in ruimte en tijd t.b.v. kieming jeneverbes. |
D. Nader uitgewerkte PAS-beheermaatregelen extern
Maatregel | Beschrijving |
M1 | Verwijderen ontwatering in percelen grenzend aan de zuidgrens van Natura 2000-gebied (dempen van alle drainagemiddelen). |
M2 | Verondiepen kavelsloten tot 40 cm onder maaiveld, tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap en voortzetting agrarisch gebruik in percelen ten noordwesten van Natura 2000-gebied. Vanwege de regionale grondwaterstromingsrichting is bij de voorgestelde verondieping van drainagemiddelen tot 40 cm-mv geen directe aanvoer van meststoffen via het grondwater te verwachten. |
M16 | Verwerven percelen ten noorden van het Kleine Turfgat, verwijderen ontwatering (dempen van alle drainagemiddelen), herinrichten met herstel van oude slenkenstructuur, en tevens actief natuurbeheer (o.a. stopzetten bemesting). |
M17 | Verwerven percelen, dempen van drainagemiddelen dan wel verondiepen kavelsloten tot 40 cm-mv; tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap, en is gestart met evenwichtsbemesting. |
M18 | Verwerven nieuwe natuur NNN, verwijderen ontwatering (dempen van alle drainagemiddelen) dan wel verondiepen van kavelsloten tot 40 cm-mv; tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap en tevens stoppen bemesting in perceel ten oosten van Natura 2000-gebied (NSW landgoed). |
M19 | Dempen van drainagemiddelen, dan wel verondiepen kavelsloten tot 40 cm onder maaiveld; tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap, en tevens stoppen bemesting vanwege groot risico op eutrofiëring voedselarme habitattypen via grondwater, in verworven perceel in NNN ten oosten van Natura 2000-gebied. |
In het inrichtingsplan (zie bijlage 1 van de regels) is voorts een aantal externe mitigerende maatregelen opgenomen. Mitigerende maatregelen zijn maatregelen die de negatieve effecten op de omliggende percelen verminderen, zonder dat dit nadelige effecten heeft op de vernatting van de natuur. Omdat grondeigenaren baat hebben bij het uitvoeren van mitigerende maatregelen, is besloten deze onderdeel te laten zijn van het inrichtingsplan. Uitvoeren van mitigerende maatregelen is overigens op vrijwillige basis.
Het gaat om de volgende externe mitigerende maatregelen.
Maatregel | Beschrijving |
M1 | Verwijderen ontwatering in percelen grenzend aan de zuidgrens van Natura 2000-gebied (dempen van alle drainagemiddelen). |
M2 | Verondiepen kavelsloten tot 40 cm onder maaiveld, tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap en voortzetting agrarisch gebruik in percelen ten noordwesten van Natura 2000-gebied. Vanwege de regionale grondwaterstromingsrichting is bij de voorgestelde verondieping van drainagemiddelen tot 40 cm-mv geen directe aanvoer van meststoffen via het grondwater te verwachten. |
M17 | Verwerven percelen, dempen van drainagemiddelen dan wel verondiepen kavelsloten tot 40 cm-mv; tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap, en is gestart met evenwichtsbemesting. |
M19 | Dempen van drainagemiddelen, dan wel verondiepen kavelsloten tot 40 cm onder maaiveld; tevens eerder instellen zomerpeil volgens meteorologisch gestuurde aanpak waterschap, en tevens stoppen bemesting vanwege groot risico op eutrofiëring voedselarme habitattypen via grondwater, in verworven perceel in NNN ten oosten van Natura 2000-gebied. |
Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk getoetst aan deze aspecten.
Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten significante negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.
Wettelijk kader
In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.
In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit me.r.) activiteiten worden aangewezen:
De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Figuur 4.1 geeft dit weer.
Figuur 4.1. Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)
Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet er op grond van artikel 7.2a Wm ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Zowel algemene beheermaatregelen gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (eventueel voorgeschreven in een beheerplan), als specifieke PAS-maatregelen (eventueel beschreven in een PAS-gebiedsanalyse), kunnen als beheermaatregelen worden gekwalificeerd.
Op grond van artikel 7.6 Wm kunnen in een provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn. Dit is niet gebeurt in de provinciale milieuverordening (onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening). Om deze reden wordt hier niet verder op ingegaan in deze paragraaf.
M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000
Voor het PAS is een planMER vastgesteld. Volgens de Wet natuurbescherming en de Wm geldt dat als er al eerder een MER is opgesteld, en dit rapport actueel en concreet genoeg is, hiervan opnieuw gebruik kan worden gemaakt. Het planMER van het PAS is echter niet concreet genoeg om één op één voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 te gebruiken. Dit is tevens aangegeven in het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. behorende bij het planMER van de PAS. Daarbij is aangegeven dat voor de beoordeling van de milieueffecten van de maatregelen op gebiedsniveau de toetsing moet plaatsvinden op het moment van besluitvorming van maatregelen.
In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden naast PAS- en niet-PAS-maatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de provinciale inpassingsplannen. Indien dit het geval is, moet een passende beoordeling worden opgesteld en op grond van artikel 7.2a Wm ook een planMER worden opgesteld. Deze toetsing vindt per gebied plaats.
In de bijlagen C en D van de Wm staat een aantal activiteiten genoemd die uitgevoerd kunnen gaan worden ten behoeve van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:
Indien er voldaan wordt aan de genoemde grenswaarden geldt er een m.e.r.(beoordelings)plicht. Indien er (net) onder de genoemde grenswaarden gebleven wordt, is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
M.e.r en Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
(C16.1 en D16)
Op de ontgronding is categorie 16.1 van D-lijst van de bijlage bij het Besluit m.e.r. van het Besluit m.e.r. van toepassing. In die categorie is een drempelwaarde van 12,5 ha opgenomen. Boven deze drempelwaarde geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht maar ook onder de drempelwaarde kunnen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Voorliggende aanmeldingsnotitie is opgesteld om te kunnen inschatten of nadelige milieueffecten bij de werkzaamheden worden verwacht.
Volgens de Omgevingsverordening Overijssel 2017 is boven de drempelwaarde van 10.000 m3 een ontgrondingsvergunning bij Gedeputeerde Staten vereist voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. De ontgronding in het Boetelerveld komt boven de drempelwaarde van 10.000 m³ uit.
Een ontgrondingsvergunning is dus vereist. Mogelijk geldt er echter een vrijstelling en geldt alleen een meldingsplicht.
(D9)
Binnen het plangebied is geen sprake van functiewijziging met een oppervlakte van meer dan 125 ha. Hierdoor is er geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)plicht.
(D27)
Binnen het plangebied zijn geen ontbossings- of bebossingsmaatregelen voorzien op gronden met een agrarische bestemming, die omgezet worden naar een natuurbestemming, met een oppervlakte van 100 ha of meer. Tevens zijn er geen ontbossings- of bebossingsmaatregelen voorzien op gronden met een andere dan een agrarische bestemming (bijvoorbeeld met een natuurbestemming), die een andere bestemming krijgen, met een oppervlakte van 10 ha of meer. Hierdoor is er geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)plicht.
Conclusie
In Oktober 2018 is door Tauw een "M.e.r. beoordeling Natura 2000-gebiedsproces" opgesteld. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden waaraan getoetst dient te worden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. De drie hoofdcriteria zijn:
In de aanmeldingsnotitie is vervolgens nader ingegaan op de aspecten:
Ook is aandacht besteed aan eventuele cumulatie met andere projecten. Onder verwijzing naar bijlage 5 luidt de conclusie dat de voorgenomen ontgronding geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft en dat geen m.e.r.-procedure hoeft te wordt doorlopen.
Wettelijk kader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.
Beleidskader gemeente Hellendoorn
Binnen de Regio Twente heeft een aantal gemeenten, waaronder Hellendoorn, gezamenlijk de kwaliteit van hun bodem in kaart gebracht. Deze samenwerking heeft geleid tot een op elkaar afgestemd grondverzetbeleid onder de naam "Twents beleid voor oale groond". Dit uit zich onder andere in vergelijkbare bodemkwaliteitskaarten en regionale dezelfde bodemkwaliteitswaarden. De belangrijkste redenen hiervan zijn het behoud van de goede bodemkwaliteit en maximaal grondverzet tegen zo laag mogelijke kosten binnen en tussen de gemeenten.
De deelnemende gemeenten gebruiken op elkaar afgestemde lokale maximale waarden. Deze lokale maximale waarden geven de kwaliteit van de bodem in een gebied van de gemeente aan. Ze zijn onderverdeeld in de klassen 'AW2000', 'Wonen' en 'Industrie'.
Grond uit de gebieden met klasse 'AW2000' is vrij toepasbaar binnen het hele bodembeheergebied.
Voor de overige twee klassen dat de kwaliteit van de bodem van deze klassen minder is dan die van de klasse 'AW2000' maar dat enkele licht verhoogde of matige verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan zijn.
Beleidskader gemeente Raalte
In de regio IJsselland hebben negen gemeenten en twee waterschappen samengewerkt om een nota bodembeheer op te stellen. De gemeente Raalte maakt deel uit van dit samenwerkingsverband.
Het beleid is zodanig afgewogen dat binnen de samenwerkende gemeenten en waterschappen milieuhygiënisch verantwoord met grondstromen wordt omgegaan. Het beleid zoals beschreven in de nota bodembeheer is uitsluitend van toepassing binnen de deelnemende gemeenten en waterschappen.
In het beleid is de actuele kwaliteit van de bodem vastgelegd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de bovenste halve meter en de onderliggende bodem tot 1,5 m diepte. In veel gevallen kan voor het afvoeren van overtollige grond de kwaliteit worden aangetoond met de kaart, zonder dat een bodemonderzoek of partijkeuring nodig is.
Voor het toepassen van grond geldt dat naar zowel de kwaliteit van de ontvangende bodem als de bodemfunctie van het gebied wordt gekeken. Toepassen mag als de kwaliteit ten minste gelijk is aan de kwaliteit van de ontvangende bodem en past bij de functie van de bodem (schoonste telt). Schoner mag uiteraard altijd.
Bodemkwaliteit en Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
In de gebiedsanalyse van 31 oktober 2017 is uitgebreid stilgestaan bij de bodemsamenstelling van dit Natura 2000-gebied. De maatregelen die voor het Natura 2000 gebied "Boetelerveld" nodig zijn, hebben geen nadelige gevolgen voor de samenstelling van de bodem. Binnen deze maatregelen worden evenmin gevoelige functies mogelijk gemaakt.
Conclusie
Voor de te nemen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen zoals in dit plan bedoeld, is geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Wettelijk kader
Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.
Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchtvaarthavens. Binnen het plangebied komen geen vliegvelden voor.
Beleidskader gemeente Hellendoorn
Net als bij het bodembeleid hebben de Twentse gemeenten ook samengewerkt aan een regionaal afgestemd geluidsbeleid. In regionaal verband is gekozen voor de gebiedsindeling volgens de MILO-systematiek (Milieukwaliteit In de LeefOmgeving), waarbij rekening wordt gehouden met het functioneel ruimtegebruik van een gebied. Op basis van het functioneel gebruik van de ruimte is de gemeente onderverdeeld in acht gebieden (natuur en extensiveringsgebied, centrum-stedelijk, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied, woon- en werkgebied, woonwijk, bedrijventerrein, centrum-dorps en gezoneerd industrieterrein). Voor ieder gebied is het geluidsbeleid voor de thema's 'bedrijven' en 'verkeer' een passende geluidsklasse opgenomen.
In figuur 4.2. staan de geluidsklassen zoals de gemeente Hellendoorn in maart 2009 heeft vastgesteld in de nota "Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn".
Figuur 4.2. Waarden geluidsklassen geluidsbeleid gemeente Hellendoorn (Bron: Nota "Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn")
Voor dit inpassingsplan is het gebied natuur en extensiveringsgebied van toepassing. De geluidsambities die de gemeente Hellendoorn heeft voor dit gebiedstype zijn in figuur 4.3. weergegeven.
Figuur 4.3. Waarden geluidsambities natuur en extensiveringsgebied gemeente Hellendoorn (Bron: Nota "Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn")
Beleidskader gemeente Raalte
De gemeente Raalte beschikt niet over eigen geluidbeleid.
Geluid en Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, er wordt namelijk geen geluidsgevoelig object gerealiseerd. Evenmin is sprake van activiteiten die structureel ernstige geluidhinder met zich mee brengen.
Conclusie
Het voorliggende plan is niet gericht op het realiseren van geluidgevoelige functies. Daarnaast brengen de te treffen maatregelen zoals beschreven in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) geen structureel geluidoverlast met zich mee. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.
Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.
Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.
Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de Veiligheidsregio om advies worden gevraagd.
Beleidskader gemeente Hellendoorn
Om haar gemeentelijke verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Hellendoorn extern veiligheidsbeleid geformuleerd dat in december 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het doel van dit beleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Hellendoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan. De gemeente heeft een relatief beperkt risicoprofiel.
De afgelopen jaren heeft de gemeente Hellendoorn, samen met haar partners en andere gemeenten, flink geïnvesteerd in het vergroten van de fysieke veiligheid. Jaarlijks wordt een uitvoeringsprogramma voor zowel de vergunningverlening als het toezicht en handhaving opgesteld waarin onder andere de prioriteiten op basis van vooraf opgestelde risicoanalyses zijn opgenomen en de uit te voeren werkzaamheden door de verschillende taakvelden.
Beleidskader gemeente Raalte
Ook de gemeente Raalte heeft veiligheidsbeleid ontwikkeld. Dit is vorm gegeven in het Integraal Veiligheidsbeleid (IVB) 2015 - 2018. Met het vaststellen van het IVB worden ook de uitgangspunten van het Externe Veiligheidsbeleid uit 2007, opnieuw vastgesteld. Het gaat daarbij om de volgende uitgangspunten (volgens de omschrijving uit de veiligheidsanalyse):
Externe veiligheid en Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
Voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" is inzicht verkregen in aanwezige risicobronnen en risico-ontvangers op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl), voor zowel in als buiten het plangebied. Figuur 4.4. geeft een uitsnede van de risicokaart voor het plangebied weer.
Figuur 4.4. Risicokaart met Natura 2000-gebied "Boetelerveld" (Bron: www.risicokaart.nl)
Risicovolle inrichtingen
Uit de kaart blijkt dat de er geen inrichtingen in of nabij het plangebied zijn. Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van kwetsbare objecten. Tevens ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van overige inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling ligt buiten de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen waardoor geen beperkingen aanwezig zijn ten aanzien van de realisatie van het plan.
Transport gevaarlijke stoffen
Het Rijk heeft het Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. Voor het plangebied is alleen het vervoer over de weg van belang. Op de kaarten is per gebied aangegeven welke beperkingen er zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De N35 is aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Door het realiseren van de tunnel nabij Nijverdal is er een hiaat ontstaan in de routering voor vervoer van gevaarlijke stoffen, omdat door de tunnel bepaalde gevaarlijke stoffen niet meer vervoerd mogen worden. Daarbij gaat het vooral om LPG, ammoniak, propaan en bepaalde soorten vuurwerk. Daarnaast speelt er een discussie over het tracé van de N35. Tracékeuzes kunnen consequenties hebben op het gebied van externe veiligheid.
De gemeenten Hellendoorn en Raalte zetten zich samen met de provincie, de Veiligheidsregio Twente en de Rijkswaterstaat in voor een oplossing van dit probleem. Wanneer op de N35 ter hoogte van de afslag N348 (richting Deventer) en de afslag N348 (richting Ommen) verkeersborden geplaatst worden waarbij kenbaar wordt gemaakt dat er zich (in Nijverdal) een tunnel bevindt, zal het relevante verkeer een andere route kunnen kiezen. Dat maakt bovendien de aanwijzing van het wegdeel tussen de Ommerweg in Raalte en Nijverdal als onderdeel van de Basisnet wegen, overbodig.
Voor de N35 is geen sprake van een 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR). Het groepsrisico (GR) ligt onder de 0,1*oriëntatiewaarde.
In het plangebied zijn geen spoorlijnen of binnenwateren aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het transporteren van gevaarlijke stoffen levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Buisleidingen
Op de risicokaart staan de planologisch relevante buisleidingen weergegeven. In de uitsnede van het plangebied zijn twee buisleidingen aanwezig, aan de west- en aan de oostzijde van het Natura 2000-gebied "Boetelerveld". De buisleidingen doorsnijden het plangebied van dit inpassingsplan. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling ontstaan er geen nieuwe of verhoogde plaatsgebonden- en/of groepsrisico's. Bij het uitvoeren van de inrichtingswerkzaamheden zal rekening worden gehouden met de ligging van de leidingen.
Hoogspanningsleidingen
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. In het noordwestelijke deel van het plangebied is een hoogspanningsleiding aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling wordt echter niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.
In figuur 4.5. is te zien waar binnen het plangebied en/of in de directe omgeving daarvan de hoogspanningsleiding aanwezig is.
Figuur 4.5. Uitsnede netkaart Hoogspanningsleidingen (Bron: http://geodata.rivm.nl/netkaart.html)
Conclusie
Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.
Wettelijk kader
Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.
Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Luchtkwaliteit en Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
De in het inpassingsplan voorgestane maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor grenswaarden worden overschreden.
Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane maatregelen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing.
Tevens kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied.
Wettelijk kader
De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.
Wav en Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
Figuur 4.6. geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom het Natura 2000-gebied "Boetelerveld". De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.
Figuur 4.6. Wav gebieden - in groen - in en nabij het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" - in geel - (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)
Conclusie
De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.
In het plangebied kunnen functies voorkomen die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals laagvliegroutes, radarposten en kabels en leidingen. In deze subparagraaf wordt kort op deze functies ingegaan.
Militaire laagvliegroutes
Militaire laagvliegroutes zijn ongeveer 4 kilometer breed en worden gebruikt om te oefenen in het laag boven de grond vliegen. Laagvliegen kan hinder veroorzaken voor mensen die onder of in de buurt van de routes wonen.
Het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" ligt niet in of nabij een militaire laagvliegroute.
Conclusie
De maatregelen in dit plan voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" richten zich op het behoud en het versterken van natuurkwaliteiten. Deze natuurkwaliteiten zijn niet gevoelig voor effecten van de laagvliegroute. De maatregelen zelf hebben ook geen invloed op de militaire laagvliegroute.
Radarverstoringsgebieden
In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het ontwikkelen van (bouw)projecten moet in een aantal gevallen worden onderzocht of deze projecten de radars niet verstoren. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de radarverstoringsgebieden beschreven waarvoor bouwhoogte-beperkingen gelden.
Radarverstoring komt het vaakst voor bij bijvoorbeeld windturbines, maar direct bij militaire vliegvelden en bij Schiphol moeten de radars vanaf 300 voet (minder dan 100 m) vliegtuigen kunnen waarnemen en in het verkeersleidinggebied in de omgeving van deze vliegvelden op 500 voet. Daartoe gelden in deze gebieden ook algemene bouwhoogtebeperkingen voor alle soorten gebouwen en bouwwerken. Dit moet ook de betrouwbare werking van andere navigatiesystemen van de civiele luchtvaart garanderen.
Plannen voor windturbines zijn toetsingsplichtig indien zij zijn gepland op een afstand van minder dan 75 km van één van de 7 radarposten en indien de tiphoogte van de wieken de opstelhoogte van die radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt. Plannen voor gebouwen en bouwwerken zijn toetsingsplichtig indien zij zijn voorzien binnen 15 km van een radarpost en indien de hoogte het opstelpunt van de radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt.
Radarverstoringsgebieden en Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
Binnen het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" zijn geen gebouwen toegestaan. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van maatregelen ten behoeve van het behoud en versterking van de natuur. Met deze maatregelen worden radarverstoringsgebieden niet aangetast.
Conclusie
Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de radarverstoringsgebieden.
Overige infrastructuur
Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergrond (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.
Overige infrastructuur en Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
Hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen zijn in het kader van externe veiligheid reeds benoemd. Overige kabels en leidingen zijn niet aanwezig binnen het plangebied.
Conclusie
Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen.
Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot het aspect milieu.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig inpassingsplan. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.
Watertoetsproces
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. De maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 3 van dit inpassingsplan.
Waterbeleid en verantwoordelijkheden waterschap
Het waterbeleid en de verantwoordelijkheden van het waterschap zijn beschreven in paragraaf 2.5 van deze toelichting.
Voor een omschrijving van het inrichtingsplan en de doelen die worden nagestreefd wordt verwezen naar paragraaf 3.5 van deze toelichting.
In het plangebied zijn de volgende wateraspecten aan de orde.
Waterveiligheid (hoogwaterbeschermingsprogramma)
In het plangebied van dit inpassingsplan liggen geen primaire waterkeringen. Dat maakt dat er verder geen afweging noodzakelijk is ten aanzien van het planontwerp. Het plangebied heeft voorts niet als doel om bij hoog water water te bergen.
Toe- of afname verhard oppervlak
Het plangebied is vrijwel geheel onverhard. Als gevolg van dit plan neemt het verharde oppervlak niet toe.
Waardevolle kleine en grote wateren
Ten noorden van het plangebied bevinden zich enkele waardevolle kleine wateren. Het beleid met betrekking tot deze wateren sluit aan op de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Voor het voorliggende inpassingsplan heeft dit geen gevolgen.
Figuur 4.7. Waardevolle kleine en grote wateren in en nabij het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)
Waterkwaliteit (KRW)
De maatregelen in en rondom het Boetelerveld hebben geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit.
Voor de KRW en (beleids)doelen van het Waterschap wordt de waterkwaliteit en -kwantiteit overigens gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee, voor Natura 2000, belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL).
Grondwaterbescherming en drinkwaterwinning
Ten oosten van het plangebied ligt de drinkwaterwinning Nijverdal, ten westen bevindt zich de drinkwaterwinning Boerhaar (zie figuur 4.8). In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn beschermende bepalingen opgenomen voor drinkwaterwinningen, te onderscheiden in waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied. Voor de grondwaterbeschermings- en intrekgebieden geldt dat de functies moeten harmoniëren met de functie drinkwatervoorziening.
Noch de waterwingebieden, noch de grondwaterbeschermingsgebieden, noch de intrekgebieden van beide drinkwaterwinningen zijn gelegen in het plangebied van dit inpassingsplan, zodat het niet noodzakelijk is om hiervoor beschermende bepalingen op te nemen in de regels.
Uit het Beheerplan Natura 2000-beheerplan (zie bijlage 1 van deze toelichting) blijkt dat de beïnvloedingscontouren van beide winningen buiten het Boetelerveld liggen. De winningen leiden dus niet tot een verlaging van de grondwaterstand in het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Boetelerveld worden uitgesloten en de huidige drinkwaterwinningen kunnen worden voortgezet.
Daarnaast geldt ter bescherming van de drinkwaterwinning de boringsvrije zone 'Salland diep'. Een boringsvrije zone bevindt zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening. Om die reden is in de Omgevingsverordening Overijssel een verbod opgenomen om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen te installeren vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond.
Figuur 4.8. Grondwaterwingebieden (blauw), grondwaterbeschermingsgebieden (oranje omlijnd), boringsvrije zones (oranje en zwarte gearceerd) en intrekgebieden (blauw gearceerd) met in rood het Boetelerveld (Bron: Wateratlas Overijssel)
Het maatregelenpakket in het inrichtingsplan
Het maatregelenpakket in het inrichtingsplan:
Ruimtelijke vertaling van het inrichtingsplan
De verbeelding en de regels vormen de juridische basis voor de gebruiksfuncties, en voor het waterbeheer. De bestemmingen en de regels maken het uitvoeren van de benodigde hydrologische maatregelen en een duurzaam waterbeheer ten behoeve van de beoogde gebruiksfuncties mogelijk.
Het voorliggende PIP voorziet door de wijze van bestemmen in voldoende mate in:
Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.
P.m. Over het plan heeft op [DATUM] vooroverleg plaatsgevonden met het waterschap. Het waterschap kan instemmen met de voorgenomen maatregelen uit het inrichtingsplan en de wijze waarop deze in de verbeelding en regels zijn geborgd en geeft een positief wateradvies.
Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden.
Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.
Ten behoeve van de opgave voor dit Natura 2000-gebied is een ecologische quickscan uitgevoerd ten behoeve van de externe maatregelen. In het navolgende worden de voornaamste bevindingen weergegeven. Voor nadere details wordt verwezen naar bijlage 3 (quickscan externe maatregelen) van deze toelichting.
Door Fopma NatuurAdvies is in 2016 en 2018 een onderzoek ingesteld naar de effecten PAS-maatregelen op natuurwaarden op gronden rondom het Boetelerveld. Het onderzoek uit 2018 betreft een update en aanvulling van het eerdere onderzoek.
Wet natuurbescherming: soorten
Met uitzondering van de soortgroepen broedvogels, amfibieën en vissen geldt dat beoogde ingrepen niet als verstorend worden aangemerkt. Er behoeft dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd.
Als de werkzaamheden buiten het broedseizoen aanvangen dan kunnen effecten op broedvogels voorkomen worden en is er voor vogels geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Er wordt voorts geadviseerd om het dempen, vergraven of verondiepen van watergangen, in beginsel uit te voeren in de periode tussen 15 juli en 1 november, dat is na de voortplantingsperiode en vóór de winterrust van vissen, amfibieën en reptielen.
Wet natuurbescherming: NatuurNetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied maakt onderdeel uit van het NNN. Aangezien de werkzaamheden alle betrekking hebben op de ontwikkelopgave voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Wet natuurbescherming: Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied "Boetelerveld". De uit te voeren maatregelen zijn gericht op het verbeteren van de condities voor de leefgebieden van aangewezen soorten en aangewezen habitattypen in het Natura 2000-gebied. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn derhalve met zekerheid uitgesloten.
Ten aanzien van het aspect ecologie wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan. Wel zal een aantal werkzaamheden binnen voorgeschreven perioden moeten worden uitgevoerd. Indien daaraan wordt voldaan is sprake van een uitvoerbaar inpassingsplan.
Wettelijk kader
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of inpassingsplannen) meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk:
In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.
Beleidskader
Provinciaal beleid
De omgevingsvisie richt zich vooral op de ruimtelijke kant van het cultureel erfgoed; op de sporen uit het verleden die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn in onze leefomgeving en dan specifiek op het zogenaamde 'onroerende erfgoed'. Er is ook cultureel erfgoed dat niet direct zichtbaar is in de leefomgeving. In de ondergrond zijn archeologische waarden te vinden die het verhaal vertellen van menselijke activiteiten uit het verleden. De ambitie is het behouden en versterken van het cultureel erfgoed als drager van identiteit.
Gemeenten moeten bij planontwikkeling onderzoek doen naar het aanwezige erfgoed en aangeven hoe zij hiermee rekening willen houden. In de verordening staat dat gemeenten ook aan moeten geven hoe zij deze waarden, indien mogelijk, benutten bij verdere uitwerking van de plannen.
Beleid gemeente Hellendoorn
In gebieden met een aangetoonde archeologische waarde geldt een aanlegvergunningplicht voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak bedragen dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder het peil. Deze gebieden hebben een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen.
Daarnaast zijn er gebieden met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde, die de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' hebben. Daar geldt voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak bedragen dan 2.500 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder het peil een aanlegvergunningplicht.
Beleid gemeente Raalte
De gemeente Raalte heeft een eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart met drie archeologische verwachtingszones: laag, middelhoog en hoog. Voor elke zone geldt een eigen beleid. Dit vastgestelde archeologiebeleid wordt met dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan. De zone met een lage archeologische verwachting wordt niet overgenomen in het bestemmingsplan. In deze zone geldt een onderzoeksplicht bij ontwikkelingen groter dan 10 ha.
Hiernaast bestaan er archeologische monumenten (AMK-terreinen). Archeologische monumenten zijn terreinen met een vastgestelde archeologische waarde die staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK). Binnen de gemeente zijn dat twaalf terreinen.
Archeologisch onderzoek is verplicht bij een verstoring van de bodem dieper dan 50 cm en groter dan 5.000 m² als het gaat om een middelhoge verwachting. Is er sprake van een hoge verwachting dan geldt een onderzoeksplicht voor verstoring van de bodem dieper dan 50 cm en groter dan 2.500 m². Bij verstoringen op AMK-terreinen moet vooraf advies gevraagd worden aan de gemeentelijke archeoloog.
Archeologie en Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
Onderstaande afbeelding geeft de archeologische verwachting weer voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld". Uit figuur 4.9 blijkt dat het archeologisch gezien het niet om een zeer waardevol gebied gaat.
Figuur 4.9. Archeologische gebieden en verwachtingen, met roodomlijnd Natura 2000-gebied "Boetelerveld" (Bron: Bodematlas van Overijssel)
Het voorliggende inpassingsplan heeft in hoofdzaak betrekking op beperkte (grond)werkzaamheden in de vorm van:
Diepe graafwerkzaamheden, of graafwerkzaamheden over een grote aaneengesloten oppervlakte vinden niet plaats. Het gebied ten noorden van het Boetelerveld, waar slenken worden hersteld, meet circa 4,9 hectare en valt daarmee ruim onder de onderzoeksgrens van 10 hectare, zoals die geldt in de gemeente Raalte.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect archeologie wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan. Nader onderzoek is niet nodig. Het inpassingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af lezen.
Beleidskader
Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is daar onderdeel van. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.
Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).
Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de verordening opgenomen. Gemeenten moeten in de toelichting op bestemmingsplannen onderbouwen dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Gemeentelijk beleid Hellendoorn
Het grootste deel van cultuurhistorische beleid van de gemeente Hellendoorn is terug te vinden in de Welstandsnota 2012. Een groot deel van het buitengebied van de gemeente Hellendoorn heeft een landschap dat wordt getypeerd door een verkavelingpatroon dat het resultaat is van veldontginningen die vanaf 1850 plaatsvonden en de ruilverkavelingen van na de oorlog. Het is herkenbaar aan de grote, rechthoekige blokken waarin het gebied is onderverdeeld en het rechtlijnige wegenpatroon. Sinds de ontginning werd de bodem voornamelijk bedekt met gras ten behoeve van de veeteelt. De minder vruchtbare delen van de heidevelden werden bebost. Op dit moment zijn nog verscheidene bosrijke kavels te onderscheiden.
Het buitengebied van Haarle heeft een speels verkavelingpatroon en weinig rechtstanden in het netwerk van wegen. Toch is hier sprake van een vrij grootschalig landschap.
Gemeentelijk beleid Raalte
De gemeente Raalte heeft het in hoofdstuk 2 al eerder genoemde landschapsontwikkelingsplan (LOP) waarin het landschap wordt beschreven. Het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" maakt deel uit van het dekzandlandschap.
Cultuurhistorie en Natura 2000-gebied "Boetelerveld"
In hoofdstuk 3 is het ontstaan en de huidige (cultuurhistorische) situatie van het plangebied beschreven.
In zowel de PAS-gebiedsanalyse, het Natura 2000-beheerplan en het inrichtingsplan voor het Boetelerveld is niet expliciet aandacht geschonken aan de thema's cultuurhistorie en landschap. Wel kan worden gesteld dat het herstel van de slenkenstructuur direct ten noorden van het Boetelerveld bijdraagt aan het opnieuw zichtbaar en beleefbaar maken van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Vanuit historisch-geografisch oogpunt is het gehele Boetelerveld van waarde. Het Boetelerveld is immers het laatste onontgonnen restant van de vroegere uitgestrekte Sallandse Heide en het enige overgebleven natte heidegebied in Salland. Kenmerkend voor het gebied is de harde scheiding tussen natuur en landbouw.
De ruimtelijke kwaliteit van een gebied wordt onder andere bepaald door de belevingswaarde en gebruikswaarde van het gebied. Het gehele Boetelerveld is vrij te betreden op wegen en paden. Er zijn door Landschap Overijssel twee wandelroutes uitgezet en het gebied is toegankelijk middels twee toegangen. Het gebied wordt niet druk bezocht door recreanten en recreatie wordt ook niet actief gestimuleerd.
De hydrologische maatregelen en de bemestingsmaatregelen hebben niet direct invloed op het landschappelijke en recreatieve beeld. Wel zal door de maatregelen het landschap opener worden wat de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Ten noorden van het Boetelerveld, daar waar de slenken worden hersteld, is het effect op het bestaande landschap groter. Het bestaande landschap wordt op deze locaties omgevormd naar een meer natuurlijk heidelandschap.
Conclusie
Bij de inrichting van het gebied wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de bestaande landschappelijke kwaliteit wordt gehandhaafd en daar waar mogelijk versterkt. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en landschap.
Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.
Het voorliggende inpassingsplan heeft in hoofdzaak betrekking op beperkte (grond)werkzaamheden in de vorm van:
Diepe graafwerkzaamheden vinden niet plaats.
Uit informatie van de gemeente Raalte is gebleken dat het gebied (in en rond het) Boetelerveld niet verdacht is als het gaat om niet-gesprongen explosieven. Een zone rond de spoorlijn is wel verdacht; deze bevindt zich echter op ruime afstand van het plangebied (800 meter).
Gelet op de aard van de inrichtingswerkzaamheden en het feit dat het Boetelerveld als niet verdacht wordt aangemerkt, kan onderzoek naar niet-gesprongen explosieven achterwege blijven. Het inpassingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Aan alle gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen.
De (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding en worden beschreven in dit inpassingsplan.
SVBP 2012
Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud.
Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Indien er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend.
Opbouw regels
De regels kennen een vaste volgorde en indeling.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:
Plangebied
Bij het bestemmen is het bevoegd gezag in beginsel vrij in de keuze van de begrenzing van het plangebied. Bij een inpassingsplan is het logisch om alleen dat te regelen wat in verband met het provinciaal belang ingepast of aangepast moet worden ten opzichte van de vigerende planologische regeling van de gemeenten.
In dit inpassingsplan zijn alleen die gebieden opgenomen voor zover er ter plaatse maatregelen worden getroffen ten behoeve van de natuurontwikkeling. Daar waar geen maatregelen worden genomen, is zoveel mogelijk afgestemd op de bestemmingsplansystematiek van de betreffende gemeente.
Het inrichtingsplan is als bijlage 1 bij de regels opgenomen. In de regels wordt naar het inrichtingsplan wordt verwezen om te borgen dat:
De regels uit het inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" worden hierna kort toegelicht.
Artikelen 1 en 2 Begrippen en Wijze van meten
Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het plan relevante begrippen.
Artikel 3 Agrarisch met waarden
De agrarische gronden, voor zover deze in de gemeente Hellendoorn liggen, zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Vanuit het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Hellendoorn is de volgende aanduiding overgenomen:
In het kader van het inrichtingsplan is op een deel van de gronden de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grasland' opgenomen. Deze gronden mogen uitsluitend worden gebruikt als grasland en moeten extensief worden beweid. Het scheuren en omzetten van grasland is aangemerkt als strijdig gebruik. Hiervan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Het grootste deel van de agrarische gronden, die grenzen aan het Natura 2000-gebied "Boetelerveld", ligt in de gemeente Raalte en deze hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' gekregen, conform het bestemmingsplan 'Buitengebied'.
Alleen de relevante regels (voor de onbebouwde gronden) zijn overgenomen. Voor deze gronden geldt - in tegenstelling tot de gronden met de bestemming 'Agrarisch' een omgevingsvergunningstelsel voor werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden.
Natuur
De bestemming 'Natuur' is toegekend aan de gronden die in het inrichtingsplan als natuur zijn aangemerkt.
Voor deze bestemming is de regeling overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Raalte, omdat het grootste deel van de natuurbestemming in deze gemeente ligt.
Artikel 6 Leiding - Gas, Artikel 7 Leiding - Gas - 1 en Artikel 8 Leiding - Gas - 2
In het plangebied bevinden zich enkele aardgastransportleidingen Deze leidingen zijn als zodanig bestemd, waarbij 1 op 1 is aangesloten bij de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied van Raalte (Leiding - Gas-1 en -2) en Hellendoorn (Leiding - Gas).
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Het noordelijk deel van het plangebied wordt doorkruist door een bovengrondse hoogspanningsleiding. De regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Raalte.
Artikel 10 Leiding - Water
In het noordelijk deel van het plangebied (kavelsloot) ligt ter hoogte van de verkeersbestemming de dubbelbestemming 'Leiding - Water'. De regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Raalte.
Artikel 11 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
Een deel van de agrarische gronden in de gemeente Hellendoorn heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Hier geldt voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak bedragen dan 2.500 m2 en dieper gaan dan 0,3 m onder peil een omgevingsvergunningplicht.
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het 'overhevelen' van gronden tussen percelen, via al dan niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan die groter is dan het inpassingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
De regels bevatten een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal nodige zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken, zoals het met maximaal 10% afwijken van de voorgeschreven maatvoering.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In het inpassingsplan zijn gronden ten noorden van het Boetelerveld met een agrarische bestemming aangewezen als 'wetgevingzone - wijzigingsgebied natura 2000'. Deze gronden kunnen met een wijzigingsplan worden gewijzigd in de bestemming 'Natuur' nadat deze voor natuurontwikkeling worden ingericht en/of beheerd of nadat deze ten gunste van natuurontwikkelding elders worden beheerd, en het voorgenomen gebruik in overeenstemming is met het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels).
Artikel 15 Overige regels
In de overige regels is op basis van het bepaalde in artikel 3.26 lid 5 van de Wro bepaald dat na de uitvoering van dit inpassingsplan de betreffende gemeenteraden weer zelf bevoegd zijn om voor het plangebied regels te stellen onder de voorwaarden dat de natuurwaarden geborgd blijven. Hiermee wordt voorkomen dat actualisering van planregels gedurende 10 jaar niet meer mogelijk is.
Artikel 16 Overgangsrecht
Uitgangspunt in een nieuw bestemmingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.
De overgangsrechtelijke regels dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.
Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.
Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.
In dit inpassingsplan is tevens de volgende regeling opgenomen:
Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een BP bestaand gebruik worden in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik opgenomen. Vervolgens volgen de standaard overgangsregels voor het strijdige gebruik van grond en bouwwerken.
Bovenstaande houdt in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, indien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de 'hogere regelgeving' boven het overgangsrecht.
Artikel 17 Slotregel
Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald.
Voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten per gebied diverse besluiten worden genomen door verschillende bevoegde gezagen. Ten behoeve van het vergunningentraject heeft de provincie Overijssel een coördinatieverordening vastgesteld d.d. 9 november 2016. Alle benodigde besluiten voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 zullen per gebied zoveel mogelijk gelijktijdig of geclusterd voorbereid worden. De gecoördineerde besluiten doorlopen dezelfde voorbereidingsprocedure en liggen tegelijk ter inzage bij één loket. Desgewenst kan met één zienswijze gereageerd worden op diverse ontwerpbesluiten. Hierdoor hoeft niet voor elk besluit een aparte procedure en rechtsgang doorlopen te worden. Dit zorgt voor meer overzichtelijkheid van de procedures.
Voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" worden geen vergunningen samen met dit inpassingsplan gecoördineerd.
De maatregelen voor het behalen van de Natura 2000-doelen en het PAS staan beschreven in de Natura 2000-beheerplannen en de PAS-gebiedsanalyses.
Tijdens het gebiedsproces van het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" zijn deze maatregelen onderzocht op nut en noodzaak en verder geconcretiseerd. Met in achtneming van de gebiedsanalyse en de noodzakelijke maatregelen ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen die van toepassing zijn op het betreffende Natura 2000-gebied wordt niet verder gegaan dan datgene wat minimaal nodig is. Op basis van de uitkomsten van het gebiedsproces zoals deze vertaald zijn in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) zal de PAS-gebiedsanalyse (zie Bijlage 2 bij de toelichting) al dan niet aangepast worden.
Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald. Indien op percelen binnen het huidige uitwerkingsgebied nu geen maatregelen geprogrammeerd staan, maar niet kan worden uitgesloten dat er in de toekomst nog maatregelen moeten worden genomen, blijven deze percelen op de kaart als uitwerkingsgebied.
De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als 'resultaat door partnerschap'. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.
Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:
Gebiedsprocessen
In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter en het bijbehorende proces. Tevens is in hoofdstuk 1 het gebiedsproces beschreven voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld".
Keuze ruimtelijk instrument
In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument 'inpassingsplan'. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:
De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd en de deadline van de PAS-maatregelen op 1 juli 2021 ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Eén van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer. Het niet tijdig realiseren van de PAS-maatregelen kan leiden tot temporisering van het vrijgeven van ontwikkelingsruimte ('hand aan de kraan' principe).
Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten middels een brief (17 maart 2016) gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan. De gemeente Hellendoorn heeft bij brief d.d. 24 juni 2016 met kenmerk 16UIT06659 de provincie in de gelegenheid te stellen een provinciaal inpassingsplan voor te bereiden. De gemeente Raalte meldt de provincie bij brief van 28 juni 2016 dat de voorkeur uitgaat naar een provinciaal inpassingsplan tenzij blijkt dat de ruimtelijke procedure wordt gestart nadat overeenstemming met grondeigenaren is bereikt. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben op 27 september 2016 besloten om voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" een inpassingsplan voor te gaan bereiden.
Het voorliggende inpassingsplan doorloopt de procedure zoals die in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening geregeld is.
Het ontwerp-inpassingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Tevens zullen de raden van de betreffende gemeenten worden gehoord over het inpassingsplan. In deze periode worden ook de 3.1.1. Bro partners om advies gevraagd.
De ontvangen zienswijzen en de reactie van de gemeenteraad worden beantwoord in een zienswijzennota en verwerkt in een definitief inpassingsplan. Dit definitieve inpassingsplan zal ter vaststelling worden aangeboden aan de Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan de mogelijkheid om te reageren op de concept-beantwoording van hun zienswijze. Na vaststelling van het definitieve inpassingsplan zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kunnen belanghebbenden beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dat hoeft niet als er geen sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In dit inpassingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een exploitatieplan is derhalve niet vereist.
Het PAS en de Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert.
De Nota Grondbeleid 2015 van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.
Voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen uit te kunnen voeren.
Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van € 785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten - zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.
Voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" is in opdracht van de 'Samen werkt beter'-partners een verkenning opgesteld. Dit is een programma van eisen voor de ontwikkelopgave voor het betreffende Natura 2000-gebied.
Voor de proces- en plankosten inclusief het verwerven, inrichten en beheren van de gronden zijn voldoende gelden gereserveerd.
Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, behoud en ontwikkeling van de Natura 2000-gebied en bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.
Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.
De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het Rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied en voor het PAS.
De provincie is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken.
SNL-monitoring
Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap.
Aanvullend op deze werkwijze dienen nog enkele zaken te worden meegenomen:
Natuurmonitoring specifiek ten behoeve van het PAS
Ten behoeve van het PAS wordt per gebied jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:
Gebiedsspecifieke natuurmonitoring
De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" staat dit beschreven in hoofdstuk 8 van het beheerplan.
Er is een monitoringsplan opgesteld voor de interne monitoring en een plan voor de externe monitoring.
In het interne plan gaat het om effect op de habitats in het Boetelerveld. De monitoring is gericht op het zicht geven en houden op de voortgang van de uitvoering en effectiviteit van de bron- en herstelmaatregelen. De monitoring bestaat uit:
Het externe monitoringsplan is opgesteld om het werkelijke effect van de uitgevoerde PAS-maatregelen op de omgeving van het Boetelerveld te kunnen meten. Het betreft vooral metingen aan grondwaterkwantiteit en -kwaliteit. Doel hiervan is om de verandering van zowel de waterstanden als de verandering van de chemie van het grond- en oppervlaktewater (nutriëntenuitspoeling) in beeld te brengen. Hierdoor kan o.a. worden bepaald of externe maatregelen ten aanzien van vernatting voldoende vergaand zijn om de vereiste grondwaterstand voor realisatie van de korte en lange termijn natuurdoelstellingen te behalen. Middels monitoring moet ook in beeld worden gebracht of de landbouw- en erfpercelen niet groter zijn dan de beschreven effecten in verband met een goede schadeafhandeling.
Toezicht en handhaving
De Wet natuurbescherming biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.
Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).
Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-gebied "Boetelerveld" zullen worden gehaald.